Brief regering : Kabinetsreactie op rapporten ten behoeve van evaluatie en bijstelling van vijf jaar nationale SDG-uitvoering
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 365
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2021
Met deze brief biedt het kabinet zijn reactie aan op twee rapporten ten behoeve van
evaluatie en bijstelling van de binnenlandse implementatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG’s) in de eerste vijf jaar (2016–2020)1. Aanleiding voor deze brief en opdrachtverlening tot de bijgevoegde rapporten is
de toezegging in het Plan van Aanpak inzake implementatie van de SDG’s2 uit 2016 om de aanpak na vijf jaar te evalueren en bij te stellen waar nodig. Met
nog tien jaar te gaan tot 2030 is het een goed moment om terug te kijken en te identificeren
waar aanpassingen nuttig zijn. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet
zal deze brief vooral de inzet van een volgend kabinet informeren.
In deze brief wordt eerst kort uiteengezet hoe het evaluatietraject is opgezet, waarna
het kabinet inhoudelijk reageert op de belangrijkste bevindingen van de rapporten.
Het gaat om een reflectienota, opgesteld door het CBS, die zichtbaar maakt hoe Nederland
er feitelijk voor staat (bijlage 1). De studie inventariseert op welke SDG-subdoelen
Rijksbeleid aanwezig is en legt dit naast de beschikbare data op SDG-indicatoren.
Daarnaast is er opdracht gegeven aan een externe onafhankelijke partij voor een evaluatie
van het gekozen aansturingsmodel van de nationale SDG-uitvoering (bijlage 2). Deze
evaluatie komt met aanbevelingen voor verbetering van het huidige aansturingsmodel
onder een volgend kabinet.
Op 25 september 2020 was het precies vijf jaar geleden dat alle 193 lidstaten van
de Verenigde Naties de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling met daarin de 17 SDG’s
aannamen. Enkele maanden na de aanname van de SDG’s werd in Parijs het Klimaatakkoord
gesloten (SDG 13) (Kamerstuk 31 793, nr. 134). De SDG’s vormen een wereldwijd plan om een duurzame toekomst op te bouwen. 2015
ging daarom de geschiedenis in als het jaar waarin mondiaal werd afgesproken wat er
nodig is voor een eerlijke en leefbare wereld voor toekomstige generaties. Het vormt
de aanzet voor de transformatie die in 2030 moet hebben plaatsgevonden op mondiaal,
nationaal en lokaal niveau en in alle geledingen van de maatschappij.
De doelen gelden zowel voor de inzet op internationale (ontwikkelings-) samenwerking
als voor ieder land afzonderlijk. De voorliggende evaluatie en bijstelling gaat enkel
over de Nederlandse inzet om de doelen binnenlands te behalen. De SDG-agenda vraagt
dit op een zo coherent mogelijke wijze te doen, dit wil zeggen met zo min mogelijk
negatieve effecten op andere landen en door de doelen elkaar zoveel mogelijk te laten
versterken.
Nederland is in 2016 voortvarend van start gegaan met een pragmatische aanpak bestaande
uit een nulmeting (beleidsinventarisatie) en door een aansturingsmodel te kiezen met
een licht coördinerende rol voor de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS), een nationale SDG coördinator met een klein team bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken (BZ) en een interdepartementale werkgroep waarbij per departement een focal
point is benoemd3. Om de samenwerking tussen verschillende sectoren uit de maatschappij en overheden
te bevorderen is vanaf 2016 door BZ een bescheiden subsidie verleend aan de in 2014
opgerichte netwerkorganisatie SDG Nederland.4
Evaluatietraject
In lijn met het Plan van Aanpak is medio 2020 door de interdepartementale werkgroep
SDG’s onder voorzitterschap van de nationale SDG coördinator besloten een evaluatietraject
op te starten op basis van twee vragen: 1) Hoe staat Nederland ervoor op de SDG-subdoelen
en welk beleid is er ingezet om deze te behalen? en 2) Hoe effectief wordt de SDG-uitvoering
in Nederland aangestuurd? Op beide punten met de aanvullende vraag: Wat gaat er goed
en wat kan er beter? Omdat deze evaluatie en bijstelling samenvalt met het einde van
deze kabinetsperiode zal dit demissionaire kabinet geen uitvoering aan de aanbevelingen
geven, maar legt deze ter overweging van een volgend kabinet.
Gezien de expertise op het meten van SDG-voortgang is het CBS gevraagd zich op basis
van een inventarisatie van de departementen te buigen over de eerste vraag. Het resultaat
betreft een reflectienota (bijlage 1)5. Voor wat betreft de tweede vraag, de evaluatie van de aansturing van de SDG-uitvoering,
is een opdracht uitgezet onder externe onafhankelijke evaluatoren waarmee BZ een raamovereenkomst
heeft. De opdracht is toegekend aan Transition International. Het rapport «Meer Ambitie» (bijlage 2)6 is geschreven op basis van documentatie-onderzoek en een 25-tal interviews met betrokkenen
vanuit de rijksoverheid, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) namens decentrale
overheden en met maatschappelijke actoren (bedrijfsleven, kennisinstellingen, maatschappelijke
organisaties en jongeren). De conclusies en aanbevelingen omtrent de huidige aansturing
van de nationale SDG implementatie worden eveneens in deze brief uiteengezet en van
reactie voorzien.
Samenvatting en reactie op CBS reflectienota: Waar staat Nederland?
Nederland heeft zich gecommitteerd om uiterlijk in 2030 alle SDG’s te hebben behaald.
Het Plan van Aanpak onderstreept daartoe het belang van goede monitoring en rapportage.
Sinds 2016 publiceert het CBS jaarlijks een SDG-meting. Deze is vanaf 2019 gecombineerd
met de Monitor Brede Welvaart. Het kabinet waardeert de inzichten die de Monitor Brede
Welvaart en SDG’s biedt, mede dankzij de combinatie van SDG-indicatoren met de meting
van brede welvaart, zoals ook te lezen in de meest recente Kamerbrief7 met kabinetsreactie hierop.
Acht ministeries hebben in het kader van de nulmeting in mei 2016 een SDG-inventarisatie
van Rijksbeleid gemaakt om te bepalen welke SDG-subdoelen zijn vertaald naar voorgenomen
of bestaand nationaal beleid. De VN-resolutie vraagt om additionele doelen te stellen
waar leemten worden geconstateerd en waar nodig mondiale doelen te vertalen naar de
nationale context. Ten behoeve van de evaluatie en bijstelling hebben de meest betrokken
departementen8 opnieuw een inventarisatie van Rijksbeleid op subdoel-niveau gemaakt. Hiermee wordt
zichtbaar welk beleid dat de afgelopen vijf jaar is ingezet, bijdraagt (of heeft bijgedragen)
aan de SDG’s en daarmee aangemerkt kan worden als SDG-relevant beleid. De terugblik
op vijf jaar SDG-implementatie betekent dat op sommige punten ook beleid is meegenomen
dat inmiddels is opgegaan in, of vervangen door nieuw beleid. Omdat dit ook een bijdrage
aan de betreffende SDG heeft geleverd, is het opgenomen in deze inventarisatie.
In de reflectienota legt het CBS de data naast de doelen die in (nationaal) beleid
zijn gesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van de genoemde inventarisatie van beleid
door de departementen, waaruit het CBS de meest relevante doelen heeft samengevat
onder de relevante SDG-subdoelen. De focus van de studie is op nationaal beleid; slechts
op enkele punten waar nationaal beleid andere landen raakt is ook internationale inzet
meegenomen, met name onder SDG 17. Het CBS benadrukt dat de reflectienota geen beleidsevaluatie
is. Ook geeft het CBS aan dat de gevolgen van COVID-19 nog niet zijn meegenomen in
de data. Op een aantal relevante punten is wel verwezen naar beleidsmaatregelen om
de negatieve effecten van COVID-19 op SDG’s te beperken.
Het kabinet waardeert de inzichten die het CBS met deze reflectienota biedt. Ten opzichte
van de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart en SDG’s geeft deze studie een rijker beeld
omdat op SDG-subdoel niveau wordt gemeten en de data naast (doelen van) het Rijksbeleid
worden gelegd. Dit geeft een aantal interessante inzichten, waarvan het CBS er ook
zelf enkele in de samenvatting noemt.
De data
• Het CBS ziet het hoogste percentage positieve trends op SDG’s 6, 7, 8 en 5 (water,
energie, werk en economie, en gendergelijkheid, in die volgorde). Meer negatieve trends
op met name 15, 3, 14 en 10 (biodiversiteit, gezondheid, zeeën en oceanen, en ongelijkheid).
Dat strookt niet per se met de positie op de Europese ranglijst. Bijv. op SDG 7 en
13 staat NL onderaan de ranglijsten, terwijl (zeker op SDG 7) de trend op een meerderheid
van de indicatoren de goede kant op gaat.
• De geaggregeerde score in de samenvatting van de reflectienota dient dan ook gelezen
te worden in combinatie met het meer gevarieerde beeld in hoofdstuk 3. Op de meeste
SDG’s varieert het beeld per subdoel. Bijvoorbeeld op SDG 5 is de samenvattende score
positief, maar op belangrijke subdoelen negatief of neutraal (vrouwen in het hoger
onderwijs en hogere posities, seksueel geweld en gezonde levensverwachting). Ook op
andere doelen biedt de meting op subdoel niveau belangrijke opstekers (bijvoorbeeld
toename van biologische landbouw onder SDG 2) maar ook waarschuwingen (bijv. de toenemende
armoedekloof en het toenemend aantal daklozen onder SDG 1).
• Het CBS constateert dat er nog werk te doen is om alle subdoelen goed te kunnen meten.
Het kabinet heeft veel waardering voor het belangrijke werk van het CBS in het verfijnen
van de indicatoren, waardoor het inzicht in vooruitgang en uitdagingen nog verder
verbeterd wordt.
Beleidsinventarisatie
• Nederland heeft beleid op vrijwel alle SDG-targets. Echter niet overal dekt het beleid
de gehele target en het beleid is niet altijd direct op de genoemde subdoelen gericht.
Het CBS oordeelt ook dat in de beleidsinzet weinig meetbare beleidsdoelen gesteld
worden. Het kabinet herkent dat slechts ten dele, omdat op veel terreinen wel degelijk
concrete streefgetallen verbonden aan een tijdpad zijn afgesproken. Het kabinet erkent
wel dat aandacht voor expliciete, meetbare doelen helpt om te sturen en te monitoren,
en dat de SDG’s daarbij een goed handvat kunnen bieden.
• Nederland heeft veel beleid op de doelen waar we uitdagingen hebben. Dit geldt met
name de «milieudoelen» (SDG’s 7, 12, 13, 14, 15). Op de meeste van deze doelen zijn
veel verschillende ministeries betrokken, maar is wel sprake van beleid dat «met elkaar
praat». Zo is onder SDG 2, 6, 7, 9, 12 en 13 goed te zien dat de inzet klimaatneutraliteit,
circulariteit, energie, waterbeheer, mobiliteit, milieubeleid en een duurzaam landbouw-
en voedselsysteem elkaar versterken. Ook zien we dat vanuit andere thema’s daarop
wordt aangehaakt, bijvoorbeeld door het omgevingsbeleid, de kennisagenda’s, het missie-gedreven
innovatiebeleid en de Groeistrategie, de Agenda Stad, het IMVO-beleid en het inkoopbeleid.
Green Deals, City Deals en Regio Deals worden ingezet om concrete partnerschappen
rondom verschillende transities aan te jagen. De dwarsverbanden naar beleid op andere
(«sociale») doelen worden in iets mindere mate gelegd, maar bijvoorbeeld wel in de
inzet dat verduurzaming banen oplevert en middelen voor verduurzaming van woningen
en de industrie.
• Ten aanzien van de andere doelen is het beeld gevarieerd. Beleid lijkt op deze terreinen
over minder departementen verspreid en er worden minder dwarsverbanden benoemd. Op
SDG 10, dat door het CBS als uitdaging wordt benoemd, zien we dat er veel relevant
beleid is maar over veel departementen en in veel verschillend beleid verspreid, vaak
ook niet als zodanig benoemd.
• Op een enkele uitzondering na (bijv. Emancipatienota, BHOS-Nota, Milieubeleidskader)
worden de SDG’s niet expliciet in het beleid benoemd. Het CBS geeft aan dat duidelijke
vertaling van de SDG-subdoelen naar departementale beleidsdoelen de meetbaarheid versterkt.
Het kabinet erkent dat het expliciet verbinden van beleid aan de SDG’s kan helpen
om de meting te versterken en de samenhang van beleid potentieel duidelijker voor
het voetlicht brengt. Dit blijkt al uit de nuttige inzichten die deze reflectienota
biedt (overzicht, connecties tussen doelen, het kunnen vergelijken van de beleidsinzet
met waar Nederland staat). Het kabinet heeft zich dan ook voorgenomen in relevant
nieuw beleid eenvoudig duidelijk te maken aan welke SDG’s het bijdraagt 9.
Synergiën en afruilen tussen doelen
• Voor effectief beleid is het belangrijk inzicht in potentiële negatieve en positieve
effecten van doelen op elkaar te vergroten. Dit is ook vanuit het streven naar brede
welvaart van belang. Het CBS geeft daartoe een inzicht in de belangrijkste verknopingen
van doelen met elkaar. Het gaat om relaties zowel tussen doelen en binnen SDG’s (dus tussen subdoelen). Deze exercitie biedt interessante inzichten in de mogelijke
afruilen en synergiën die voor Nederland binnen de SDG-agenda bestaan. Het CBS constateert
dat voor Nederland de belangrijkste positieve relaties lijken te bestaan tussen SDG
13 (klimaatactie) en andere doelen. De belangrijkste negatieve relaties (mogelijke
afruilen) komen voor t.a.v. SDG 10 (ongelijkheid verminderen).
• Het CBS geeft aan dat deze uitkomst nog geen zekerheid geeft over de causaliteit
van de relaties, maar wel een goed startpunt biedt voor nader onderzoek. Het kabinet
is het daarmee eens en waardeert de bevindingen als opstap om de belangrijkste relaties
beter te doorgronden. Meer kennis over de voor Nederland meest relevante effecten
van doelen op elkaar kan mogelijk ook de toepassing van de SDG-onderdelen in het IAK
versterken.
Samenvatting en reactie op evaluatie over aansturing van de SDG-uitvoering
Het rapport «Meer Ambitie» (bijlage 2) bevat bevindingen van een onafhankelijke evaluatie
uitgevoerd door Transition International. Het rapport gaat in op de vraag hoe de nationale SDG uitvoering in Nederland is
georganiseerd, in andere woorden: in hoeverre voldoet het model van aansturing zoals
beschreven in het Plan van Aanpak, met een licht coördinerende rol voor de Minister
voor BHOS, Nationale Coördinator met team vanuit BZ en een interdepartementale werkgroep
met beleidsmedewerkers van de meest relevante ministeries? Ook gaat de evaluatie in
op het betrekken van relevante maatschappelijke actoren voor het behalen van de SDG’s,
inclusief jongeren.
Het rapport trekt een aantal conclusies en doet aanbevelingen, op het vlak van (1)
politiek commitment, (2) verdeling van verantwoordelijkheden, (3) publieke verantwoording,
(4) publieke bewustwording en participatie, en (5) beleidsmonitoring en evaluatie.
Dit zijn de elementen die volgens de Algemene Rekenkamer10 de effectiviteit van nationale SDG-implementatie bepalen. Het kabinet herkent zich
deels in de bevindingen, maar laat deze ter overweging over aan een volgend kabinet.
Hieronder worden de belangrijkste conclusies samengevat en van reactie voorzien.
Politiek commitment
Het onderzoek constateert dat er een mismatch bestaat tussen maatschappij en overheid
als het gaat om ambitie ten aanzien van de SDG’s. De grote hoeveelheid aan initiatieven
en enthousiasme uit de maatschappij om met de SDG’s aan de slag te gaan wordt niet
voldoende gereflecteerd binnen de rijksoverheid. Hieraan bestaat wel behoefte bij
het bedrijfsleven, decentrale overheden, het maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen
en jongeren. Het ontbreken van een duidelijke overkoepelende inzet vanuit de rijksoverheid
op de SDG’s wordt ervaren als gemis om tot een versnelling te komen. Het gebrek aan
een duidelijke inzet op de SDG’s maakt ook het vrijmaken van capaciteit binnen de
rijksoverheid lastig. Het rapport beveelt op basis van interviews een breed gedragen
nationale strategie aan als leidraad.
Het kabinet erkent dat de SDG’s niet als leidend kader zijn opgenomen in het Regeerakkoord.
Dat betekent niet automatisch dat er onvoldoende stappen gezet worden richting een
toekomstbestendig Nederland in 2030, maar wel dat deze stappen voor een aantal partijen
onvoldoende herkenbaar zijn in het kader van de mondiale Agenda 2030. Het kabinet
meent dat de bekendheid met de SDG’s de afgelopen vijf jaar is toegenomen en ziet
ook de meerwaarde van een gemeenschappelijke taal over de sectoren heen als het gaat
om verduurzaming. Het kabinet erkent daarnaast dat het huidige Plan van Aanpak een
lichte vorm van SDG-aansturing voorschrijft. Gezien de toegenomen maatschappelijke
betrokkenheid en bekendheid met de SDG’s, alsmede de urgentie ten aanzien van het
bereiken van de SDG’s ook in het licht van de gevolgen van de COVID-19 crisis, vormt
de start van het nieuwe kabinet een goed moment om het Plan van Aanpak uit 2016 te
actualiseren en eventueel om te vormen tot een breed gedragen nationale SDG-strategie
met een relevante vertaling van subdoelen naar de Nederlandse context. Hierbij zou
ook gedacht kunnen worden aan een gecombineerde strategie met ambities op het gebied
van brede welvaart.
Verdeling van verantwoordelijkheden
Het rapport stelt dat de SDG-agenda drie dimensies kent: (i) binnenlands beleid; (ii)
binnenlands beleid met effecten op SDG-bereiking in andere landen, m.n. ontwikkelingslanden,
ofwel coherentie; (iii) buitenlands beleid (m.n. BHOS). Op dit moment ligt de coördinatie
van alle drie de onderdelen bij de Minister voor BHOS. De evaluatoren stellen dat
het beleggen van de coördinatie voor de eerste dimensie bij de Minister voor BHOS
gezien de geschiedenis van de SDG’s begrijpelijk is, maar tegelijk onjuist is daar
de Minister voor BHOS primair op het buitenland gericht is. Het rapport pleit ervoor
om de SDG coördinatie te huisvesten bij een ministerie dat zich primair bezighoudt
met binnenlands beleid. Daarnaast stelt het rapport dat de interdepartementale werkgroep
met een SDG focal point per ministerie over het algemeen te weinig slagkracht en capaciteit heeft voor SDG
coördinatie binnen het eigen ministerie. Het rapport doet een aantal voorstellen om
het interdepartementale eigenaarschap van de SDG-coördinatie en de betrokkenheid van
de ambtelijke top te bevorderen en stelt een constructie voor van een taskforce bij
het Ministerie van Algemene Zaken onder verantwoordelijkheid van de Minister-President.
Het kabinet deelt de mening dat voor een effectieve en integrale uitvoering van de
SDG agenda op nationaal niveau de coördinatie van dit deel van de SDG agenda bij een
ander ministerie belegd zou moeten worden. Dit is logisch en zal de interdepartementale
coördinatie versterken. Dit is een belangrijke les sinds 2015, toen de SDG’s zijn
ingevoerd. Een volgend kabinet is aan zet om te beslissen bij welk ander ministerie
deze taak het best belegd kan worden en hoe de interdepartementale, ambtelijke en
ministeriële betrokkenheid versterkt kan worden.
Publieke verantwoording
Het evaluatierapport is overwegend positief over het afleggen van publieke verantwoording,
middels de jaarlijkse SDG rapportage en de kabinetsreactie op de Monitor Brede Welvaart
en SDG’s. Hier is aandacht voor van Kamerleden in het Verantwoordingsdebat en er is
een groep Kamerleden betrokken bij de SDG-beweging. Tegelijkertijd stelt het rapport
dat ook in de Kamer de verdeling van thema’s over verschillende Kamercommissies een
overkoepelende inzet lastig maakt. Er is geen commissie die zich richt op duurzaamheid,
coherentie en de integratie van beleid. Het rapport doet tevens de aanbeveling om
de SDG’s in te bedden in de begrotingscyclus en een duidelijke plek te geven in de
Miljoenennota, zodat ze ook aan bod komen tijdens debatten hierover. Het rapport beveelt
ook aan in de jaarverslagen van de departementen op de bijdrage aan de SDG’s te reflecteren.
Tot slot benoemt het rapport dat het logisch zou zijn om de Monitor mee te nemen tijdens
de begrotingsbehandelingen en om planbureaus te verzoeken de Miljoenennota door te
lichten op effecten op SDG-voortgang.
Het kabinet kan zich deels vinden in de bevindingen, maar stelt dat het buiten de
scope van deze evaluatie is om aanbevelingen te doen over de organisatie van de Kamer.
De aanbeveling omtrent het beter inbedden van de SDG’s in de begrotingscyclus sluit
aan bij eerdere communicatie van het kabinet aan de Kamer over het betrekken van de
Monitor Brede Welvaart en SDG’s bij de beleids- en begrotingscyclus en het werk dat
de planbureaus op dat terrein op dit moment doen.
Publieke bewustwording en participatie
De evaluatie stelt dat partijen uit de maatschappij, en met name ook jongeren, over
het algemeen positief zijn over hoe zij gefaciliteerd worden om aan de SDG’s te werken,
in het bijzonder door de kanaliserende, katalyserende en netwerkende rol die stichting
SDG Nederland speelt. Wel stelt het rapport dat het voorgenomen SDG platform bij de
SER, waarover het Plan van Aanpak spreekt, er nooit is gekomen. Een aanbeveling is
om een dergelijk platform alsnog op te zetten, bijvoorbeeld als uitbreiding van de
SER commissie Duurzame Ontwikkeling, met als kerntaak informatievoorziening en ondersteuning
bieden aan de 17 SDG Allianties die zijn opgezet door de SDG coördinator in samenwerking
met SDG Nederland. Tevens concludeert het rapport dat de bottom-up benadering van
SDG Nederland een succesvolle aanpak is gebleken en wordt aanbevolen om de financiële
ondersteuning minimaal op hetzelfde niveau te houden. De evaluatie signaleert als
gemiste kans het ontbreken van een grootschalige publiekscampagne met hieraan gekoppeld
een duidelijk boegbeeld. De jaarlijkse SDG Action Day op 25 september met de hieraan
gekoppelde vlaggenactie vormen een goede start, maar het bereik hiervan is beperkt.
Het kabinet erkent dat de bottom-up aanpak goed gewerkt heeft in de eerste fase van
de SDG-uitvoering met name voor het betrekken van professionele organisaties en hun
samenwerking, maar dat het grote publiek hier onvoldoende mee bereikt wordt. Het adviseert
een volgend kabinet om met een plan te komen om ook een breder publiek te betrekken
bij het behalen van de SDG’s in en door Nederland. Mocht een volgend kabinet besluiten
tot een nationale SDG-strategie, dan kan een groter publiek uitgenodigd worden hieraan
bij te dragen middels een brede consultatie campagne. Het kabinet waardeert de belangrijke
rol die SDG Nederland speelt in het samenbrengen van actoren rondom de SDG’s. Het
kabinet ziet dat de SER een goede aanvullende rol zou kunnen spelen om gezamenlijke
afspraken op te stellen, bijvoorbeeld in de vorm van een SDG-strategie en acties te
faciliteren. Wederom is het aan een volgend kabinet om hierover een beslissing te
nemen.
Beleidsmonitoring en evaluatie
De evaluatie stelt dat de Monitor Brede Welvaart en SDG’s weliswaar een gedegen meetsysteem
op de SDG-indicatoren vormt, maar dat het vooralsnog ontbreekt aan een Nederlandse
vertaling van de 2030-doelen, waardoor er geen duidelijke koppeling is tussen beleid
en SDG-indicatoren. Dit hangt samen met het ontbreken van een nationale strategie
met meetbare en tijdsgebonden doelen.
Daarnaast wordt het Integraal afwegingskader voor beleid en wetgeving (IAK), waarin
de SDG’s geïntegreerd zijn, als potentieel relevant instrument voor het verbeteren
van beleid genoemd. Het rapport concludeert dat het IAK, in ieder geval wat de SDG-onderdelen
betreft, in de praktijk nog te vaak als checklist achteraf wordt ingevuld. Het zou
effectiever zijn als het IAK te allen tijde gebruikt zou worden zoals bedoeld, namelijk
als instrument in de beleidsontwerpfase en bij de afweging van beleidsopties. Ook
zou de toetsing zichtbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld via een IAK rapportageplicht
op het vlak van SDG impact richting de Kamer. Tot slot wordt gepleit voor externe
onafhankelijke evaluatie van voorgenomen beleid en mogelijke effecten op SDG-bereiking,
zoals dat nu ook al voor milieueffecten wordt gedaan.
Het kabinet deelt de mening dat het IAK een belangrijk instrument is voor het voorbereiden,
het monitoren en verbeteren van beleid en regelgeving en om op SDG-effecten te toetsen.
Sinds begin 2019 is het IAK daarom uitgebreid met de verplichte kwaliteitseis «effecten
op gendergelijkheid» en met de verplichte kwaliteitseis «effecten op ontwikkelingslanden».
Zichtbare en tijdige toepassing, ook op SDG-onderdelen, blijft echter een uitdaging.
Er wordt de komende tijd gewerkt aan het bevorderen van het IAK. Ten aanzien van de
SDG’s kunnen hier ook de aanbevelingen van dit rapport worden meegenomen.
Tot slot
De huidige pandemie laat zien hoe kwetsbaar onze systemen en samenlevingen zijn wanneer
«externe» schokken zich aandienen. Overheden hebben een belangrijke rol te spelen
bij het vormgeven van coherent en integraal beleid voor het opbouwen van een weerbare,
toekomstbestendige en op duurzaamheid ingerichte maatschappij. De SDG’s bieden een
concreet raamwerk om hier verder invulling aan te geven op alle niveaus.
Nederland maakt zich hiervoor sterk in internationale fora, maar kent ook de nodige
SDG-uitdagingen in eigen land. De rijksoverheid kan niet achterblijven als samenwerkingspartner
en faciliterende kracht voor de verdere stappen die nodig zijn richting een duurzaam
Nederland in 2030. Het is aan een volgend kabinet om verder te gaan op de ingeslagen
weg en daarbij fragmentatie en verkokering zoveel mogelijk te voorkomen. Een breed
gedragen geïntegreerde nationale SDG strategie zou hierbij behulpzaam zijn.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking