Brief regering : Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3054
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
                  door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
               
Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3049)
Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital
                     Services Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3050)
                  
Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) (Kamerstuk
                     22 112, nr. 3051)
                  
Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052)
Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk
                     22 112, nr. 3053)
                  
Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  S.A. Blok
Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
               
1. Algemene gegevens
               
a) Titel voorstel
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EuropEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the resilience
                        of critical entities1
b) Datum ontvangst Commissiedocument
december 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 829
d) EUR-lex
https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52020PC0829…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2020) 358
https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52020SC0358…
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 114 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
               
a) Inhoud voorstel
De voorgestelde richtlijn veerkracht kritieke entiteiten richt zich op de bescherming
                  van de vitale infrastructuur2. Doel van de voorgestelde richtlijn is het waarborgen van de levering van essentiële
                  diensten3 in de interne markt, door de weerbaarheid van aanbieders van deze essentiële diensten
                  (in het voorstel aangeduid als «kritieke entiteiten») in de lidstaten te versterken.
               
De EU heeft al langer aandacht voor de bescherming van vitale infrastructuur. Zo is
                  in 2006 het Europese programma voor bescherming van vitale infrastructuur (EPCIP)
                  opgericht en is in 2008 de Europese vitale infrastructuur richtlijn (ECI-richtlijn)4 aangenomen. Volgens de Commissie is dit Europese raamwerk echter onvoldoende gebleken
                  om de huidige uitdagingen bij de bescherming van vitale infrastructuur het hoofd te
                  bieden. Het veranderende complexe dreigingsbeeld, technologische ontwikkelingen en
                  toegenomen onderlinge afhankelijkheden van vitale processen maken volgens de Commissie
                  dat aanvullende maatregelen voor de bescherming van vitale infrastructuur op EU-niveau
                  noodzakelijk zijn. Bovendien is de Commissie van mening dat uiteenlopende nationale
                  maatregelen voor de bescherming van vitale infrastructuur een negatief effect kunnen
                  hebben op de betrouwbare levering van diensten en het concurrentievermogen van vitale
                  aanbieders in de interne markt.
               
In het voorstel zet de Commissie in op het versterken van de weerbaarheid van kritieke
                  entiteiten in een beperkt aantal sectoren die volgens de Commissie van belang zijn
                  voor de Europese economie, te weten: energie, vervoer, bankwezen, infrastructuur voor
                  de financiële markt, gezondheidszorg, drinkwater, afvalwater, digitale infrastructuur,
                  overheidsdiensten en ruimtevaart. Het voorstel verplicht lidstaten om een nationale
                  strategie te ontwikkelen voor de versterking van de weerbaarheid van kritieke entiteiten.
                  Onderdeel van deze nationale strategie moet zijn het uitvoeren van risicobeoordelingen,
                  het identificeren van essentiële diensten en kritieke entiteiten (inclusief het identificeren
                  van kritieke entiteiten met een significant Europees belang5), en het organiseren van toezicht en handhaving. Daarnaast verplicht het voorstel
                  kritieke entiteiten om risicobeoordelingen uit te voeren, een weerbaarheidsplan op
                  te stellen met maatregelen die genomen worden om de weerbaarheid te verhogen en melding
                  te maken van incidenten. Voor kritieke entiteiten met een significant Europees belang
                  geldt specifiek toezicht, waarbij de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van
                  een lidstaat een adviserende missie kan organiseren om de weerbaarheidsmaatregelen
                  van de kritieke entiteit te beoordelen en aanbevelingen te doen voor verbetering.
                  Tot slot bevat het voorstel de oprichting van een expertgroep voor de veerkracht van
                  kritieke entiteiten om de onderlinge samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten
                  op het gebied van weerbare vitale infrastructuur te versterken.
               
b) Impact assessment Commissie
De conclusie die volgens de Commissie uit het door haar uitgevoerde impact assessment
                  naar voren komt, is dat een coherente EU-benadering voor het versterken van de weerbaarheid
                  van kritieke entiteiten nodig is. Uitval van een kritieke entiteit in een lidstaat
                  kan door de toenemende onderlinge afhankelijkheden verreikende gevolgen hebben in
                  de rest van de EU. Een coherente EU-benadering zorgt ervoor dat alle relevante kritieke
                  entiteiten in de EU adequate weerbaarheidsmaatregelen nemen en er een gelijker speelveld
                  ontstaat in de interne markt. Zodoende ontstaat minder uitval van essentiële diensten,
                  wat volgens de Commissie zowel een positief effect heeft op de kwaliteit van leven
                  en gezondheid van EU-burgers, als op de Europese economie.
               
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
               
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In Nederland is de bescherming van vitale infrastructuur vastgelegd in kabinetsbeleid6. Bij het vormgeven en uitvoeren van dit beleid zijn vele actoren betrokken. In Nederland
                  wordt de beoordeling of een proces vitaal is, gemaakt door het verantwoordelijke vakdepartement
                  op basis van de opgestelde impactcriteria, gericht op de vraag of uitval, verstoring
                  of anderszins aantasting van het proces (potentieel) maatschappij ontwrichtende effecten
                  heeft en daarmee een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De primaire verantwoordelijkheid
                  voor de bescherming van vitale processen ligt bij de vitale aanbieders zelf. Daarbij
                  hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen en kwetsbaarheden, risico’s en het
                  ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen
                  wordt verhoogd en geborgd. Het verantwoordelijke vakdepartement stelt algemene kaders
                  vast voor de sectoren die onder haar verantwoordelijkheid vallen (in beleid of in
                  wet- en regelgeving). In samenwerking met de vitale aanbieders zorgen de vakdepartementen
                  voor borging en controle op de capaciteiten op het gebied van vitale infrastructuur.
                  De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie
                  van Justitie en Veiligheid voert de sectoroverstijgende regie op de bescherming van
                  vitale infrastructuur en let daarbij met en voor alle betrokkenen op samenhang, efficiëntie
                  en effectiviteit van weerbaarheid verhogende maatregelen.
               
Door de toenemende dreiging van statelijke actoren en cybercriminelen en door de digitale
                  verwevenheid en ketenafhankelijkheden is het niet langer een vast gegeven welke processen,
                  bedrijven en organisaties we moeten beschermen en hoe we dit moeten doen. In de Nationale
                  Veiligheid Strategie 20197 heeft het kabinet daarom aangekondigd te werken aan de ontwikkeling van een versterkte
                  aanpak vitale infrastructuur. Deze aanpak zet in op het versterken van de huidige
                  nationale aanpak voor de bescherming van vitale infrastructuur, zodat deze toekomstbestendig
                  is en aansluit bij de wereld om ons heen.8
Het kabinet zet zich ook in Europees en internationaal verband in voor de weerbaarheid
                  van vitale infrastructuur, onder andere binnen het Europese programma voor de bescherming
                  van vitale infrastructuur (EPCIP), in het kader van Artikel 3 van het NAVO-verdrag
                  en op bilateraal niveau. De nadruk van Nederland ligt hierbij op het versterken van
                  de onderlinge samenwerking en het delen van kennis en informatie.
               
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Weerbare vitale infrastructuur is een belangrijke factor voor de nationale veiligheid.
                  Het veranderende dreigingsbeeld, technologische ontwikkelingen en ketenafhankelijkheden
                  maken dat blijvende aandacht voor de bescherming van vitale processen noodzakelijk
                  is. Vanwege de grensoverschrijdende verbondenheid van processen en activiteiten van
                  vitale aanbieders is inzet niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau
                  nodig. Het kabinet verwelkomt daarom het voorstel van een gemeenschappelijk Europees
                  kader voor de bescherming van vitale infrastructuur, vanuit de verwachting dat bepaalde
                  risico’s zoals ongewenste strategische afhankelijkheden en cascade effecten zonder
                  een Europees kader minder goed te mitigeren zijn.
               
Het voorstel bevat elementen die al onderdeel uitmaken van de Nederlandse nationale
                  aanpak bescherming vitale infrastructuur, zoals het uitvoeren van risicoanalyses,
                  het opstellen van weerbaarheidsplannen en het inzichtelijk maken van intersectorale
                  afhankelijkheden. Het voorstel versterkt de nationale aanpak door een Europeesrechtelijk
                  kader te bieden voor de bescherming van vitale infrastructuur. Daarnaast vult het
                  voorstel de nationale aanpak aan door samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.
                  De nadruk voor het kabinet ligt hierbij op het verder versterken van de informatiepositie,
                  door het delen van kennis en goede voorbeelden en het inzichtelijk maken van grensoverschrijdende
                  afhankelijkheden. Door de uitwisseling van kennis en informatie kunnen we leren van
                  de ervaringen van andere lidstaten en bewustwording van dreigingen tegen de vitale
                  infrastructuur vergroten. Het kabinet verwacht dat de nieuw op te richten expertgroep
                  voor de veerkracht van kritieke entiteiten hier een nuttige bijdrage aan kan leveren.
               
Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen in het bijzonder aandacht vragen voor
                  de volgende punten. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een goede samenhang bestaat
                  tussen dit voorstel en andere EU-regelgeving die raakt aan de bescherming van vitale
                  infrastructuur, zoals de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn)9 en de Buitenlandse Directe Investeringenverordening (FDI-screeningsverordening)10. Ten aanzien van de NIB-richtlijn wordt opgemerkt dat de in het voorstel benoemde
                  sectoren, waar het voorstel over strekt, overeenkomen met die in de bijlage I NIB2-richtlijn.
                  Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat de doelmatigheid en samenhang van het voorstel
                  met andere EU-regelgeving, zowel op horizontaal als sectoraal niveau, voldoende gewaarborgd
                  blijft. Belangrijk hierbij is het voorkomen van conflicterende en overlappende bepalingen
                  tussen de verschillende EU-regelgeving en van dubbele of onnodige verplichtingen en
                  lasten (zoals dubbele meldplichten).
               
Voorts zal het kabinet in de onderhandelingen waken voor plannen die strijdig zijn
                  met de verdragsrechtelijke bepalingen over de bevoegdheid van lidstaten op het gebied
                  van nationale veiligheid11. Het kabinet zal aandacht hebben voor het behoud van voldoende ruimte voor de lidstaten
                  om binnen het gemeenschappelijk kader maatregelen te treffen die aansluiten op de
                  nationale context, zoals het dreigingsbeeld en de nationale veiligheidsbelangen die
                  per land kunnen verschillen. Op basis van het voorstel lijkt dit voldoende gewaarborgd,
                  maar het kabinet zal ervoor pleiten dat wordt vastgelegd dat bepaalde elementen van
                  het nationale vitaal beleid ook bij eventuele toekomstige wijzigingen van deze richtlijn
                  een bevoegdheid van de lidstaat blijft. Belangrijkste voorbeeld daarvan is het op
                  nationaal niveau aanwijzen van de kritieke entiteiten. In Nederland zijn momenteel
                  vitale processen geïdentificeerd in sectoren die niet binnen de reikwijdte van het
                  voorstel vallen, zoals het vitale proces keren en beheren waterkwantiteit. Het kabinet
                  hanteert een bredere reikwijdte voor vitale infrastructuur dan de Commissie en kijkt
                  niet naar een beperkt aantal sectoren. De beoordeling of een proces vitaal is, wordt
                  in Nederland gemaakt op basis van opgestelde impactcriteria, zoals economische schade
                  of fysieke gevolgen. Het kabinet vindt het behoud van de nationale bevoegdheid om
                  te besluiten welke processen en aanbieders als vitale infrastructuur worden geïdentificeerd
                  en welke maatregelen genomen dienen te worden om deze processen te beschermen essentieel,
                  omdat dit de bescherming van de nationale veiligheid betreft.
               
Daarnaast zal het kabinet de Commissie vragen meer duidelijkheid te verschaffen over
                  het nut en de noodzaak van het voorgestelde Europese toezicht door de Commissie op
                  kritieke entiteiten met een significant Europees belang. Het is onduidelijk wat dit
                  voor gevolgen heeft voor de wettelijke taken van onafhankelijke sectorale toezichthouders
                  en agentschappen, zowel op nationaal als op EU-niveau. Daarnaast zal het kabinet de
                  Commissie vragen om een onderbouwing van nut en noodzaak van de rapportageverplichtingen,
                  met name ten aanzien van het delen van vertrouwelijke informatie zoals risicoanalyses
                  en de identiteit van kritieke entiteiten.
               
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De verwachting is dat lidstaten een positieve houding zullen hebben ten aanzien van
                     een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van vitale infrastructuur. Daarnaast
                     is de verwachting dat, in lijn met de Nederlandse inzet, andere lidstaten zullen benadrukken
                     dat nationale bevoegdheden op het terrein van nationale veiligheid gewaarborgd moeten
                     blijven en dat binnen het gemeenschappelijk kader voldoende ruimte moet blijven om
                     maatregelen te nemen die aansluiten bij de nationale context.
                  
De positie van het Europees Parlement is op dit moment nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
               
a) Bevoegdheid
De voorgestelde bevoegdheidsgrondslag is artikel 114 VWEU. Dit artikel geeft de EU
                  de bevoegdheid tot harmonisatie van nationale wetgeving die de instelling en de goede
                  werking van de interne markt betreft. Het betreft een gedeelde bevoegdheid tussen
                  de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder a, VWEU). De Commissie stelt dat de
                  veerkracht van kritieke entiteiten bijdraagt aan het borgen van de levering van vitale
                  maatschappelijke functies of economische activiteiten in de interne markt. Het kabinet
                  onderschrijft dat. Wel geldt specifiek voor de categorie overheidsdiensten zoals genoemd
                  in de eerste bijlage, en het als gevolg daarvan op hen van toepassing zijn van de
                  verplichtingen in de richtlijn, dat daarvoor volgens het kabinet niet zomaar een koppeling
                  met het bevorderen van de werking van de interne markt kan worden gemaakt en daarom
                  niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat voor deze regeling bevoegdheid bestaat
                  op grond van artikel 114 VWEU. Daarnaast heeft de huidige ECI-richtlijn voor de identificatie
                  en bescherming van Europese vitale infrastructuur een andere rechtsbasis, namelijk
                  artikel 352 VWEU. Het kabinet ziet daarom graag nadere toelichting op dit verschil
                  en de opname van de categorie overheidsdiensten in het voorstel.
               
Ook benadrukt het kabinet dat artikel 4, lid 2, VEU geldt ongeacht de gekozen rechtsgrondslag.
                  Dat de veerkracht van kritieke entiteiten bijdraagt aan het borgen van de levering
                  van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten in de interne markt,
                  neemt daarom niet weg dat de vraag gerechtvaardigd is in hoeverre maatregelen ter
                  bescherming van vitale infrastructuur op gespannen voet staan met de uitsluitende
                  verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de bescherming van de nationale en binnenlandse
                  veiligheid. Het kabinet zal er in de onderhandelingen op blijven letten dat deze bevoegdheidsverdeling
                  gewaarborgd blijft. Gelet op het bovenstaande bestudeert het kabinet nog in hoeverre
                  artikel 114 VWEU hier als rechtsgrondslag kan dienen. Het kabinet zal de Commissie
                  vragen om de onderbouwing van de keuze voor artikel 114 VWEU nader toe te lichten,
                  alvorens ze een definitief oordeel kan geven ten aanzien van de bevoegdheid.
               
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De hoofddoelstelling
                  van het voorstel is het creëren van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming
                  van vitale infrastructuur in de EU. Hiermee wordt beoogd uitval van vitale infrastructuur
                  tegen te gaan en de levering van essentiële diensten in de EU te borgen. De toegenomen
                  ketenafhankelijkheden en potentiële grensoverschrijdende effecten bij uitval van vitale
                  infrastructuur maken dat gecoördineerd optreden op EU-niveau van toegevoegde waarde
                  is. Bovendien kan een uitwisseling van kennis en informatie op EU-niveau over de ervaringen
                  van verschillende lidstaten bijdragen aan de bewustwording van grensoverschrijdende
                  afhankelijkheden en dreigingen tegen de vitale infrastructuur. Om deze redenen is
                  optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
               
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
                  voorstel betreft een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van vitale infrastructuur,
                  waarin minimale eisen worden gesteld aan de nationale aanpak voor de bescherming van
                  vitale infrastructuur. Door minimale eisen te stellen, zoals het uitvoeren van risicoanalyses
                  en het in kaart brengen van ketenafhankelijkheden, is dit kader geschikt om bij te
                  dragen aan de versterking van de weerbaarheid van vitale infrastructuur in de lidstaten
                  en daarmee naar verwachting in de EU als geheel. Tegelijkertijd biedt het kader voldoende
                  ruimte aan de lidstaten om bij de implementatie van de richtlijn rekening te houden
                  met de specifieke nationale en sectorale context en hiervoor passende maatregelen
                  te treffen, waardoor het voorgestelde optreden niet verder gaat dan noodzakelijk.
               
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
               
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie verwacht dat de financiële middelen benodigd voor de implementatie van
                  het voorstel ongeveer 42,9 miljoen euro bedragen voor de periode 2021–2027. Deze kosten
                  zullen worden gefinancierd binnen het EU-programma Internal Security Fund onder het
                  MFK 2021–2027.
               
Het kabinet is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen
                  de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten
                  passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting van de EU.
               
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
                     overheden
De belangrijkste kosten voor de rijksoverheid houden verband met de verplichtingen
                  om een nationale strategie te ontwikkelen, risicobeoordelingen uit te voeren, kritieke
                  entiteiten te identificeren en toezicht en handhaving in te richten. Daarnaast kan
                  de verplichting van de rijksoverheid om kritieke entiteiten te ondersteunen bij het
                  vervullen van de verplichtingen die uit de richtlijn voortkomen kosten met zich meebrengen.
                  Het is nog onvoldoende duidelijk wat deze ondersteuning precies behelst. Bovengenoemde
                  elementen maken nu al onderdeel uit van het bestaande nationale beleid voor de bescherming
                  van vitale infrastructuur, hoewel een extra inspanning wordt gevraagd ten aanzien
                  van de risicoanalyses (ook grensoverschrijdende effecten in beeld brengen), handhaving
                  en toezicht (mede als gevolg van de meldplicht) en de rapportageplicht richting Commissie.
                  Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de dreiging vanuit statelijke
                  actoren en cybercriminelen, digitalisering en toenemende ketenafhankelijkheden de
                  noodzaak benadrukken om onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen en de beveiliging
                  van de vitale infrastructuur naar een hoger niveau te tillen.12 Extra kosten die hiermee gepaard gaan zullen met name het gevolg zijn van een intensivering
                  van bestaand beleid waar het kabinet al op inzet. De gevolgen zullen het grootst zijn
                  voor sectoren waar sectorspecifieke wetgeving op dit moment nog ontbreekt. Desalniettemin
                  is de verwachting dat de kosten voor de rijksoverheid die direct voortvloeien uit
                  de bepalingen van de richtlijn beperkt blijven. Voor decentrale overheden worden geen
                  consequenties verwacht.
               
Eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting
                  van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de regels van de budgetdiscipline.
               
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Ruim 80% van de Nederlandse vitale processen is in handen van private bedrijven. De
                  verwachting is daarom dat bedrijven die onder de richtlijn geïdentificeerd worden
                  als kritieke entiteiten grotendeels in private handen zullen zijn. De directe kosten
                  voor deze entiteiten ontstaan door het uitvoeren van (grensoverschrijdende) risicobeoordelingen,
                  het opstellen van een weerbaarheidsplan, het nemen van (technische) weerbaarheidsmaatregelen
                  en het melden van incidenten. Deze elementen maken nu al onderdeel uit van het bestaande
                  nationale beleid voor de bescherming van vitale infrastructuur (met uitzondering van
                  de meldplicht). Extra kosten die hiermee gepaard gaan zullen met name het gevolg zijn
                  van een intensivering van bestaand beleid. De gevolgen zullen het grootst zijn voor
                  sectoren waar sectorspecifieke wetgeving op dit moment nog ontbreekt. Desalniettemin
                  is de verwachting dat de kosten voor het bedrijfsleven die direct voortvloeien uit
                  de bepalingen van de richtlijn beperkt blijven. Voor burgers worden geen financiële
                  consequenties verwacht.
               
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
                     bedrijfsleven en burger
Het voorstel brengt administratieve lasten met zich mee voor zowel rijksoverheid als
                  bedrijfsleven (voor zover zij geïdentificeerd worden als kritieke entiteit), in de
                  vorm van het uitvoeren van risicoanalyses, het opstellen van nationale strategieën
                  en weerbaarheidsplannen en het inregelen van de meldplicht, toezicht en handhaving.
                  Daarnaast moet de rijksoverheid een competente autoriteit en een nationaal contactpunt
                  aanwijzen. Tevens bevat het voorstel een aantal rapportageverplichtingen voor de rijksoverheid.
                  Het is op dit moment onvoldoende duidelijk wat de nut en noodzaak van de rapportageverplichtingen
                  zijn en in hoeverre de Commissie vraagt om het delen van vertrouwelijke informatie
                  (zoals bij de verplichting om informatie te delen over risicobeoordelingen en over
                  de identiteit van een kritieke entiteit met een significant Europees belang). Het
                  kabinet zal de Commissie vragen hier nader toelichting op te geven.
               
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Vanwege het EU-brede kader voor de bescherming van vitale infrastructuur, wordt een
                  positief effect verwacht voor de Europese en Nederlandse concurrentiekracht. Verplichtingen
                  voor kritieke entiteiten zullen per lidstaat minder uiteenlopen, waardoor zij makkelijker
                  diensten kunnen aanbieden in meerdere lidstaten. Doordat EU-breed adequate weerbaarheidsmaatregelen
                  getroffen worden zal de betrouwbaarheid van levering van essentiële diensten toenemen
                  en wordt een positief effect verwacht ten aanzien van het gelijke speelveld in de
                  interne markt.
               
6. Implicaties juridisch
               
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
                     (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel is grotendeels in lijn met het huidige nationale beleid voor de bescherming
                  van vitale infrastructuur. Door implementatie van de richtlijn in nationale wetgeving
                  zal een wettelijk kader ontstaan voor de nationale aanpak bescherming vitale infrastructuur,
                  waarin het aanwijzen van kritieke entiteiten, de verplichting tot het opstellen van
                  risicoanalyses en weerbaarheidsplannen, en toezicht en handhaving worden vastgelegd.
                  Voor bepaalde sectoren die binnen de afbakening van dit voorstel vallen bestaat reeds
                  sectorale wetgeving met meldplichten ingeval van verstoringen binnen bedrijven of
                  organisaties. Hierbij moet bekeken worden of de meldplicht die voortvloeit uit dit
                  voorstel niet botst of overlapt met bestaande regels.
               
In het voorstel zijn handhavingsbepalingen opgenomen. Daarnaast is in het voorstel
                  ook bepaald dat lidstaten voorschriften vaststellen over de sancties die van toepassing
                  zijn op overtredingen op nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze
                  richtlijn. Ter uitvoering hiervan zal wetgeving worden vastgesteld waarin deze sanctionering
                  is geregeld. Hierbij worden vooralsnog geen complicaties voorzien.
               
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen
                  vast te stellen. Zo wordt in artikel 11, vierde lid, voorgesteld dat de Commissie
                  door middel van gedelegeerde handelingen sommige of alle technische en organisatorische
                  weerbaarheidsmaatregelen kan specificeren die vereist worden van kritieke entiteiten.
                  Het voorgestelde vijfde lid van artikel 11 geeft de Commissie de bevoegdheid door
                  middel van uitvoeringshandelingen de technische en methodologische specificaties met
                  betrekking tot de toepassing van deze maatregelen vast te stellen.
               
Het kabinet staat kritisch tegenover de aan de Commissie toegekende mogelijkheden
                  in artikel 11, vierde lid, omdat het hier volgens het kabinet essentiële onderdelen
                  van regelgeving betreft. De inhoud en toepassingswijze van de weerbaarheidsmaatregen
                  vergen immers een belangrijke politieke en beleidsmatige afweging en moeten daarom
                  in de richtlijn zelf worden uitgewerkt. Het kabinet zal zich hier tijdens de onderhandelingen
                  voor inzetten. Voorts stelt het kabinet vraagtekens bij de uitvoeringshandeling toegekend
                  aan de Commissie in artikel 11, vijfde lid, en zal het hier tijdens de onderhandelingen
                  verduidelijking over vragen.
               
Voorts wordt voorgesteld dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen procedurele
                  regels mag vaststellen over het Europese toezicht zoals voorgesteld in artikel 15,
                  vijfde lid. In artikel 16, zesde lid, krijgt de Commissie bovendien de bevoegdheid
                  door middel van uitvoeringshandelingen een procedurele regeling vast te stellen over
                  het functioneren van de expertgroep veerkracht kritieke entiteiten. Het kabinet kan
                  zich vinden in toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie, aangezien het de
                  vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de regeling betreft. Deze keuzes voor
                  uitvoeringshandelingen (in plaats van delegatie) liggen hierbij voor de hand, omdat
                  met deze handelingen wordt gewaarborgd dat de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden
                  wordt uitgevoerd. Ook ligt de keuze voor de onderzoeksprocedure in de zin van artikel
                  5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 voor de hand, omdat het de vaststelling van uitvoeringshandelingen
                  van algemene strekking betreft in de zin van artikel 2, lid 2, sub a van Verordening
                  (EU) nr. 182/2011.
               
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
                     inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De richtlijn moet uiterlijk 18 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn geïmplementeerd
                  zijn door de lidstaten. Omdat de verwachting is dat nationale wetgeving aangepast
                  moet worden (o.a. voor de aanwijzing van competente autoriteiten en de meldplicht)
                  en deze wijzigingen in breed interdepartementaal verband tot stand gebracht moeten
                  worden, is de verwachting dat de voorgestelde implementatietermijn niet haalbaar is.
                  Het kabinet zal dan ook aandringen op een implementatietermijn van 24 maanden.
               
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal 54 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn verslag uitbrengen
                  aan het Europees Parlement en de Raad over de mate waarin lidstaten maatregelen hebben
                  genomen om te voldoen aan de richtlijn. Daarnaast zal de Commissie periodiek het functioneren
                  van de richtlijn bezien en hier verslag over uitbrengen aan het Europees Parlement
                  en de Raad. Hierbij zal de Commissie met name letten op de impact en toegevoegde waarde
                  van de richtlijn en bezien of de reikwijdte van de richtlijn uitgebreid dient te worden.
                  De Commissie zal het eerste verslag 6 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn aanbieden.
                  Gezien de snelheid van ontwikkelingen op het terrein van vitale infrastructuur zal
                  het kabinet de vraag stellen of het wenselijk is om het eerste verslag al op een eerder
                  moment aan te bieden, bijvoorbeeld 4 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn.
               
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
               
De verplichtingen die voortkomen uit het voorstel zijn grotendeels in lijn met huidig
                  nationaal beleid. Een aanvulling hierop is de verplichting voor kritieke entiteiten
                  om incidenten te melden bij de bevoegde autoriteit en de verplichting van lidstaten
                  om toezicht en handhaving (inclusief sancties) in te richten. Dit zal naar verwachting
                  leiden tot een toename van de toezicht inspanningen door de vakdepartementen. Bij
                  de implementatie van de uitvoering en handhaving van het voorstel zal zo veel als
                  mogelijk gebruik gemaakt worden van, en aansluiting gezocht worden bij, reeds bestaande
                  (sectorale) structuren, beleid en wet- en regelgeving. Met name voor sectoren waar
                  sectorspecifieke wetgeving ontbreekt zullen de gevolgen voor uitvoering en handhaving
                  het grootst zijn. Een andere implicatie voor uitvoering is de rapportageplicht die
                  voortkomt uit de richtlijn.
               
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
               
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Indieners
- 
              
                  Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken