Brief regering : Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3054
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3049)
Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital
Services Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3050)
Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) (Kamerstuk
22 112, nr. 3051)
Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052)
Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk
22 112, nr. 3053)
Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EuropEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the resilience
of critical entities1
b) Datum ontvangst Commissiedocument
december 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 829
d) EUR-lex
https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52020PC0829…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2020) 358
https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52020SC0358…
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 114 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De voorgestelde richtlijn veerkracht kritieke entiteiten richt zich op de bescherming
van de vitale infrastructuur2. Doel van de voorgestelde richtlijn is het waarborgen van de levering van essentiële
diensten3 in de interne markt, door de weerbaarheid van aanbieders van deze essentiële diensten
(in het voorstel aangeduid als «kritieke entiteiten») in de lidstaten te versterken.
De EU heeft al langer aandacht voor de bescherming van vitale infrastructuur. Zo is
in 2006 het Europese programma voor bescherming van vitale infrastructuur (EPCIP)
opgericht en is in 2008 de Europese vitale infrastructuur richtlijn (ECI-richtlijn)4 aangenomen. Volgens de Commissie is dit Europese raamwerk echter onvoldoende gebleken
om de huidige uitdagingen bij de bescherming van vitale infrastructuur het hoofd te
bieden. Het veranderende complexe dreigingsbeeld, technologische ontwikkelingen en
toegenomen onderlinge afhankelijkheden van vitale processen maken volgens de Commissie
dat aanvullende maatregelen voor de bescherming van vitale infrastructuur op EU-niveau
noodzakelijk zijn. Bovendien is de Commissie van mening dat uiteenlopende nationale
maatregelen voor de bescherming van vitale infrastructuur een negatief effect kunnen
hebben op de betrouwbare levering van diensten en het concurrentievermogen van vitale
aanbieders in de interne markt.
In het voorstel zet de Commissie in op het versterken van de weerbaarheid van kritieke
entiteiten in een beperkt aantal sectoren die volgens de Commissie van belang zijn
voor de Europese economie, te weten: energie, vervoer, bankwezen, infrastructuur voor
de financiële markt, gezondheidszorg, drinkwater, afvalwater, digitale infrastructuur,
overheidsdiensten en ruimtevaart. Het voorstel verplicht lidstaten om een nationale
strategie te ontwikkelen voor de versterking van de weerbaarheid van kritieke entiteiten.
Onderdeel van deze nationale strategie moet zijn het uitvoeren van risicobeoordelingen,
het identificeren van essentiële diensten en kritieke entiteiten (inclusief het identificeren
van kritieke entiteiten met een significant Europees belang5), en het organiseren van toezicht en handhaving. Daarnaast verplicht het voorstel
kritieke entiteiten om risicobeoordelingen uit te voeren, een weerbaarheidsplan op
te stellen met maatregelen die genomen worden om de weerbaarheid te verhogen en melding
te maken van incidenten. Voor kritieke entiteiten met een significant Europees belang
geldt specifiek toezicht, waarbij de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van
een lidstaat een adviserende missie kan organiseren om de weerbaarheidsmaatregelen
van de kritieke entiteit te beoordelen en aanbevelingen te doen voor verbetering.
Tot slot bevat het voorstel de oprichting van een expertgroep voor de veerkracht van
kritieke entiteiten om de onderlinge samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten
op het gebied van weerbare vitale infrastructuur te versterken.
b) Impact assessment Commissie
De conclusie die volgens de Commissie uit het door haar uitgevoerde impact assessment
naar voren komt, is dat een coherente EU-benadering voor het versterken van de weerbaarheid
van kritieke entiteiten nodig is. Uitval van een kritieke entiteit in een lidstaat
kan door de toenemende onderlinge afhankelijkheden verreikende gevolgen hebben in
de rest van de EU. Een coherente EU-benadering zorgt ervoor dat alle relevante kritieke
entiteiten in de EU adequate weerbaarheidsmaatregelen nemen en er een gelijker speelveld
ontstaat in de interne markt. Zodoende ontstaat minder uitval van essentiële diensten,
wat volgens de Commissie zowel een positief effect heeft op de kwaliteit van leven
en gezondheid van EU-burgers, als op de Europese economie.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In Nederland is de bescherming van vitale infrastructuur vastgelegd in kabinetsbeleid6. Bij het vormgeven en uitvoeren van dit beleid zijn vele actoren betrokken. In Nederland
wordt de beoordeling of een proces vitaal is, gemaakt door het verantwoordelijke vakdepartement
op basis van de opgestelde impactcriteria, gericht op de vraag of uitval, verstoring
of anderszins aantasting van het proces (potentieel) maatschappij ontwrichtende effecten
heeft en daarmee een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De primaire verantwoordelijkheid
voor de bescherming van vitale processen ligt bij de vitale aanbieders zelf. Daarbij
hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen en kwetsbaarheden, risico’s en het
ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen
wordt verhoogd en geborgd. Het verantwoordelijke vakdepartement stelt algemene kaders
vast voor de sectoren die onder haar verantwoordelijkheid vallen (in beleid of in
wet- en regelgeving). In samenwerking met de vitale aanbieders zorgen de vakdepartementen
voor borging en controle op de capaciteiten op het gebied van vitale infrastructuur.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid voert de sectoroverstijgende regie op de bescherming van
vitale infrastructuur en let daarbij met en voor alle betrokkenen op samenhang, efficiëntie
en effectiviteit van weerbaarheid verhogende maatregelen.
Door de toenemende dreiging van statelijke actoren en cybercriminelen en door de digitale
verwevenheid en ketenafhankelijkheden is het niet langer een vast gegeven welke processen,
bedrijven en organisaties we moeten beschermen en hoe we dit moeten doen. In de Nationale
Veiligheid Strategie 20197 heeft het kabinet daarom aangekondigd te werken aan de ontwikkeling van een versterkte
aanpak vitale infrastructuur. Deze aanpak zet in op het versterken van de huidige
nationale aanpak voor de bescherming van vitale infrastructuur, zodat deze toekomstbestendig
is en aansluit bij de wereld om ons heen.8
Het kabinet zet zich ook in Europees en internationaal verband in voor de weerbaarheid
van vitale infrastructuur, onder andere binnen het Europese programma voor de bescherming
van vitale infrastructuur (EPCIP), in het kader van Artikel 3 van het NAVO-verdrag
en op bilateraal niveau. De nadruk van Nederland ligt hierbij op het versterken van
de onderlinge samenwerking en het delen van kennis en informatie.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Weerbare vitale infrastructuur is een belangrijke factor voor de nationale veiligheid.
Het veranderende dreigingsbeeld, technologische ontwikkelingen en ketenafhankelijkheden
maken dat blijvende aandacht voor de bescherming van vitale processen noodzakelijk
is. Vanwege de grensoverschrijdende verbondenheid van processen en activiteiten van
vitale aanbieders is inzet niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau
nodig. Het kabinet verwelkomt daarom het voorstel van een gemeenschappelijk Europees
kader voor de bescherming van vitale infrastructuur, vanuit de verwachting dat bepaalde
risico’s zoals ongewenste strategische afhankelijkheden en cascade effecten zonder
een Europees kader minder goed te mitigeren zijn.
Het voorstel bevat elementen die al onderdeel uitmaken van de Nederlandse nationale
aanpak bescherming vitale infrastructuur, zoals het uitvoeren van risicoanalyses,
het opstellen van weerbaarheidsplannen en het inzichtelijk maken van intersectorale
afhankelijkheden. Het voorstel versterkt de nationale aanpak door een Europeesrechtelijk
kader te bieden voor de bescherming van vitale infrastructuur. Daarnaast vult het
voorstel de nationale aanpak aan door samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.
De nadruk voor het kabinet ligt hierbij op het verder versterken van de informatiepositie,
door het delen van kennis en goede voorbeelden en het inzichtelijk maken van grensoverschrijdende
afhankelijkheden. Door de uitwisseling van kennis en informatie kunnen we leren van
de ervaringen van andere lidstaten en bewustwording van dreigingen tegen de vitale
infrastructuur vergroten. Het kabinet verwacht dat de nieuw op te richten expertgroep
voor de veerkracht van kritieke entiteiten hier een nuttige bijdrage aan kan leveren.
Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen in het bijzonder aandacht vragen voor
de volgende punten. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een goede samenhang bestaat
tussen dit voorstel en andere EU-regelgeving die raakt aan de bescherming van vitale
infrastructuur, zoals de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn)9 en de Buitenlandse Directe Investeringenverordening (FDI-screeningsverordening)10. Ten aanzien van de NIB-richtlijn wordt opgemerkt dat de in het voorstel benoemde
sectoren, waar het voorstel over strekt, overeenkomen met die in de bijlage I NIB2-richtlijn.
Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat de doelmatigheid en samenhang van het voorstel
met andere EU-regelgeving, zowel op horizontaal als sectoraal niveau, voldoende gewaarborgd
blijft. Belangrijk hierbij is het voorkomen van conflicterende en overlappende bepalingen
tussen de verschillende EU-regelgeving en van dubbele of onnodige verplichtingen en
lasten (zoals dubbele meldplichten).
Voorts zal het kabinet in de onderhandelingen waken voor plannen die strijdig zijn
met de verdragsrechtelijke bepalingen over de bevoegdheid van lidstaten op het gebied
van nationale veiligheid11. Het kabinet zal aandacht hebben voor het behoud van voldoende ruimte voor de lidstaten
om binnen het gemeenschappelijk kader maatregelen te treffen die aansluiten op de
nationale context, zoals het dreigingsbeeld en de nationale veiligheidsbelangen die
per land kunnen verschillen. Op basis van het voorstel lijkt dit voldoende gewaarborgd,
maar het kabinet zal ervoor pleiten dat wordt vastgelegd dat bepaalde elementen van
het nationale vitaal beleid ook bij eventuele toekomstige wijzigingen van deze richtlijn
een bevoegdheid van de lidstaat blijft. Belangrijkste voorbeeld daarvan is het op
nationaal niveau aanwijzen van de kritieke entiteiten. In Nederland zijn momenteel
vitale processen geïdentificeerd in sectoren die niet binnen de reikwijdte van het
voorstel vallen, zoals het vitale proces keren en beheren waterkwantiteit. Het kabinet
hanteert een bredere reikwijdte voor vitale infrastructuur dan de Commissie en kijkt
niet naar een beperkt aantal sectoren. De beoordeling of een proces vitaal is, wordt
in Nederland gemaakt op basis van opgestelde impactcriteria, zoals economische schade
of fysieke gevolgen. Het kabinet vindt het behoud van de nationale bevoegdheid om
te besluiten welke processen en aanbieders als vitale infrastructuur worden geïdentificeerd
en welke maatregelen genomen dienen te worden om deze processen te beschermen essentieel,
omdat dit de bescherming van de nationale veiligheid betreft.
Daarnaast zal het kabinet de Commissie vragen meer duidelijkheid te verschaffen over
het nut en de noodzaak van het voorgestelde Europese toezicht door de Commissie op
kritieke entiteiten met een significant Europees belang. Het is onduidelijk wat dit
voor gevolgen heeft voor de wettelijke taken van onafhankelijke sectorale toezichthouders
en agentschappen, zowel op nationaal als op EU-niveau. Daarnaast zal het kabinet de
Commissie vragen om een onderbouwing van nut en noodzaak van de rapportageverplichtingen,
met name ten aanzien van het delen van vertrouwelijke informatie zoals risicoanalyses
en de identiteit van kritieke entiteiten.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De verwachting is dat lidstaten een positieve houding zullen hebben ten aanzien van
een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van vitale infrastructuur. Daarnaast
is de verwachting dat, in lijn met de Nederlandse inzet, andere lidstaten zullen benadrukken
dat nationale bevoegdheden op het terrein van nationale veiligheid gewaarborgd moeten
blijven en dat binnen het gemeenschappelijk kader voldoende ruimte moet blijven om
maatregelen te nemen die aansluiten bij de nationale context.
De positie van het Europees Parlement is op dit moment nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
De voorgestelde bevoegdheidsgrondslag is artikel 114 VWEU. Dit artikel geeft de EU
de bevoegdheid tot harmonisatie van nationale wetgeving die de instelling en de goede
werking van de interne markt betreft. Het betreft een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder a, VWEU). De Commissie stelt dat de
veerkracht van kritieke entiteiten bijdraagt aan het borgen van de levering van vitale
maatschappelijke functies of economische activiteiten in de interne markt. Het kabinet
onderschrijft dat. Wel geldt specifiek voor de categorie overheidsdiensten zoals genoemd
in de eerste bijlage, en het als gevolg daarvan op hen van toepassing zijn van de
verplichtingen in de richtlijn, dat daarvoor volgens het kabinet niet zomaar een koppeling
met het bevorderen van de werking van de interne markt kan worden gemaakt en daarom
niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat voor deze regeling bevoegdheid bestaat
op grond van artikel 114 VWEU. Daarnaast heeft de huidige ECI-richtlijn voor de identificatie
en bescherming van Europese vitale infrastructuur een andere rechtsbasis, namelijk
artikel 352 VWEU. Het kabinet ziet daarom graag nadere toelichting op dit verschil
en de opname van de categorie overheidsdiensten in het voorstel.
Ook benadrukt het kabinet dat artikel 4, lid 2, VEU geldt ongeacht de gekozen rechtsgrondslag.
Dat de veerkracht van kritieke entiteiten bijdraagt aan het borgen van de levering
van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten in de interne markt,
neemt daarom niet weg dat de vraag gerechtvaardigd is in hoeverre maatregelen ter
bescherming van vitale infrastructuur op gespannen voet staan met de uitsluitende
verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de bescherming van de nationale en binnenlandse
veiligheid. Het kabinet zal er in de onderhandelingen op blijven letten dat deze bevoegdheidsverdeling
gewaarborgd blijft. Gelet op het bovenstaande bestudeert het kabinet nog in hoeverre
artikel 114 VWEU hier als rechtsgrondslag kan dienen. Het kabinet zal de Commissie
vragen om de onderbouwing van de keuze voor artikel 114 VWEU nader toe te lichten,
alvorens ze een definitief oordeel kan geven ten aanzien van de bevoegdheid.
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De hoofddoelstelling
van het voorstel is het creëren van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming
van vitale infrastructuur in de EU. Hiermee wordt beoogd uitval van vitale infrastructuur
tegen te gaan en de levering van essentiële diensten in de EU te borgen. De toegenomen
ketenafhankelijkheden en potentiële grensoverschrijdende effecten bij uitval van vitale
infrastructuur maken dat gecoördineerd optreden op EU-niveau van toegevoegde waarde
is. Bovendien kan een uitwisseling van kennis en informatie op EU-niveau over de ervaringen
van verschillende lidstaten bijdragen aan de bewustwording van grensoverschrijdende
afhankelijkheden en dreigingen tegen de vitale infrastructuur. Om deze redenen is
optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel betreft een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van vitale infrastructuur,
waarin minimale eisen worden gesteld aan de nationale aanpak voor de bescherming van
vitale infrastructuur. Door minimale eisen te stellen, zoals het uitvoeren van risicoanalyses
en het in kaart brengen van ketenafhankelijkheden, is dit kader geschikt om bij te
dragen aan de versterking van de weerbaarheid van vitale infrastructuur in de lidstaten
en daarmee naar verwachting in de EU als geheel. Tegelijkertijd biedt het kader voldoende
ruimte aan de lidstaten om bij de implementatie van de richtlijn rekening te houden
met de specifieke nationale en sectorale context en hiervoor passende maatregelen
te treffen, waardoor het voorgestelde optreden niet verder gaat dan noodzakelijk.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie verwacht dat de financiële middelen benodigd voor de implementatie van
het voorstel ongeveer 42,9 miljoen euro bedragen voor de periode 2021–2027. Deze kosten
zullen worden gefinancierd binnen het EU-programma Internal Security Fund onder het
MFK 2021–2027.
Het kabinet is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten
passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting van de EU.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
De belangrijkste kosten voor de rijksoverheid houden verband met de verplichtingen
om een nationale strategie te ontwikkelen, risicobeoordelingen uit te voeren, kritieke
entiteiten te identificeren en toezicht en handhaving in te richten. Daarnaast kan
de verplichting van de rijksoverheid om kritieke entiteiten te ondersteunen bij het
vervullen van de verplichtingen die uit de richtlijn voortkomen kosten met zich meebrengen.
Het is nog onvoldoende duidelijk wat deze ondersteuning precies behelst. Bovengenoemde
elementen maken nu al onderdeel uit van het bestaande nationale beleid voor de bescherming
van vitale infrastructuur, hoewel een extra inspanning wordt gevraagd ten aanzien
van de risicoanalyses (ook grensoverschrijdende effecten in beeld brengen), handhaving
en toezicht (mede als gevolg van de meldplicht) en de rapportageplicht richting Commissie.
Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de dreiging vanuit statelijke
actoren en cybercriminelen, digitalisering en toenemende ketenafhankelijkheden de
noodzaak benadrukken om onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen en de beveiliging
van de vitale infrastructuur naar een hoger niveau te tillen.12 Extra kosten die hiermee gepaard gaan zullen met name het gevolg zijn van een intensivering
van bestaand beleid waar het kabinet al op inzet. De gevolgen zullen het grootst zijn
voor sectoren waar sectorspecifieke wetgeving op dit moment nog ontbreekt. Desalniettemin
is de verwachting dat de kosten voor de rijksoverheid die direct voortvloeien uit
de bepalingen van de richtlijn beperkt blijven. Voor decentrale overheden worden geen
consequenties verwacht.
Eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting
van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Ruim 80% van de Nederlandse vitale processen is in handen van private bedrijven. De
verwachting is daarom dat bedrijven die onder de richtlijn geïdentificeerd worden
als kritieke entiteiten grotendeels in private handen zullen zijn. De directe kosten
voor deze entiteiten ontstaan door het uitvoeren van (grensoverschrijdende) risicobeoordelingen,
het opstellen van een weerbaarheidsplan, het nemen van (technische) weerbaarheidsmaatregelen
en het melden van incidenten. Deze elementen maken nu al onderdeel uit van het bestaande
nationale beleid voor de bescherming van vitale infrastructuur (met uitzondering van
de meldplicht). Extra kosten die hiermee gepaard gaan zullen met name het gevolg zijn
van een intensivering van bestaand beleid. De gevolgen zullen het grootst zijn voor
sectoren waar sectorspecifieke wetgeving op dit moment nog ontbreekt. Desalniettemin
is de verwachting dat de kosten voor het bedrijfsleven die direct voortvloeien uit
de bepalingen van de richtlijn beperkt blijven. Voor burgers worden geen financiële
consequenties verwacht.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
Het voorstel brengt administratieve lasten met zich mee voor zowel rijksoverheid als
bedrijfsleven (voor zover zij geïdentificeerd worden als kritieke entiteit), in de
vorm van het uitvoeren van risicoanalyses, het opstellen van nationale strategieën
en weerbaarheidsplannen en het inregelen van de meldplicht, toezicht en handhaving.
Daarnaast moet de rijksoverheid een competente autoriteit en een nationaal contactpunt
aanwijzen. Tevens bevat het voorstel een aantal rapportageverplichtingen voor de rijksoverheid.
Het is op dit moment onvoldoende duidelijk wat de nut en noodzaak van de rapportageverplichtingen
zijn en in hoeverre de Commissie vraagt om het delen van vertrouwelijke informatie
(zoals bij de verplichting om informatie te delen over risicobeoordelingen en over
de identiteit van een kritieke entiteit met een significant Europees belang). Het
kabinet zal de Commissie vragen hier nader toelichting op te geven.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Vanwege het EU-brede kader voor de bescherming van vitale infrastructuur, wordt een
positief effect verwacht voor de Europese en Nederlandse concurrentiekracht. Verplichtingen
voor kritieke entiteiten zullen per lidstaat minder uiteenlopen, waardoor zij makkelijker
diensten kunnen aanbieden in meerdere lidstaten. Doordat EU-breed adequate weerbaarheidsmaatregelen
getroffen worden zal de betrouwbaarheid van levering van essentiële diensten toenemen
en wordt een positief effect verwacht ten aanzien van het gelijke speelveld in de
interne markt.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel is grotendeels in lijn met het huidige nationale beleid voor de bescherming
van vitale infrastructuur. Door implementatie van de richtlijn in nationale wetgeving
zal een wettelijk kader ontstaan voor de nationale aanpak bescherming vitale infrastructuur,
waarin het aanwijzen van kritieke entiteiten, de verplichting tot het opstellen van
risicoanalyses en weerbaarheidsplannen, en toezicht en handhaving worden vastgelegd.
Voor bepaalde sectoren die binnen de afbakening van dit voorstel vallen bestaat reeds
sectorale wetgeving met meldplichten ingeval van verstoringen binnen bedrijven of
organisaties. Hierbij moet bekeken worden of de meldplicht die voortvloeit uit dit
voorstel niet botst of overlapt met bestaande regels.
In het voorstel zijn handhavingsbepalingen opgenomen. Daarnaast is in het voorstel
ook bepaald dat lidstaten voorschriften vaststellen over de sancties die van toepassing
zijn op overtredingen op nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze
richtlijn. Ter uitvoering hiervan zal wetgeving worden vastgesteld waarin deze sanctionering
is geregeld. Hierbij worden vooralsnog geen complicaties voorzien.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Zo wordt in artikel 11, vierde lid, voorgesteld dat de Commissie
door middel van gedelegeerde handelingen sommige of alle technische en organisatorische
weerbaarheidsmaatregelen kan specificeren die vereist worden van kritieke entiteiten.
Het voorgestelde vijfde lid van artikel 11 geeft de Commissie de bevoegdheid door
middel van uitvoeringshandelingen de technische en methodologische specificaties met
betrekking tot de toepassing van deze maatregelen vast te stellen.
Het kabinet staat kritisch tegenover de aan de Commissie toegekende mogelijkheden
in artikel 11, vierde lid, omdat het hier volgens het kabinet essentiële onderdelen
van regelgeving betreft. De inhoud en toepassingswijze van de weerbaarheidsmaatregen
vergen immers een belangrijke politieke en beleidsmatige afweging en moeten daarom
in de richtlijn zelf worden uitgewerkt. Het kabinet zal zich hier tijdens de onderhandelingen
voor inzetten. Voorts stelt het kabinet vraagtekens bij de uitvoeringshandeling toegekend
aan de Commissie in artikel 11, vijfde lid, en zal het hier tijdens de onderhandelingen
verduidelijking over vragen.
Voorts wordt voorgesteld dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen procedurele
regels mag vaststellen over het Europese toezicht zoals voorgesteld in artikel 15,
vijfde lid. In artikel 16, zesde lid, krijgt de Commissie bovendien de bevoegdheid
door middel van uitvoeringshandelingen een procedurele regeling vast te stellen over
het functioneren van de expertgroep veerkracht kritieke entiteiten. Het kabinet kan
zich vinden in toekenning van deze bevoegdheden aan de Commissie, aangezien het de
vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de regeling betreft. Deze keuzes voor
uitvoeringshandelingen (in plaats van delegatie) liggen hierbij voor de hand, omdat
met deze handelingen wordt gewaarborgd dat de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden
wordt uitgevoerd. Ook ligt de keuze voor de onderzoeksprocedure in de zin van artikel
5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 voor de hand, omdat het de vaststelling van uitvoeringshandelingen
van algemene strekking betreft in de zin van artikel 2, lid 2, sub a van Verordening
(EU) nr. 182/2011.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De richtlijn moet uiterlijk 18 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn geïmplementeerd
zijn door de lidstaten. Omdat de verwachting is dat nationale wetgeving aangepast
moet worden (o.a. voor de aanwijzing van competente autoriteiten en de meldplicht)
en deze wijzigingen in breed interdepartementaal verband tot stand gebracht moeten
worden, is de verwachting dat de voorgestelde implementatietermijn niet haalbaar is.
Het kabinet zal dan ook aandringen op een implementatietermijn van 24 maanden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal 54 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn verslag uitbrengen
aan het Europees Parlement en de Raad over de mate waarin lidstaten maatregelen hebben
genomen om te voldoen aan de richtlijn. Daarnaast zal de Commissie periodiek het functioneren
van de richtlijn bezien en hier verslag over uitbrengen aan het Europees Parlement
en de Raad. Hierbij zal de Commissie met name letten op de impact en toegevoegde waarde
van de richtlijn en bezien of de reikwijdte van de richtlijn uitgebreid dient te worden.
De Commissie zal het eerste verslag 6 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn aanbieden.
Gezien de snelheid van ontwikkelingen op het terrein van vitale infrastructuur zal
het kabinet de vraag stellen of het wenselijk is om het eerste verslag al op een eerder
moment aan te bieden, bijvoorbeeld 4 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De verplichtingen die voortkomen uit het voorstel zijn grotendeels in lijn met huidig
nationaal beleid. Een aanvulling hierop is de verplichting voor kritieke entiteiten
om incidenten te melden bij de bevoegde autoriteit en de verplichting van lidstaten
om toezicht en handhaving (inclusief sancties) in te richten. Dit zal naar verwachting
leiden tot een toename van de toezicht inspanningen door de vakdepartementen. Bij
de implementatie van de uitvoering en handhaving van het voorstel zal zo veel als
mogelijk gebruik gemaakt worden van, en aansluiting gezocht worden bij, reeds bestaande
(sectorale) structuren, beleid en wet- en regelgeving. Met name voor sectoren waar
sectorspecifieke wetgeving ontbreekt zullen de gevolgen voor uitvoering en handhaving
het grootst zijn. Een andere implicatie voor uitvoering is de rapportageplicht die
voortkomt uit de richtlijn.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken