Brief regering : Kabinetsreactie inzake rapporten Werk aan Uitvoering: het versterken van de publieke dienstverlening
29 362 Modernisering van de overheid
Nr. 290 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2021
1. Inleiding
«De dienstverlening van de overheid moet veel hoger op de agenda. Uitvoeringsorganisaties
als de Belastingdienst en het UWV zijn het gezicht van de overheid. Daar komen de
mensen de overheid tegen. Zij mogen eenvoudigweg verwachten aan het overheidsloket
goed te worden geholpen. De oorzaken van de huidige problemen zijn divers: verouderde
ICT, personeelstekorten en te veel gedetailleerd beleid, waardoor de uitvoering te
ingewikkeld wordt. Medewerkers van uitvoeringsorganisaties staan hierdoor soms voor
een onmogelijke opgave en de menselijke maat verdwijnt uit het zicht. De structurele
verbeteringen die nodig zijn, vragen tijd en een samenhangende aanpak, waarvoor de
regering voorstellen zal doen.»
Deze passage uit de Troonrede 2019 weerspiegelt de zienswijze van het kabinet. Wij
vinden dat publieke dienstverlening ten dienste moet staan van het publiek belang.
Wij willen een overheid zijn die betrouwbaar, vindbaar, toegankelijk, begrijpelijk
en wendbaar is. Daarbij bewaken we in de uitvoering de balans tussen het algemeen
belang en de menselijke maat.
De publieke dienstverlening is in Nederland goed georganiseerd en wordt overwegend
positief gewaardeerd1. Veel gaat goed, bijvoorbeeld bij de massale behandeling van belastingaangiften,
aanvragen om uitkeringen en het verstrekken van identiteits- en kentekenbewijzen.
Toch zijn er ook regelmatig incidenten waardoor de relatie van de burger met de overheid
onder druk komt te staan. Het bewustzijn hierover en de urgentie hiervan zijn mede
door de recente harde conclusies van uw Kamer over het overheidshandelen bij de kinderopvangtoeslag
toegenomen. In de kabinetsreactie2 op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)
stelt het kabinet dat het rapport van de POK pijnlijk duidelijk maakt dat er veranderingen
nodig zijn. Het is daarom nodig om kritisch naar het functioneren van de rijksoverheid
te kijken, want we willen niet dat het nog een keer zo mis gaat. Het kabinet ziet
ook in dit rapport aanleiding om breder dan alleen naar het domein van de toeslagen
te kijken om te zien wat er beter kan en moet.
Op 25 februari 2021 heeft de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) onder
de titel «Klem tussen balie en beleid» een gebalanceerd rapport opgeleverd (Kamerstuk
35 387, nr. 2). Dit rapport biedt waardevolle inzichten voor de verbetering van het samenspel tussen
Tweede Kamer, kabinet, departementen en uitvoeringsorganisaties en het toepassen van
de menselijke maat in de publieke dienstverlening. De bevindingen en aanbevelingen
van de TCU sluiten aan bij en liggen in het verlengde van de kabinetsreactie op het
rapport «Ongekend onrecht» van de POK (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en deze brief met de reactie op de rapporten Werk aan Uitvoering (WaU)3.
Het kabinet meent dat de implementatie van een deel van de aanbevelingen uit het TCU-rapport
– met name ten aanzien van de rol van de departementen en de uitvoeringsorganisaties
– al ter hand kan worden genomen, samen met de aanbevelingen uit de rapporten Werk
aan Uitvoering die in gang zijn en worden gezet. De gedegen en goede analyse over
de menselijke maat in de uitvoering van beleid en wet- en regelgeving kan daarvoor
worden benut. De reflectie en invulling van een aantal aanbevelingen zoals het versterken
van de samenwerking, de rolverdeling en de verhoudingen tussen Kamer, kabinet en uitvoeringsorganisaties,
zal worden overgelaten aan een nieuwe Kamer en een volgend kabinet. De kabinetsreactie
op het rapport van de TCU zal worden overgelaten aan een volgend kabinet. In deze
brief wordt op hoofdlijnen gerefereerd aan het rapport van de TCU waar dat in lijn
is met de inhoud van deze brief met de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering.
Het TCU-rapport wijst ook op de jarenlange forse bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties
in de periode 2007 en 2017. Om die bezuinigingen te realiseren, hebben uitvoeringsorganisaties
er fors op ingezet hun werkprocessen efficiënter in te richten via standaardisering
en digitalisering. Standaardisering en digitalisering van de besluitvorming leiden
echter tot minder ruimte voor professionals voor het leveren van maatwerk en minder
contact met de burger. Deze constatering sluit aan op de uitspraken van Herman Tjeenk
Willink: «Waar departementen en publieke uitvoeringsorganen noodgedwongen hun aandacht
en energie intern richten op de uitvoering van reorganisaties en substantiële bezuinigingen,
raken burgers onvermijdelijk buiten beeld. Dit wringt met de steeds breder gevoelde
noodzaak om de verbindingen tussen burgers en overheid te bevorderen of te herstellen.»4 Hij stelt dat het voor de geloofwaardigheid van de overheid dringend nodig is om
niet alleen incidenteel maar stelselmatig te letten op de uitvoeringsaspecten van
het beleid en er voor te zorgen dat obstakels die burgers in hun contacten met de
overheid ondervinden ook daadwerkelijk worden weggenomen. De overheid heeft een unieke
verantwoordelijkheid die begint en eindigt bij de mensen voor wie ze werkt. Van de
start tot de uitvoering van wet- en regelgeving en beleid. Een overheid die meebeweegt
met de tijd en extra aandacht heeft voor minder zelfredzame burgers.
Dit is niet van vandaag op morgen gerealiseerd. Wij zetten in op duurzame verbetering
van het overheidshandelen in de volle breedte met een horizon van tien jaar. Het kabinet
benadrukt dat deze inzet zich richt op de uitvoering in den brede, dus niet alleen
de grote uitvoeringsorganisaties zoals de Belastingdienst en UWV. Het kabinet is in
juni 2019 gestart met het traject «Werk aan Uitvoering» (WaU) om het overheidshandelen
te analyseren en handelingsperspectieven voor verbetering te bieden. Vooruitlopend
op dit traject heeft het kabinet al geïnvesteerd in de uitvoering. Het rapport Werk aan Uitvoering van ABDTOPConsult5 is het stevige resultaat en vormt de basis voor de in deze brief beschreven aanbevelingen
voor een meerjarige verbeteraanpak. In het rapport worden de grote vraagstukken die
spelen aan de orde gesteld: overheidsbrede dienstverlening en maatwerk, digitalisering,
samenwerking tussen en binnen overheidsorganisaties en het samenspel tussen politiek,
beleid en uitvoering. Het traject omvat dus een overheidsbrede aanpak: van beleid
tot uitvoering, samen met gemeenten, provincies en het Rijk en met oog voor de rol
van de politiek. De benodigde verbeteringen vragen om een veelheid aan acties en aanzienlijke
investeringen over meerdere jaren waarbij de zwakste schakel van de keten politiek,
beleid en uitvoering de gezamenlijke prestaties in hoge mate zal bepalen. Daarom is
samenwerking en lerend vermogen van de overheid als samenhangend ecosysteem cruciaal.
Deze brief gaat op hoofdlijnen in op de benodigde aanpak die de beweging zoals geschetst
in Werk aan Uitvoering in gang zal zetten, vanaf nu en voor de komende tien jaar. Dit zal leiden tot een
overheidsbrede Werkagenda, waarin concrete acties per handelingsperspectief worden
uitgewerkt. In de kabinetsreactie6 op het rapport van de POK zijn al enkele maatregelen en financiële middelen aangekondigd
die vooruitlopen op, en samenhangen met de maatregelen die in deze kabinetsreactie
op de rapporten «Werk aan Uitvoering» staan vermeld. Gezien de tijdshorizon vanaf
nu voor de komende tien jaar, is het van belang dat in komende kabinetsperiode en
ook daarna we met elkaar (Tweede Kamer, kabinet en uitvoeringsorganisaties) de ruimte
hebben om richting te geven aan de invulling van de overheidsbrede Werkagenda. We
raden de formerende partijen aan deze Werkagenda tijdens de formatie te bezien, ook
met het oog op de ambities in het nieuwe regeerakkoord en de gevolgen voor de uitvoering
die daarmee samenhangen.
De aanpak is geformuleerd door de departementen, uitvoeringsorganisaties, provincies
en gemeenten samen en bestendigt waar het goed gaat en verbetert waar we als overheid
tekort zijn geschoten. Zowel ten opzichte van burgers en ondernemers, alsook ten opzichte
van onze professionals wier opmerkingen onvoldoende zijn gehoord terwijl zij hun werk
soms moesten doen binnen ontoereikende randvoorwaarden. Bij de uitwerking van de verschillende
maatregelen binnen de Werkagenda wordt gekeken of en hoe onderscheid naar verschillende
doelgroepen (burgers, ondernemers) nodig is. De scope bij de start van dit traject
was beperkt tot vier grote rijksuitvoeringsorganisaties4 waarbij rekening is gehouden
met verbreding naar overheidsbrede uitvoering en dienstverlening. Daarbij hebben we
de verbinding met andere overheden gezocht. Wij zijn de gemeenten en provincies zeer
erkentelijk dat zij dit traject in gezamenlijkheid met ons hebben opgepakt en hechten
eraan dat we toekomstige stappen ook als één overheid zullen zetten.
We schetsen hieronder eerst ons perspectief op dienstverlening, aansluitend bespreken
we de rol van digitalisering, vervolgens geven we aan hoe we samenwerking en wet-
en regelgeving willen verbeteren en we sluiten af met aanbevelingen om kennisontwikkeling
en kennisdeling te versterken. Dit zal leiden tot een overheidsbrede Werkagenda, waarin
concrete acties per handelingsperspectief worden uitgewerkt.
2. Overheidsbrede dienstverlening
De waardering van burgers en ondernemers voor de overheidsdienstverlening is het afgelopen
jaar aanzienlijk (9%) gestegen ten opzichte van 20197. Zeven op de tien Nederlanders zijn positief over de kwaliteit van de dienstverlening
en een bijna even grote groep (65%) vindt het goed dat de overheid steeds meer digitaal
doet. Een op de vijf Nederlanders vindt dat de digitalisering te snel gaat en 16%
geeft aan moeite te hebben met digitale ontwikkelingen. Voor hen blijven «traditionele»
vormen van contact ook in de toekomst belangrijk.
Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen van diverse gesprekspartners van de TCU.
De uitvoering in Nederland presteert over het algemeen goed. Tegelijkertijd wordt
aangegeven dat in ongeveer twintig procent van de gevallen sprake is van complexe
problemen, bijvoorbeeld omdat mensen kampen met problemen in meerdere domeinen (multiproblematiek),
omdat het om kwetsbare burgers gaat of om mensen die een ingrijpende gebeurtenis meemaken
waardoor ze tijdelijk niet zodanig adequaat kunnen handelen als de overheid van hen
verlangt. Dan is er dus maatwerk nodig.8
Burgers en ondernemers moeten kunnen uitgaan van een overheid die eerlijk en begripvol
is. Een overheid die dienstverlening biedt over de grenzen van domeinen en afzonderlijke
organisaties heen, met kennis van zaken, vakmanschap en oog voor de menselijke maat.
Goede ICT-systemen en effectieve gegevensuitwisseling tussen de verschillende onderdelen
van de overheid zijn hierbij een belangrijke voorwaarde. De overheid moet toegankelijk
zijn. Het kabinet wil dat de dienstverlening eenvoudig is. Dat het makkelijk is om
nadere informatie en uitleg te krijgen. En dat het helder is hoe je, indien gewenst,
in bezwaar of beroep kunt gaan tegen beslissingen van de overheid.9
Onze dienstverlening moet toekomstbestendig en wendbaar zijn om goed rekening te kunnen
houden met de verschillende behoeften van burgers en ondernemers. Belangrijk hierbij
is dat de overheid als één geheel – dus integraal – werkt, zodat burgers en ondernemers
nooit voor een dichte deur komen te staan maar altijd verder op weg worden geholpen.
Dat uitgangspunt stelt andere eisen aan onze professionals die hiervoor voldoende
moeten worden toegerust en speelruimte nodig hebben om burgers en ondernemers passende
oplossingen te kunnen bieden. Burgers en ondernemers denken immers niet in transacties
en doorlooptijden, maar verwachten een passende reactie, hulpvaardige expertise en
oprechte aandacht voor hun vragen.
Om het fundament onder de overheidsdienstverlening te versterken, werkt de rijksoverheid
samen met uitvoeringsorganisaties en medeoverheden aan drie bouwstenen voor dienstverlening
die in de Werkagenda worden opgenomen.
2.1 Maatwerk
Wanneer burgers en ondernemers klem komen te zitten en de basisdienstverlening van
de overheid onvoldoende toereikend is, moet de overheid in staat zijn maatwerk te
bieden zodat mensen weer perspectief krijgen en zich gesteund voelen. De menselijke
maat staat hierbij centraal.
Het begrip menselijke maat wordt door de TCU als volgt gedefinieerd: «recht doen aan
de belangen van burgers bij de totstandkoming en uitvoering van beleid, wet- en regelgeving.»
De TCU stelt dat het van belang is dat de wetgever professionals bij uitvoeringsorganisaties
de ruimte biedt om maatwerk te leveren.10
Er is sprake van een spanningsveld tussen enerzijds eenvoudige regelingen en snelheid
van dienstverlening en anderzijds het leveren van individueel maatwerk. Of zoals in
het TCU-rapport staat vermeld: spanning tussen maatwerk en rechtsgelijkheid.11 We gaan daarom per beleidsterrein op zoek naar een goede balans tussen duidelijke
kaders enerzijds en de professionele ruimte in de uitvoering anderzijds. De menselijke
maat kan ook worden toegepast bij grootschalige dienstverlening: door deze processen
en de bijbehorende regelgeving vanuit de menselijke maat te ontwerpen. Daarbij kan
enige spanning worden ervaren tussen de noodzaak om op efficiënte wijze grote aantallen
beschikkingen te nemen, en de noodzaak om in individuele gevallen maatwerk te bieden.
Uitgangspunt van het kabinet is dat in alle domeinen expliciete weging plaatsvindt
of de balans tussen maatwerk en rechtsgelijkheid nog goed is, en bij eventuele wensen
tot verschuiving, wat de randvoorwaarden zijn in termen van regelgeving, capaciteit
en werkwijze en cultuur van de betrokken organisaties.
Algemene wet bestuursrecht
Zoals eerder vermeld in de Kabinetsreactie «Regels en ruimte»12 geven de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een opdracht tot maatwerk in bepaalde gevallen.
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» van de
POK zal de Awb zal meer mogelijkheden én verplichtingen gaan bevatten voor bestuursorganen
om bij beslissingen die burgers rechtstreeks in hun belang treffen, maatwerk te leveren.13 Het uitgangspunt is dat de Awb een burgergerichte opstelling van bestuursorganen
(meer) gaat stimuleren. In aanvulling hierop zet het kabinet stappen om de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur een betere doorwerking te geven in beleid en wetgeving.
Daarom wordt gekeken naar een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel
en sectorale wetgeving. Bestuursorganen krijgen daardoor meer ruimte om als wetgeving
evident onredelijk hard uitpakt in het voordeel van de burger te beslissen. Dit gebeurt
met inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Toepassing van het evenredigheidsbeginsel is niet per definitie in strijd met de rechtszekerheid
en het gelijkheidsbeginsel. Want als op grond van het evenredigheidsbeginsel bijzondere
belangen tot een maatwerkoplossing leiden, is er per definitie geen sprake van gelijke
gevallen.
Dit onderwerp is inmiddels opgepakt. Zoals eerder aan uw Kamer is bericht, zullen
de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
in het voorjaar van 2021 uw Kamer nader informeren over de vraag hoe aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur verdere invulling wordt gegeven in wetgeving (in de Awb, in sectorale wetgeving of
een combinatie daarvan).14
Maatwerk in de uitvoering
Wijziging van wetgeving is niet voldoende. Professionals moeten ook zelf de ruimte
voelen en nemen om af te wijken van beleidsregels, als het concrete geval daarom vraagt.
Zoals al volgt uit artikel 4:84 Awb, dat voorschrijft dat een beleidsregel niet wordt
toegepast als de gevolgen voor een belanghebbende niet in verhouding staan tot de
met de beleidsregel te dienen doelen. Deze transitie in durven, denken en doen vergt
steun van zowel de politieke als de ambtelijke leiding aan professionals om te handelen volgens de bedoeling van de wet in plaats van de letterlijke
tekst. Uit de gesprekken die de TCU voerde, komt echter naar voren dat professionals
zich niet altijd veilig voelen om buiten de gestelde kaders te denken en daarmee de
menselijke maat te vinden. Daarnaast resulteert het streven naar rechtsgelijkheid
soms in zulke strikte kaders dat professionals onvoldoende ruimte hebben om maatwerk
te leveren als de situatie daarom vraagt. Ook vindt bij sommige uitvoeringsorganisaties
de besluitvorming grotendeels geautomatiseerd plaats, waardoor er weinig ruimte is
voor menselijke oordeelsvorming. De TCU concludeert dat professionals momenteel weinig
ruimte hebben om op zoek te gaan naar maatwerkoplossingen voor burgers die zijn vastgelopen
bij of tussen overheidsorganisaties. Gebleken is ook dat professionals de ruimte die
zij wél hebben, te vaak niet optimaal benutten. Dat komt doordat zij niet goed weten
hoe zij er het beste mee om kunnen gaan. Daarnaast ontbreekt het ze in complexe situaties
soms aan inschattingsvermogen en inhoudelijke kennis en kunde.15
Daarom werken we onder meer aan een overheidsbrede maatwerkaanpak die medewerkers
bij de uitvoering in staat stelt om de individuele vraag van een burger of ondernemer
als uitgangspunt te nemen bij de inzet van onze dienstverlening. Maatwerk vraagt om
voldoende personele capaciteit in aantal en kwaliteit, een organisatiecultuur die
professionals hierin ondersteunt, ruimte in regelgeving en versterking van en vertrouwen
in ambtelijk vakmanschap. We werken daarom aan een maatwerk-structuur die oplossingen
onderzoekt en voorstelt. Daarvoor is een doelgerichte feedback-loop op alle niveaus
noodzakelijk; van balie, beleid tot bestuur. Binnen de in oprichting zijnde maatwerkinfrastructuur
met maatwerkplaatsen – waar aan de hand van casuïstiek de belemmerende en bevorderende
factoren voor maatwerk in kaart worden gebracht – ontstaat een gecoördineerde samenwerking
tussen verschillende partijen die elk binnen hun eigen taakveld het maatwerk versterken.
2.2 Passende dienstverlening
Het contact met de overheid is de afgelopen jaren in toenemende mate gedigitaliseerd.
Juist door die digitale processen gaat veel goed in de uitvoering. Maar als mensen
daarin vastlopen of in de knel komen, moet er een medewerker zijn met kennis van zaken
die hen te woord staat en verder helpt. Voor laagdrempelige ondersteuning aan mensen
is het van belang dat organisaties goed bereikbaar zijn. Mensen kunnen altijd bellen
en worden dan met tijd en aandacht verder geholpen.
Ook de TCU benadrukt dat persoonlijk contact een belangrijke basis vormt voor een
goed functionerende uitvoering. De TCU vindt dat laagdrempelig persoonlijk contact
(hetzij face to face hetzij telefonisch) altijd mogelijk moet zijn naast digitale
dienstverlening.16 In aansluiting hierop en in reactie op het rapport van de POK heeft het kabinet extra
middelen gereserveerd voor passende overheidsdienstverlening (bij onder andere Belastingdienst,
UWV, SVB en gemeenten). Daarbij geldt het principe dat mensen altijd op een toegankelijke
en begrijpelijke manier geholpen moeten worden. Voor mensen is het niet altijd makkelijk
te doorgronden bij welke overheidsorganisatie een vraag beantwoord kan worden. We
laten ons inspireren door het principe «er is geen verkeerde deur»17. Als mensen aankloppen bij een loket van een uitvoeringsorganisatie of gemeente waar
ze niet geholpen kunnen worden, mag dat er niet toe leiden dat ze aan hun lot worden
overgelaten. Naast snelle en betrouwbare digitale overheidsdienstverlening moeten
ook andere vormen van contact mogelijk zijn, bijvoorbeeld via een fysiek loket waar
men terecht kan bij iemand van vlees en bloed. In het eerste kwartaal van 2021 brengen
wij in kaart hoe een integrale loketfunctie van de overheid het beste kan worden ingericht.
Daarbij besteden wij speciale aandacht aan persoonlijk contact op locatie voor mensen
die dit nodig hebben. We gaan hierbij uit van bestaande en bekende digitale en fysieke
loketten. We besteden aandacht aan het slimmer en breder inrichten van de loketfunctie
en het beter kunnen en mogen delen van informatie tussen verschillende overheden.
Om deze manier van werken mogelijk te maken is ook nodig dat het kabinet blijft werken
aan belangrijke randvoorwaarden voor het versterken van de overheidsbrede dienstverlening,
zoals de Generieke Digitale Infrastructuur.
2.3 Perspectief
Er zijn al veel visies op dienstverlening beschikbaar waarin goede en herkenbare doelstellingen
staan vermeld. Deze visies zorgen voor de goede beweging binnen organisaties, maar
bieden op zichzelf onvoldoende perspectief voor burgers en ondernemers die met een
hulpvraag afhankelijk zijn van verschillende overheidsorganisaties. Daarom starten
we vanaf het voorjaar met het denken en werken vanuit een visie op gezamenlijke dienstverlening
waarin het perspectief van burgers en ondernemers leidend is. Een overkoepelende visie
die professionals een samenhangend perspectief biedt, uitnodigt om aan bij te dragen
en energie geeft. Hiermee leggen we de grenzen van organisaties onder een vergrootglas,
verbeteren we de aansluiting tussen organisaties en scherpen we onderdelen van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan als dat in het belang is van burgers en ondernemers.
2.4 Concluderend
Door de aanbeveling om op bovenstaande manier te investeren in dienstverlening stellen
we de resultaten en effecten van beleid en wetgeving centraal. Dat vraagt om een responsieve
overheid die zo goed mogelijk bijdraagt aan de wisselende behoeften van burgers en
ondernemers. Tegelijkertijd is het vermogen van de overheid om op behoeften in te
spelen eindig en moet het politieke debat over wat de overheid wel en niet kan waarmaken
transparant gevoerd worden.
3. Digitalisering
Om te blijven aansluiten op de behoeften van burgers en ondernemers willen we de digitale
dienstverlening versneld doorontwikkelen. Tegelijkertijd moet deze digitale dienstverlening
betrouwbaar, veilig, gebruiksvriendelijk en toegankelijk blijven. De afgelopen jaren
is het digitaliseren van processen bij uitvoeringsorganisaties vaak ingezet als bezuinigingsmaatregel.
De laatste jaren (en zeker in deze COVID-periode) wordt in toenemende mate duidelijk
dat digitalisering niet alleen een zeer belangrijk online dienstverleningskanaal ondersteunt,
maar ook randvoorwaardelijk is voor het op peil houden en innoveren van dienstverlening
in brede zin.
We werken aan digitale oplossingen en systemen die doorontwikkeling en vernieuwing
kunnen ondersteunen, een robuuste en toekomstbestendige generieke infrastructuur die
breed benut wordt, digitale platformen om datadeling te vergemakkelijken en generieke
afspraken over samenwerking en samenhang. Dit vraagt ook om een gezamenlijke digitale
agenda en bijbehorende investeringen die ervoor zorgen dat de uitvoering toekomstbestendig
en wendbaar wordt, zodat een veilige en betrouwbare dienstverlening wordt gegarandeerd
en aan de verwachtingen van burgers en ondernemers kan worden voldaan. In de Werkagenda
worden op hoofdlijnen drie acties uitgewerkt om dit te realiseren.
3.1 Een veilige Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)
Ten eerste is voor een goede digitale dienstverlening van de overheid aan burgers
en ondernemers een toegankelijke en veilige Generieke Digitale Infrastructuur (GDI)
essentieel. De GDI bestaat uit generieke afspraken, standaarden en voorzieningen waarmee
burgers en bedrijven betrouwbaar en veilig kunnen communiceren met de overheid. Deze
GDI is compact en moet overheidsorganisaties ondersteunen in hun dienstverlening.
Hierdoor ontstaat een gebruiksvriendelijke, veilige en voorspelbare interactie tussen
burger en ondernemer en overheid. Om de herkenbaarheid van de overheid te vergroten
wordt de GDI zo breed mogelijk gebruikt door alle overheidsorganisaties in hun contact
met burgers en ondernemers. We vereenvoudigen de financiering en governance van de
GDI met ingang van 2023 waarmee we de basis leggen voor een gestructureerd meerjarig
beheer en vernieuwing van de GDI. Omdat wij het belangrijk vinden dat alle burgers
en ondernemers gebruik kunnen maken van overheidsdienstverlening, zetten we in op
het doorontwikkelen van verschillende machtigingsvoorzieningen.
3.2 Data cruciaal voor verbeteren dienstverlening
Ten tweede gaan we beschikbare data meer en slimmer (her)gebruiken om dienstverlening
effectiever en pro-actiever te kunnen aanbieden. Bijvoorbeeld gegevensuitwisseling
in het sociaal domein ten behoeve van schuldenpreventie en vroegsignalering. Belangrijk
daarvoor is het investeren in datakwaliteit en het vereenvoudigen van de uitwisseling
van data, met name over verschillende domeinen heen. We onderzoeken in dat kader uitbreiding
van het werkingsgebied van de Wet eenmalige gegevens uitvraag (WEU). Daarnaast krijgen
burgers en ondernemers meer regie over en inzicht in de gegevens die over hen beschikbaar
zijn. Ook zijn wij zo transparant mogelijk over het gebruik van algoritmes. Deze activiteiten
vinden plaats binnen de kaders van de AVG en hangen samen met de datastrategie voor
de Nederlandse overheid die het Ministerie van BZK dit jaar zal aanbieden. Deze datastrategie
geeft antwoord op de vraag hoe de overheid met behulp van effectieve en verantwoorde
inzet van data kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen.
De TCU verwijst in haar rapport naar onderzoek waaruit blijkt dat digitalisering ertoe
heeft geleid dat de discretionaire ruimte is verschoven van uitvoeringsprofessionals
naar programmeurs. Besluitvorming door geautomatiseerde systemen op basis van algoritmen
heeft daar de plaats ingenomen van menselijke oordeelsvorming op basis van vuistregels.18
3.3 Investeren in opruimen en vernieuwen
Ten derde moeten de uitvoeringsorganisaties in staat worden gesteld hun ICT-systemen
op orde te brengen en te houden. Zo kunnen zij (blijven) aansluiten op de Generieke
Digitale Infrastructuur en de dienstverlening op peil houden. Zij hebben ruimte, tijd
en financiële middelen nodig om hun «lifecycle management» uit te voeren en verouderde systemen stapsgewijs te vernieuwen. Uitvoeringsorganisaties
maken hiervoor een meerjarig investeringsplan voor de strategische ICT-vernieuwing.
Randvoorwaardelijk is dat het Rijk over voldoende en de juiste ICT kennis beschikt;
niet alleen bij ICT-ers in de uitvoering zelf, maar ook bij (beleids)medewerkers en
leidinggevenden.
4. Betere samenwerking en doenlijke wet- en regelgeving
De overheid kan alleen betere dienstverlening aanbieden wanneer ook de politiek-bestuurlijke
omgeving hierop gericht is. Dit betekent dat uitvoerders, departementen en politici
elkaar moeten opzoeken en begrijpen, de wet- en regelgeving naadloos moet aansluiten
op en meebewegen met de uitvoeringspraktijk en dat de overheid in staat is fouten
te signaleren, ervan te leren en op te lossen. Daarom richt de Werkagenda zich op
het creëren van meer begrip, betere samenwerking en begrijpelijke, uitvoerbare en
doenlijke wet- en regelgeving. Vertrekpunt hierbij is het denken vanuit en toepassen
van de «Grondwet» voor het bestuurlijk handelen: de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zodat beleid en wetgeving in de toepassing
rechtvaardig uitpakt. Ook de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur die gebaseerd
is op publieke waarden19 vormt een belangrijke bron. De beginselen hiervan zijn: openheid en integriteit,
participatie, behoorlijke contacten met burgers, doelgerichtheid en doelmatigheid,
legitimiteit, lerend en zelfreinigend vermogen en verantwoording.
4.1 Meer begrip en betere samenwerking
Een directe en open communicatie tussen uitvoering, beleid en politiek is een noodzakelijke
voorwaarde om wederzijds begrip en samenwerking te verbeteren. Zeker in een informatiesamenleving
die zich sneller ontwikkelt dan ooit. Het vraagt om onderling vertrouwen, een veilige
werksfeer en de overtuiging dat je werkt vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid.
We kunnen niet alle fouten voorkomen, maar we kunnen wel van onze fouten leren. We
organiseren daarom voortaan in alle domeinen structureel ontmoetingen tussen uitvoering,
beleid en politiek. In deze overleggen spreken we over de theorie en praktijk van
de uitvoering, over hoe we maatschappelijke signalen moeten duiden en hoe we slepende
kwesties eerder signaleren en adequaat aanpakken. Dit is in lijn met de constatering
van de TCU dat direct contact de kennis van Kamerleden over de uitvoering vergroot
en dat zij deze kennis nodig hebben om zowel hun medewetgevende als hun controlerende
taak adequaat te vervullen. Volgens diverse gesprekspartners van de TCU kan het de
kwaliteit van de informatie ten goede komen als uitvoeringsorganisaties rechtstreeks
in gesprek gaan met de Kamer.20 Om een start te maken is het voorstel om samen met het presidium van de Tweede Kamer
en de uitvoeringsorganisaties te verkennen hoe we dit zo goed en structureel mogelijk
vorm kunnen geven.
Uitgangspunt bij deze nieuwe kijk op de samenwerking is dat uitvoering, beleid en
politiek nauw verweven zijn. Zowel departementen als bewindspersonen en Kamerleden
voeren het gesprek over dilemma’s en uitdagingen die in de praktijk spelen. Het perspectief
van praktijkprofessionals alsook burgers en ondernemers is ook een volwaardig onderdeel
van de gehele beleidscyclus. Departementen vragen hiervoor om signalen uit de uitvoering,
uitvoerders delen ervaringen met departementen en het parlement is onderdeel van deze
informatie-uitwisseling. Zo moet informatie vanuit de uitvoering ook ongefilterd richting
Tweede Kamer kunnen gaan om eerder signalen van de burger te kunnen oppakken. Want
problemen waar mensen tegen aanlopen hoeven niet alleen individueel van aard te zijn,
maar kunnen ook een signaal zijn dat er meer speelt. Ook gaan we in gesprek met de
rijksinspecties om te bezien hoe we signalen uit de toezichtspraktijk beter kunnen
benutten. Het willen en durven delen van professionele dilemma’s en het hiernaar willen
en kunnen luisteren is essentieel voor een goed werkende dienstverlening21.
Belangrijk in dit verband is ook dat politiek en beleid een ander ritme en andere
drijfveren kunnen hebben dan de uitvoering. Uit de gesprekken die de TCU heeft gevoerd,
blijkt dat uitvoeringsorganisaties veelal worden afgerekend op waarden als snelheid
en productiviteit, maar niet of de uitvoering op een menselijke manier omgaat met
complexe gevallen. Het verdient aanbeveling om daar ook ruimte voor te creëren bij
het vergroten van de transparantie van het overheidshandelen.22 Daarom zet het kabinet er samen met medeoverheden, uitvoeringsorganisaties en ministeries
op in, om dilemma’s steeds transparant inzichtelijk te maken. Er blijven situaties
waarin burgers en ondernemers meer van de overheid verwachten dan deze kan bieden.
Uitgangspunt is dat de dilemma’s politiek expliciet zijn gewogen en dat mensen die
weging kunnen opvragen en volgen.
Trialoog
Concreet starten we met het opzetten van een zogeheten trialoog – een hulpmiddel om uitvoering, beleid en politiek beter en meer vanuit de gedachte van
één overheid te laten samenwerken, binnen de kaders van juridische grenzen en met
inachtneming van de ministeriële verantwoordelijkheid die het speelveld bepalen. De
trialoog, waaraan beleid, uitvoering en politiek als gelijkwaardige gesprekspartners
deelnemen, is inzetbaar tijdens verschillende fasen in de beleidsvorming, -ontwikkeling
en -implementatie. Bijvoorbeeld tijdens de verkenningsfase bespreken de deelnemers
de dilemma’s, effecten, samenhang en uitvoerbaarheid van een eerste idee of voorlopige
ambitie, zonder dat er direct stelling wordt genomen of reputaties worden verbonden
aan het slagen of falen hiervan. Of tijdens de besluitvormingsfase kan een trialoog
over een concreet beleids- of bestuursvoorstel, amendement of motie worden gevoerd
in aanvulling op de technische briefings van de uitvoerings23- en doenvermogentoets24 en andere instrumenten zoals het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving
(IAK)25. Bij medeoverheden zijn al goede ervaringen opgedaan met de trialoog. Zo gaan in
de provincie Gelderland gedeputeerden, Statenleden en ambtenaren met elkaar in gesprek
over het tot stand komen van besluitvorming. En gebruiken tientallen gemeenten het
stappenplan «Versterk je Lokale Driehoek» van het programma «Democratie in Actie»26.
Personele mobiliteit en waardering
We willen personele mobiliteit tussen beleid, uitvoering en toezicht versterken om
wederzijds begrip te stimuleren en informatie-uitwisseling te vergemakkelijken. Wanneer
professionals werken en zich doorontwikkelen binnen de verschillende onderdelen van
de overheidsorganisatie, leren ambtenaren in de uitvoering en beleidsmedewerkers elkaars
werelden kennen en leren ze dilemma’s vanuit verschillende perspectieven te bekijken.
We verbinden op deze manier de geschreven regels en beleid aan de uitwerking daarvan
in dagelijkse uitvoeringspraktijk.
We sluiten hierbij ook aan op de uitkomsten van het onderzoek27 van de Universiteit Utrecht naar het functioneren van de Algemene Bestuursdienst
(ABD). Dit onderzoek en de kabinetsreactie daarop is op 15 januari jl. naar uw Kamer
verstuurd. In deze kabinetsreactie worden maatregelen aangekondigd die aansluiten
op onderwerpen en prioriteiten in de Werkagenda. Zo zal er bij werving en selectie
van topfuncties binnen de rijksdienst meer dan nu expliciet aandacht zijn voor wat
gegeven de actuele maatschappelijke opgave nodig is om de functie, mede in relatie
tot de samenstelling van het managementteam, goed te kunnen vervullen. Relevante aspecten
zijn bijvoorbeeld ervaring bij grote uitvoeringsorganisaties, inspecties, decentrale
overheden of in het bedrijfsleven en kennis op het gebied van vakinhoud, ICT of organisatieontwikkeling.
Ook is dit kabinet van mening dat we gelijkwaardige posities in beleid en uitvoering
vergelijkbaar moeten belonen. We bevelen daarom aan om het functiegebouw Rijk en het
daaraan gekoppelde functiewaarderingssysteem aan te passen voor de organisaties binnen
de rijksoverheid. Ook willen we bekijken hoe het functiegebouw Rijk aansluit op dergelijke
systemen bij medeoverheden en uitvoeringsorganisaties buiten het Rijk.
De driehoek
Zoals ook in het TCU-rapport wordt vermeld, is er vooralsnog vaak geen sprake van
een nevengeschikte positie van de partijen in de relatie tussen ministeries en uitvoeringsorganisaties.28 Dat is echter wel de inzet van het besturingsmodel van de driehoek (eigenaar, opdrachtgever,
opdrachtnemer) dat op alle departementen wordt gehanteerd. We willen daarom het samenspel
in de driehoek (eigenaar, opdrachtgever, opdrachtnemer) verbeteren door op alle domeinen
waar dat nog niet het geval is, op korte termijn te komen tot een duidelijke invulling
van rollen, ondersteuning en benodigde gesprekstijd. Daarbij verwachten we dat de
opdrachtgevers in hun sturingsafspraken met de uitvoeringsorganisaties de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot uitdrukking brengen, en dat zij hun sturing vormgeven op basis van de Nederlandse
code voor goed openbaar bestuur die gebaseerd is op publieke waarden. Hierin is nadrukkelijk
aandacht voor de samenwerkings- en sturingskwaliteit bij meervoudig opdrachtgeverschap
en voor de relatie tussen keten- en driehoeksturing.
4.2 Begrijpelijke en doenlijke wet- en regelgeving
Het is belangrijk om bij de voorbereiding van nieuw beleid en regelgeving steeds goed
te kijken naar de werking van regelgeving in de praktijk, juist ook voor burgers en
ondernemers. Om weloverwogen een besluit te nemen moeten alle te verwachten effecten
en het doenvermogen goed worden onderzocht en in beeld gebracht.
Uit de gesprekken die de TCU heeft gevoerd, komt naar voren dat professionals de neiging
hebben de zelfredzaamheid en het doenvermogen van burgers te overschatten. Bij het
maken van beleid is het verstandig als de overheid een realistisch perspectief op
burgers hanteert en meer aandacht heeft voor de doenlijkheid van beleid en regels.
Uitgangspunt is dat de burger de wet niet alleen moet «kennen», maar ook moet «kunnen».29
Dit vraagt om «een paradigmashift richting een andere cultuur en werkwijze.»30 Daarbij moeten we ook gebruik maken van gedragswetenschappelijke inzichten. In de
Werkagenda worden verschillende actielijnen opgesteld die hieraan bijdragen.
Wet als cyclus
We zien beleid, wet- en regelgeving als een (levens)cyclus. Wet- en regelgeving is
het sluitstuk van het beleidsproces en heeft een maatschappelijke aanleiding en doel,
komt tot stand, heeft een bepaald effect, vraagt mogelijk om een bijstelling en kan
op een gegeven moment verouderd zijn. We zullen aandacht moeten houden voor de hele
cyclus zodat we waar nodig kunnen bijstellen. Het maken van beleid en het vertalen
in wet- en regelgeving vraagt zorgvuldigheid en heeft tijd nodig, dus het is zeker
niet de bedoeling om te snel en gehaast te handelen. De TCU constateert in haar rapport
dat tot op heden bij de totstandkoming van beleid de departementen een dominante positie
innemen. Dit komt tot uiting in het gegeven dat uitvoeringsorganisaties niet altijd
voldoende tegenspraak bieden en dat er – als zij dat wel doen – niet altijd naar hen
wordt geluisterd. De TCU acht het van belang dat uitvoeringsorganisaties zich realiseren
dat loyaliteit ook inhoudt dat zij «nee» zeggen als voorgenomen beleid niet uitvoerbaar
is en dat zij, als het nodig is, meer ruimte of tijd vragen aan het departement en
de Kamer voor een goede implementatie31. Verder moeten we oog hebben voor (onbedoelde) effecten en verouderde beleidsdoelen
en wet- en regelgeving durven opruimen of aanpassen.
In elk voorstel zou daarom herkenbaar moeten zijn welke alternatieven vanuit het burgerperspectief
zijn onderzocht en welke effecten deze alternatieven zouden hebben. Hierbij moeten
de uitvoeringstoetsen van uitvoeringsorganisaties en vooral hun kennis en ervaring
goed worden benut. Iedereen die de wet moet toepassen of naleven, moet dus steeds
in een vroegtijdig stadium bij het voorbereiden van nieuw beleid en nieuwe wetgeving
worden betrokken. Hetzelfde geldt voor burgers en ondernemers die met nieuw beleid
en wetgeving te maken krijgen, evenals gedragswetenschappers. Het kabinet wil dan
ook inzetten op co-creatie tijdens alle fasen van het proces. Ook willen we beter
gebruik maken van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK)32 waarin alle kwaliteitseisen voor beleid en wetgeving zijn vermeld. Zo ontstaat betere
en reëlere wet- en regelgeving en beleid. Het kabinet ziet veel kansen voor het inzetten
van de trialoog in dit proces.
Dit betekent ook dat concrete uitvoeringstoetsen niet alleen bij de totstandkoming
plaatsvinden, maar ook tijdens het ontwerpproces van wetgeving, om de impact op de
uitvoering van amendementen te beoordelen en ná de implementatie om te toetsen of
de bedoeling van de wet in de praktijk wordt waargemaakt. Zo willen we nieuwe wet-
en regelgeving voortaan een jaar na start van de uitvoering toetsen – de «invoeringstoets»33. Hoofdvragen van die toets worden: werkt dit inderdaad zoals we bedoeld hadden? Kloppen
de aannames uit de uitvoeringstoets nog steeds? Wat is de kwaliteit van de uitvoering?
En zijn er misschien knelpunten of nieuwe inzichten waar we aan de voorkant niet aan
gedacht hadden? Hoe pakt het uit voor de mensen waarvoor de wet bedoeld is? Zoals
reeds aangekondigd in de kabinetsreactie POK wil het kabinet in gesprek gaan met het
presidium van de Tweede Kamer om te onderzoeken hoe de impact op de uitvoering nog
meer kan worden meegenomen bij moties, amendementen en initiatiefwetsvoorstellen.
Eenvoudiger
Zoals aanbevolen in «Werk aan Uitvoering wordt ingezet op vereenvoudiging bij het
ontwerpen van (internationale) wet- en regelgeving. Naast het vereenvoudigen van nieuwe
wetgeving willen we ook gesignaleerde knelpunten in bestaande wetgeving wegnemen.
Ook uw Kamer kan de uitvoerbaarheid van wetten en regels verbeteren. Wij streven als
kabinet naar complexiteitsreductie via politieke sturing. Dat kan door bij initiatiefvoorstellen,
moties, amendementen, nota's van wijziging en toezeggingen gebruik te maken van gezamenlijke
beleids-, uitvoerings- en wetgevingskennis. Dit aspect hopen wij ook te betrekken
bij een eventueel gesprek met het presidium van de Tweede Kamer. Dat vraagt van uw
Kamer dat er ruimte wordt geboden om complexiteitsreductie te realiseren. Ook vragen
we aan uitvoeringsinstanties om bestaande regelgeving tegen het licht te houden en
voorstellen te ontwikkelen om erg complexe (sector)regelgeving te vereenvoudigen.
5. Kennis ontwikkelen en kennis delen
De opvattingen over de uitvoeringspraktijk worden mede ingegeven door de verschillende
perspectieven die hierbij betrokken zijn. Denk aan de bewindspersoon die zijn of haar
politieke ambities wil waarmaken. Of de wetgever die zorgvuldig maatregelen wil formuleren.
De professional die rolvast zijn of haar taken zo goed mogelijk wil uitvoeren. Of
de burger die een passend antwoord verwacht op een vraag. Hierdoor bestaan er verschillende
werkelijkheden naast elkaar.
Zicht hebben op elkaars praktijk en het continu leren (van elkaar) is dan ook noodzakelijk.
Om een goed beeld te krijgen van hoe beleid en wetgeving concreet in de praktijk uitwerken
en om als professional te kunnen groeien en oog te houden voor grotere maatschappelijke
ontwikkelingen. Daarom willen we in de Werkagenda aandacht besteden aan ambtelijk
vakmanschap, brengen we uitvoeringstrends in kaart en stimuleren we ontmoetingen in
de praktijk.
5.1 Vakmanschap
Ambtelijk vakmanschap is onmisbaar voor het leveren van kwaliteit door de overheid
en verdient meer waardering en erkenning. We willen het vakmanschap van onze professionals
structureel benutten in de beleidscyclus en gelijktijdig het vakmanschap in alle lagen
van de overheid versterken. Vooruitlopend hierop heeft het kabinet al deels middelen
vrijgemaakt naar aanleiding van het rapport «Ongekend Onrecht». Het gaat dan om ethiek,
nieuwe vakmatige inzichten, informatiehuishouding en het gestructureerd leren van
de (harde) lessen die op verschillende plekken binnen de overheid naar boven zijn
gekomen34. Met meer vakmanschap komt ook een betere maatwerkaanpak van de grond: bijvoorbeeld
door de kennis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de publieke waarden te verankeren en de durf te hebben onbedoelde (disproportionele)
consequenties van de toepassing van beleid en regelgeving bespreekbaar te maken en
aan te pakken. We willen daarom het opleidingsaanbod van de overheid dat over afzonderlijke
academies en instanties is georganiseerd meer in samenhang brengen en toegankelijk
maken voor alle professionals, zodat een onderling versterkt aanbod kan worden gegarandeerd.
Daarnaast willen we, voortbouwend op bestaande academies, een gedeeld kennis- en leerplatform
bouwen voor uitvoeringsorganisaties, onderzoekers, politiek en beleid. Hierbinnen
richten we per thema of domein zogeheten leercirkels in, bijvoorbeeld voor ICT-professionals,
of op het gebied van maatwerk. Hierin wordt onder meer aandacht besteed aan de rolopvatting
en rolvastheid van professionals in de uitvoering.
Uit gesprekken die de TCU heeft gevoerd, blijkt dat diverse uitvoeringsorganisaties
inmiddels bezig zijn om meer aandacht voor vakmanschap te organiseren, met als doel
meer te gaan werken vanuit hun maatschappelijke taak en het leren benutten van de
ruimte om beargumenteerd af te wijken van digitale besluiten. Velen zijn daartoe al
in staat; anderen moeten daar nog beter op worden toegerust. De TCU vindt het essentieel
dat de top van de uitvoeringsorganisaties de kennis en kunde van de eigen professionals
(die in direct contact staan met burgers), beter benutten.35
Om de meerjarige transitie van de uitvoeringspraktijk mogelijk te maken moeten we
investeren in de kwaliteit van mensen en onderkennen dat beleid en uitvoering gelijkwaardig
zijn. In de Werkagenda worden daartoe verschillende actielijnen uitgetekend, zoals
het ontwikkelen van breed toepasbaar strategisch personeelsbeleid, het stimuleren
van de inzet van rijkstrainees en het verbreden van de management development trajecten.
5.2 Uitvoeringstrends
Steeds weer blijkt de uitvoering doorslaggevend in de maatschappelijke waardering
van de overheid – en terecht! Toch is het volgens de TCU niet duidelijk hoe wordt
bepaald op welke wijze uitvoeringsorganisaties verantwoording afleggen aan de Kamer.
Ook het type informatie dat is opgenomen in de verschillende rapportages, loopt uiteen.
Over sommige uitvoeringsorganisaties ontvangt de Kamer regulier of incidenteel rapportages,
over andere niet of nauwelijks. Ook constateert de TCU dat problemen die (dreigen
te) ontstaan in de uitvoering van beleid niet altijd expliciet worden benoemd in de
rapportages en dat sommige problemen die wel benoemd worden, niet door Kamerleden
worden opgepikt door de veelheid aan informatie.36
Daarnaast constateert de TCU dat de Kamer en het kabinet te weinig aandacht hebben
gehad vóór en interesse getoond ín de uitvoering. Veel Kamerleden toonden de afgelopen
jaren vooral belangstelling als er incidenten waren. Een onderliggende oorzaak daarvan
is dat media vaker berichten over incidenten dan over het reguliere Kamerwerk: voor
Kamerleden kan het (politiek) interessanter zijn om te reageren op die incidenten
dan om zich bezig te houden met wetgeving of met structurele monitoring van uitvoeringsorganisaties.
Departementen lijken jarenlang vooral aandacht te hebben gehad voor een doelmatige
uitvoering en minder voor de te realiseren maatschappelijke doelen.37
Om de aandacht voor de uitvoering structureel te versterken en de voortgang op de
verschillende domeinen te kunnen volgen, zullen de afzonderlijke uitvoerders jaarlijks
een «Stand van de Uitvoering» opstellen. Daarin maken zij ongefilterd de dilemma’s inzichtelijk waar professionals
mee worstelen en delen ze overzichtelijk signalen met het kabinet en het parlement.
Aanvullend vindt overheidsbreed rapportage plaats in een «Staat van de Uitvoering» die we aan uw Kamer aanbieden op de «public service day» van de Verenigde Naties (23 juni). De Staat van de Uitvoering bundelt inzichten uit afzonderlijke domeinen en wordt vergezeld door een rijksbreed
en trendmatig beeld van de uitvoeringspraktijk. De
Staat van de Uitvoering focust nadrukkelijk op «slepende problematiek» voorbij de waan van de dag, vergelijkbaar
met het rapport Werk aan Uitvoering. Met het periodiek opstellen van een Staat van de Uitvoering volgen we ook de aanbeveling van de TCU op, die stelt dat deze rapportage als input
dient voor het structurele gesprek over de uitvoering. De TCU beschrijft dat deze
Staat van de Uitvoering onder meer moet omvatten hoe de menselijke maat wordt gewaarborgd, wat de knelpunten
zijn die de uitvoerder ervaart en welke oplossingen hiervoor worden gezien.38
Daarnaast gaan we in overleg met de Nationale ombudsman en de voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State om te bezien hoe we daarbij aanvullend geobjectiveerde
signalen kunnen opvangen van deelgebieden waar burgers en ondernemers mogelijk in
de knel komen. De Staat van de Uitvoering is zo ook een indicator van het vertrouwen in de Nederlandse overheid.
5.3 Ontmoetingen
In bovenstaande tekst komen instrumenten als de trialoog en het opleidingsaanbod terug
om kennis te delen en van elkaar te leren. Maar net zo belangrijk zijn ontmoetingen
in de dagelijkse praktijk waarbij we aandacht geven aan dagelijkse en individuele
casuïstiek. Door meer ruimte te creëren voor ontmoetingen in de uitvoeringspraktijk
– bijvoorbeeld in maatwerkplaatsen zoals «Garage de Bedoeling» – en intervisie te
organiseren tussen burgers, ondernemers, bestuurders en professionals, kan een cultuur
ontstaan waarin het wederzijds begrip toeneemt. Een cultuur waar we open staan voor
elkaar en zoeken naar passende antwoorden. Niet alleen onze krachten benoemen maar
ook onze kwetsbaarheden tonen. Niet alleen onze successen delen, maar ook onze fouten
bespreekbaar maken. Niet alleen elkaar incidenteel opzoeken, maar aan structurele
relaties werken.
Dit is in lijn met de constatering van de TCU dat uitvoerbaar beleid met oog voor
de menselijke maat alleen tot stand kan komen als Tweede Kamer, departementen en uitvoeringsorganisaties
in alle openheid met elkaar kunnen spreken over de sterke en zwakke kanten van voorgenomen
beleid. Alleen als macht en tegenmacht gelijkwaardig zijn georganiseerd, komen alle
argumenten op tafel, worden deze zorgvuldig gewogen en komt beleid tot stand dat de
samenleving dient.39
6. Tot slot
Het kabinet vindt het noodzakelijk dat de in deze brief genoemde onderwerpen grondig
worden aangepakt. Natuurlijk vraagt de benodigde beweging om een veelheid aan acties
en aanzienlijke investeringen40 over meerdere jaren. We spreken daarbij de hoop uit dat volgende kabinetten deze
beweging zullen voortzetten en versterken. Daarom worden deze maatregelen de komende
periode in een overheidsbrede Werkagenda nader uitgewerkt, waarbij ook een uitvoeringstoets
wordt gedaan. Dit kabinet voert de eerste acties uit en bereidt de overige acties
voor. Het volgende kabinet krijgt de Werkagenda inclusief financiële consequenties
voor de betrokken overheidsorganisaties mee als inbreng.
Daarmee wil dit kabinet ook recht doen aan de waardevolle conclusies van de TCU en
de oproep om haar aanbevelingen voortvarend op te pakken. Wij onderschrijven de constatering
van de TCU dat aandacht voor de uitvoering en oog voor de menselijke maat de hoogste
prioriteit van Kamer en kabinet verdienen. De kwaliteit van de uitvoering bepaalt
immers het vertrouwen van mensen in de Nederlandse overheid.
Het kabinet wil dat de meerjarige aanpak bijdraagt aan het vertrouwen van mensen in
de Nederlandse overheid. Een overheid die zichtbaar en navolgbaar handelt in het algemeen
belang en daarop aanspreekbaar is. Dat betekent dat de organisaties die het overheidsbeleid
uitvoeren consequent in staat worden gesteld om hun maatschappelijke opgaven te realiseren
volgens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en consequent worden bestuurd vanuit publieke waarden. De voorbeelden waar dit al
goed gaat zijn een inspiratie over de hele linie van de overheid.
Het kabinet nodigt uw Kamer uit om samen met ons werk te maken van de verbetering
van het samenspel tussen beleid en uitvoering. Uitvoerders moeten structureel worden
uitgenodigd om problemen en knelpunten in alle openheid te delen tijdens alle fasen
van het beleid- en wetgevingsproces en daarna. Alleen zo wordt de politiek in staat
gesteld om de werkelijke dilemma’s te bespreken en af te wegen. Dit onderstreept het
belang om per domein de Stand van de uitvoering periodiek inzichtelijk te maken, aangevuld met «live» contact via technische briefings,
werkbezoeken en trialogen.
Mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister
voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.