Brief regering : Reactie op het RLi advies 'Toegang tot de stad: hoe publieke voorzieningen, wonen en vervoer de sleutel voor burgers vormen.'
34 682 Nationale Omgevingsvisie
32 847
Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 79
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2021
Hierbij stuur ik mede namens de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat de kabinetsreactie op het advies «Toegang tot de stad: hoe publieke voorzieningen,
wonen en vervoer de sleutel voor burgers vormen» van de Raad voor de Leefomgeving
en Infrastructuur (RLi). Het advies van 1 oktober 2020 heeft als centrale vraag: «In
hoeverre doen zich verschillen tussen groepen burgers voor in de mate van toegang
tot onze steden op het gebied van wonen, vervoer en publieke voorzieningen? In welke
opzichten zijn deze verschillen problematisch en hoe kan hierop worden gestuurd.»
Het kabinet dankt de Raad voor zijn waardevolle advies en geeft in deze brief een
algemene reactie en een reactie op de aanbevelingen.
Samenvatting van het advies
Het advies van de Raad gaat over de mogelijkheden die Nederlandse burgers hebben om
deel te nemen aan de stedelijke samenleving. De Raad constateert dat een steeds grotere
en meer diverse groep burgers een verminderde toegang hebben tot drie sleutelfuncties
van de stad: publieke voorzieningen, wonen en vervoer. Deze groepen hebben problemen
met de betaalbaarheid, de beschikbaarheid, de bereikbaarheid en/of met de geschiktheid
van het aanbod.
De Raad schrijft dat de verminderde toegang van steden leidt tot ongelijkheid tussen
groepen burgers. Omdat deze ongelijkheid de toegankelijkheid van sleutelfuncties betreft,
die iedereen nodig heeft om deel te kunnen nemen de stedelijke samenleving, constateert
de Raad dat de toenemende verschillen onrechtvaardig zijn. Dit heeft negatieve consequenties
voor burgers zelf en voor de samenleving in zijn geheel.
De wens van mensen om in steden te leven blijft groeien vanwege de concentratie van
werk, onderwijs en zorg. Om de toegang tot de stad voor eenieder te waarborgen, is
het volgens de Raad nodig om steeds opnieuw na te gaan of er voldoende rekening wordt
gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van individuele burgers. Zij geven hiertoe
zes aanbevelingen aan de rijksoverheid en gemeenten:
1. Toets beleid voor de leefomgeving op toegang tot de stedelijke samenleving;
2. Creëer ruimte voor initiatieven van burgers die de toegang verbeteren;
3. Maak een investeringsstrategie voor toegang tot de publieke voorzieningen;
4. Benut de bestaande woningvoorraad beter;
5. Maak de vrije huursector stabieler door lange termijninvesteerders aan te trekken;
6. Maak «toegang voor iedereen» grondslag van vervoersbeleid.
Reactie op het advies
Ik herken het signaal van de Raad dat niet iedereen toegang heeft tot de stad voor
wat betreft publieke voorzieningen, wonen en vervoer. Zo lukt het bijvoorbeeld starters,
mensen met een laag- of middeninkomen, spoedzoekers etc. vaak niet een betaalbare
(huur)woning te vinden in de stad vanwege de krappe woningmarkt. Het kabinet deelt
het beeld dat huren betaalbaar moeten zijn en dat mensen met een laag inkomen toegang
moeten hebben tot de sociale woningvoorraad. Ook moeten er meer woningen gebouwd worden,
moeten we zorg dragen voor leefbare wijken en ligt er een opgave woningen sneller
te verduurzamen. De combinatie van het tekort aan woningen, oplopende prijzen en de
coronacrisis brengt onzekerheid met zich mee. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd1 zet ik me daarom in op het bouwen van meer woningen in alle segmenten van de markt
via onder meer de woningbouwimpuls, de vermindering van de verhuurderheffing voor
nieuwbouw, en woondeals in de regio’s waar de woningmarkt het krapste is. Met Aedes
en de VNG heb ik bestuurlijke afspraken gemaakt over onder andere de start van de
bouw van 150.000 sociale huurwoningen waarvoor vermindering verhuurderheffing is aangevraagd.
Ook metde maatregelen die eerder dit jaar zijn aangekondigd2,
3, zet dit kabinet stevig in op het vergroten van het aanbod van woningen. Verder zijn
er middelen beschikbaar om de stikstofproblematiek rondom de realisatie van woningbouw
aan te pakken en is er budget om gemeenten in capaciteit te ondersteunen via de flexpools.4 Het bouwen van woningen kost tijd, de krapte op de woningmarkt is niet meteen opgelost.
Daarom zijn er ook maatregelen genomen om de betaalbaarheid te vergroten.5
Ook herken ik de constatering van de Raad dat de publieke voorzieningen in de steden
en de toegang ertoe onder druk staan. Nabijheid van publieke voorzieningen voor iedereen
is van groot belang, dat zien we nu nog sterker door de coronacrisis. Publieke voorzieningen
(binnen en buiten), waaronder culturele voorzieningen zoals (film)theaters, (pop)podia,
musea, culturele centra en bibliotheken dragen bij aan de leefbaarheid in de stad.
De openbare bibliotheek wordt bijvoorbeeld door alle groepen inwoners bezocht en draagt
daardoor bij aan de sociale cohesie. Het gemis van deze voorzieningen vanwege de beperkende
maatregelen tegen het coronavirus laat zien hoe centraal deze voorzieningen staan
in het dagelijkse leven. Dit geldt ook voor groen in de stad. De coronacrisis laat
nog meer zien dat parken en groene verbindingen van vitaal belang zijn voor de stad
en bijdragen aan de kwaliteit van leven van burgers. De Raad benadrukt dit ook in
het advies. Bij het toevoegen van extra woonruimte in de stad is het daarom van belang
de leefbaarheid in wijken in de gaten te houden.
Betere bereikbaarheid van voorzieningen en werk door middel van bijvoorbeeld openbaar
vervoer is daarbij essentieel. In het kader van het vervoersbeleid is de inzet van
het Kabinet erop gericht om binnen de beschikbare middelen de bereikbaarheid van activiteitenbestemmingen,
zoals werk en voorzieningen maximaal te bevorderen. De Raad bepleit echter meer, namelijk
dat iedereen tegen redelijke kosten, tijd en moeite de gewenste vervoersbewegingen
kan maken. De Raad wijst in zijn advies erop dat om verschillende redenen niet iedereen
de gewenste vervoersbewegingen kan maken en dat daardoor niet iedereen volwaardig
kan deelnemen aan de stedelijke samenleving. De Raad vraagt hier terecht aandacht
voor. In mijn reactie op de aanbevelingen zal ik hier nader op in gaan.
Het advies biedt meerwaarde, omdat het juist de samenhang van diverse beleidsmaatregelen
in de praktijk belicht. Er is een wisselwerking met het beleid en de keuzes in verschillende
domeinen op de drie sleutelfuncties. Bij het zoeken naar een oplossing voor de door
de Raad geschetste problematiek, is de samenhang tussen de verschillende domeinen
(fysiek en sociaal) dan ook essentieel. Alleen als Rijk, regio en de samenleving samen
de geschetste opgaven integraal aanpakken, kunnen we met succes werken aan een duurzaam,
economisch sterk en leefbaar Nederland.
Het advies past uitstekend bij de samenhangende benadering van het beleid voor de
fysieke leefomgeving die is ingezet met de Omgevingswet en de Nationale Omgevingsvisie
(NOVI). De NOVI en de bijbehorende uitvoeringsagenda die ik op 11 september jl. naar
Uw Kamer heb gestuurd6 bieden een perspectief voor de aanpak van de grote opgaven in de fysieke leefomgeving,
integraal en samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties. Binnen Rijk-Regiotrajecten
wordt bijvoorbeeld gewerkt aan verstedelijkingstrategieën, waarbij integrale besluitvorming
plaatsvindt over onder andere woningbouw en mobiliteit. Hierbij is oog voor sociaal-maatschappelijke
opgaven en de effecten van de gekozen strategie, zoals de betaalbaarheid van de woningen
en relatief toegankelijke vervoersmiddelen als het openbaar vervoer en fiets. De aanwezigheid
van (publieke) voorzieningen en het belang van sterkere verbindingen tussen het groen
in en rondom de stad zijn onderdeel van de strategie.7
Ook gemeenten staan open voor een samenhangende aanpak. Zo zijn er gemeenten die bij
de aanpak van aardgasvrije wijken ook tegelijk het beleid tegen eenzaamheid meenemen.
Het advies van de raad ondersteunt deze integrale benadering. Daarom ben ik van plan
het onderwerp van het advies en de aanbevelingen onder de aandacht te brengen bij
de overheden en andere partijen waarmee we samenwerken bij de implementatie van de
Omgevingswet en de uitvoering van de NOVI, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse NOVI-conferentie.
Ook werk ik integraal aan de leefbaarheid en veiligheid in de stad, dit wordt interbestuurlijk
en gebiedsgericht opgepakt, onder meer in het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Uiteraard is ook de coronacrisis van invloed op de leefbaarheid en de toegang van
kwetsbare burgers tot de stad. In mijn brief aan Uw Kamer van 8 oktober jl. heb ik
in een kabinetsreactie op het rapport van de werkgroep Halsema en het Manifest van
15 burgemeesters diverse maatregelen opgenomen die de gevolgen van de crisis voor
kwetsbare huishoudens aanpakken8. Met versnellingen binnen de verschillende programma’s op het gebied van hulp aan
multiprobleemhuishoudens, schulden, kwetsbare jeugd, onderwijsachterstanden, wonen,
voorkomen van langdurige en jeugdwerkloosheid en aanpak jeugd en veiligheid, willen
Rijk en gemeenten voorkomen dat mensen als gevolg van COVID-19 in meerdere problemen
tegelijk terechtkomen.
De Raad doet een aantal concrete aanbevelingen voor Rijk en gemeenten in zijn advies
om de toegang tot de drie sleutelfuncties in de stad voor eenieder te waarborgen.
Ik ga hieronder in op deze aanbevelingen.
Reactie op de aanbevelingen
Ad 1. Toets het beleid voor de leefomgeving op toegang tot de stedelijke samenleving
De Raad adviseert de rijksoverheid en gemeenten om bij beleidsmaatregelen voor de
leefomgeving gedurende de beleidscyclus na te gaan in hoeverre het beleid invloed
heeft op het geld, de tijd en de moeite die het burgers kost om toegang te krijgen
tot de stedelijke samenleving. De Raad doet daarbij de aanbeveling periodiek bij evaluaties
te kijken naar de effecten van het gevoerde beleid.
Ik ondersteun de aanbeveling van de Raad om gedurende de gehele beleidscyclus aandacht
te hebben voor de effecten van de (beoogde) beleidskeuzes, onder andere in de periodieke
evaluaties van het beleid. In algemene zin zullen de ontwikkelingen in de fysieke
leefomgeving en de voortgang van de uitvoering van de NOVI bijgehouden worden door
middel van monitoring en evaluatie als onderdeel van de beleidscyclus. Met het publiceren
van de NOVI en de Uitvoeringsagenda heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.9 In de tweejaarlijkse monitor van de NOVI zullen de doelstellingen worden geëvalueerd
aan de hand van verschillende indicatoren10. Voor prioriteit 3 «Sterke en gezonde steden en regio’s» gaat het om indicatoren
voor geconcentreerde verstedelijking en leefomgevingskwaliteit. Een aantal van deze
indicatoren raken het onderwerp uit het advies van de Raad, bijvoorbeeld de indicator
«betaalrisico’s in de huur- en koopsector». Naast de monitor maakt ook het vierjaarlijkse
burgerperspectiefonderzoek onderdeel uit van de evaluatiecyclus van de NOVI. Dit is
een onderzoek naar het perspectief van burgers op de hoofdopgaven van de NOVI en wordt
tegelijk met de beleidsevaluatie eind 2024 gepresenteerd.
De Raad stelt in het advies voor een toegankelijkheidstoets te verankeren in de Omgevingswet.
In de Omgevingswet ligt een nadrukkelijke opdracht aan alle overheden besloten om
bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden een brede en evenwichtige afweging
te maken van alle relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en
de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. De brede vorm van toegankelijk die de
Raad hanteert past daarin. Een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet is dat
bij de voorbereiding van beleid en besluiten in een vroegtijdig stadium burgers, bedrijven,
maatschappelijke organisaties en andere overheden worden betrokken. Bij het vaststellen
van de omgevingsvisie en het omgevingsplan moet de overheid aangeven hoe de omgeving
bij de voorbereiding is betrokken, wat de resultaten daarvan zijn, en hoe zij invulling
heeft gegeven aan haar participatiebeleid. Met participatie kan het belang van toegankelijkheid
ook ingebracht worden.
Het is de algemene verantwoordelijkheid van de gemeenteraden en het parlement om de
gevolgen van beleid voor de burgers en voor verschillende groepen burgers af te wegen.
Overheden zijn gehouden aan het goed motiveren van hun besluiten. De door de Raad
voorgestelde wettelijke verplichting heeft als doel om bij ruimtelijke visies en plannen
vooraf te toetsen hoe de maatregelen met een impact op publieke voorzieningen, wonen
en vervoer (of een combinatie daarvan) uitpakken voor burgers. Gezien de nadrukkelijke,
brede, wettelijke opdracht die alle overheden in de Omgevingswet hebben, neem ik deze
specifieke aanbeveling niet over.
Ik zal met de bestuurlijke partners bespreken hoe we aandacht kunnen besteden aan
de toegankelijkheid van de stad voor burgers. Ik wil graag samen nagaan of en in hoeverre
dit in 2021 in aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen kan
worden, bijvoorbeeld in lopende en op te starten praktijkproeven.
Ad 2. Creëer ruimte voor initiatieven van burgers
De Raad stelt in zijn advies dat de formele en informele burgerinitiatieven de mogelijkheden
van burgers vergroten om deel te nemen aan de stedelijke samenleving. De Raad wijst
in het bijzonder op ruimte voor initiatieven gericht op het realiseren van bouwprojecten.
Zo stelt de Raad dat de overheid hier onder andere bij kan helpen door woningcorporaties
meer ruimte te geven om coöperatieve groepen financieel te ondersteunen en door grond
beschikbaar te stellen tegen daarbij passende grondprijzen.
Ik deel de analyse van de Raad dat burgerinitiatieven belangrijk zijn voor de stedelijke
samenleving en dat daarvoor voldoende ruimte en ondersteuning moet zijn. Met het samenwerkingsprogramma
«Democratie in actie», dat gemeenten ondersteunt met als doel het versterken van de
lokale democratie in Nederland, besteed ik hier al extra aandacht aan. De afgelopen
periode heb ik in samenwerking met verschillende partijen acties ondernomen om wooncoöperaties
te stimuleren en belemmeringen bij de oprichting van wooncoöperaties goed in beeld
te brengen. Ik heb uw Kamer een brief gestuurd11 waarin de acties die vanuit mijn Ministerie zijn gedaan inzichtelijk worden, evenals
de ontwikkelingen die de afgelopen periode hebben plaatsgevonden. Zo is onderzoek
gedaan naar de financiering van wooncoöperaties en heb ik in april 2020 Platform31
opdracht gegeven een pilotprogramma te starten, waarbij initiatieven professioneel
worden ondersteund. Over de voortgang van de pilots, en de lessen die daaruit geleerd
kunnen worden, zal ik uw Kamer dit jaar nader informeren.
Op grond van de Woningwet is het mogelijk om groepen die bestaand bezit van woningcorporaties
overnemen, een korting op de marktwaarde van de woningen te geven. Tevens is een belangrijke
rol weggelegd voor gemeenten, zowel qua locaties voor nieuwbouw als mogelijke andere
ondersteuning voor deze groepen. Het realiseren van een woning door een burgerinitiatief
is vaak complex. Het helpt als gemeenten burgers op weg helpen.
De Raad is van mening dat de problemen niet alleen bekeken moeten worden vanuit het
perspectief van beleidsmakers, maar ook vanuit de perspectieven van individuele burgers
die belemmeringen ondervinden. Dat onderschrijf ik. Daarom heb ik de afgelopen jaren
vanuit verschillende invalshoeken (Omgevingswet, Right to Challenge) samengewerkt
met het Landelijk samenwerkingsverband actieve bewoners (LSA). Bewonersinitiatieven worden gekenmerkt door een hoge mate van betrokkenheid en leiden vaak tot
creatieve en gedragen oplossingen. Ook gemeenten kunnen bij de door de Raad gesignaleerde
problemen goed gebruik maken van die betrokkenheid en creativiteit. Het is mooi om
te zien dat de LSA in gesprek is gegaan met bewonersinitiatieven over dit advies,
wat tot aanvullende ideeën heeft geleid.
Ad 3. Maak investeringsstrategie voor toegang tot de publieke voorzieningen
De Raad adviseert alle steden om als onderdeel van de Omgevingsvisie een «investeringsstrategie
voor de publieke voorzieningen» te maken waarin aandacht wordt geschonken aan de toegang
die verschillende groepen burgers hebben tot de stedelijke samenleving. Als onderdeel
van de investeringsstrategie is volgens de raad aandacht nodig voor het reguleren
van het maatschappelijk vastgoed. De rijksoverheid zou volgens de raad bij dit alles
een actieve rol moeten vervullen.
Deze actieve rol zou volgens de Raad op verschillende manieren uitwerking kunnen krijgen.
Een uitvoeringsbudget vanuit het Rijk voor een investeringsstrategie voor de publieke
voorzieningen, zoals voorgesteld door de Raad, past echter niet goed bij de manier
waarop de (financiële) verantwoordelijkheden nu zijn toebedeeld aan de overheden.
Het aanbod van de publieke voorzieningen is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
De Raad constateert dat de waarderingsregels gemeenten ertoe dwingen onroerend goed
in een bepaalde periode af te waarderen naar een boekwaarde van € 0. De waarderingsregels
bieden gemeenten echter in hun afschrijvingsbeleid de ruimte om rekening te houden
met een afschrijvingsmethode per activacategorie, de daarbij behorende afschrijvingsduur,
niet afschrijven op grond en een eventueel ingeschatte restwaarde van een specifiek
actief aan het einde van de gebruiksduur. Er is dus ruimte om bij activa rekening
te houden met bijvoorbeeld rest- en grondwaarde in plaats van af te schrijven tot
€ 0.
De Raad constateert voorts dat er in de praktijk (door volledig af te schrijven) druk
ontstaat om de fictief gecreëerde overwaarde te realiseren door verkoop, omdat de
marktwaarde voor grond- en opstalwaarden hoger ligt dan de boekwaarde. Het kabinet
meent hieruit af te leiden dat de Raad pleit voor een alternatieve waardering waarmee
deze overwaarde niet ontstaat, bijvoorbeeld door de actuele waarde op te nemen als
boekwaarde. Zo wordt een subjectief element bij de waardering van activa geïntroduceerd
in de vorm van de periodieke vaststelling van deze waarde. Behalve dat dit bewerkelijk
is, kan dit tot discussies leiden over wanneer de waardestijging besteedbaar is, terwijl
deze slechts boekhoudkundig is en pas gerealiseerd bij verkoop.
Op grond van het vorenstaande is het kabinet van oordeel dat de huidige waarderingsgrondslag
een goede en reële manier is om de jaarlijkse lasten van activa in beeld te brengen,
mogelijkheden biedt in het afschrijvingsbeleid enig onderscheid te maken naar de verschillende
categorieën van activa en voorkomt dat er subjectieve elementen in de waarderingsgrondslag
een rol gaan spelen.
Ad 4. Benut de bestaande woningvoorraad beter
In deze aanbeveling richt de Raad zich op de vraag hoe het woningaanbod op korte termijn
ook op andere manieren kan worden vergroot. De Raad denkt daarbij aan het beter benutten
van de bestaande woningvoorraad. Tegelijkertijd zou volgens de Raad iets moeten worden
gedaan aan de grote verschillen tussen groepen burgers in de segmenten sociale huur,
vrije huur en koop, die worden veroorzaakt door regelgeving. De Raad ziet daarbij
drie maatregelen op de korte en middellange termijn.
De Raad constateert dat de huidige kostendelersnorm, die bedoeld is om fraude met
bijstandsuitkeringen tegen te gaan, leidt tot inefficiënt gebruik van de woningvoorraad
(met name in de sociale huursector). De kostendelersnorm valt onder de verantwoordelijkheid
van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In opdracht van
de Staatssecretaris van SZW is er een onderzoek uitgevoerd naar belemmeringen die
bijstandsgerechtigden ervaren om hun woning te delen met andere mensen. De kostendelersnorm
maakt deel van uit van het onderzoek. Met dit onderzoek wordt invulling gegeven aan
de gewijzigde motie van de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) die op 3 december
2019 in de Tweede Kamer is aangenomen.12 Tevens draagt het onderzoek bij aan de invulling van de motie van het lid Krol uit
september 2019 die vraagt een kosten-batenonderzoek te doen naar het bevorderen van
samenwonen, met daarin aandacht voor het schrappen van regelgeving die samenwonen
financieel onaantrekkelijk maakt, en de motie Krol die vraagt naar een MKBA van samenwonen
(Kamerstuk 32 847, nr. 563). Op 6 november 2020 heeft het kabinet uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek
geïnformeerd met daarbij een kabinetsreactie over de naar aanleiding van dit onderzoek
ondernomen en in gang gezette acties13.
Daarnaast voert Platform31 in opdracht van mijn Ministerie een onderzoek uit naar
mogelijkheden om de huidige woningmarkt beter te benutten. De vraagstelling luidt:
«Hoe kunnen gemeenten, woningcorporaties, de rijksoverheid en eventuele andere partijen
een intensiever gebruik van de bestaande woningvoorraad op zowel korte als lange termijn
stimuleren?». We onderscheiden in het project drie vormen van beter benutten, namelijk:
1) het met meer dan één huishouden wonen in één huis, 2) uitbreiding op dezelfde kavel
en 3) het bevorderen van doorstroming. Dit onderzoek zal in de eerste helft van dit
jaar gereed zijn.
Zoals gememoreerd aan het begin van deze kabinetsreactie heb ik ook maatregelen genomen
die buiten de voorstellen van de Raad vallen, maar die beogen de bestaande voorraad
beter en gerichter te benutten. Zo is voor koopstarters de overdrachtsbelasting in
2021 tot 0% verlaagd. Om meer gezinnen met een middeninkomen toegang te geven tot
de voorraad sociale huurwoningen van woningcorporaties wordt de inkomensgrens voor
meerpersoonshuishoudens verhoogd14.
De Raad vindt dat arbeidsmigranten regelmatig de dupe zijn van het feit dat hun huisvestingsrechten
zijn gekoppeld aan hun arbeidscontract. Dit brengt hen immers in een zeer afhankelijke
positie van de werkgever. De Raad adviseert om een institutionele scheiding van werk
en huisvesting bij wet vast te leggen. Dit advies sluit aan bij het tweede advies
van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, o.l.v. Emile Roemer.15 Werkgevers helpen arbeidsmigranten in veel gevallen bij het vinden van huisvesting
wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Volledige afhankelijkheid
acht ik echter onwenselijk. Wanneer arbeidsmigranten langer in Nederland zijn vinden
wij het belangrijk dat zij op zoek gaan naar een eigen plek om te wonen, zowel voor
de onafhankelijkheid als integratie. Bij die zoektocht kan uiteraard wel hulp geboden
worden door de werkgever. Volledige loskoppeling van de werkgever betekent op dit
moment echter dat een arbeidsmigrant in de toch al krappe woningmarkt zelf een woning
zal moeten vinden. Om de onafhankelijkheid te verminderen, stimuleert mijn Ministerie
werkgevers meer gebruik te maken van tijdelijke huurcontracten (in plaats van de contracten
die een gebruik betreffen dat naar zijn aard slechts van korte duur is). Bij een tijdelijk
huurcontract kan een persoon niet zomaar tussentijds zijn huis of kamer uit worden
gezet. Wij werken aan een wetsvoorstel waarmee de mogelijkheden voor het eenmalig
verlengen van een tijdelijk huurcontract worden uitgebreid. Dit ontwerpwetsvoorstel
Opkoopbescherming en verruiming mogelijkheden tijdelijke verhuur is van 23 november
2020 tot en met 22 december 2020 in internetconsultatie geweest.16
Ad 5. Maak de vrije huursector stabieler door lange termijninvesteerders aan te trekken
De Raad constateert dat veel burgers die een woning zoeken geen toegang hebben tot
de sociale huursector en niet terecht kunnen in de oververhitte koopsector. Hierdoor
zijn deze huishoudens aangewezen op de vrije huursector. De Raad vraagt aandacht voor
de stijging van de huurprijzen in deze sectoren de woonlasten voor de huishoudens
in de vrije huursector. De Raad adviseert het Rijk daarom om de vrije huursector stabieler
te maken. Het beter institutioneel inbedden van deze sector draagt daaraan bij. Dit
kan de sector aantrekkelijker maken voor andere investeerders door te sturen op langdurige
betrokkenheid van verhuurders en gematigde huur-prijsontwikkeling, aldus de Raad.
Ik heb in de Kamerbrief van 6 november 202017 aangekondigd de jaarlijkse huurprijsverhogingen bij geliberaliseerde huurovereenkomsten
de komend jaren te maximeren op inflatie +1 procentpunt – door het initiatiefwetsvoorstel
van de heer Nijboer (Kamerstuk 35 488) te ondersteunen – om huurders te beschermen tegen ongebreidelde huurverhoging en
om te zorgen dat de huren betaalbaar blijven. Dit biedt zittende huurders meer zekerheid.
Op 21 december 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ook de jaarlijkse huurverhoging
in het gereguleerde segment per 1 juli 2021 wordt gemaximeerd op inflatie +1 procentpunt18.
Daarnaast heb ik in mijn beleid gericht aandacht voor betalingsrisico’s bij huurders.
Op basis van mijn wet Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen19 krijgen huurders met een lager inkomen en een hoge huur eenmalig recht op huurverlaging.
Ik zie dat voornamelijk bij huurders met een lager inkomen en een hogere huur betalingsrisico’s
kunnen ontstaan.
De Raad adviseert in overleg met institutionele beleggers te bekijken onder welke
voorwaarden de stabiliteit van de vrije huurmarkt kan samengaan met hun financiële
lange termijndoelstellingen. Ik ben in gesprek met de sector om te bezien of de totstandkoming
van de aanvangshuurprijs meer inzichtelijk kan worden gemaakt voor huurders. Hiermee
kunnen verhuurders zich makkelijker verantwoorden over de aanvangshuurprijs die zij
vragen. Deze gesprekken zullen uiteindelijk leiden tot een convenant met de sector.
De Raad meent dat Rijk en gemeenten een pakket maatregelen zouden moeten overwegen
waarin bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van bouwlocaties de voorwaarde van gematigde
huurprijsontwikkeling wordt gekoppeld. Het ligt reeds binnen de beleidsmogelijkheden
van gemeenten om het beschikbaar stellen van grond voor nieuwbouw te koppelen aan
langdurige afspraken met verhuurders over een gematigd huurbeleid.
Tot slot meent de Raad dat Rijk en gemeenten een pakket maatregelen zouden moeten
overwegen waarin fiscale prikkels worden opgenomen die betrokkenheid over een periode
van twintig jaar of langer belonen. Het is positief wanneer verhuurders bereid zijn
langdurig in de woningmarkt te investeren. Verhuurders met een langetermijnvisie zijn
minder geneigd om excessief gedrag te vertonen en snelle winsten na te streven – ook
in tijden van schaarste op de woningmarkt. Het is echter de vraag of hier ook fiscaal
op gestuurd moet worden. De huidige uitwerking van de overdrachtsbelasting vormt reeds
een prikkel die transacties van woningen licht ontmoedigd. De per 1 januari ingevoerde
differentiatie van de overdrachtsbelasting, waarbij beleggers 8% overdrachtsbelasting
gaan betalen, zorgt ervoor dat het kortstondig in bezit hebben van vastgoed wordt
minder aantrekkelijk wordt. Bij een langere beleggingshorizon kan het verlies door
de hogere belasting immers over meerdere jaren worden uitgespreid.
Ad 6. Maak «toegang voor iedereen» grondslag van vervoersbeleid
De Raad adviseert Rijk en gemeenten om het vervoersbeleid te herijken en de mobiliteitsopties
van mensen centraal te stellen door te kijken naar fysieke en financiële toegang,
benodigde vaardigheden en het daadwerkelijke gebruik.
Met de NOVI zet het kabinet in op goede bereikbaarheid, rondom en tussen de steden
voor personen én goederen (beleidskeuze 3.8). Daarbij gaat het om het optimaal benutten
van de bestaande netwerken en het verknopen van modaliteiten. Zo bekijken we de keuzes
voor nieuwe woon- en werkgebieden in samenhang met bereikbaarheid in de regionale
verstedelijkingsstrategieën. Het belang dat de Raad toekent aan het bevorderen van
nabijheid van activiteitenbestemmingen, als strategie om de zelfredzaamheid van burgers
en daarmee de toegang tot stedelijke voorzieningen te vergroten, onderschrijf ik hiermee.
Vanuit het perspectief van het mobiliteitsbeleid is nabijheid van belang; de maatschappelijke
kosten (uitgaven en externe effecten) van mobiliteit zijn hierdoor beter beheersbaar
en meer mensen worden «bediend».
Conform de aanbeveling van de Raad om de toegang tot vervoer grondslag te laten zijn
van het vervoersbeleid, zet het Kabinet en de medeoverheden van provincies en gemeenten
zich middels de concessiesystematiek reeds geruime tijd in. In het kader van het vervoerbeleid
is daarbij de inzet erop gericht dat iedereen zelfstandig met het openbaar vervoer
moet kunnen reizen. Dat geldt ook voor reizigers met een beperking. Een voorbeeld
daarvan is de inzet op het vergroten van de fysieke toegankelijkheid van het openbaar
vervoer, zowel voor spoor als bus, tram en metro. De Staatssecretaris van IenW heeft
uw Kamer hierover geïnformeerd met de brief van 3 juli 201820.
Een ander voorbeeld van het vergroten van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer
is het bekend maken van ouderen met het gebruik van de ov-chipkaart. Daarnaast wordt
met het actieprogramma «Tour de Force» ingezet op het vergroten van de mobiliteitsmogelijkheden
met de fiets. Dit actieprogramma wordt samen met de medeoverheden en een reeks van
maatschappelijke partijen uitgevoerd. In het Uitvoeringsprogramma 2020/2021 van Tour
de Force is onder het thema «Iedereen op de fiets», onder andere aandacht voor specifieke
groepen, zoals senioren en mensen die vanwege hun sociaal-culturele achtergrond niet
gewoon zijn met fietsen als manier van verplaatsen.
Het kabinet en de medeoverheden van provincies en gemeenten zetten zich niet alleen
via het vervoersbeleid gezamenlijk in om de bereikbaarheid voor eenieder te bevorderen,
maar ook door middel van het samenspel van het verkeer- en vervoersbeleid, het ruimtelijk
beleid en het sociaalmaatschappelijk beleid. Zo wordt in het kader van het ruimtelijk
beleid toegezien op de goede ruimtelijke ordening en is de goede bereikbaarheid van
met name onderwijs en werk binnen het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid
een van de aandachtspunten. In het sociaal maatschappelijk beleid worden persoonlijke
achterstandsituaties, ook met betrekking tot vervoer, zoveel als mogelijk opgevangen
via zowel het doelgroepenvervoer als het gemeentelijk achterstandsbeleid. Niettemin
zijn er werknemers van bedrijven en (zorg)instellingen, die aangeven moeite te hebben
hun baan goed te kunnen bereiken vanwege het ontbreken van openbaar vervoer bij nachtdiensten.
Ook geven sommige werknemers aan dat de slechte bereikbaarheid van bijvoorbeeld locaties
aan de rand van de stad bottleneck is bij acceptatie of behoud van de baan. Hier ligt,
naast de eerdergenoemde verantwoordelijkheden van de medeoverheden in het kader van
het vervoer(concessie)beleid en het ruimtelijk beleid, een verantwoordelijkheid voor
bedrijven en instellingen. Ook bedrijven en instellingen hebben belang bij een goede
bereikbaarheid van de vestiging voor werknemers. Meerdere bedrijven geven daar ook
invulling aan door het organiseren van bijvoorbeeld besloten vervoer.
Tot slot
In de NOVI is één van de prioriteiten: Sterke en gezonde steden en regio’s. Een goede
toegankelijkheid van publieke voorzieningen, wonen en vervoer voor eenieder is daar
zeker een onderdeel van. Binnen de huidige verantwoordelijkheidsverdeling blijft het
Rijk zich samen met medeoverheden inzetten op de urgente opgaven in de stedelijke
leefomgeving, zoals het grote woningtekort, de mobiliteit- en energietransitie, klimaatadaptatie,
leefbaarheid en veiligheid. Zoals het advies van de Raad terecht stelt moet er binnen
de aanpak van deze opgaven ook aandacht zijn voor de geleefde stad: de stad ervaren
door burgers. Dit is en blijft een verantwoordelijkheid voor alle overheden en de
gekozen volksvertegenwoordiging in Raden, Staten en Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.