Brief regering : Nationaal Programma Onderwijs: steunprogramma voor herstel en perspectief
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 185
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2021
1. Ruim € 8,5 miljard extra voor Nationaal Programma Onderwijs
Het kabinet heeft recent besloten tot een Nationaal Programma Onderwijs. Het doel
hiervan is om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te
brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. In deze
brief kondigen we aan dat we via het Nationaal Programma Onderwijs de komende twee
en een half jaar € 8,5 miljard extra zullen investeren in het gehele onderwijs, van
het funderend onderwijs tot en met het hoger onderwijs. Daarnaast worden scholen en
instellingen met structureel € 645 miljoen gecompenseerd voor de grotere instroom
van leerlingen en studenten. We nemen deze maatregelen vanuit een diepgevoelde verantwoordelijkheid
voor de toekomst van de huidige generatie leerlingen en studenten.
De mondiale coronacrisis trekt diepe sporen in ons land, en in onze scholen en instellingen.
De gevolgen en de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, waaronder de sluiting
van scholen en instellingen en de restricties ten aanzien van stages, trekken een
zware wissel op leerlingen en studenten, op ouders, leraren en docenten, en op vele
anderen in en om de scholen en instellingen. Veel leerlingen en studenten hebben in
het vorige en huidige school-, cursus- en collegejaar leervertraging en leerachterstanden
opgelopen, vaak ook fors.1 Ook het mentale welbevinden en de sociale ontwikkeling heeft bij veel leerlingen
en studenten te lijden (gehad) van de situatie. Ten slotte hebben de schoolsluitingen
vanwege de coronacrisis negatieve effecten op onder meer de kansengelijkheid.2 We zijn ons ervan bewust dat dit voor iedereen een heftige tijd is. Het kabinet vindt
het van belang om met dit Nationaal Programma weer perspectief te bieden.
Het Programma neemt stevige maatregelen om verdere vertraging en achterstanden te
voorkomen en om opgelopen vertraging en achterstanden waar mogelijk zo snel mogelijk
in te halen. Daarbij horen ook maatregelen om ervoor te zorgen dat interventies duurzaam
effect hebben.
De maatregelen starten op korte termijn (vanaf nu en tot en met de zomervakantie van
2021) en lopen door tot en met 2023. Het Programma is ambitieus, vanuit het besef
van urgentie: de huidige generatie leerlingen en studenten verdient deze ondersteuning
voor een volwaardige leerontwikkeling en toekomstperspectief, met uiteindelijk een
goede start op de arbeidsmarkt. Docenten en andere medewerkers in het onderwijs hebben
in het afgelopen jaar enorme flexibiliteit, inzet en creativiteit getoond door onder
wisselende omstandigheden het onderwijs steeds door te laten gaan. Dit Programma gaat
helpen om die oplossingsgerichtheid en toewijding voort te zetten. Zo willen we in
de komende maanden en jaren vanuit de coronatijd toegroeien naar een nieuwe toekomst
voor het onderwijs. De positieve ervaringen van de afgelopen periode, die er ook zijn,
benutten we voor de ontwikkeling van ons onderwijs. Hiermee wordt tegelijkertijd een
basis gelegd voor structurele verbeteringen in het onderwijs.
We stellen de komende twee en een half jaar voor het Nationaal Programma Onderwijs
een substantieel budget ter beschikking aan scholen, instellingen en gemeenten, en
ook aan studenten zelf. Tot en met 2023 gaat het in totaal om een bedrag van € 8,5
miljard. Daarnaast komt er extra structureel € 645 miljoen beschikbaar om scholen
en instellingen te compenseren, omdat er meer leerlingen en studenten zijn ingeschreven
dan eerder was verwacht. We gaan scholen en instellingen ondersteunen en de ontwikkelingen
monitoren, waardoor indien nodig snel kan worden bijgestuurd, zowel op school- en
instellingsniveau als op landelijk niveau. Daarbij is bijzondere aandacht voor de
leerlingen met de grootste achterstanden.
Het Nationaal Programma Onderwijs bestaat uit twee programmalijnen: de programmalijn
funderend onderwijs en de programmalijn mbo en hoger onderwijs. De belangrijkste maatregelen
worden in deze brief kort geschetst, inclusief de doelen en instrumenten. De nadere
uitwerking van de twee programmaplannen is als bijlage bij deze brief gevoegd3.
2. Opzet en uitgangspunten van het Nationaal Programma Onderwijs
We willen de coronacrisis allemaal zo snel mogelijk achter ons laten en terugkeren
naar het gewone school- en studieleven. Het Nationaal Programma Onderwijs biedt hiervoor
een samenhangend pakket aan maatregelen. Het Programma start direct – het is immers
van belang leervertragingen zo snel mogelijk in te lopen – en is meerjarig. Het kost
tijd om leervertraging in te halen en om alle leerlingen en studenten – en hun scholen
en instellingen – hiertoe voldoende gelegenheid te bieden. De uitvoering van het Programma
hangt uiteraard samen met besluitvorming over de heropening van het onderwijs. Door
het kabinet is daarbij al eerder uitgesproken dat, na het primair onderwijs, het voortgezet
onderwijs, het mbo en het hoger onderwijs zo snel mogelijk in aanmerking komen voor
versoepelingen, als de situatie daar ruimte toe biedt. Het Programma kent een doorlooptijd
van twee en een half jaar: vanaf nu tot en met de twee school- en studiejaren na het
huidige school- en studiejaar.
Ambitie, maatwerk en uitvoerbaarheid zijn uitgangspunten voor de maatregelen. Die
worden zoveel mogelijk specifiek en gericht uitgewerkt. Ook moeten de maatregelen
aansluiten bij de reguliere processen in scholen en instellingen en zijn ingebed in
het reguliere jaarritme van het onderwijs.
Bij de maatregelen houden we rekening met wat de sector aan kan en de belastbaarheid
van leerlingen en studenten, leraren en docenten. De sector onderwijs heeft zich de
afgelopen tijd bijzonder veerkrachtig getoond, maar zal niet overvraagd moeten worden.
Uitgangspunt voor het programma is dat we leraren, docenten, schoolleiders en ondersteuners
meer mogelijkheden en ondersteuning bieden om hun leerlingen en studenten goed te
kunnen helpen. De rijksoverheid, gemeenten en de verschillende onderwijsorganisaties
zijn ook betrokken bij de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs en zullen
scholen en instellingen ondersteunen en stimuleren.
De specifieke behoeften, wensen en mogelijkheden van leerlingen en studenten staan
in het Programma zo veel mogelijk centraal. Het uitgangspunt van het Programma is
dat scholen en instellingen inzichtelijk maken welke leervertraging en -achterstanden
leerlingen en studenten hebben opgelopen. Het Programma richt zich op de brede ontwikkeling
van kinderen en jongeren: hun cognitieve en beroepsgerichte ontwikkeling, hun sociale
en persoonlijke ontwikkeling en hun mentale welbevinden. Omdat de gevolgen van de
coronapandemie ongelijk verdeeld zijn, investeren we extra in leerlingen en studenten
die dat het hardste nodig hebben. Dat doen we bijvoorbeeld door scholen met veel leerlingen
met een hoog risico op achterstanden extra middelen en ondersteuning te bieden.
3. Maatregelen funderend onderwijs
Het afgelopen jaar was voor leerlingen in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs
een heftig jaar, waarin veel vanzelfsprekendheden wegvielen en waarin veel van hen
werd gevraagd. Dat heeft impact op hun (leer-)ontwikkeling en hun welbevinden. Hun
leraren zijn voor grote uitdagingen gesteld om hen goed te ondersteunen onder zulke
lastige omstandigheden. Ondanks alle inspanningen hebben veel leerlingen leervertraging
en leerachterstanden opgelopen. Om hun schoolloopbaan succesvol en plezierig te kunnen
vervolgen, is het nodig dat zij die kunnen inhalen. In het Programma worden in het
funderend onderwijs verschillende maatregelen getroffen om hen waar nodig langer,
meer en effectievere (onderwijs)tijd te bieden.
3.1. Iedere school krijgt middelen voor een eigen School Programma
Dit is een Nationaal Programma, maar de uitvoering vindt plaats in de scholen. Daarom
is er een vertaalslag nodig: scholen zullen hun eigen plannen moeten maken en maatregelen
moeten nemen die passen bij de situatie van hun leerlingen. Scholen ontvangen hiervoor
de komende twee schooljaren substantiële extra financiële middelen. Die zetten zij
in voor bewezen effectieve interventies, zoals extra docenten en ondersteuning in
de klas, voor bijles en huiswerkbegeleiding op school, voor (intensieve) ondersteuning
en begeleiding van leerlingen, voor aanvullende zomerprogramma’s of weekendscholen,
en voor andere maatregelen om de gevolgen van de coronacrisis aan te pakken en perspectief
te bieden aan leerlingen.
In overleg met de sector en met inbreng van wetenschappelijke expertise starten wij
voor de zomer met het in kaart brengen van bewezen effectieve interventies om op schoolniveau,
groepsniveau en leerlingniveau vertragingen aan te pakken. Dit leidt tot een «menukaart»
of catalogus met interventies en handreikingen om die in te zetten.
Van alle scholen in het funderend onderwijs wordt verwacht dat ze vóór de zomervakantie
van 2021 de (eventuele) cognitieve, executieve en sociale achterstanden van hun leerlingen
vanwege corona in beeld brengen. Deze analyse op schoolniveau is het vertrekpunt voor
de maatregelen op school in de volgende twee schooljaren (schooljaar 2021/2022 en
2022/2023), en voorwaarde voor het ontvangen van de middelen. Op basis van de analyse
over de opgelopen vertragingen stelt elke school een School Programma op: een meerjarenplan,
passend bij de lokale situatie en gebruik makend van effectieve interventies uit de
«menukaart». De schoolteams en leraren hebben hier een belangrijke stem in, vergelijkbaar
met de werkdrukmiddelensystematiek. Zij weten immers het beste wat hun leerlingen
nodig hebben. Na instemming door de medezeggenschapsraad stelt het schoolbestuur het
plan vast, en informeert het de gemeente hierover. Op basis daarvan kunnen gemeenten
bepalen welke aanvullende onderwijsprogramma’s, begeleiding of kennisdeling zij ter
ondersteuning aan scholen bieden, met name voor scholen met extra uitdagingen. Scholen
starten in het schooljaar 2021/2022 met de uitvoering van hun eigen schoolprogramma.
Zij worden daarbij ondersteund door de landelijke overheid en door de gemeente. In
schooljaar 2021/2022 en schooljaar 2022/2023 worden aanvullende middelen beschikbaar
gesteld om dit te organiseren. De middelen moeten zo veel mogelijk direct ten goede
komen aan het onderwijs in de klas. De meeste financiële middelen gaan dan ook naar
de scholen. Gemeenten ontvangen extra middelen om aanvullende maatregelen te treffen
die scholen niet of minder goed zelf kunnen treffen, bijvoorbeeld met meer inzet van
kinderopvang en jeugdzorg. In de Gelijke Kansen Alliantie zijn hiervan goede voorbeelden
bekend, die gedeeld zullen worden. Hier sluit het Nationale Programma ook aan op het
«Jeugdplan sociaal en mentaal welzijn voor de Jeugd» van het kabinet.4
Scholen blijven zicht houden op de ontwikkeling van hun leerlingen en stellen hun
meerjarenplan daarop indien nodig bij. Zij verantwoorden zich over de besteding van
de middelen en de gekozen interventies in het reguliere jaarverslag. Ook gaan wij
in beeld brengen of deze interventies werken op scholen. Wij sturen zo nodig bij als
blijkt dat de interventies niet het gewenste effect hebben. Daarbij gaan we zoveel
mogelijk gebruik maken van de gegevens uit de leerlingvolgsystemen.
3.2. Extra onderwijs en begeleiding, ook buiten de school en de reguliere schooltijden
Als de scholen weer (geheel of deels) geopend zijn, moeten leerlingen die dat nodig
hebben en die dat willen er terecht kunnen voor (extra) onderwijs en begeleiding,
zo nodig ook tijdens de zomervakantie. We hebben de sector dringend verzocht de tijd
tot aan de komende zomervakantie optimaal te benutten. We hebben afgesproken dat scholen
een aanbod doen voor extra onderwijs en begeleiding aan leerlingen die dit nodig hebben.
Leerlingen die dat nodig hebben moeten door hun school ook in de gelegenheid gesteld
worden om in de vakanties extra onderwijs te volgen of meer begeleiding te krijgen.
Het volgen van lessen in weekenden en in vakanties is facultatief voor leerlingen,
maar leerlingen die hier baat bij hebben zullen hiertoe door hun school wel extra
worden gestimuleerd. Dergelijke lessen kunnen worden verzorgd door leraren van de
eigen school of door derden, onder verantwoordelijkheid van de school. Leraren die
bereid zijn in de vakantie extra onderwijs te verzorgen, zullen daar uiteraard een
passende vergoeding voor krijgen. Met dit Nationaal Programma wordt scholen hiertoe
financiële ruimte geboden.
Niet alle vertraging en achterstanden kunnen door scholen zelf worden weggewerkt.
Er is ook iets nodig naast het reguliere onderwijsprogramma. Te denken valt aan speciale
(inhaal- en ondersteunings-) programma’s in de vorm van verlengde schooldagen, zomer-
en weekendscholen en gratis huiswerkbegeleiding. Daarbij kunnen ook externe partijen
worden ingeschakeld, zoals (studenten van) lerarenopleidingen of mbo pedagogisch werk
of van andere mbo-, hbo- en wo-studies, gemeenten, bibliotheken, culturele instellingen,
jeugdzorg, kinderopvang, maatschappelijke organisaties en (al dan niet commerciële)
aanbieders van bijscholingsprogramma’s. Essentieel is dat dit aanbod aansluit op wat
leerlingen nodig hebben en dat de regie en de verantwoordelijkheid bij de school ligt.
De gekozen maatregelen moeten bewezen effectief zijn en de randvoorwaarden (zoals
ouderbetrokkenheid) moeten op orde zijn.
3.3. Leerling centraal, niet het systeem
Scholen kunnen ook keuzes maken ten aanzien van de lesstof, om de resterende onderwijstijd
van dit schooljaar optimaal te benutten. Scholen en leraren kunnen ervoor kiezen een
deel van de lesstof die eigenlijk dit schooljaar aan de orde zou komen naar het volgende
leerjaar te verschuiven of (tijdelijk) meer focus in het programma en in de toetsen
aan te brengen. Dan hoeft niet alle lesstof die normaliter dit schooljaar aan de orde
zou zijn gekomen nog voor de zomer behandeld te worden.
We laten ondersteunend materiaal ontwikkelen waarmee leraren en schoolleiders doordachte
keuzes kunnen maken in het lesprogramma. Ook uitgevers van leermiddelen kunnen hierbij
helpen. Ruimte voor maatwerk is ook hier van belang: niet iedere leerling heeft te
maken met dezelfde vertraging en achterstanden. Het is erg zinvol om gebruik te maken
van leerlingvolgsysteeminstrumenten om te zien waar een leerling staat en wat hij
of zij nodig heeft en aankan.
Scholen gaan zelf over hun overgangsnormen van het ene schooljaar naar het volgende.
Zeker nu kunnen zij die flexibel toepassen en leerlingen vaker het voordeel van de
twijfel geven. We hebben alle scholen daartoe eind januari in een brief opgeroepen.
De overgang van primair naar voortgezet onderwijs is een belangrijke en soms ook kwetsbare
schakel in de onderwijsloopbaan van leerlingen. Het is van belang dat basisscholen
leerlingen kansrijk adviseren en dat middelbare scholen leerlingen kansrijk plaatsen.
Scholen kunnen hiervoor (verlengde) brede of heterogene brugklassen inrichten en overgangs-
en doorstroomnormen flexibel hanteren. In het Nationaal Programma stimuleren we dit,
onder meer door het aanbieden van brede brugklassen aantrekkelijk te maken voor scholen.
In steeds meer regio's werken het vmbo en mbo met elkaar samen. Daartoe is veel ruimte.
We stimuleren scholen om met instellingen en bedrijven de ruimte te benutten die de
Wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo daarvoor biedt, zodat jongeren in het beroepsonderwijs gemotiveerd kunnen blijven
doorleren.
3.4. Acties op de korte termijn
Het is van belang om een zo groot mogelijk deel van de opgelopen leerachterstanden
op de korte termijn weg te werken. Voor sommige leerlingen is de urgentie om achterstanden
in te halen nog groter dan voor anderen.
Voor kinderen in de voorschoolse educatie is het belangrijk om nu maatregelen te treffen
voor een goede start op school. Voor leerlingen die dit jaar centraal examen gaan
doen, zijn er nog maar enkele maanden ter voorbereiding op het examen. Er wordt daarom
ook op de korte termijn een aantal acties ondernomen. Ook worden nog voor de zomer
verschillende maatregelen gestart die een langere doorlooptijd hebben.
De overgang tussen het voortgezet onderwijs en het mbo en hoger onderwijs vraagt om
specifieke aandacht, zeker nu het verloop van het (voor-) examenjaar in het voortgezet
onderwijs leerlingen, studenten, scholen en instellingen voor extra uitdagingen stelt.
We treffen maatregelen om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen. De voorbereiding
op de examens en de keuze voor een vervolgopleiding of- studie was vaak suboptimaal.
Het is nodig om bij de afname van de examens maatregelen te treffen zodat leerlingen
een reële kans hebben hun examens af te ronden en met een volwaardig diploma het voortgezet
onderwijs te verlaten.5 In het vervolgonderwijs zullen vervolgens maatregelen genomen worden om de instroom
van nieuwe studenten in goede banen te leiden.
We zorgen ervoor dat examenkandidaten in het voortgezet onderwijs extra ondersteuning
en begeleiding krijgen. Begin maart aanstaande lanceren we een online platform met
webinars, kennisclips en opgaven van recente examens. Deze materialen worden meerjarig
ter beschikking gesteld. Ook anderszins zullen scholen worden gefaciliteerd hun examenleerlingen
extra begeleiding en ondersteuning te bieden.
In 2021 publiceren we opnieuw een subsidieregeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.
De reeds toegekende subsidies in het kader van de bestaande regeling Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s
onderwijs 2020–2021 kunnen langer ingezet worden: tot het eind van dit kalenderjaar
in plaats van tot en met 31 augustus. Ook de vve-regeling voor voor- en vroegschoolse
educatie wordt herhaald. De subsidieregeling Extra handen in de klas, gericht op extra ondersteuning voor docenten (bijvoorbeeld met ICT), wordt eveneens
uitgebreid.
3.5. Maatregelen voor specifieke groepen
Voor het speciaal onderwijs, het praktijkonderwijs, voor nieuwkomers en voor de scholen
en leerlingen in Caribisch Nederland worden specifieke maatregelen genomen. Zo wordt
het budget van de samenwerkingsverbanden verhoogd omdat leerlingen naar verwachting
langer in het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs naar school gaan.
Praktische punten zoals verlenging van indicaties zullen hierbij worden meegenomen.
De aanvullende bekostiging voor nieuwkomers wordt gedurende de looptijd van dit Programma
verlengd. In overleg met de onderwijspartners in Caribisch Nederland maken we de maatregelen
passend voor de situatie aldaar.
3.6. Verkenning mogelijkheid verlengde leerroutes
Een verlengde leerroute voor een deel van de leerlingen is een mogelijkheid om leervertraging
op een goede manier in te halen en leerlingen meer tijd te bieden het programma te
doorlopen. Te vrezen valt dat niet alle leerlingen, gegeven de vertraging die zij
hebben opgelopen, het reguliere programma in de nominale periode kunnen afronden.
Onze inspanning met het Nationaal Programma is erop gericht zoveel mogelijk achterstanden
en vertragingen te voorkomen, waarbij het belang en de behoefte van de leerling centraal
staat en het professionele oordeel van de docent leidend is. Een deel van de leerlingen
zou mogelijk een verlengde leerroute kunnen volgen, waarin het programma wordt gespreid
over een langere periode. Dat wil zeggen dat deze leerlingen een jaar langer kunnen
krijgen om het programma te volgen. Zo’n aanpak is te verkiezen boven zittenblijven,
waarbij een heel leerjaar volledig wordt overgedaan. We gaan verder in overleg met
het veld over of en hoe we scholen de mogelijkheid kunnen bieden om voor een deel
van de leerlingen verlengde leerroutes aan te bieden.
4. Maatregelenpakket mbo en hoger onderwijs
Het programma mbo-ho is er op gericht om de opgedane vertragingen en achterstanden
in belangrijke mate tegen eind 2022 weggewerkt te hebben. In gesprekken die we met
studenten hebben gevoerd, komt naar voren hoe zwaar zij het op dit moment hebben.
Studenten zijn daarin open, eerlijk en realistisch; ze tonen vaak begrip voor de situatie,
maar laten tevens zien hoe het ze raakt, zowel persoonlijk als in hun studie. De studenten
tonen in deze gesprekken veel veerkracht en flexibiliteit, maar zij geven ook aan
zich somber te voelen en grote behoefte te hebben aan meer fysiek contact. Het is
moeilijk om binding te houden met docenten en medestudenten als je elkaar vooral online
ziet. Het is dus van groot belang dat we ons samen met de sector richten op het zo
snel als mogelijk weer oppakken van de gewone onderwijspraktijk. De docenten en het
overige onderwijspersoneel hebben de afgelopen tijd een geweldige prestatie geleverd
om het onderwijs gaande te houden onder deze moeilijke omstandigheden. Er is zeker
een flinke wissel op hen getrokken. Dit plan is er tevens op gericht om hen meer ruimte
te geven de vertragingen aan te pakken en de werkdruk te verlichten.
Achtereenvolgens komen de aansluiting op de arbeidsmarkt, de ondersteuningsmaatregelen
voor studenten en de maatregelen voor onderwijsinstellingen en hun personeel aan bod.
We bouwen allereerst voort op bestaande, effectieve maatregelen. Daarnaast worden
enkele nieuwe maatregelen genomen om de gevolgen van het voortduren van de crisis
te bestrijden.
4.1. De aansluiting arbeidsmarkt en bedrijfsleven
Veel van de vertraging van studenten vloeit voort uit het gebrek aan stages, toegang
tot de duale of beroepsbegeleidende leerweg (bbl), maar ook uit het feit dat (praktijk)lessen
onder de huidige restricties moeilijker vormgegeven kunnen worden en de lesuitval
aanmerkelijk hoger is. Tevens worden studenten nu geconfronteerd met ongunstige arbeidsmarktomstandigheden,
wat extra vraagt van de overgang naar de arbeidsmarkt en de begeleiding daarvan.
Stages en praktijkleren
Alles wordt in het werk gesteld om het aantal duale- of bbl- werkplekken zo snel als
enigszins mogelijk weer op peil te brengen. Om die reden wordt de aanpak stage- en
praktijkleren voortgezet en waar nodig uitgebreid. Er zal de komende tijd nog een
extra inspanning nodig zijn, omdat er een stuwmeer is ontstaan doordat een flink aantal
studenten hun stage niet hebben kunnen lopen of geen duale- of bbl-leerplek hebben
kunnen bemachtigen.
Gezien de te verwachten ongunstige arbeidsmarktomstandigheden de komende jaren zal
dat veel vergen van alle betrokken partijen van werkgevers, instellingen, de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en niet in de laatste plaats van de studenten
zelf. Daarom zal voor de duur van het programma ook de subsidie praktijkleren generiek
worden opgehoogd naar € 2.700 (het maximum). Aan SBB en de hogescholen zullen tevens
aanvullende middelen worden toegekend om het stageoffensief in het mbo en hbo de komende
tijd gestalte te geven.
De aanpak jeugdwerkloosheid
De jeugdwerkloosheid loopt sterk op en de situatie ziet er voor de komende periode
helaas niet veel rooskleuriger uit. Het is van groot belang dat studenten hun weg
naar werk zo soepel mogelijk vinden. De individuele en maatschappelijke kosten zijn
zeer hoog als pas-afgestudeerde studenten in een (langdurige) werkloosheidssituatie
belanden. Om die reden wordt de maatregel «aanpak jeugdwerkloosheid» voortgezet. Dit
betekent dat er extra begeleiding en nazorg door scholen en gemeenten blijft voor
jongeren die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten en voor mbo-studenten
die een moeilijke start op de arbeidsmarkt hebben vanwege bijvoorbeeld hun opleidingsrichting
of migratieachtergrond.
Inhaal- en ondersteuningsonderwijs mbo
Om generieke studie vertraging en het oplopen van structurele achterstanden te voorkomen
zijn de huidige inhaal- en ondersteuningsprogramma’s van groot belang. Deze aanpak
wordt voor de duur van dit programma voortgezet en uitgebreid naar het hbo en de richting
geneeskunde binnen het wo. Met behulp van deze programma’s kunnen vertragingen worden
ingehaald en kunnen studenten tijdig instromen op de arbeidsmarkt of een vervolgopleiding
kiezen.
4.2. De ondersteuningsmaatregelen gericht op studenten
De studenten in het mbo en hoger onderwijs hebben het afgelopen jaar minder en door
de omstandigheden gedwongen veelal online onderwijs ontvangen. Online onderwijs kan
fysiek onderwijs uiteraard niet volledig vervangen.
Korting college- en lesgeld, studiefinanciering en verlenging recht op het studentenreisproduct
Voor studenten betekent langer studeren, dat zij langer lesgeld, cursusgeld of collegegeld
moeten betalen, terwijl zij niet altijd het volledige onderwijs hebben kunnen genieten.
Het is niet meer dan billijk dat studenten voor de opgelopen vertraging worden gecompenseerd.
Het is echter zeer lastig om per student de opgelopen vertraging te bepalen. Daarom
worden alle studenten (vooraf) gecompenseerd door een halvering van het wettelijk
tarief van les-,cursus- en collegegeld voor het komend studiejaar. Hierbij is uitgegaan
van een gemiddelde studieduurvertraging van een half jaar. Voor het huidige studiejaar
bestaat voor studenten die hun studie afronden al een compensatie voor de opgelopen
vertraging. De instellingen worden voor de gederfde inkomsten gecompenseerd. Met deze
maatregel wordt invulling gegeven aan de motie van de Kamerleden Klaver en Jetten
inzake studievertraging en het college- en lesgeld.6 Studenten die uit het recht op basisbeurs (mbo) en/of aanvullende beurs (mbo en hoger
onderwijs) lopen in de studiejaren 2021/2022 en 2022/2023 krijgen het recht op compensatie.
Voor hen zal de bestaande tegemoetkomingsregeling worden verlengd. Voor mbo-studenten
met een basisbeurs betreft dit € 800, voor mbo-studenten met alleen een aanvullende
beurs € 1.200 en voor mbo-studenten met een basis- en aanvullende beurs € 2.000. Voor
ho-studenten met een aanvullende beurs betreft het compensatiegedrag € 1.500.
Daarenboven hebben studenten weinig gebruik kunnen maken van hun studentenreisproduct.
Gezien het verloop van de corona-crisis, krijgen alle ho-studenten die in de periode
maart tot en met december 2020 een opleiding volgden aan een hogeschool of universiteit
én op dat moment minimaal een maand recht hadden op een studentenreisproduct, lening
of aanvullende beurs, er in totaal twaalf maanden reisrecht bij. Dit is aansluitend
op het reguliere reisrecht voor de nominale duur van de studie plus een jaar. Met
deze maatregel wordt invulling gegeven aan de motie van de Kamerleden Paternotte en
Van der Molen7 inzake onvermijdelijke studievertraging en de ondersteuning van studenten.
Extra studie- en studentenbegeleiding
In de overgang van studenten naar het vervolgonderwijs zal ook de komende jaren extra
aandacht nodig zijn voor studiekeuze, studie- en studentenbegeleiding en deficiënties
die studenten het afgelopen jaar ook in termen van persoonlijke ontwikkeling hebben
opgedaan. Het is van groot belang dat (kwetsbare) studenten extra begeleiding van
docenten en studiebegeleiders krijgen. Die begeleiding, die vooral fysiek op de instelling
moet plaatsvinden, helpt hen om weer structuur en studieritme te vinden. Voor het
behoud van studievoortgang is dit van wezenlijk belang. Daarnaast zullen voorwaardelijke
en ruimere vormen van toelating vanuit het voortgezet onderwijs ook hun effect hebben
op de (langere) verblijfsduur van studenten in het mbo en ho. Dit vergt uiteraard
ook meer op het gebied van inhaalprogramma’s, begeleidingstijd van docenten en studiebegeleiders.
De financiële consequenties hiervan worden deels meegenomen in de referentieramingen
(langere verblijfsduur), en verder bij de verlenging van de regelingen «Meer handen
voor de klas», aanvullende ondersteuning naast de «coronabanen ho» en «extra studiebegeleiding».
Ook heeft niet iedere mbo-student toegang tot goede ICT-voorzieningen. Om te voorkomen
dat studenten verdere studievertraging oplopen, omdat zij bijvoorbeeld geen goede
laptop ter beschikking hebben, wordt ook voor het komend schooljaar budget beschikbaar
gesteld om een groep (nieuwe) mbo-studenten te voorzien van goede ICT-middelen.
4.3. Onderwijstellingen en hun personeel
Om vertragingen bij de studenten niet verder op te laten lopen, of beter nog, in te
lopen, is inzet van extra onderwijspersoneel nodig. Het beroep dat op het zittende
onderwijspersoneel wordt gedaan en daarmee de werkdruk moet niet nog verder oplopen.
Daartoe zullen twee maatregelen worden verlengd die er op gericht zijn om meer personeel
in te zetten. Ook de extra middelen als gevolg van de langere verblijfsduur van studenten
geeft de instellingen in dit opzicht meer ruimte, terwijl de inzet van sneltesten
ter bescherming van de studenten, het onderwijspersoneel en hun omgeving het mogelijk
zal maken om weer fysiek onderwijs – ieders grootste wens – mogelijk te maken.
«Extra handen voor de klas» mbo en hoger onderwijs
Om te voorkomen dat werkdruk en personeelstekorten de beperkende factor gaat worden
bij het inlopen van vertraging wordt de bestaande regeling gericht op «extra hulp
voor de klas» voortgezet en wordt tevens ingezet op een verruiming van de maatregel
voor wat betreft het hoger onderwijs. De maatregel stelt instellingen in staat extra
(ondersteunende) medewerkers aan te stellen om de gevolgen van extra lesuitval door
ziekte of voor extra werkzaamheden als gevolg van Covid-19 op te vangen. Het betreft
naast docenten ook bijvoorbeeld onderwijsassistenten, instructeurs, mentoren en psychologen.
De maatregelen dragen tevens bij aan het handhaven en verder verbeteren van de onderwijskwaliteit.
Onderzoekers behouden voor onderwijs en onderzoekvertraging opvangen
In het hoger onderwijs verzorgen promovendi, universitaire (hoofd-)docenten, lectoren
en hoogleraren onderwijs naast hun onderzoek. Veel wetenschappelijk onderzoek heeft
sinds het begin van de crisis vertraging opgelopen. De opgelopen (gemiddelde) vertraging
is naar schatting circa drie maanden bij de meer dan twintigduizend onderzoekers met
een tijdelijke aanstelling op universiteiten, umc’s, NWO- en KNAW-instituten en hogescholen.
Dit alles leidt tot een flinke totale kostenpost. Een deel daarvan hebben de kennisinstellingen
zelf kunnen dekken, of hebben zij anderszins dekking voor gevonden. Voor de resterende
kosten is in dit plan voorzien, opdat de betreffende jonge onderzoekers hun onderzoek
naar behoren kunnen afronden en onderwijs kunnen blijven geven.
Grotere instroom en langere verblijfsduur studenten
De instellingen worden door de gevolgen van de corona-crisis geconfronteerd met een
zeer forse groei in studentenaantallen en een langere verblijfsduur van studenten
die niet voorzien kon worden. Om de instellingen in staat te stellen hier op in te
spelen wordt de financieringssystematiek op basis van de referentieraming eenmalig
aangepast en aangevuld. De langere verblijfsduur van studenten is bepaald aan de hand
van de gegevens die in oktober jongstleden voorhanden waren. Tevens is gekeken naar
de verwachtingen en cijfers die door instellingen zijn aangedragen over de meest recente
ontwikkelingen (zoals de verlengde lock-down). Naarmate de beperkende maatregelen
voortduren kunnen zich evenwel nog tegenvallers voordoen. De referentieraming is bijgesteld
op basis van voornoemde inzichten hetgeen leidt tot een aanmerkelijk hogere raming
en financiering voor de komende jaren.
Een eigen mix aan maatregelen
In het bovenstaande is de kern van de aanpak weergegeven. Een aantal maatregelen is
specifiek van aard. Zo hebben de maatregelen gericht op stages- en praktijkleren direct
betrekking op het bedrijfsleven. Deze maatregelen zullen worden verlengd voor de duur
van het programma. Andere maatregelen in dit plan zijn daarentegen eenmalig, zoals
de compensatiemaatregelen voor studenten. Voor een aantal andere maatregelen geldt
evenwel dat zij direct aansluiten bij de praktijk van de mbo-scholen, hogescholen
en universiteiten en hun studenten. Met ingang van 1 januari 2022 zullen de middelen
uit regelingen met betrekking tot onder meer inhaal en ondersteuningsprogramma’s,
investeringen in devices, de aanpak jeugdwerkloosheid, snel-testen en studie- en studentenbegeleiding
voor de resterende duur van het programma in een op de reguliere bekostiging aanvullende
»corona-enveloppe» aan de instellingen ter beschikking worden gesteld.
Deze middelen worden daarmee onderdeel van het instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad
op de hoofdlijnen van de begroting. Dit geeft de instellingen de kans om hun eigen
mix van maatregelen te kiezen en daarover in hun jaarverslag middels een aparte «coronaparagraaf»
verantwoording af te leggen.
5. Financiering, implementatie, monitoring en verantwoording
Het Nationaal Programma Onderwijs gaat gepaard met een investering van in totaal ongeveer
€ 8,5 miljard voor scholen en instellingen. Van dit totaalbedrag is ongeveer € 5,8
miljard voor het primair en voortgezet onderwijs en € 2,7 miljard voor het mbo en
het hoger onderwijs. Het overgrote deel van deze middelen wordt verstrekt aan de scholen
en instellingen. Zij krijgen hiermee financiële ruimte om in dit en de volgende twee
school-/ studiejaren leerlingen en studenten te begeleiden om opgelopen achterstanden
in te lopen. Daarnaast worden scholen en instellingen met structureel € 645 miljoen
gecompenseerd voor de grotere instroom van leerlingen en studenten. Ook zijn er middelen
bestemd voor gemeenten en voor specifieke doelgroepen zoals nieuwkomers en scholen
in Caribisch Nederland. Tevens wordt ingezet op een stageplan via het bedrijfsleven
en wordt er compensatie gegeven aan studenten in het kader van welzijn en opgelopen
studievertraging. Tot slot worden er middelen gereserveerd voor organisatie, onderzoek,
monitoring en uitvoering.
Dit is een forse investering. Het is daarom van groot belang dat deze middelen doelmatig
worden besteed en dat de inzet hiervan daadwerkelijk leidt tot het inhalen van achterstanden
en studievertraging in deze periode. We gaan scholen en instellingen hier mee helpen.
Het is de bedoeling dat de scholen in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs
voor hun schoolprogramma kiezen uit een «catalogus» van effectieve interventies. Scholen
krijgen inhoudelijke ondersteuning bij het bepalen van geschikte interventies, passend
bij de lokale situatie. Ook wordt er een «kenniscommunity» ingericht voor het onderwijsveld,
waar scholen en instellingen terecht kunnen voor kennis over (en ondersteuning bij)
wat werkt. Het is van belang dat de gemaakte keuzes breed worden gedragen op de scholen.
Daarom moet de medezeggenschapsraad (po, vo en ho) of studentenraad (mbo) instemmen
met de wijze waarop de middelen worden ingezet. Ook zullen we blijven monitoren om
te kijken of op schoolniveau en op nationaal niveau de achterstanden worden ingelopen.
Daarbij kan er bijgestuurd worden op de «catalogus», bijvoorbeeld door interventies
die niet goed (genoeg) werken te vervangen door anderen. Daarnaast zal er zo nodig
ook bijgestuurd worden op schoolniveau als scholen ondanks de ondersteuning er onvoldoende
in slagen de achterstanden weg te werken.
In het mbo en hoger onderwijs is er vaak geen standaardmaatregel mogelijk omdat de
situatie verschillend is per opleiding, faculteit/school en/of instelling. Dit vergt
flexibiliteit bij de verdeling en de besteding van middelen. Daarom worden afspraken
gemaakt over de verschillende maatregelen en wordt dit gekoppeld aan een opslag in
de bekostiging waarbij instellingen in overleg met de studentenraad/medezeggenschap
de invulling naar eigen inzicht ter hand kunnen nemen. Als het gaat om stageplaatsen
kan gebruik gemaakt worden van ondersteuning vanuit landelijke ondersteuningsstructuur
voor scholen en instellingen, gemeenten, bedrijven en organisaties.
Scholen krijgen de ruimte om uit de bovengenoemde «catalogus» te kiezen voor effectieve
maatregelen die passen bij hun context, maar er is geen ruimte om niets te doen. We
vinden het belangrijk dat scholen en instellingen zich over de inzet van de extra
middelen verantwoorden. Het Nationaal Programma Onderwijs krijgt daarom in de komende
jaren een belangrijke plek in het jaarverslag en de jaarrekening van de besturen in
alle onderwijssectoren. Daarbij moeten zij expliciet ingaan op de genomen maatregelen
en de effecten daarvan op de leerprestaties. Voor het primair, voortgezet en speciaal
onderwijs geldt dat schoolbesturen zich ook verantwoorden over de wijze waarop met
de medezeggenschapsraad afstemming heeft plaatsgevonden over de inzet van de extra
middelen.
Scholen volgen de ontwikkelingen per kind en de effectiviteit van zijn plan als geheel.
Nationaal worden de resultaten zo goed mogelijk samengebracht, om van elkaar te leren
en te kunnen bijsturen. Het Ministerie van OCW monitort via de data van DUO het verloop
van schoolloopbanen en de onderwijsopbrengsten van leerlingen in de komende jaren.
Voor het mbo en ho wordt aan de instellingen gevraagd om de studievertraging te monitoren.
Het Ministerie van OCW zal dat faciliteren. Dit wordt afgestemd met de sectorraden
in het mbo en hoger onderwijs. Ook wordt gemonitord hoe de implementatie van het plan
verloopt, welke interventies en maatregelen worden ingezet en welke resultaten worden
geboekt. Een wetenschappelijke commissie zal hierbij ondersteunen.
De Inspectie van het Onderwijs zal in het toezicht rekening houden met en aansluiten
bij de ontstane situatie en de gekozen aanpak in het kader van het Nationaal Programma,
onder meer door aandacht te besteden aan de invulling en het effect van de interventies
en door aandacht te besteden aan het welbevinden van leerlingen, studenten en personeel.
Daarnaast vragen we de Inspectie om thema-onderzoeken uit te voeren om op stelselniveau
een beeld te geven. Scholen die extra uitdagingen kennen, krijgen vanuit het Nationaal
Programma extra ondersteuning. Dit gebeurt onder andere door een meerjarige monitor
om te zien hoe de coronamaatregelen invloed hebben gehad op de instroom en doorstroom
van studenten in het mbo en hoger onderwijs. Ook zal de Inspectie van het Onderwijs
in navolging van PEIL PO voor het primair onderwijs, een PEIL VO laten opstellen voor
het voortgezet onderwijs, om landelijk jaarlijks de basisvaardigheden van leerlingen
in het voortgezet onderwijs te meten. Het kabinet zal jaarlijks een voortgangsrapportage
aan uw Kamer sturen met daarin een totaalbeeld met betrekking tot het verloop en de
resultaten van het Nationaal Programma, inclusief inzicht in school- en studievoortgangscijfers
en effecten van regelingen.
De maatregelen en beoogde opbrengsten van het Nationaal Programma Onderwijs richten
zich op leerlingen en studenten, en op scholen en instellingen maar werken door op
de toekomst van onze samenleving als geheel. De inzet en inbreng van maatschappelijke
partners buiten het onderwijs en de verbinding met brede maatschappelijke ontwikkelingen
is van groot belang. Daarom richten wij een maatschappelijke begeleidingscommissie
op. De opdracht van die commissie zal zijn om richting alle partners van het Programma
relevante maatschappelijke ontwikkelingen te signaleren en het Ministerie van OCW
te adviseren over een goede samenhang met deze ontwikkelingen.
6. Ten slotte
Met het Nationaal Programma Onderwijs bieden we leerlingen en studenten weer perspectief.
De maatregelen bieden ook perspectief voor verdere ontwikkeling en verbetering van
ons onderwijs. Hoezeer de coronacrisis ook heeft huisgehouden in het onderwijs, het
heeft óók de veerkracht en het improviserend en innoverend vermogen laten zien van
de sector en van de mensen die daar werken en onderwijs volgen. We willen de coronacrisis
zo snel mogelijk achter ons laten, maar laten we dát elan vooral behouden. We streven
ernaar dat fysiek onderwijs zo snel mogelijk weer de standaard is. Wij zijn bijzonder
dankbaar voor de huidige en nog te verrichten inspanningen.
Dit Nationaal Programma vormt een stimulans om samen door te gaan op de ingeslagen
weg uit de crisis. Het is tíjd en er ís tijd verder om te werken aan herstel en perspectief.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.