Brief regering : Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3050 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3049)
Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital
Services Act)
Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) (Kamerstuk
22 112, nr. 3051)
Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052)
Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk
22 112, nr. 3053)
Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3054)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital
Services Act)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende een
eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging
van Richtlijn 2000/31/EG
b) Datum ontvangst Commissiedocument
15 december 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020)825
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A52020PC0825
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD/2020/348
SWD/2020/349
SEC/2020/432
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen (COMPET)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 114 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
De doelstellingen van de Digital Services Act (hierna ook: «DSA») zijn om bij te dragen
aan een goede werking van de interne markt voor diensten van tussenpersonen, en het
uiteenzetten van eenduidige regels die leiden tot een veilige, voorspelbare, en betrouwbare
online omgeving, waarbij fundamentele rechten uit het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie (hierna: «het Handvest») effectief zijn beschermd. Hiertoe worden
regels gesteld die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud online en systemische
risico’s die de allergrootste online platformen met zich meebrengen. Daartoe komt
er een toezichtstructuur die effectief toezicht op de diensten van tussenpersonen
moet waarborgen. Tegelijk met de DSA is de «Digital Markets Act» gepubliceerd. Dat
voorstel moet zorgen voor een goed functionerende Europese interne markt door concurrentie
te stimuleren in digitale markten. Het kabinet informeert de Kamer met een apart BNC-fiche
over de Digital Markets Act.
a) Inhoud voorstel
De DSA herziet de artikelen 12 t/m 15 van de e-commerce richtlijn (hierna: «ECR»).1 Die gaan over de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen
in relatie tot de verspreiding van illegale inhoud. Dit begrip is breed gedefinieerd
en omvat inhoud die in strijd is met Europese of nationale regelgeving. Zo ook inhoud
die betrekking heeft op illegale producten en diensten. Zoals het aanbieden van illegale
waren en namaakproducten, of inhoud die betrekking heeft op illegale activiteiten
zoals bijvoorbeeld misleidende handelspraktijken. De DSA herziet niet het land-van-oorsprongsbeginsel
en de bepalingen ter bescherming van consumenten uit de ECR. De DSA onderscheidt nu
drie verschillende soorten diensten die tussenpersonen (intermediary services) leveren, namelijk mere conduit diensten (bijvoorbeeld internetaanbieders), caching diensten (bijvoorbeeld content delivery netwerken), en hosting diensten (bijvoorbeeld aanbieders van opslagruimte en sociale medianetwerken). Binnen
deze laatste categorie wordt daarnaast nog onderscheid gemaakt voor online platforms. Dat zijn hostingdiensten die niet alleen informatie opslaan maar die ook toegankelijk
maken voor, en verspreiden naar derden. Hieronder vallen ook platforms waar goederen
en diensten worden verhandeld. Very large online platforms («VLOPs») tot slot zijn online platforms die maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers hebben binnen de EU.
Tussenpersonen die mere conduit, caching, of hostingdiensten leveren kunnen onder voorwaarden een beroep doen op een beperking van hun
aansprakelijkheid voor de informatie die zij namens hun klanten doorgeven of opslaan.
Net zoals dat het geval was onder de ECR. Aansprakelijkheid moet hier breed worden
geïnterpreteerd en omvat zowel de civielrechtelijke als strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Echter, om ervoor te zorgen dat tussenpersonen hun verantwoordelijkheid nemen voor
de verspreiding van illegale inhoud komen er nieuwe maatregelen. Zo wordt meer proactief
handelen ondersteund door te verduidelijken dat het nemen van proactieve maatregelen
om illegale inhoud op te sporen en te bestrijden niet leidt tot verlies van de mogelijkheid
om een beroep te doen op de beperking van aansprakelijkheid. Daarnaast moet elke tussenpersoon
één contactpunt inrichten binnen hun organisatie voor de bestrijding van illegale
inhoud. Verder moeten aanvullende transparantie- en rapportageverplichtingen meer
inzicht verschaffen in het handelen van deze tussenpersonen bij de bestrijding van
illegale inhoud.
Tussenpersonen die hostingdiensten aanbieden krijgen aanvullende verplichtingen. Zij worden onder meer verplicht
om een elektronische procedure in te richten waarmee derden de mogelijkheid krijgen
om vermeende illegale inhoud onder de aandacht te brengen van die tussenpersonen.
Die meldingen moeten voldoen aan minimale (kwaliteit)eisen. Na het behandelen van de melding moet de aanbieder van hostingdiensten de melder tekst en uitleg geven over zijn besluit. Ook hiervoor gelden minimale
(kwaliteit)eisen.
Aanbieders van hostingdiensten die tevens aan de definitie van online platform voldoen worden verplicht tot aanvullende maatregelen. Zij moeten bijvoorbeeld een
interne bezwaarprocedure hebben waarmee gebruikers bezwaar kunnen maken tegen besluiten
om bijvoorbeeld informatie of gebruikersaccounts te verwijderen. Verder moeten ze
procedures inrichten voor «vertrouwde melders». Diens meldingen moeten met prioriteit
worden behandeld. Deze status wordt nationaal toegekend door de competente toezichthouder.
Er gelden strenge voorwaarden aan organisaties die aanspraak willen maken op deze
status, en er zijn waarborgen om misbruik van de status tegen te gaan. Daarnaast moet
een online platform dat kennis verkrijgt van een dreigend strafbaar feit met gevolgen
voor de veiligheid of het leven van een persoon daar melding van maken bij de bevoegde
nationale instantie(s). Ook mogen online platformen die consumenten de mogelijkheid
bieden online een aankoop te doen alleen handelaren op hun platform toelaten die bepaalde
gegevens hebben verstrekt en zijn ze verplicht te controleren of die informatie betrouwbaar
is (zgn. «know-your-business customer» concept). Tot slot moeten online platformen bij advertenties aanvullende informatie
verstrekken zodat voor de gebruiker inzichtelijk wordt op grond van welke parameters
besloten is om haar of hem die advertentie te tonen.
Aan very large online platforms («VLOPs») worden nog verdere verplichtingen opgelegd. Die zien niet alleen op de
bestrijding van illegale inhoud, maar ook op het adresseren van systemische risico’s.
Mede daarom worden ze verplicht jaarlijks een risicoanalyse te verrichten waarbij
wordt onderzocht voor welke systemische risico’s de diensten die zij aanbieden vatbaar
zijn. Hierbij moet worden gedacht aan risico’s zoals beperking van de vrije uitoefening
van fundamentele rechten door gebruikers, opzettelijk misbruik door derden om bijvoorbeeld
de volksgezondheid of het democratisch (verkiezings)proces te schaden en de verspreiding
van illegale inhoud zoals inhoud die op grote schaal consumenten misleidt. Op grond
van deze analyse moeten maatregelen worden genomen. Eventuele maatregelen zien op
het modereren van inhoud, de plaatsing van advertenties, en het opstellen van gedragscodes.
Er moet ook tenminste jaarlijks een externe onafhankelijke audit worden verricht.
In geval de auditor vaststelt dat verbeteringen mogelijk zijn, zijn VLOPs verplicht
om iets te doen met de adviezen daartoe. Om kennis van systemische risico’s te vergroten
moeten erkende academische onderzoekers toegang krijgen tot informatie uit de systemen
van deze VLOPs en moet er openbaar worden gerapporteerd over de risicoanalyse(s),
de auditrapportage(s), en de maatregelen die naar aanleiding hiervan zijn genomen.
Indien de dienstverlening gebruik maakt van aanbevelingsalgoritmes dan moeten gebruikers
onder meer de mogelijkheid krijgen om die aan te passen of uit te zetten.
Toezicht en handhaving moet door de lidstaten worden belegd bij één of meerdere autoriteiten.
Eén van hen moet de rol van digitale dienstencoördinator («Digital Services Coördinator») krijgen. Die digitale dienstencoördinator (hierna: «DDC») moet onafhankelijk zijn.
Voor de uitvoering van hun taken moeten de DDC’s diverse bevoegdheden krijgen van
lidstaten. Zoals de mogelijkheid om informatie te vorderen en boetes op te leggen.
De DDC van de lidstaat waar een tussenpersoon is gevestigd is bevoegd en belast met
de taak om daar toezicht op te houden. Indien een tussenpersoon niet in de EU is gevestigd
maar hier wel diensten aanbiedt dan is hij verplicht om een juridisch vertegenwoordiger
aan te wijzen in een lidstaat, waarna de DDC aldaar bevoegd is. Laat hij dit na dan
is elke DDC bevoegd.
Om de effectiviteit van het toezicht en de handhaving te waarborgen worden kaders
geschapen voor samenwerking tussen DDC’s van de verschillende lidstaten en/of de Commissie.
Waaronder gezamenlijke onderzoeken en handhavend optreden. Waar het de VLOPs betreft
krijgt de Commissie zelfstandig bevoegdheden om toezicht te houden en handhavend op
te treden, naast de DDC van het land waar de tussenpersoon is gevestigd. Bijvoorbeeld
door het opleggen van boetes die kunnen oplopen tot 6% van de jaarlijkse omzet.
b) Impact assessment Commissie
De DSA bouwt voort op de evaluatie van de ECR. Daaruit blijkt dat de basisprincipes
van de ECR nog steeds valide zijn, maar een modernisering behoeven. Uit het impact
assessment blijken drie kernproblemen: (1) burgers worden online onvoldoende beschermd
tegen illegale inhoud en activiteiten evenals andere bedreigingen voor hun fundamentele
rechten; (2) het toezicht op online platformen is ondanks het belang van zulke diensten
grotendeels ongecoördineerd en ineffectief; (3) nationale wetgeving voor online dienstverleners
vormen barrières in de interne markt, wat bestaande grote online dienstverleners bevoordeelt.
Regulering op EU-niveau bevordert de interne markt en een gelijk speelveld voor online
diensten, vermindert nalevingskosten, maakt handhaving over landsgrenzen mogelijk
en zorgt dat EU-burgers uniform en effectief worden beschermd.
Het primaire doel van de DSA is om het functioneren van de interne markt te waarborgen,
met name voor tussenpersonen. Daarnaast beoogt het voorstel specifiek om de online
veiligheid te waarborgen, innovatieve grensoverschrijdende diensten te bevorderen,
de fundamentele rechten van gebruikers te beschermen en effectief toezicht op online
diensten te realiseren. Hiertoe heeft de Commissie drie opties overwogen: 1) beperkte
maatregelen om illegale activiteiten tegen te gaan; 2) volledig geharmoniseerde maatregelen
om proactief handelen door tussenpersonen aan te moedigen en de invloed en rechten
van gebruikers te versterken en; 3) asymmetrische maatregelen met meer verplichtingen
voor de allergrootste platformen die het aansprakelijkheidsregime en het toezicht
moeten verduidelijken. Mede op basis van de consultatie is voor de laatste optie gekozen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Bedrijven en consumenten profiteren van een goed functionerende Europese interne markt
voor digitale diensten die een open economie en mogelijkheden voor innovatie stimuleren.
De bescherming van de fundamentele rechten van burgers online, het vertrouwen van
consumenten in online diensten, en de bescherming van de gezondheid en veiligheid
van consumenten zijn daarbij van groot belang.
De opkomst van online platformen heeft economische kansen gebracht en het delen van
inhoud vergemakkelijkt. De keerzijde hiervan is dat het ook makkelijker is geworden
om illegale inhoud te verspreiden. Daaronder bijvoorbeeld het aanbieden van verboden
waren, (namaak)goederen, dieren, planten, diensten, en het op misleidende wijze aanbieden
van producten. Daarom zijn er sinds de invoering van de ECR verschillende nationale
en Europese maatregelen getroffen om de verspreiding van illegale inhoud online tegen
te gaan en de rol van online platformen daarin te verduidelijken. In Nederland zijn
dat onder meer de volgende initiatieven. In 2008 is de Gedragscode Notice-and-Take-Down
opgesteld.2 Die is uitgebreid met afspraken over de bestrijding van kinderporno om te zorgen
voor snelle behandeling van meldingen door het Expertisebureau Online Kindermisbruik.
Verder is er het Abuse-platform om misbruik van onze digitale infrastructuur te bestrijden.3 Ter bestrijding van online discriminatie wordt het online meldpunt internetdiscriminatie
(MiND) gesubsidieerd.4 En om de verspreiding van online seksueel kindermisbruik tegen te gaan is er de HashCheckService.5 Daarnaast heeft bijvoorbeeld de NVWA werkafspraken met diverse online platformen
en per platform een specifieke Notice en Take Down procedure uitgewerkt voor de bestrijding
van illegale waren, dieren en planten. En om de grensoverschrijdende bestrijding van
inbreuken op consumentenrechten tegen te gaan is de ACM coördinator van inkomende
en uitgaande informatie- en handhavingsverzoeken van verschillende nationale bevoegde
toezichthouders (AFM, NZa, NVWA, Commissariaat voor de Media, IGJ, ILT), naast haar
toezicht op de naleving van consumentenregels zoals oneerlijke handelspraktijken.
De Nederlandse overheid neemt voorts in het kader van de Raad voor Europa deel aan
de ontwikkeling van bruikbare kaders voor het bedrijfsleven in de bestrijding van
illegale inhoud.
Naast al deze initiatieven is Europese wetgeving ook belangrijk voor het Nederlands
beleid. Zo treedt op 6 juni 2021 de wet in werking waarmee de Europese richtlijn inzake
auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt wordt geïmplementeerd.6 Die bevat onder meer verplichtingen voor aanbieders van onlinediensten omtrent het
delen van inhoud, welke de online bestrijding van auteursrechtinbreuken adresseert.
Verder is vorig jaar de modernisering van de richtlijn audiovisuele mediadiensten7 in Nederland geïmplementeerd die onder andere (co)regulering voorschrijft om burgers
te beschermen tegen oproepen tot haatzaaiing, uitlokken van terroristische misdrijven,
en minderjarigen te beschermen tegen schadelijke content. Ter bestrijding van terroristische
inhoud online is een verordening in de maak.8 De netneutraliteitsverordening is tevens relevant omdat het een vrije en open toegang
tot het internet waarborgt, hetgeen onder meer de vrijheid van meningsuiting online
beschermt. Tot slot zijn verplichtingen voor online platformen richting de consument
verduidelijkt en uitgebreid in de richtlijn modernisering consumentenbescherming.9
Behalve illegale en onrechtmatige inhoud wordt er ook anderszins schadelijke inhoud
verspreid op online platformen, bijvoorbeeld in de vorm van desinformatie. De kabinetsbrede
aanpak daarvan is beschreven in diverse kamerbrieven.10 Ook hier zijn ontwikkelingen op EU-niveau belangrijk. Zoals het recente Europese
Democratie Actieplan waar de Tweede Kamer recent een BNC-fiche over ontving.11
Door deze initiatieven is meer verantwoordelijkheid op de schouders van tussenpersonen
gekomen om illegale inhoud te bestrijden. Het kabinet vindt het vanuit het oogpunt
van de rechtsstaat en mensenrechten belangrijk dat illegale en onrechtmatige inhoud
daadwerkelijk kan worden opgespoord en verwijderd, met voldoende waarborgen voor burgers.
Specifiek voor wat betreft de DSA heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken
en Klimaat de Tweede Kamer in het kader van de Telecomraad van 26 mei 2020 aangegeven
welke aandachtspunten er waren.12 Belangrijk is onder meer dat de DSA geen afbreuk doet aan voornoemde initiatieven,
of aan het eind 2021 verwachte initiatief van de Commissie ter verbetering van de
arbeidsomstandigheden van mensen die werken via digitale platformen.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het voorstel beoogt de interne markt voor digitale diensten beter te laten functioneren
en een uniforme, veiligere online omgeving voor Europese consumenten en eindgebruikers
te waarborgen. Het kabinet steunt deze doelstelling en verwelkomt het voorstel. Over
het algemeen is de eerste indruk van het kabinet over het voorstel positief. Wel is
het voorstel op onderdelen nog onduidelijk zoals hierna ook wordt beschreven. Het
kabinet zal daarop nadere uitleg vragen. Er loopt verder nog extern onafhankelijk
onderzoek van de Radboud Universiteit in opdracht van het Ministerie van EZK, in samenwerking
met J&V en OCW. Dat zal helpen bepalen op welke onderdelen het voorstel eventueel
nog kan worden verbeterd. Onderstaande beoordeling is dan ook onder het voorbehoud
dat meer duidelijkheid en de uitkomsten van het externe onderzoek, dat te zijner tijd
openbaar zal worden gemaakt, kunnen leiden tot nieuwe inzichten.
Het kabinet steunt de keuze om de reikwijdte te beperken tot tussenpersonen. Het zijn
deze ondernemingen die de verspreiding van illegale inhoud mogelijk maken. Zij hebben
een verantwoordelijkheid om de verspreiding van illegale inhoud te bestrijden en systemische
risico’s van de eigen dienstverlening te adresseren. Wat betreft de materiële reikwijdte
steunt het kabinet de keuze van de Commissie om verplichtingen te beperken tot de
bestrijding van illegale inhoud en het adresseren van systemische risico’s. Het kabinet
steunt een brede definitie van illegale inhoud. De exacte reikwijdte van dat begrip
is nog niet volledig duidelijk. Dit is een aandachtspunt voor het kabinet. Het is
bijvoorbeeld onduidelijk of inhoud die onderdeel uitmaakt van illegaal handelen, maar
die zelfstandig niet illegaal is zoals in bijvoorbeeld phishingmails, ook onder deze
definitie valt. Voor de bestrijding van cybercrime acht het kabinet dit belangrijk.
Daarnaast is onduidelijk of het begrip ook andere onrechtmatige uitingen en handelingen
omvat.13 Het kabinet steunt ook de territoriale reikwijdte van het voorstel die niet beperkt
is tot tussenpersonen die in de EU zijn gevestigd. Het kabinet zal wel aandacht vragen
voor de mogelijkheden om daadwerkelijk handhavend op te kunnen treden tegen tussenpersonen
die niet in de EU zijn gevestigd. Ontwijken van de DSA moet niet alleen op papier
niet kunnen, maar in de praktijk ook kunnen worden bestreden.
Het kabinet steunt de expliciete erkenning in het voorstel dat de DSA als lex generalis geen afbreuk doet aan reeds bestaande of toekomstige EU-wetgeving die de bestrijding
van specifieke vormen van illegale inhoud betreft (zgn. lex specialis).
Het kabinet is positief over het handhaven van het beperkte aansprakelijkheidsregime
voor tussenpersonen, maar is wel van mening dat het huidige regime als neergelegd
in de ECR aan een herziening toe was. Dat de DSA dit doet door diverse verplichtingen
aan tussenpersonen, online platformen, en VLOPs op te leggen is positief.
Het kabinet is geen voorstander van algemene monitoringsverplichtingen voor tussenpersonen
en ziet hier steun voor in artikel 7 van het voorstel. Hierbij past wel de kanttekening
dat dit verbod niet in de weg mag staan aan verplichtingen voor platformen om te zorgen
voor naleving van wet- en regelgeving door de gebruikers van hun diensten.
Het kabinet heeft een positieve houding ten aanzien van artikel 6. Daarin wordt bepaald
dat tussenpersonen de mogelijkheid van een beroep op de beperking van hun aansprakelijkheid
niet verliezen wanneer ze meer proactief illegale inhoud op hun diensten op gaan sporen
en bestrijden.14 Dit kan het nemen van meer verantwoordelijkheid ondersteunen. Het kabinet wil de
resultaten van voornoemd extern onafhankelijk onderzoek afwachten alvorens te bepalen
of dit op zichzelf voldoende is om het nemen van verantwoordelijkheid te stimuleren.
Het kabinet steunt de bepalingen die de grensoverschrijdende handhaving van wet- en
regelgeving ondersteunen (artikelen 8 en 9). Dit verbetert de effectiviteit van de
rechtshandhaving. Hierbij zal het kabinet er wel op toezien dat de rechtsbescherming
bij de uitoefening van deze bevoegdheden afdoende gewaarborgd is.
Het kabinet is positief over de keuze om bij het stellen van nieuwe verplichtingen
onderscheid te maken tussen tussenpersonen in het algemeen, online platformen, en
de allergrootste online platformen. Het kabinet herkent in de uitsluiting van micro-
en kleine bedrijven van de verplichtingen voor online platformen de intentie om de
lastendruk voor het bedrijfsleven laag te houden en geen al te hoge toetredingsdrempels
op te werpen. Dit mag echter niet leiden tot een ondermijning van de doelstellingen
van het voorstel, bijvoorbeeld doordat illegale inhoud en activiteiten verplaatsen
naar kleinere aanbieders. Het kabinet zal hier blijvend aandacht voor hebben.
Het kabinet is positief over de voorstellen voor geharmoniseerde transparantie verplichtingen
die gelden voor alle categorieën online tussenpersonen. Deze verplichtingen geven
meer inzicht in de werking van de diensten en zorgt voor het publiekelijk afleggen
van verantwoording voor gemaakte keuzes en gevoerd beleid. Meer transparantie is de
minst vergaande maar passende beleidsinterventie. Het kabinet zal wel aandacht vragen
voor de eventuele overlap van de transparantieverplichtingen met vergelijkbare verplichtingen
uit andere Europese wetgeving die van toepassing is op de tussenpersonen die onder
de DSA vallen. Zoals die uit de Platform-to-business verordening.15
Het kabinet is positief over het harmoniseren van een notice & action mechanisme (N&A).
Bekend is dat de zelfreguleringsmechanismes op dit punt niet altijd voldoende werkten
voor gebruikers. Het kabinet steunt daarom de intentie om gebruikers van tussenpersonen
meer transparantie, juridische zekerheid, en rechten te geven waar het de moderatie
van inhoud door tussenpersonen betreft. De aanvullende verplichtingen voor online
platformen om interne geschillenbeslechtingsprocedures vast te stellen zijn in dat
kader een goede stap. Wel vraagt het kabinet zich af of interne geschilbeslechting
voldoende onafhankelijk is. Het kabinet steunt daarom de optie die wordt gecreëerd
in artikel 18 om externe onafhankelijk geschilbeslechtingscommissies in te kunnen
stellen.
Met het voorstel wordt de bescherming van consumenten verder versterkt. Het kabinet
pleit al geruime tijd voor meer verantwoordelijkheden voor online platformen richting
de consument.16 Het voorliggende voorstel komt tegemoet aan de wensen van het kabinet en kan daarom
op steun rekenen van het kabinet. In het bijzonder de keuze om online platformen in
bepaalde gevallen aansprakelijk te laten zijn richting de consument voor het aanbod
op hun platform. Met name wanneer het voor de gemiddelde consument lijkt alsof het
platform bepaalt welke informatie wordt verstrekt en hoe dat gebeurt. Goederen die
inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten hebben een negatief effect op economische
ontwikkelingen en kunnen ook een reële bedreiging vormen voor de gezondheid en de
veiligheid van consumenten. Het kabinet is van mening dat doeltreffende en evenredige
maatregelen nodig zijn tegen illegale (online) activiteiten, waaronder de verspreiding
van nagemaakte goederen, en steunt mede daarom dat het begrip illegale inhoud breed
moet worden gedefinieerd waardoor het ook de verkoop van deze goederen omvat.
Het kabinet steunt de keuze om VLOPs – vanwege hun grootte en maatschappelijke impact –
aan striktere maatregelen te onderworpen. Positief is ook het feit dat VLOPs via een
onafhankelijke audit worden gecontroleerd en dat onafhankelijke onderzoekers in de
gelegenheid gesteld worden om onderzoek te doen naar systeemrisico’s op hun platform.
Wel heeft het kabinet diverse vragen over dit onderdeel van het voorstel. Zo is niet
duidelijk welke ondernemingen als VLOP worden aangemerkt. De voorgestelde grens van
45 miljoen gebruikers, en de definiëring van wat een gebruiker is, wordt pas na adoptie
van het voorstel concreet uitgewerkt, waardoor de reikwijdte onduidelijk is. Het is
voor het kabinet verder van belang dat de verplichte audits leiden tot gedegen onderzoek
en rapportages. Het kabinet steunt verder het idee om gebruikers aanvullende invloed
te geven op aanbevelingssystemen.
Het kabinet is positief dat de Commissie het opstellen van gedragscodes aanmoedigt
en dat deze dienen als een van de middelen om systemische risico’s te bestrijden.
Het is ook positief dat de naleving van dergelijke codes wordt meegenomen in de onafhankelijke
audits. Het kabinet steunt ook de aanvullende transparantieregels rond online advertenties.
Het kabinet is voorzichtig positief over de organisatie van het toezicht op de DSA
maar heeft diverse voorbehouden. Het is positief dat het toezicht in beginsel nationaal
blijft van aard, dat toezichthouders onafhankelijk moeten zijn, en dat de mogelijkheid
bestaat om nationaal maatwerk te leveren bij het beleggen van de toezicht- en handhavingstaken
en -bevoegdheden. Vanwege het veelal grensoverschrijdend handelen van veel tussenpersonen
is effectieve samenwerking tussen toezichthouders essentieel. Het voorstel voorziet
hierin. Het kabinet heeft nog wel vragen over de effectiviteit van de procedures die
daarvoor zijn ontworpen en zal hier aandacht voor hebben. Het kabinet ziet meerwaarde
in de inrichting van een bestuur van de DDC’s en de Europese Commissie op EU-niveau,
en de taken die dat orgaan krijgt. Omdat dit een nieuw orgaan is verwelkomt het kabinet
wel dat het functioneren reeds na 3 jaar wordt geëvalueerd. Het kabinet ziet verder
ook meerwaarde in eigenstandig toezicht en handhaving op EU-niveau. Dat moet wel met
voldoende waarborgen omkleed worden, en er moet zo veel als mogelijk duidelijkheid
worden geboden over de reikwijdte van die bevoegdheden, de wijze waarop, en de voorwaarden
waaronder die ingezet worden. Deze duidelijkheid is van belang voor de rechtszekerheid
van tussenpersonen, hetgeen van invloed is op hun investeringsbereidheid en innovatie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De meeste lidstaten lijken, net als Nederland, het voorstel in de basis te steunen.
Er lijkt vooralsnog brede overeenstemming te zijn bij de lidstaten voor het behoud
en modernisering van de basisprincipes van de ECR. Over de manier waarop deze principes
geactualiseerd moeten worden lopen de standpunten wel uiteen. Daarnaast zal er naar
verwachting brede steun zijn dat er in de DSA uitzonderingen zijn voor het MKB om
deze niet onevenredig te belasten.
De reikwijdte van het voorstel wordt waarschijnlijk een discussiepunt. De meeste lidstaten
zijn van mening dat de verplichtingen voor tussenpersonen zich moeten beperken tot
de aanpak van illegale inhoud. Er is een vocale minderheid aan lidstaten die vindt
dat de verplichtingen voor tussenpersonen ook betrekking moeten hebben op ongewenste
inhoud («harmful content»). Inhoud die weliswaar niet strafbaar of onrechtmatig is,
maar wel leidt tot maatschappelijk ongewenste effecten.
Hoewel de lidstaten het hoofdzakelijk eens zijn dat de beperkte aansprakelijkheid
behouden moet blijven en moet worden aangevuld met meer verantwoordelijkheden lopen
de meningen over de exacte invulling van deze verantwoordelijkheden uiteen. Hoe lidstaten
het voorgestelde pakket aan aanvullende verantwoordelijkheden appreciëren moet nog
blijken. Naar verwachting kunnen de bepalingen ter versterking van de positie van
consumenten rekenen op de steun van een meerderheid van de lidstaten en van het Europees
parlement.
Over het toezicht op de DSA zijn de meeste lidstaten van mening dat de samenwerking
tussen lidstaten beter moet en dat de handhaving ten opzichte van platformen die niet
in de EU gevestigd zijn beter moet. De DSA bevat voorstellen op beide punten. Of deze
voorstellen voldoende worden gevonden, moet blijken. Daarbij is de bevoegdheidsverdeling
tussen het land van oorsprong en het land van bestemming naar verwachting een discussiepunt.
Wij verwachten ook discussie over de voorgestelde toezichtstructuur en de samenloop
en overlap met bestaande toezichtsystemen.
De interne markt en consumentenrechten (IMCO), juridische zaken (JURI) en burgerlijke
vrijheden (LIBE) commissies van het Europees parlement hebben vóór de publicatie van
het Commissievoorstel drie niet-bindende politieke moties uitgebracht, waarin Europarlementariërs
hun politieke wensen met betrekking tot de DSA uitspraken. Inmiddels is namens de
IMCO commissie Christel Schaldemose (S&D, Denemarken) aangesteld als Rapporteur.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De voorgestelde
rechtsgrondslag is artikel 114 VWEU. Op grond van dit artikel stellen het Europees
parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen vast inzake
de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de
lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Nu het voorstel
betrekking heeft op de interne markt, kan het kabinet zich vinden in de voorgestelde
rechtsgrondslag. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder a, van het VWEU hebben
de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid op het gebied van de interne markt.
b) Subsidiariteit
De beoordeling van de subsidiariteit is positief. De dienstverleners en betrokken
tussenpersonen handelen veelal ook in meerdere landen en lidstaten. Gegeven het grensoverschrijdende
karakter van de dienstverlening, en het feit dat veel van de betrokken dienstverleners
en tussenpersonen actief zijn in meerdere lidstaten is het passend dat de wetgevende
kaders op het niveau van de Unie worden gesteld. Het harmoniseren van wetgeving verlaagt
de drempels om grensoverschrijdend te handelen. Dit verbetert de werking van de interne
markt voor diensten van tussenpersonen met een veilige, voorspelbare en betrouwbare
online omgeving. Optreden op EU-niveau is daarom gerechtvaardigd. Hierbij is het evenwel
van belang dat deze kaders voldoende ruimte en handelingsperspectief bieden voor lidstaten
om op basis van nationale wet- en regelgeving normerend en handhavend op te treden
bij het tegengaan van illegale inhoud en activiteiten. De DSA laat hier volgens het
oordeel van het kabinet voldoende mogelijkheden voor.
c) Proportionaliteit
Het oordeel over de proportionaliteit is positief. De keuze voor een verordening wordt
gesteund. Dit instrument waarborgt een uniform wetgevend kader dat bijdraagt aan de
rechtszekerheid, voorspelbaarheid van wetgeving binnen de Unie, en de ondersteuning
van verdere eenmaking van de interne markt, wat de rechtsbasis voor dit voorstel is.
Het voorstel beoogt verder een balans te vinden tussen de noodzakelijke regulering
van de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen enerzijds,
en het voorkomen van al te hoge nalevingskosten anderzijds. Met het trapsgewijze model
– waarbij verplichtingen zwaarder worden naarmate de betrokkenheid van de diverse
tussenpersonen bij de informatie die wordt doorgegeven of verspreid via hun diensten
toeneemt – wordt duidelijk beoogd om de noodzakelijke regulering voor elk van de verschillende
tussenpersonen toe te spitsen en te beperken. Kleine bedrijven worden bovendien gedeeltelijk
ontzien doordat zij worden uitgezonderd van de toepasselijkheid van sommige verplichtingen.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie geeft in het voorstel aan te voorzien dat de uitvoering van het voorstel
€ 84.398.000 kost voor de periode 2023–2027. De jaarlijkse kosten daarna worden geschat
op € 31.640.000 van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Deze kosten worden gefinancierd
uit de EU-programma’s Digital Europe en Single Market. Deze financiering vindt plaats
uit beschikbare budgetten. De Commissie schrijft in het voorstel naar verwachting
uiteindelijk 50 FTE nodig te hebben voor de uitvoering van haar taken, à € 6,3 mln.
per jaar. Het kabinet is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te
worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en
dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting van de EU.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Zoals eerder aangegeven wordt voorgesteld zowel op EU-niveau als op nationaal niveau
toezicht in te richten. Het toezicht en de handhaving zal daarom voor Nederland kosten
met zich meebrengen. Naar verwachting kunnen die taken worden ondergebracht bij een
bestaande organisatie waarbij wordt gezocht naar de meest doeltreffende en doelmatige
oplossing. De kosten worden voornamelijk veroorzaakt door additionele FTE’s en materiële
kosten die daarmee samenhangen. De meest omvangrijke taken (en dus kosten) zijn verbonden
aan de verplichtingen voor VLOPs. Hoewel de afbakening van deze groep onduidelijk
is lijkt het geen onredelijke aanname om te stellen dat daar weinig of misschien zelfs
geen van gevestigd zijn in Nederland. De budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting
worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform
de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Om te zorgen voor naleving met de DSA moeten alle getroffen tussenpersonen FTE’s inzetten
en investeringen plegen. In het impact assessment beschrijft de Commissie de kosten
voor de verschillende tussenpersonen. De kosten van de verplichte notice-and-action
procedure die voor alle tussenpersonen geldt variëren van een eenmalig bedrag van
€ 15.000 tot een jaarlijks bedrag van rond de € 10 mln. De verplichtingen voor online
platformen om meer transparantie te creëren over advertenties en aanbevelingsalgoritmes
kunnen volgens de Commissie worden geabsorbeerd in de reguliere ontwikkelingskosten
van de (ICT-)systemen van deze ondernemingen. De aanvullende verplichtingen voor VLOPs
brengen tot slot ook kosten met zich mee. De risico-analyses en externe onafhankelijke
audits kosten tezamen jaarlijks € 95.000 tot € 681.000. Het verplicht treffen van
maatregelen naar aanleiding van deze risico-analyses en audits brengen ook kosten
met zich mee, maar een inschatting van de kosten daarvan wordt niet gegeven. Het creëren
en in standhouden van een database met alle geplaatste advertenties door deze VLOPs
worden geschat op € 220.000. Tot slot schat de Commissie in dat de nalevingsofficier
(«compliance officer») die deze ondernemingen moeten aanstellen 1 tot 5 FTE kost.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
Volgens het impact assessment staan de regeldrukkosten in verhouding tot de omvang
en het bereik van de dienstverlener en zullen met name de regeldrukkosten voor zeer
grote online platformen toenemen. Het kabinet vindt het van belang dat hier inderdaad
de juiste balans in wordt gevonden.
Het voorstel bevat verplichtingen voor alle hostingdiensten om de signalen en klachten
van gebruikers te registreren en af te handelen. De kosten hiervan variëren sterk
en zijn afhankelijk van het aantal te ontvangen signalen en klachten. Voor de meeste
bedrijven vormen dit echter geen extra kosten in vergelijking met de huidige activiteiten,
of vergen slechts een beperkte procesaanpassing in de wijze waarop zij nu reeds een
systematiek voor het registreren en afhandelen van signalen en klachten toepassen.
Daarnaast worden online platformen – met uitzondering van kleine en micro-ondernemingen
– transparantieverplichtingen opgelegd jegens hun gebruikers. Aanvullende verplichtingen
gelden voor de zeer grote online platformen die meer dan 45 miljoen gebruikers per
maand hebben. Het gaat dan onder andere om gegevenstoegang voor onderzoekers en toezichthouders,
het jaarlijks uitvoeren van een risico assessment, het laten uitvoeren van onafhankelijke
systeemaudits, de benoeming van een compliance officer, het mitigeren van eventuele risico's en rapportage over resultaten aan de toezichthouder.
Bij de uitvoeringswetgeving van dit voorstel zullen de regeldrukeffecten voor Nederlandse
bedrijven nader worden gespecificeerd.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
De Commissie schat de toegevoegde waarde van de DSA voor de EU-economie als geheel
op 76 tot 81,7 miljard EUR gedurende de periode 2020–2030.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De verordening voorziet onder meer in de vervanging van de artikelen 12 tot en met
15 van de ECR. Die bepalingen zijn thans geïmplementeerd in artikel 6:196c BW en artikel 54a
Sr en artikel 125 Sv. Deze bepalingen zullen naar verwachting moeten worden gewijzigd
naar aanleiding van deze verordening. De nieuwe verplichtingen voor «hosting services»
(section 2), «online platforms» (section 3) en «very large online platforms» (section 4)
hebben rechtstreekse werking en behoeven dus geen nationale uitvoeringswetgeving.
De verordening vereist de aanwijzing van één of meer nationale organisaties voor de
uitvoering en handhaving van de verordening en een DDC (artikel 38). Deze laatste
moet ook over de nodige bevoegdheden beschikken (artikel 41). Lidstaten moeten voorts
voorzien in een systeem van boetes (artikel 42). Ontvangers van een dienst moeten
verder een recht hebben om een klacht in te dienen bij de DDC (artikel 43). Tot slot
voorziet de verordening in samenwerking tussen nationale toezichthouders uit verschillende
lidstaten (artikel 44). De inschatting is dat met betrekking tot deze onderdelen van
de verordening uitvoeringswetgeving noodzakelijk is.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De verordening verplicht tussenpersonen en online platformen om rapportages te publiceren
over de gevallen die geleid hebben tot aanpassing van inhoud op hun platform. Artikel 23,
vierde lid, van de verordening geeft een grondslag voor de Commissie om in een uitvoeringshandeling
het model van de rapportage vast te stellen. Op grond van artikel 25, tweede en derde
lid, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen betreffende de wijze waarop
de grens van 45 miljoen gebruikers wordt bepaald. De verordening geeft de DDC’s van
de lidstaten en de Commissie de mogelijkheid toegang te verkrijgen tot de data van
platformen om de naleving van de verordening te controleren. Ook wordt voorzien in
toegang door «vetted researchers». Op grond van artikel 31, vijfde lid, stelt de Commissie
gedelegeerde handelingen vast onder welke technische condities en voorwaarden die
toegang kan plaatsvinden en voor welke doeleinden de gegevens mogen worden gebruikt.
In artikel 66 en 67 stelt de Commissie voor om bij de uitoefening van haar taken als
toezichthouder en het faciliteren van de uitwisseling van informatie tussen DDC’s,
de Commissie, en de Board bepaalde zaken vast te leggen in uitvoeringshandelingen.
Het kabinet heeft twijfels of de onderwerpen waarop de Commissie gedelegeerde handelingen
wil kunnen opstellen als bedoeld in artikel (artikel 25, tweede en derde lid en artikel 31,
vijfde lid) geen essentiële onderdelen zijn en zal daar opheldering over vragen. Zo
is de grens van 45 miljoen actieve maandelijkse gebruikers maatgevend voor de personele
reikwijdte en toepasselijkheid van de verordening. De voorwaarden waaronder toegang
kan worden verkregen tot data van platforms heeft gevolgen voor de bescherming van
de privacy van burgers. Het kabinet zal op dit punt verduidelijking vragen bij de
Commissie en primair inzetten op het regelen van deze onderdelen in de verordening
zelf. Tegelijkertijd heeft het kabinet oog voor de wenselijkheid om voldoende flexibiliteit
te behouden zodat snel kan worden ingespeeld op het tempo waarin de digitale markt
zich ontwikkelt. Indien blijkt dat de onderdelen waarop de Commissie een gedelegeerde
handeling voorstelt geen essentiële onderdelen betreffen, en te veel details in de
verordening zelf leiden tot een verlies van noodzakelijke flexibiliteit in de uitvoering,
dan kan het kabinet akkoord gaan met de voorgestelde bevoegdheidsdelegatie. In dat
geval ligt de keuze voor delegatie in artikel 25, tweede en derde lid voor de hand,
omdat het gaat om een aanvulling van de verordening betreffende de wijze waarop de
grens van 45 miljoen gebruikers wordt bepaald. Wat betreft artikel 31, vijfde lid
is het kabinet van mening dat het regelen van de wijze waarop toegang tot platforms
kan worden verkregen ervoor zorgt dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden
wordt uitgevoerd, waardoor uitvoering in plaats van delegatie meer voor de hand zou
liggen.
Ook ten aanzien van het voorstel om de Commissie de bevoegdheid te geven uitvoeringshandelingen
vast te stellen in artikel 23, lid 4 heeft het kabinet twijfels of dit geen essentiële
onderdelen betreft. Het definiëren van verwachte inhoud van de rapportages kan de
materiële reikwijdte van artikel 23 beïnvloeden. Ook op dit punt zal het kabinet verduidelijking
vragen bij de Commissie. Mocht het echter niet gaan om essentiële onderdelen dan ligt
de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) juridisch voor de hand aangezien hiermee
wordt gewaarborgd dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd.
Het kabinet is echter geen voorstander van de zelfstandige bevoegdheid voor het stellen
van uitvoeringshandelingen zoals geregeld in artikel 23, vierde lid zonder controle
van een comité, omdat dit de handelingsruimte van de Commissie vergroot en de controlemogelijkheden
van de lidstaten wegneemt. Volgens het kabinet zou deze uitvoeringshandeling moeten
worden vastgesteld door middel van de onderzoeksprocedure nu de vaststelling van het
model van rapportage voor tussenpersonen en online platformen een handeling van algemene
strekking is in de zin van artikel 2, sub a, van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Met betrekking tot de uitvoeringshandelingen die in artikel 66 en 67 worden voorgesteld
lijkt vooralsnog geen sprake van een essentieel onderdeel en kan het kabinet zich
zodoende vinden in de keuze om deze bevoegdheid aan de Commissie toe te kennen. Daarbij
kan het kabinet zich vinden in de keuze voor een uitvoeringshandeling, omdat door
deze handelingen wordt gewaarborgd dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden
wordt uitgevoerd. Hierbij voorziet de voorgestelde verordening in de raadplegingsprocedure,
conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet acht voor artikel 66
de onderzoeksprocedure meer op zijn plaats nu het gaat om uitvoeringshandelingen van
algemene strekking.
In artikel 69 is bepaald dat de bevoegdheden tot het vaststellen van gedelegeerde
en uitvoeringshandelingen voor onbepaalde tijd wordt verleend. Tegelijkertijd krijgen
het Europees parlement en de Raad de bevoegdheid om deze delegatie in te trekken.
Het kabinet geeft echter de voorkeur aan het verlenen van deze bevoegdheid voor een
bepaalde tijd, met stilzwijgende verlenging.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel treedt in werking 20 dagen na de publicatie en is van toepassing drie
maanden na die datum. Deze inwerkingtredingstermijn acht het kabinet te kort voor
totstandkoming van de benodigde uitvoeringswetgeving en gaat zich inzetten voor een
termijn die voldoende tijd laat voor een zorgvuldig wetgevingsproces.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie stelt voor om vijf jaar na inwerkingtreding en daarna iedere vijf jaar
te evalueren. Het kabinet steunt dit.
e) Constitutionele toets
Het voorstel moet bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud online door zowel
private partijen als overheden en onafhankelijk toezichthouders. Dit kan gevolgen
hebben op de informatievrijheid online. Gegeven het grote belang van informatievrijheid
in een democratische rechtsstaat is voorzichtig- en terughoudendheid op zijn plaats.
Tegelijkertijd helpt de bestrijding van illegale inhoud online ook bij de bescherming
van het recht op de persoonlijke levenssfeer. Bijvoorbeeld waar het gevoelige informatie
betreft die zonder toestemming online wordt gedeeld (bijv. «wraakporno»). Daarnaast
moet bij het verschaffen van toegang tot informatie zoals dat in het voorstel onder
meer wordt geregeld voor toezichthouders en academisch onderzoekers de persoonlijke
levenssfeer van burgers ook worden gewaarborgd. Het is van belang dat het voorstel
de juiste balans weet te vinden tussen de diverse grondrechten die erdoor worden geraakt.
Het kabinet ziet in het voorstel duidelijk aandacht voor deze balans maar zal hier
blijvend aandacht voor hebben.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Om uitvoering te geven aan de DSA mogen lidstaten zelf de bevoegde autoriteiten aanwijzen
en de taken verdelen voor het toezicht en handhaving van de DSA. Een (of meerdere)
bestaande onafhankelijke autoriteit(en) zal (zullen) als bevoegde autoriteit voor
het toezicht op de DSA worden aangewezen. Eén van die onafhankelijke autoriteiten
zal ook de rol van DDC worden toegewezen. De voorgestelde bevoegdheden en de ruimte
die daar nog wordt gelaten aan lidstaten lijken afdoende om de uitvoerbaarheid van
de verordening te waarborgen. Gedurende de onderhandelingen zal hier blijvend aandacht
aan worden besteed en zo nodig voorstellen worden gedaan ter verbetering.
b) Handhaafbaarheid
DDC’s krijgen in het voorstel ruime handhavende bevoegdheden. Zoals het opleggen van
boetes of dwangsommen, en het verplichten tot het staken van inbreukmakende activiteiten,
of het uitvoeren van proportionele remedies. In het huidige voorstel lijken de toezichthouders
voldoende bevoegdheden te krijgen om de DSA effectief binnen Nederland te handhaven.
Naast de handhaving van tussenpersonen in Nederland is ook de grensoverschrijdende
handhaafbaarheid een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Ongeacht het land
van vestiging van een tussenpersoon moet de DSA worden gehandhaafd. In dit kader is
het positief dat er ten behoeve van de grensoverschrijdende handhaving van de verordening
procedures worden geïntroduceerd voor de samenwerking tussen toezichthouders en/of
de Commissie. Er is tevens een escalatieprocedure in geval van onenigheid.
Ook de handhaving jegens tussenpersonen uit derde landen is een belangrijk aandachtspunt
voor het kabinet. De verplichting om een juridisch vertegenwoordiger aan te wijzen
binnen de EU ondersteunt hierin. Vooral ook omdat die afzonderlijk aansprakelijk kan
worden gehouden voor naleving van de DSA door zijn opdrachtgever. Alhoewel deze maatregelen
de handhaafbaarheid verbeteren zal het kabinet in de onderhandelingen kritisch kijken
naar de effectiviteit ervan.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.