Brief regering : Voortgang uitvoering beleidsnota ‘Van Voorlichten tot verplichten’
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 364 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2021
Graag stel ik uw Kamer op de hoogte van de geboekte voortgang op het gebied van Internationaal
                  Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Sinds ik u de beleidsnota «Van Voorlichten
                  tot Verplichten; een nieuwe impuls voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
                  Ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) stuurde, zijn op verschillende terreinen stappen gezet. Ik bericht u graag waar
                  wij staan ten aanzien van sectorale samenwerking, het IMVO steunpunt, de uitwerking
                  van de bouwstenen voor IMVO wetgeving en de ontwikkelingen in Europa met betrekking
                  tot IMVO wetgeving. Zoals bekend heeft het kabinet een sterke voorkeur voor een Europese
                  brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en een grotere
                  effectiviteit van beleid. Het kabinet werkt de bouwstenen voor due diligence wetgeving
                  uit, primair om het Europese traject te beïnvloeden. Maar Nederland is op deze manier
                  ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen zodra
                  blijkt dat Europa te lang op zich laat wachten.
               
Ik neem deze gelegenheid ook te baat om uw Kamer te berichten over de uitvoering van
                  de motie van de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 26 485, nr. 341) over het continueren van de ondersteuning van en betrokkenheid bij IMVO-convenanten
                  en de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 345), die het kabinet verzoekt om nog voor het einde van deze kabinetsperiode met een
                  nota te komen waarin het de bouwstenen voor toekomstige wetgeving uitwerkt en daarin
                  een algemene zorgplicht voor alle bedrijven op te nemen, overeenkomstig de OESO-richtlijnen
                  voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Ook heb ik in het notaoverleg
                  van 8 december jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 361) twee toezeggingen gedaan, te weten de toezegging uw Kamer in februari te informeren
                  over vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving, inclusief nieuwe wegingsmomenten,
                  en de toezegging uw Kamer te informeren over het tijdpad voor meer informatie over
                  nieuw beleid op het gebied van sectorale samenwerking. Met deze brief voldoe ik aan
                  deze toezeggingen.
               
Daarnaast voldoe ik in deze brief aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens de begrotingsbehandeling
                  op 28 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 30, items 3 en 8), om aan uw Kamer te rapporteren over de werking en uitvoering van de vernieuwde
                  IMVO-diplomatie door de Nederlandse posten. Tot slot ga ik in deze brief – naar aanleiding
                  van de motie van het lid Van Raan c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 38) – in op een sterkere borging van vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid.
                  Deze motie kwam voort uit de begrotingsbehandeling van 2 december jl. (Handelingen II
                  2020/21, nr. 32, debat over begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
               
Sectorale samenwerking
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
                  maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is aangegeven dat de overheid partij blijft bij de huidige IMVO-convenanten voor
                  de termijn waarvoor deze convenanten zijn afgesloten en dat zij met dezelfde inzet
                  aan tafel blijft zitten waar het lopende onderhandelingen betreft. Dit betekent dat
                  de overheid de huidige (financiële) ondersteuning van en betrokkenheid bij de convenanten
                  die momenteel in uitvoering of onderhandeling zijn, zal continueren.
               
In de beleidsnota is ook aangegeven dat het kabinet sectorale initiatieven ten behoeve
                  van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) in lijn met de OESO-richtlijnen
                  en/of impact binnen specifieke thema’s of ketens wil blijven stimuleren. Het is de
                  verwachting dat de ondersteuning van sectorale samenwerking (met name) het peloton
                  en de koplopers zal helpen om precompetitief en ambitieus samen te werken aan IMVO.
                  Dergelijke samenwerking kan ook worden opgezocht als opstap om aan een gepaste zorgvuldigheidsverplichting
                  te kunnen gaan voldoen. In een vernieuwde sectorale aanpak passen bovendien initiatieven
                  die opvolging geven aan (reeds) afgelopen IMVO-convenanten. Momenteel worden de voorwaarden
                  en inhoudelijke kaders voor die sectorale samenwerking ingevuld. Hiertoe wordt bepaald
                  in hoeverre sectorale initiatieven kunnen worden ondergebracht binnen de bestaande
                  inzet, modaliteiten en financieringen en waar additionele steun nodig is, zowel bij
                  het opstellen van inhoudelijke doelstellingen als in de financiering. De inrichting
                  van de sectorale samenwerking wordt in samenhang met de uitwerking van de bouwstenen
                  voor IMVO-wetgeving en de inrichting van het IMVO-steunpunt gedaan, aangezien er een
                  belangrijke wisselwerking zal zijn met de nieuwe IMVO-regelgeving. Op die manier wordt
                  bereikt dat de bindende en niet-bindende onderdelen van de nieuwe mix aan IMVO-maatregelen
                  elkaar versterken. Het steunpunt zal een prominente rol spelen in het bijeenbrengen
                  van initiatieven van stakeholders en het uitwisselen van kennis en ervaring.
               
Volgens het voorziene tijdpad (eerste kwartaal 2021) wordt momenteel binnen de overheid
                  en bij stakeholders, zoals de huidige convenantpartijen, de bedrijven en het maatschappelijk
                  middenveld, specifieke inbreng opgehaald voor de vormgeving en inrichting van de sectorale
                  samenwerking. Op het terrein van sectorale samenwerking zijn immers juist de behoeften
                  van stakeholders cruciaal. Hierbij wordt eveneens de Sociaal Economische Raad (SER)
                  om inbreng gevraagd. Deze inbreng wordt benut bij de formulering van de inhoudelijke
                  en financiële kaders. Uit gesprekken met de SER blijkt dat de geleerde lessen en ervaringen
                  die de SER heeft opgedaan als secretariaat bij de huidige IMVO-convenanten daarbij
                  zeer waardevol zijn. Na de vaststelling van de inhoudelijke kaders wordt de financiële
                  ondersteuning vormgegeven. Naar verwachting wordt dit eind 2021 afgerond.
               
IMVO-steunpunt
In de eerder genoemde beleidsnota is een IMVO-steunpunt een belangrijk onderdeel van
                  de beleidsmix. Het steunpunt vervult een spilfunctie («one stop shop») in het IMVO-beleid.
                  Via het steunpunt moeten bedrijven worden voorgelicht over, en ondersteund worden
                  bij, het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. Het steunpunt moet bovendien versnippering
                  van dienstverlening voorkomen en helpen de regeldruk voor bedrijven te beperken.
               
De werkzaamheden voor de oprichting van dit steunpunt zijn gestart. Er zijn gesprekken
                  gevoerd met partijen die expertise hebben die relevant is voor een adequate vormgeving
                  en inrichting van het steunpunt. Bij deze partijen is de afgelopen jaren veel kennis
                  en expertise opgebouwd op het gebied van IMVO. Het betreft hier de vakbonden, maar
                  ook de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de SER, het Initiatief Duurzame
                  Handel (IDH), MVO Nederland, en het Nationaal Contact Punt (NCP). Ook Invest International
                  is betrokken. Met deze input wordt nu een concreet plan voor het steunpunt tot stand
                  gebracht. Via een brede stakeholderconsultatie dit voorjaar zullen we hierin ook de
                  belangen van de doelgroepen van het steunpunt en de dienstverlening die zij vragen
                  betrekken.
               
Uitwerking bouwstenen voor IMVO-wetgeving
Met uw Kamer kwam ik overeen dat ik u in februari zou berichten over de stand van
                  zaken met betrekking tot de uitwerking van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving. Er zijn
                  concreet drie bouwstenen van belang voor de uitwerking van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
                  die primair worden ingezet voor de beïnvloeding van de vormgeving van een dergelijke
                  verplichting op EU-niveau. Het gaat om de bouwstenen over de reikwijdte van regelgeving,
                  de eisen die aan ondernemingen worden gesteld en het toezicht en sancties. De uitwerking
                  van alle drie is ter hand genomen. Conform planning zullen deze bouwstenen later dit
                  voorjaar gereed zijn.
               
Bouwsteen – Reikwijdte
De OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UN Guiding
                  Principles) zijn van toepassing op alle bedrijven die internationaal ondernemen. De
                  SER beveelt in haar advies «Samen naar duurzame ketenimpact»1 aan dat «bij de uitwerking van wetgeving gezorgd wordt voor maximale aansluiting
                  bij de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles en hierbij een zo breed mogelijke
                  toepassing van de internationale raamwerken gestimuleerd wordt (inclusief MKB)». Daarom
                  wordt, in lijn met de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 345), beoogd om te komen tot een algemene zorgplicht voor alle bedrijven overeenkomstig
                  de OESO-richtlijnen.
               
De ingewonnen adviezen en onderzoeken geven tegelijkertijd aan dat bij de reikwijdte
                  van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting rekening moet worden gehouden met de proportionaliteit
                  en uitvoerbaarheid van het beleid in relatie tot de effectiviteit. Ook IMVO-regelgeving
                  die vorm krijgt in de EU dient proportioneel en effectief te zijn.
               
In lijn met het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) loopt daarom
                  momenteel een onderzoek naar de regeldruk die voortvloeit uit maatregelen die bedrijven
                  verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Op die manier wil het kabinet
                  zicht krijgen op de regeldrukkosten voor ondernemingen van zowel een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting als van een specifieke gepaste zorgvuldigheidsverplichting, gericht op kinderarbeid. Uitgangspunt, dat we
                  ook de onderzoekers vragen te hanteren, is dat een verplichting de stappen van het
                  gepaste zorgvuldigheidsproces zoals beschreven in de OESO-richtlijnen zal voorschrijven.
                  Aan de onderzoekers is gevraagd om de regeldrukkosten in perspectief te zetten, bijvoorbeeld
                  in verhouding tot de omzet. Het onderzoek wordt in de tweede helft van april opgeleverd.
                  De uitkomsten zullen ook op Europees niveau worden gedeeld, zodat deze meegenomen
                  kunnen worden bij de vormgeving van het Europese voorstel. Bovendien heb ik er bij
                  de Europese Commissie op aangedrongen dat een volwaardige effectbeoordeling door de
                  Raad voor regelgevingstoetsing2 geschiedt.
               
Er zijn, zoals bekend, verschillende opties voor de afbakening van de doelgroep van
                  een gepaste zorgvuldigheidsverplichting.
               
Zo kan gekeken worden naar de omvang van bedrijven. Ik gaf u als voorbeeld dat de
                  90%-doelstelling van het kabinet zich richt op internationaal opererende bedrijven
                  met 500 of meer werknemers en meer dan EUR 20 miljoen activa of meer dan EUR 40 miljoen
                  omzet. Dat kan ook voor de gepaste zorgvuldigheidsverplichting een eenduidige en plausibele
                  afbakening zijn. Of dat zo is, hangt mede af van de resultaten van het regeldrukonderzoek.
                  Het is hoe dan ook van belang dat de doelgroep zo gekozen wordt dat de verplichting
                  voor positieve impact zorgt in de waardeketen, zonder dat disproportionele druk op
                  de ondernemingen wordt gelegd.
               
Ook kan ervoor gekozen worden om een verplichting specifiek toe te passen op bedrijven
                  in risicosectoren. Voorwaarde daarvoor is wel dat objectief aangetoond moet kunnen
                  worden waarom welke sectoren en bedrijven in bepaalde risicocategorieën vallen en
                  hoe die risico categorieën worden gedefinieerd. Dat is om die reden een complexe benadering.
               
In lijn met de Wet Zorgplicht kinderarbeid, wordt in het afbakeningsvraagstuk meegenomen
                  of en, zo ja hoe, bedrijven die hun producten en diensten op de Nederlandse markt
                  afzetten, maar hier niet gevestigd zijn, onder een verplichting zouden kunnen worden
                  gebracht. Tevens zal hierbij de vraag worden betrokken of handhaving van zo’n verplichting
                  op ondernemingen die niet gevestigd zijn in Nederland juridisch mogelijk is.
               
De Commissie juridische zaken (JURI) van het Europees Parlement lijkt in haar eerste
                  concept eigen-initiatiefrapport te suggereren om geen afbakening te hanteren, maar
                  te werken met uitzonderingen. Zo zouden bijvoorbeeld bedrijven met een bepaalde omvang,
                  zoals het MKB, uitgezonderd kunnen worden van (een deel) van de verplichtingen als
                  blijkt dat er geen risico’s in hun keten bestaan of zij, vanwege hun positie in de
                  keten en hun omvang, niet in staat zijn om additionele acties te ondernemen om risico’s
                  te voorkomen of aan te pakken. Ook de initiatiefnota van de leden Voordewind, Alkaya,
                  Van den Hul en van Ojik «Tegen slavernij en uitbuiting – een wettelijke ondergrens
                  voor verantwoord ondernemen» (Kamerstuk 35 495, nr. 2) spreekt van een reikwijdte die alle bedrijven beslaat. Het kabinet heeft in reactie
                  op deze initiatiefnota kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in deze reikwijdte
                  voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting en het van groot belang te vinden dat
                  een dergelijke verplichting proportioneel is.
               
Bouwsteen – Eisen aan ondernemingen
Het doel van een gepaste zorgvuldigheidsverplichting is dat bedrijven risico’s voor
                  mens en milieu in de waardeketen voorkomen en/of aanpakken en daarover transparant
                  zijn. Dat betekent dat de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces, conform
                  de OESO-richtlijnen, in wetgeving verankerd moeten worden. Deze zes stappen zijn:
               
1. maatschappelijk verantwoord ondernemen integreren in beleid en managementsystemen
2. negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties identificeren
                        en beoordelen
                     
3. deze negatieve gevolgen stoppen, voorkomen of beperken
4. de praktische toepassing en resultaten monitoren
5. communiceren over hoe gevolgen worden aangepakt
6. zorgen voor herstelmaatregelen wanneer dit van toepassing is, of hieraan meewerken.
Door verankering van deze stappen werkt het proces van gepaste zorgvuldigheid preventief,
                  en is het afgestemd op de risico’s voor mens en milieu waarmee bedrijven geconfronteerd
                  worden. Daarbij wordt van bedrijven gevraagd dat ze een prioritering in de risico’s
                  aanbrengen en dat het proces flexibel is en aangepast kan worden aan de actuele situatie
                  van een onderneming. Het onderzoek naar opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten
                  van het Erasmus Platform for Sustainable Business and Human Rights3 biedt goede aanknopingspunten voor het vormgeven van deze eisen aan bedrijven. Het
                  onderzoek zullen we voor dit doel dan ook gebruiken. Dit onderzoek maakt onder meer
                  onderscheid tussen resultaats- en inspanningsverplichtingen. Het hebben van een plan
                  voor gepaste zorgvuldigheid is een voorbeeld van een resultaatsverplichting. Enkele
                  andere verplichtingen van de OESO-richtlijnen hebben in dit onderzoek een inspanningskarakter.
                  Zij nopen niet tot het bereiken van een specifiek resultaat maar tot het verrichten
                  van een inspanning, namelijk een adequate mate van zorg. Bijvoorbeeld: gebeurt het
                  opsporen van risico’s op nadelige gevolgen op een adequate manier?
               
De noodzaak om een verplichting op EU-niveau in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen
                  heb ik door middel van de beleidsnota en een non-paper, dat onder meer aan de verantwoordelijke
                  commissaris Reynders is aangeboden, al in de EU ingebracht. Ook de noodzaak de zes
                  stappen van gepaste zorgvuldigheid in de maatregel te verankeren, breng ik daarbij
                  onder de aandacht.
               
Bouwsteen – Toezicht en sancties
De precieze inrichting van het toezicht hangt af van regels die gesteld gaan worden
                  aan ondernemingen, in het bijzonder als het gaat om regelgeving op EU-niveau. Van
                  belang is dat bij de inrichting van het toezicht en de keuze voor sancties rekening
                  gehouden wordt met proportionaliteit, rechtszekerheid en effectiviteit van beleid.
               
Op dit moment wordt een optie verkend voor bestuursrechtelijke handhaving van een
                  gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dergelijke handhaving is ook voorzien in de EU
                  Conflictmineralenverordening die vanaf dit jaar van kracht is en hij komt aan bod
                  in het onderzoek naar opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten van het Erasmus Platform
                  for Sustainable Business and Human Rights. Zou voor bestuursrechtelijke handhaving
                  gekozen worden, dan moet deze structureel en systematisch plaatsvinden met inachtneming
                  van de huidige grenzen aan de (extraterritoriale) rechtsmacht bij het toezicht. Dit
                  geeft duidelijkheid over de normstelling en draagt bij aan rechtszekerheid voor ondernemingen.
                  Op dit moment worden in het kader van de verkenning gesprekken gevoerd met meerdere
                  mogelijke toezichthouders. In de context van het organiseren van toezicht, wordt de
                  optie betrokken om bij een toezichthouder te zijner tijd meldingen en/of directe klachten
                  te deponeren over niet-naleving van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting en de algemene
                  zorgplicht. Bepaald wordt tot slot of bij overtredingen van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting
                  een toezichthouder een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen, en
                  in hoeverre dergelijke sancties wenselijk zijn.
               
Ook wordt het idee van «dynamisch toezicht» verder onderzocht. Met «dynamisch toezicht»
                  wordt bedoeld dat het toezicht er niet zozeer op is gericht om te zien of bedrijven
                  fouten maken, maar op het stimuleren van bedrijven om het steeds beter te doen, daarbij
                  gebruik makend van in de markt bestaande goede voorbeelden.
               
Vervolg
In de huidige uitwerking van bovenstaande bouwstenen worden elementen van bestaande
                  gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de EU Conflictmineralenverordening, benut.
                  Tevens wordt periodiek van gedachten gewisseld met beleidsmakers in Europese lidstaten
                  waar een gepaste zorgvuldigheidsverplichting reeds van kracht is of waar aan de ontwikkeling
                  hiervan gewerkt wordt. Ook op nationaal niveau bestaat wetgeving waar lessen van geleerd
                  kunnen worden, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
                  (Wwft), waarin ook een gepaste zorgvuldigheidsverplichting is ingesteld, zij het niet
                  gerelateerd aan de internationale IMVO-kaders.
               
In de komende maanden worden experts en stakeholders nauw bij de uitwerking betrokken.
                  In maart is er een expertsessie over de eisen aan bedrijven evenals over vormen van
                  toezicht en sancties. Begin april worden stakeholders uit het maatschappelijk middenveld
                  en bedrijfsleven betrokken. Ook de SER en het ATR leveren hun input. Voorzien is dat
                  de bouwstenen dit voorjaar worden afgerond. Zo kan tijdig invloed uitgeoefend worden
                  op het Commissievoorstel.
               
Vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving
Commissie-initiatief over duurzaam ondernemingsbestuur
Eurocommissaris Reynders (Justitie en Consumentenzaken) kondigde in april 2020 aan
                  een initiatief te zullen ontwikkelen op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur,
                  waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt. Het Werkprogramma van de Europese
                  Commissie voor 2021 bevestigt dat het hier gaat om een wetgevend initiatief4. Het verwachte initiatief bevindt zich momenteel in de fase van dataverzameling.
                  Lidstaten en betrokken partijen worden door de Commissie opgeroepen om mee te denken
                  over het initiatief en input te leveren, bijvoorbeeld via een consultatie over de
                  routekaart van de Commissie («inception impact assessment») en via een publieke consultatie. Ook werkt de Commissie aan een volwaardige effectbeoordeling
                  («full impact assessment»). In de volgende paragraaf zal ik ingaan op de Nederlandse inzet bij deze Europese
                  ontwikkelingen.
               
Onderwijl werkt ook het Europees Parlement aan een eigen-initiatiefrapport op het
                  gebied van gepaste zorgvuldigheid. Het conceptrapport is op 27 januari jl. aangenomen
                  in de Commissie juridische zaken (JURI) van het Europees Parlement. In maart wordt
                  een plenaire stemming over het rapport verwacht.
               
Ook Europese lidstaten worden in toenemende mate actief op het beleidsterrein van
                  IMVO. Eind vorig jaar riepen zij gezamenlijk de Commissie op tot het ter tafel brengen
                  van een regelgevend voorstel over gepaste zorgvuldigheid. Dit is aldus verwoord in
                  de Raadsconclusies over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale waardeketens5, die onder Duits EU-voorzitterschap in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid
                  en Consumentenzaken (EPSCO) van 3 december jl. werden aangenomen. Tevens pleiten Europese
                  lidstaten in deze Raadsconclusies voor een gecoördineerde aanpak en het lanceren van
                  een EU IMVO Actieplan in 2021.
               
De aankondiging van de Commissie om met een voorstel voor regelgeving te komen, het
                  in stemming brengen van een eigen-initiatief-rapport van het Europees Parlement alsook
                  de recente oproep van alle Europese lidstaten in de bovengenoemde Raadsconclusies
                  zijn hoopgevend. Ik constateer bovendien dat de voortgang in de EU op schema ligt.
                  Zoals toegezegd in het notaoverleg IMVO op 8 december jl. heb ik opnieuw gekeken naar
                  een zinvol wegingsmoment van Europese IMVO-ontwikkelingen richting een dwingende maatregel.
                  Voor een gedegen afweging zijn zowel het voorstel van de Commissie, alsook de posities
                  van het Europees Parlement en van de lidstaten noodzakelijk. De Commissie geeft aan
                  dat een voorstel in het tweede kwartaal van 2021 wordt verwacht. In de zomer van 2021
                  is veel relevante en noodzakelijke informatie voorhanden. Voor die tijd is die informatie
                  nog verre van compleet. Vanuit dat perspectief blijft de zomer van 2021 een logisch
                  wegingsmoment. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet tijdig van
                  de grond komen, liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende
                  maatregelen.
               
Ontwikkelingen op andere relevante verplichtende maatregelen
Per 1 januari 2021 is de EU Verordening Conflictmineralen (2017/821) van kracht in
                  de Europese Unie, die voorziet in verplichte gepaste zorgvuldigheid voor bepaalde
                  importeurs van tin, tantalum, wolfraam en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden.
                  Een evaluatie van deze verordening is voorzien voor 1 januari 2023.
               
Tevens zal de Commissie in het eerst kwartaal van 2021 een voorstel doen voor herziening
                  van de richtlijn niet-financiële informatie (RNFI). Het kabinet zet daartoe in op
                  maximale aansluiting bij bestaande internationale raamwerken, zoals de OESO-richtlijnen
                  voor Multinationale Ondernemingen, het UN Guiding Principles Reporting Framework en de aanbevelingen uit de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD).
               
Ook overweegt de Commissie verplichte gepaste zorgvuldigheid als onderdeel van de
                  EU batterijenverordening en in het kader van de voor het tweede kwartaal aangekondigde
                  EU-maatregelen gericht op het voorkomen van ontbossing. Het Europees Parlement nam
                  in oktober 2020 een resolutie aan waarin het de Commissie oproept een dergelijk voorstel,
                  inclusief verplichte gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen, in te dienen.
               
Het kabinet benadrukt dat deze verschillende Europese initiatieven gericht op het
                  voorkomen van risico’s in de waardeketens van bedrijven steeds in samenhang moeten
                  worden bezien. Op die manier dient tevens voorkomen te worden dat dit leidt tot een
                  stapeling van verplichtingen voor bedrijven. Het uitgangspunt is daarbij een brede
                  zorgvuldigheidsverplichting, waar nodig aangevuld met (bestaande) sectorale initiatieven.
               
Nederlandse inzet op Europees niveau
Zoals aangegeven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» heeft het kabinet
                  zich steeds actief ingezet voor een Europese aanpak op het gebied van IMVO. Een Europese
                  aanpak zorgt voor een grotere impact in de keten en borgt een gelijk speelveld voor
                  bedrijven. Hierbij heeft het kabinet zich primair gericht op de Europese Commissie,
                  het Europees Parlement en op de samenwerking met andere Europese lidstaten.
               
Ten behoeve van een Europese due diligence verplichting heeft Nederland schriftelijke input geleverd op de consultatie over
                  de Routekaart van de Commissie («inception impact assessment») en op de publieke consultatie voor het aangekondigde Commissie-initiatief over duurzaam
                  ondernemingsbestuur. Hierin heeft het kabinet de evaluaties en onderzoeken die zijn
                  uitgevoerd in het kader van het project «IMVO-maatregelen in perspectief» nadrukkelijk
                  onder de aandacht gebracht bij de Commissie. Daarbij is de Commissie geattendeerd
                  op het nieuwe Nederlandse IMVO-beleid. In oktober sprak ik met Eurocommissaris Reynders
                  en stuurde ik hem en andere betrokkenen bij de Commissie, het Europees Parlement en
                  de lidstaten een non-paper waarin ik pleit voor een due diligence verplichting als onderdeel van een Europese doordachte mix aan maatregelen. De Nederlandse
                  input op beide consultaties zijn uw Kamer separaat toe gegaan (Kamerstuk 22 112, nr. 3044). Het non-paper ging u reeds toe (Kamerstuk 26 485, nr. 362).
               
Ik heb mij steeds actief ingezet voor gecoördineerd Europees beleid op het gebied
                  van IMVO, onder meer door middel van een EU IMVO Actieplan. Nederland heeft daarom
                  een actieve bijdrage geleverd aan de onderhandelingen over de eerder genoemde Raadsconclusies
                  inzake mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale waardeketens. Het belang van
                  een eenduidige EU-brede aanpak op IMVO heb ik ook steeds benadrukt in gesprekken met
                  mijn collega’s in andere Europese lidstaten, zoals recent in bilaterale gesprekken
                  met onder meer Duitsland, Frankrijk en België. Uit politieke en ambtelijke gesprekken
                  blijkt dat een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting op steeds meer draagvlak
                  kan rekenen onder Europese lidstaten.
               
Toezegging terug rapporteren over IMVO-richtlijn voor de posten
In 2019 zijn naar aanleiding van de motie van de leden Diks en Van den Hul (Kamerstuk
                  35 000 XVII, nr. 34) de IMVO-richtlijnen voor het postennet uitgebreid en geactualiseerd. De geüpdatete
                  richtlijnen zijn verspreid onder alle posten. Tijdens de begrotingsbehandeling op
                  2 december 2019 heb ik toegezegd dat over de effectiviteit van deze nieuwe richtlijnen
                  zou worden gerapporteerd naar aanleiding van het uitvoeren van een studie naar het
                  gebruik van de richtlijnen. In deze brief geef ik daar opvolging aan.
               
In de geactualiseerde richtlijnen worden vijf kerntaken voor de posten op IMVO gebied
                  gedefinieerd:
               
1. expertise opbouwen door de post;
2. bewustwording met betrekking tot IMVO creëren bij het bedrijfsleven;
3. ondersteuning bieden aan het Nederlandse bedrijfsleven bij maatschappelijk verantwoord
                        ondernemen;
                     
4. het toepassen van IMVO-voorwaarden bij het geven van steun aan bedrijven;
5. IMVO agenderen in het land van accreditatie.
Per activiteit worden praktische tools aangeboden en goede voorbeelden gedeeld.
Het doel van de studie was te achterhalen hoe posten de nieuwe richtlijnen waarderen
                  op gebruiksvriendelijkheid, werkbaarheid en begrijpelijkheid. Dat gebeurde via een
                  vragenlijst en via interviews.
               
Uit de studie is gebleken dat er bij posten een goed ontwikkeld bewustzijn is over
                  wat IMVO is en welke rol zij bij het uitdragen van deze richtlijnen spelen. Bijna
                  80% van de respondenten vond de IMVO-richtlijnen voor posten duidelijk, werkbaar en
                  gebruiksvriendelijk. De actieve betrokkenheid varieert tussen posten en hangt in grote
                  mate af van de activiteit van het Nederlandse bedrijfsleven in het land in kwestie.
                  Verreweg de meeste respondenten gaven aan naar aanleiding van de IMVO-richtlijnen
                  extra acties te hebben gepland of ondernomen, zoals het organiseren van sessies over
                  IMVO voor Nederlandse bedrijven in hun land.
               
De studie liet ook zien waar extra ondersteuning op prijs zou worden gesteld. Een
                  aantal posten gaf bijvoorbeeld aan zich graag te laten inspireren door goede voorbeelden
                  hoe andere posten met IMVO aan de slag zijn gegaan. De ondersteuning van de posten
                  bij het toepassen van de OESO-richtlijnen wordt, met inachtneming van de resultaten
                  van de studie, voortgezet langs de ingezette weg.
               
De posten leveren een belangrijke bijdrage bij het uitvoering geven aan ons beleid
                  buiten Nederland. Ze zijn vaak de eerste vraagbaak voor Nederlandse ondernemers met
                  vragen over ondernemen in een bepaald land. Van posten wordt verwacht dat ze relevante
                  expertise over de lokale context verzamelen en in gesprek gaan met lokale stakeholders
                  en autoriteiten. De richtlijnen geven gerichte handvatten om hun rol als dienstverlener
                  richting het Nederlands bedrijfsleven nog beter in te vullen.
               
Vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid
Op het terrein van gender heeft uw Kamer de motie van het lid Van Raan C.S. (Kamerstuk
                  35 570 XVII, nr. 38) aangenomen. Ik onderschrijf zeer dat aandacht nodig is voor gendergelijkheid en
                  vrouwenrechten, en heb hier ook in ander verband al vaak aandacht voor gevraagd. Het
                  kabinet geeft uitvoering aan de motie door tevens specifieke aandacht te besteden
                  aan vrouwenrechten en gendergelijkheid in het IMVO-beleid.
               
De basis van het IMVO-beleid zijn de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles.
                  Beide instrumenten hebben handleidingen ontwikkeld voor bedrijven om met een gender-lens
                  gepaste zorgvuldigheid toe te passen, en dus risico’s op het gebied van gender in
                  kaart te brengen en te voorkomen of aan te pakken6. Dit is nodig, want we weten dat vrouwen en meisjes in waardenketens bijzondere risico’s
                  ervaren en buitenproportioneel worden geraakt door algemene risico’s. Daarom is bij
                  de consultaties over de nieuwe beleidsnota met handelspartners in productielanden
                  specifiek aandacht besteed aan gender7. Daaruit bleek onder andere dat hoewel veel productielanden wel beleid hebben met
                  betrekking tot bijvoorbeeld gender-gerelateerd geweld, de implementatie daarvan uitblijft.
                  Ook is onderzoek uitgevoerd naar het genderbeleid bij grote Nederlandse bedrijven,
                  waarbij ook is gekeken naar het genderbeleid van bedrijven in hun waardenketens8. Mede uit deze consultatie en het onderzoek blijkt dat bedrijven nog moeite hebben
                  met het betrekken van genderspecifieke risico’s in hun toepassing van gepaste zorgvuldigheid.
                  Om bedrijven hierbij te helpen ontwikkelt de vrouwenrechtenorganisatie Women Win,
                  met behulp van een aan hen verstrekte subsidie, concrete handvatten om gender mee
                  te nemen in gepaste zorgvuldigheid. Women Win zal deze handvatten online en openbaar
                  aanbieden via het Gender-Responsive Due Diligence Platform. Dit platform is in een
                  vergevorderd conceptstadium en is in consultatie met relevante stakeholders tot stand
                  gekomen. Samen met het kabinet werkt Women Win aan een strategie om dit platform zo
                  breed mogelijk bij bedrijven onder de aandacht te brengen. Het platform wordt gelanceerd
                  op 8 maart 2021, internationale vrouwendag.
               
Ik vertrouw erop dat ik uw Kamer middels deze brief voldoende inzicht heb gegeven
                  in de voortgang van de uitvoering van de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten»
                  evenals de wijze waarop ik aan gedane toezeggingen heb voldaan.
               
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
