Brief regering : Lessen uit casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen
31 839 Jeugdzorg
Nr. 768
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2021
1. Inleiding
Op 14 december 2020 hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik met uw Kamer een
debat gevoerd over de ontwikkelingen van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
in Zeeland. Tijdens dit debat hebben mevrouw Westerveld c.s. een door uw Kamer aangehouden
motie ingediend die het kabinet verzoekt om sluitingen van jeugdzorginstellingen sinds
de decentralisatie te evalueren. Daarbij wordt ook gevraagd om een stappenplan met
de rollen van alle partijen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen.1 In reactie op de motie heb ik toegezegd uw Kamer in februari 2021 te informeren over
leerpunten uit casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen, met conclusies
die op basis van de leerpunten kunnen worden getrokken. Met deze brief geef ik daar,
mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, invulling aan.
Daarnaast bied ik u hierbij het rapport «Financiële positie jeugdhulpaanbieders 2019»2 aan van de Jeugdautoriteit dat in februari 2021 is afgerond.3
2. Hoofdpunten uit deze brief
• Om de continuïteit van zorg voor jeugdigen te borgen, hebben gemeenten, inspectie,
OZJ, Jeugdautoriteit en Rijk taken en verantwoordelijkheden verdeeld.
• Uit het rapport Financiële positie jeugdhulpaanbieders
2019 van de Jeugdautoriteit blijkt dat, op basis van de financiële gegevens, jaarverslagen
en mediaberichten van 2019, 36% procent van alle aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming
en jeugdreclassering een verhoogd risico op financiële problemen en/of risico’s op
discontinuïteit van de hulpverlening heeft. De Jeugdautoriteit voert de komende maanden
een verdiepingsonderzoek uit.
• Uit de casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen zijn zeven leerpunten
op te maken. Op al die leerpunten zijn de afgelopen periode stappen in gang gezet,
zoals de voorbereiding van diverse wetsvoorstellen om de regionale samenwerking te
versterken, het opdrachtnemerschap van aanbieders te verstevigen en zowel inzicht
als toezicht te versterken.
3. Waarborgen voor continuïteit van zorg
In lijn met de brief van de Minister van VWS van oktober 2019 over het beleid rond
zorgaanbieders in de financiële problemen is de kern van het beleid: de continuïteit
van zorg voor de cliënt staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.4 Aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn zelf verantwoordelijk
voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van zorg en
– indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht van cliënten. Van hen wordt verwacht
dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen en,
wanneer dit niet lukt, tijdig met betrokken stakeholders zoals gemeenten (inkopers)
in overleg gaan over een oplossing.
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp.
Ook na de sluiting van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling moeten
zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen passende jeugdhulp krijgen. Gemeenteraden
hebben daarbij een toezichthoudende rol richting de colleges van B&W in hun gemeenten.
Zeker bij weinig voorkomende complexe hulp hebben aanbieders meerdere gemeenten als
financier. Daarom kunnen gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid alleen nakomen
als zij bovenregionaal samenwerken. Er zijn, onder regie van de VNG, accounthoudende
regio’s ingesteld voor 53 aanbieders van weinig voorkomende specialistische jeugdhulp
die bij risico’s van discontinuïteit een coördinerende rol hebben naar andere regio’s.5
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is verantwoordelijk voor het toezicht
op kwaliteit en veiligheid van de zorg en – waar nodig – de overdracht van zorg. De
IGJ werkt hierbij nauw samen met de Jeugdautoriteit, in 2019 opgericht om bij te dragen
aan borging van de continuïteit van jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering.
IGJ en Jeugdautoriteit delen actief signalen over financiële problemen bij jeugdhulpaanbieders
en delen informatie over de monitoring van bestuurlijke maatregelen. De IGJ houdt
gedurende het proces toezicht op de kwaliteit van zorg, waarbij zorgcontinuïteit voor
de cliënt een belangrijke eis is. De IGJ kan vanuit haar eigen verantwoordelijkheid
zelfstandig besluiten wanneer toezicht en handhaving nodig is.6
Namens het Rijk ben ik – vanuit het publieke belang van zorg voor de jeugd – verantwoordelijk
voor het functioneren van het stelsel van jeugdhulp, samen met de Minister voor Rechtsbescherming
voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Escalatiemogelijkheden bij risico’s voor zorgcontinuïteit
Zoals nader toegelicht in de brief van de Minister van VWS van januari 2020 is in
eerste instantie de accounthoudende regio van de betreffende aanbieder aan zet bij
financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit
van cruciale jeugdhulp (of jeugdbescherming/jeugdreclassering).7
Als dit niet tot een oplossing leidt, kan de aanbieder of de (accounthoudende) gemeente
het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) vragen in actie te komen. Het OZJ
biedt eerstelijns bemiddeling, waaronder ondersteuning en advies bij geschillen tussen
gemeenten onderling of tussen gemeenten en aanbieder. Indien het OZJ geen uitkomst
biedt, kan geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit. Als de Jeugdautoriteit in gesprek
met gemeenten en aanbieders geen zekerheid kan krijgen over het waarborgen van de
continuïteit van cruciale zorg voor de jeugd, escaleert de Jeugdautoriteit naar mij
of de Minister voor Rechtsbescherming. Dit brengt ons in positie om regie te nemen
als partijen er onderling niet uit dreigen te komen.
Vervolgens zal ik of de Minister voor Rechtsbescherming een overleg organiseren met
gemeenten en aanbieders, met ieder de verantwoordelijkheden doorspreken en hen oproepen
zich maximaal in te spannen om de continuïteit van zorg voor de jeugdigen en hun gezinnen
te waarborgen. In uitzonderlijke gevallen kan ik na advies van de Jeugdautoriteit
een beperkte financiële bijdrage leveren op basis van de subsidieregeling «Continuïteit
cruciale jeugdzorg». Hier zijn wel (strikte) voorwaarden aan verbonden, zoals het
opstellen van een continuïteitsplan door de betreffende aanbieder in overleg met gemeenten.
Mochten gemeenten hun rol in het kader van zorgcontinuïteit niet of onvoldoende oppakken,
dan kan het Rijk hen daarop aanspreken. In het kader van het interbestuurlijk toezicht
op grond van de Gemeentewet worden vijf stappen onderscheiden, met toenemende bemoeienis
van het Rijk met de gemeentelijke uitvoering. Dit wordt de «interventieladder interbestuurlijk
toezicht» genoemd.8 De zwaarste stap hierin is indeplaatsstelling, waarbij het Rijk in de plaats treedt
van de gemeente en namens en op kosten van de gemeente bijvoorbeeld een overeenkomst
kan sluiten met een jeugdhulpaanbieder.
4. Financiële ontwikkelingen bij aanbieders van zorg voor jeugdigen
De Jeugdautoriteit heeft in het kader van haar monitoring- en signaleringstaak haar
rapport Financiële positie jeugdhulpaanbieders
2019 opgeleverd. Dit rapport met bijbehorende factsheet doe ik u in de bijlage9 toekomen en wordt na aanbieding aan uw Kamer gepubliceerd10. De analyse geeft een indicatie welke aanbieders, op basis van onder meer financiële
gegevens en jaarverslagen, een verhoogd risico hebben op continuïteitsproblemen. Het
is de eerste keer dat de Jeugdautoriteit dit onderzoek in eigen beheer uitvoert. Eind
2019 heeft mijn ambtsvoorganger u een vergelijkbaar onderzoek doen toekomen op basis
van de jaarverslagen van 2018, uitgevoerd door Ernst&Young (EY)11.
Het voorliggende onderzoek richt zich op alle aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming
en jeugdreclassering met een omzet van minimaal € 2 miljoen op grond van de Jeugdwet.
Het onderzoek omvat in totaal 226 aanbieders die uiterlijk 19 december 2020 hun jaarverslagen
hadden opgeleverd in de landelijke database «Jaarverantwoordingzorg».12 De Jeugdautoriteit merkt 81 aanbieders (36%) aan als aanbieders met een verhoogd
risico op financiële problemen en/of risico’s op discontinuïteit van de hulpverlening;
90 aanbieders (40%) als middelhoog risico en 55 aanbieders (24%) als laag risico.
Verder blijkt ook dat de financiële positie van aanbieders in 2019 verslechterd is
ten opzichte van 2018.
Verdiepend onderzoek op basis van actuele cijfers moet uitwijzen of dit verhoogde
risico leidt tot knelpunten in de continuïteit van zorg. De Jeugdautoriteit heeft
afgelopen jaar een dergelijk verdiepend onderzoek gedaan op de uitkomsten van het
rapport van EY over 2018.13 Hieruit bleek dat bij ongeveer een derde van de aanbieders die door EY waren aangemerkt
als «hoog risico» de continuïteit van zorg daadwerkelijk binnen een jaar in gevaar
zou kunnen komen. De Jeugdautoriteit was bij een deel van de organisaties reeds betrokken.
Voor de overige maakte de Jeugdautoriteit per instelling een plan om vinger aan de
pols te houden en hen nadrukkelijk te monitoren. Waar nodig wordt ook ondersteuning
geboden. Daarnaast breidt de Jeugdautoriteit haar «early warning system» steeds verder
uit, opdat risico’s eerder gesignaleerd kunnen worden.
De Jeugdautoriteit zal de komende maanden een verdiepingsonderzoek uitvoeren bij de
aanbieders die in het huidige onderzoek als hoog risico staan aangemerkt, en op basis
daarvan verdere stappen ondernemen. Hierbij neemt de Jeugdautoriteit ook de resultaten
mee uit de vierde corona quickscan, die de Minister voor Rechtsbescherming en ik u
onlangs hebben toegezonden.14
15 Ik bericht uw Kamer naar verwachting in de zomer over de uitkomsten hiervan.
5. Leerpunten uit casuïstiek rond jeugdaanbieders in financiële problemen
De afgelopen jaren heeft het kabinet uw Kamer een aantal keer geïnformeerd over continuïteitsproblemen
in de jeugdhulp, waarbij continuïteit van zorg samenviel met continuïteit van een
specifieke aanbieder. In deze periode hebben jeugdhulporganisaties Pluryn, Juzt en
Lijn5 aangegeven te gaan afbouwen. De Minister van VWS is hierop uitgebreid ingegaan
in zijn brief van januari 202016. Mede gezien ontwikkelingen bij de Hoenderloo Groep, Intervence, Juzt, Lijn5 en Parlan
zien we zeven leerpunten, zoals eerder nader uiteengezet in onze recente brieven over
een betere organiseerbaarheid van jeugdhulp17
18
19:
1) Continuïteit van weinig voorkomende specialistische zorg voor jeugdigen borgen
in stabiele jeugdregio’s
Gemeenten werken veelvuldig samen om de ambities uit de Jeugdwet waar te maken. Een
stabiele relatie tussen gemeenten en aanbieders is een voorwaarde om de continuïteit
voor de (hoog)specialistische jeugdhulp te waarborgen. De mogelijkheden die er zijn
om de samenwerking in de jeugdhulpregio´s in te richten zorgen er echter voor dat
het samenwerken de gemeenten veel tijd en energie kost. Recente ervaringen in de uitvoeringspraktijk
laten zien dat binnen meerdere jeugdzorgregio’s20 discussie bestaat of en in hoeverre men de samenwerking met betrekking tot de taken
uit de Jeugdwet in stand wil houden. Hierdoor worden in diverse regio’s steeds opnieuw
onderlinge samenwerkingsafspraken gemaakt. Versnippering in de contractering en het
gebrek aan regie op de ontwikkeling van het zorglandschap zorgen ervoor dat de continuïteit
van bepaalde vormen van zorg voor jeugdigen in het geding is. De casuïstiek van de
afgelopen jaren laat zien dat continuïteit van weinig voorkomende specialistische
zorg voor jeugdigen in de knel kan komen en daarmee de hulp aan kwetsbare kinderen
en gezinnen, waaronder gezinnen waarop jeugdbescherming toezicht houdt.
Met de decentralisatie is de schaal waarop het opdrachtgeverschap wordt uitgevoerd
verkleind. Hierdoor is meer nabijheid en samenhang van zorg mogelijk, maar dit verhoudt
zich niet (altijd) goed tot de noodzakelijke schaalgrootte voor organisatie van de
zorg die nodig is voor (zeer) complexe zorgvragen van specifieke jeugdigen en gezinnen.
Instellingen die deze weinig voorkomende specialistische hulp bieden hebben meerdere
gemeenten als opdrachtgever (vaak tientallen), waarbij afstemming en eenduidige contractering
niet vanzelfsprekend is. Om deze voorzieningen toch te borgen en schokken in het jeugdstelsel
te voorkomen is niet vrijblijvende regionale – en bij een aantal vormen van zorg voor
jeugdigen ook niet vrijblijvende – bovenregionale samenwerking nodig.
2) Variëteit aan inkoopvoorwaarden beperken
De diversiteit tussen gemeenten in de toegang tot en organisatie van de zorg voor jeugdigen is inherent aan een gedecentraliseerd stelsel: er is sprake
van maatwerk. Voor aanbieders en gecertificeerde instellingen is het echter complicerend
dat zij zich moeten verhouden tot een groot aantal opdrachtgevers die ook de administratieve
kant van de zorg voor jeugdigen verschillend aanpakken. Het geeft aanbieders en gecertificeerde
instellingen extra uitvoeringslasten indien gemeenten (binnen een zelfde regio) verschillende
afspraken maken met een zelfde jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling, bijvoorbeeld
als zij verschillende bekostigingsmodellen hanteren of andere verantwoordingseisen
voor dezelfde producten bedingen. Ook zien we dat de continuïteit van bepaalde vormen
van weinig voorkomende zorg voor jeugdigen onder druk staat als gevolg van een variëteit
aan inkoopvoorwaarden.
3) Bepaalde instellingen kunnen zich verbeteren richting professioneel opdrachtnemerschap
Recente inspectierapporten en casuïstiek van jeugdhulpaanbieders in financiële problemen
laten zien dat nog niet alle aanbieders zich getransformeerd hebben vanuit het oude
stelsel, gefinancierd door een centrale opdrachtgever, naar de nieuwe werkelijkheid.
Ook kunnen bepaalde aanbieders nog belangrijke stappen zetten in de professionalisering
van het bestuur, van het interne toezicht en van de bedrijfsvoering. Dit zal bijdragen
aan een professionelere opdrachtnemersrol richting gemeenten om met hen in dialoog
te bouwen aan de toekomst, een stevigere basis vormen voor cliënten en professionals
binnen de organisatie en continuïteitsproblematiek verminderen.
4) Reële tarieven afspreken
We zien dat de continuïteit van bepaalde vormen van weinig voorkomende zorg voor jeugdigen
mede in het geding kan komen door tarieven die onder druk staan. Op grond van artikel
2.12 Jeugdwet geldt dat gemeenten en aanbieders reële tarieven afspreken voor jeugdhulp,
jeugdbescherming en jeugdreclassering. In de praktijk zien we veel discussie over
de uitleg van dit wetsartikel.
5) Zorgvuldigheidseisen bij de inkoop: opdrachtgevers en opdrachtnemers informeren
elkaar tijdig
Om continuïteit en kwaliteit van zorg te borgen is het noodzakelijk dat alle betrokkenen
voldoende tijd hebben om veranderingen zorgvuldig door te voeren. Dat moet zorgvuldig
gebeuren. Het gaat immers om kinderen, kwetsbare mensen, die moeten kunnen uitgaan
van hulp. Werknemers moeten weten waar ze aan toe zijn. Om die redenen wordt van aanbieders
verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen.
Als dit niet lukt, is het van belang dat aanbieders tijdig met stakeholders zoals
gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing.
Daarnaast is het noodzakelijk dat gemeenten inzetten op een tijdige start en afronding
van contractering, op meerjarige contracten (drie jaar of meer) en op continuïteit
van zorg bij aflopende contracten. Deze zorgvuldigheidseisen zijn opgenomen in de
Norm van Opdrachtgeverschap van de VNG. In de norm staat bijvoorbeeld dat contracten
voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering minimaal zes maanden
van tevoren worden gesloten. Het spiegelbeeldige daarvan is dat er zes maanden voor
opzegging van de contracten duidelijkheid moet zijn. Contracten moeten dus zes maanden
van tevoren worden opgezegd. Zoals ik tijdens het debat over Intervence van 14 december
2020 heb aangegeven, is dat bij deze organisatie niet het geval geweest. Op grond
van de Norm voor Opdrachtgeverschap zou tijdige opzegging van contracten wel als uitgangpunt
moeten dienen. Dat voorkomt veel onzekerheid voor alle betrokkenen.
6) Versterken van inzicht en toezicht op zorg voor jeugdigen
Het jeugdstelsel is decentraal georganiseerd. Gemeenten maken individueel de afweging
welke zorg voor jeugdigen past bij de zorgvraag van hun inwoners. Dat betekent dat
de regie op de organisatie van minder voorkomende, specialistische hulp aandacht vraagt.
Er is onvoldoende collectieve sturing op de beschikbaarheid van deze zorg, nu en in
de toekomst. Dat vraagt ook om inzicht in het totale zorglandschap zodat gemeenten/regio’s
hun verantwoordelijkheden waar kunnen maken21.
In 2019 is de Jeugdautoriteit opgericht om de continuïteit van cruciale jeugdhulp,
jeugdbescherming en jeugdreclassering te bevorderen. De Jeugdautoriteit heeft de taak
om risico’s met betrekking tot de continuïteit van cruciale zorg voor jeugdigen te
signaleren, te analyseren en te rapporteren. Dat doet ze via vroegsignalering, agendering
bij gemeenten/jeugdregio’s en aanbieders, het maken van afspraken en, in een uiterste
geval, het adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun (in 2020 en 2021) of mij te
adviseren over noodzakelijk te nemen (inter)bestuurlijke maatregelen. De taken van
de Jeugdautoriteit zijn te vrijblijvend en vragen om een (wettelijke) versterking.
7) Taakvastheid verstevigen
Voor een goede afloop van casuïstiek rond aanbieders in financiële problemen is het
van belang dat alle partijen hun taken zuiver kunnen vervullen. Dit betekent dat de
belangrijkste taak voor mij als stelselverantwoordelijke is om partijen aan te spreken
op hun verantwoordelijkheden en te vervullen taken. Betrokkenheid van het Rijk bij
een casus heeft soms het onbedoelde effect dat andere partijen achterover moeten en/of
kunnen leunen en hun verantwoordelijkheden onvoldoende (kunnen) nemen. Daarbij zien
we bijvoorbeeld soms dat de politiek landelijk reeds nadrukkelijk betrokken is, terwijl
het debat in Gemeenteraden nog niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. Verder liet
de evaluatie van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) zien dat de «dempende werking»
van de TAJ om schokbewegingen in het zorglandschap te voorkomen, ook een remmende
werking had op de ontwikkeling van het landschap. Bepaalde aanbieders wendden zich
soms direct tot de TAJ zonder dat zij in gesprek waren geweest met gemeenten22.
6. Inzet kabinet nu en richting de toekomst
Mede gezien de hierboven genoemde leerpunten hebben de Minister voor Rechtsbescherming
en ik de afgelopen periode samen met gemeenten, aanbieders en de Jeugdautoriteit een
aantal belangrijke stappen gezet waaraan we de komende maanden verder werken. De Minister
voor Rechtsbescherming en ik hebben uw Kamer hierover reeds uitgebreid geïnformeerd.23 Om die reden licht ik onze stappen hier onder kort toe, gekoppeld aan de hiervoor
genoemde zeven leerpunten.
Ad 1) Continuïteit van weinig voorkomende complexe hulp borgen in stabiele jeugdregio’s
We hebben een wijziging van de Jeugdwet in voorbereiding die zich richt op het versterken
van het opdrachtgeverschap van gemeenten (wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen). Het is nodig dat gemeenten hun gezamenlijk opdrachtgeverschap versterken door het
versterken van regionale samenwerking om zo de kwaliteit en continuïteit van de zorg
aan kinderen beter te borgen. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten binnen
de jeugdhulpregio’s een samenwerkingsverband oprichten voor het op basis van een regiovisie
organiseren van bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp. Ook bepalen we waarover
er bovenregionale afstemming nodig is.
Ad 2) Variëteit aan inkoopvoorwaarden beperken
Met het hierboven genoemde wetsvoorstel willen we ook de variëteit aan inkoopvoorwaarden
verder beperken door middel van regionale contractering.
Ad 3) Bepaalde instellingen kunnen zich verbeteren richting professioneel opdrachtnemerschap
Ook gaan we in de Jeugdwet, naast de al bestaande eis van een openbare jaarverantwoording,
een aantal eisen stellen aan goed bestuur van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen ten behoeve van een beter systeem van intern en extern toezicht op de
bedrijfsvoering (een onafhankelijk intern toezichthouder en een transparante financiële
bedrijfsvoering). De eisen aan goed bestuur voor jeugdhulpaanbieders zullen zoveel
mogelijk gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan zorgaanbieders in de Zvw
en Wlz.
Op dit moment zijn we nog in gesprek met partijen, met als doel een uitvoerbaar en
effectief wetsvoorstel om de beschikbaarheid van de zorg voor jeugdigen te verbeteren
dat op maximaal draagvlak kan rekenen van de uitvoerende partijen. Vervolgens zal
na besluitvorming in de Ministerraad de Raad van State om advies worden gevraagd.
Na advisering door de Raad van State kan het wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend.
Ad 4) Reële tarieven afspreken
Ik wil in de Jeugdwet een artikel opnemen op grond waarvan we bij algemene maatregel
van bestuur (AMvB) regels kunnen stellen ten aanzien van reële tarieven die gemeenten
met aanbieders afspreken. De grondslag voor deze AMvB is onderdeel van het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015». Dit wetsvoorstel is recent voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Daarnaast
werken de Minister voor Rechtsbescherming en ik met de VNG, de Branches Gespecialiseerde
Zorg voor Jeugd (BGZJ) en de Jeugdautoriteit aan het convenant continuïteit jeugdhulp.
Daarbij kijken we of er naast de AMvB meer inzicht in tarieven gecreëerd kan worden.
Ad 5) Opdrachtgevers en opdrachtnemers informeren elkaar tijdig
De Minister van VWS neemt in het voornoemde wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» een delegatiebepaling op (kan-bepaling) om zo nodig nadere regels te kunnen stellen
aan een tijdige afronding van de inkoopprocedure. Dit zal worden afgestemd op de ervaringen
met de door gemeenten ontwikkelde Norm voor Opdrachtgeverschap (waarin gemeenten hebben
afgesproken dat zij zorgvuldigheidseisen bij de inkoop hanteren) en de verbeterde
praktijk.
Ad 6) Versterken van inzicht en toezicht op zorg voor jeugdigen
De taken van de Jeugdautoriteit ga ik in de Jeugdwet verankeren, om het inzicht in
de ontwikkeling van het jeugdhulplandschap te vergroten. Dat maakt het makkelijker
voor gemeenten en regio’s om hierop te sturen. Er wordt geregeld dat toezicht wordt
gehouden op de naleving van governance verplichtingen van aanbieders en op de continuïteit
van zorg, bijvoorbeeld als een inkoopprocedure niet tijdig wordt afgerond of bij acute
continuïteitsproblematiek van instellingen. Bovendien wil ik meer inzicht in de uitvoering
van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio’s om regie en samenhang in de zorg
voor jeugdigen te organiseren en de transformatie te faciliteren.
De doorontwikkeling van de Jeugdautoriteit is in volle gang.24 Zo is het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit in september 2020 vastgesteld.25 Dit besluit legt vast dat de Jeugdautoriteit zich onafhankelijk en onpartijdig opstelt
ten aanzien van de positie en de belangen van gemeenten, aanbieders, de VNG, de BGZJ
en het Rijk. Daarnaast is het Early Warning System van de Jeugdautoriteit verder ontwikkeld
en heeft de Jeugdautoriteit haar eerste onderzoeksrapporten uitgebracht.26
27
28
Ook het hierboven genoemde convenant continuïteit jeugdhulp is van belang. Daarbij
maken de Minister voor Rechtsbescherming en ik samen met genoemde partijen afspraken
over onze gezamenlijke inzet om reeds bepaalde stappen te zetten om de continuïteit
van jeugdhulp, en van de uitvoering van kinderbeschermings-maatregelen en jeugdreclassering
te borgen. In het convenant maak ik afspraken waar geen wetgeving voor nodig is, vooruitlopend
op de wettelijke verankering van de Jeugdautoriteit. Daarbij is aandacht voor de rol
en bevoegdheden van de Jeugdautoriteit en – in het verlengde hiervan – goed opdrachtgeverschap
en goed opdrachtnemerschap. Wij streven ernaar om het convenant in het voorjaar van
2021 vast te stellen met de VNG en de BGZJ.
Ad 7) Taakvastheid verstevigen
Wat ik beoog is dat gemeenten een sterke en stabiele onderlinge samenwerking organiseren
en intensief samenwerken met aanbieders om samen vanuit visie zorg te organiseren.
Zodat kinderen en ouders nu en in de toekomst waar nodig op goede zorg en ondersteuning
kunnen rekenen. Mede daarom voer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en
betrokken partijen het programma Zorg voor de Jeugd uit en werken we de komende maanden
met de VNG en de BGZJ aan het reeds genoemde convenant continuïteit jeugdhulp.
Daarnaast werk ik in pilots «aan de slag» met een aantal regio’s samen. Dit doen we
in het kader van het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen».
De betreffende regio’s willen vooruitlopend op de wet werken aan regionale samenwerking.
De afgelopen maanden is in drie regio’s een scan uitgevoerd waarin ik met gemeenten
en aanbieders heb gekeken naar onder meer de onderlinge samenwerking als opdrachtgevers
en opdrachtnemers. In de pilots volg ik deze regio’s de komende maanden bij het ontwikkelen
van hun regiovisie, waarmee veel regio’s met de Norm voor Opdrachtgeverschap aan de
slag zijn. Lessen uit de bovenregionale afstemming worden breder gedeeld.
Ook werk ik met de betreffende regio’s stap voor stap de AMvB Zorgvormen uit, waarin
bepaald wordt welke zorg regionaal ingekocht en georganiseerd moet worden. Door de
lagere regelgeving vooruitlopend op het wetsvoorstel met de praktijk te ontwikkelen
sluit deze goed aan op de beoogde regelgeving en stimuleert deze om de gewenste ontwikkeling
te realiseren.
Verder ondersteunt het kabinet in samenwerking met de VNG gemeenten met het programma
Democratie in Actie29. Daarbij versterken we gemeenteraden met trainingen om hun rollen in te vullen en
(lokale)democratische processen te versterken. Dat programma gaat breder dan enkel
de controlerende rol, maar gaat bijvoorbeeld ook in op regionale samenwerking en hoe
de raad daarin een rol kan nemen. Ook heeft de Minister van BZK een agenda in voorbereiding
om raden (en staten) te versterken in hun rol.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport