Brief regering : Voortgang hersteloperatie kindgebonden budget
31 066 Belastingdienst
Nr. 785
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2021
Sinds medio 2019 vindt de hersteloperatie kindgebonden budget plaats. Deze hersteloperatie
vindt plaats als gevolg van een omissie in de uitvoering waardoor ouders onterecht
geen kindgebonden budget hebben ontvangen. Uw Kamer is eerder over de aanpak van deze
hersteloperatie geïnformeerd1. Met deze brief informeren wij u over de voortgang van de hersteloperatie en de beëindiging
van de projectmatige aanpak van de operatie per 1 december 2020.
De omissie
De herstelde omissie betreft de toekenning van het kindgebonden budget aan ouders
die op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget moeten
worden geacht een automatische aanvraag te hebben gedaan. Deze aanvraag is destijds
niet in behandeling genomen omdat bij de interpretatie van de wet en het daarop volgend
ontwerp van het systeem hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden.
De hersteloperatie
De omissie is hersteld over de toeslagjaren 2013–2017 en voor de, tijdens de hersteloperatie,
nog lopende toeslagjaren 2018 en 2019. Daarnaast is de omissie naar de toekomst toe
in de systemen hersteld zodat nieuwe automatische aanvragen op de juiste wijze worden
verwerkt. Om deze omissie te herstellen, is door Toeslagen een tijdelijke projectorganisatie
in het leven geroepen.
Het herstellen en uitbetalen aan ouders over een periode in het verleden kent de nodige
onzekerheden. Het uitgangspunt hierbij is steeds geweest om voor de verschillende
groepen ouders en bijzondere situaties een zorgvuldige afweging te maken. Dit heeft
ertoe geleid dat betalingen die betrekking hebben op de herstelperiode 2013–2017 niet
zijn verrekend met openstaande toeslagschulden. Ook zijn betalingen over deze periode
tijdelijk als «bijzonder vermogen» in de Uitvoeringsregeling Awir aangemerkt. Ouders
kunnen op basis hiervan bij Toeslagen een verzoek indienen om de betaling niet als
vermogen mee te tellen voor de toepassing van de vermogenstoetsen van de huurtoeslag,
de zorgtoeslag of het kindgebonden budget. Verder is er tijdens de uitvoering van
de hersteloperatie een extra groep ouders bijgekomen die in aanmerking komt voor herstel2. Ten tijde van de start van de hersteloperatie was deze groep ouders niet in beeld.
Over deze complexiteit en onzekerheden hebben wij uw Kamer eerder geïnformeerd3.
Voortgang – beëindiging projectmatige aanpak
Bij aanvang van de hersteloperatie is geraamd dat het in totaal om € 420 mln. aan
betalingen gaat. Als gevolg van de hierboven genoemde uitbreiding van de groep rechthebbende
ouders is de raming tussentijds bijgesteld met circa € 78 mln. Het totaal van verwachte
nabetalingen kwam daarmee op € 498 mln.
In 2019 zijn circa 260.000 beschikkingen voor in totaal € 160 mln. uitbetaald. In
2020 zijn zo’n 352.000 beschikkingen met een totaalbedrag van circa € 293 mln. betaald.
Tot en met 2020 is daarmee in totaal zo’n € 453 mln. uitbetaald. De oorspronkelijke
raming van € 498 mln. is daarnaast geactualiseerd en bijgesteld tot € 478 mln. Ten
opzichte van de oorspronkelijke raming wordt dus naar verwachting zo’n € 20 mln. minder
uitbetaald door de herstelactie. Dit heeft hoofdzakelijk twee redenen: 1) ouders hebben
in de tussentijd zelf de aanvraag via het reguliere systeem gestart en 2) het gemiddelde
inkomen van de te herstellen ouders lag iets hoger dan aanvankelijk geraamd. De resterende
circa € 25 mln. kan naar verwachting in 2021 en later uitbetaald worden.
Overzicht uitgaven herstelactie (in € mln.)
Initiële raming
498
Herstel 2019
160
Bijstelling raming
– 20
Herstel 2020
293
Nog te herstellen
25
Totaal
478
Totaal
478
Resterende groepen ouders
Met ingang van 1 december 2020 is de afhandeling van de resterende beschikkingen belegd
in de reguliere uitvoering en is de projectorganisatie beëindigd. De resterende beschikkingen
(circa € 25 mln.) betreffen groepen ouders die op dit moment om verschillende redenen
nog niet kunnen worden beschikt en betaald:
• Een groep ouders waarvan het definitieve inkomen over het te herstellen toeslagjaar
ontbreekt. Zonder definitief inkomen is er geen grondslag om toe te kennen. Zodra
de definitieve inkomens bekend zijn, worden de betalingen alsnog gedaan (circa € 9.8
mln.).
• Een groep ouders waarvan als gevolg van bijvoorbeeld een vermoeden van een foutief
adres niet beschikt kan worden (circa € 9.5 mln.). Van deze groep wordt bezien of
de uitsluiting nog actueel is.
• Een groep ouders «vertrokken onbekend waarheen». Deze groep wordt door de reguliere
uitvoering gemonitord en wordt betaald zodra de benodigde gegevens beschikbaar zijn
(circa € 2.0 mln.).
• Een groep ouders waarvoor Toeslagen en de SVB opnieuw gegevens moesten uitwisselen
ten behoeve van de vaststelling. Deze worden in 2021 uitbetaald (circa € 0.4 mln.).
Motie Omtzigt/Bruins4
Een laatste resterende groep betreft de nabetalingen met een buitenland-component
(€ 3.6 mln.). Hierover heeft uw Kamer een gewijzigde motie van de Kamerleden Omtzigt
en Bruins aangenomen5. Deze motie ziet op de zorgvuldigheid van betalingen aan ouders met kinderen en/of
een partner in het buitenland. De uitvoering van deze motie heeft in de eerste plaats
het reguliere proces van de internationale uitvoering gevolgd. De ouders waarvan voldoende
zekere gegevens beschikbaar waren, zijn in 2020 beschikt en/of uitbetaald. Dit betreft
13.421 ouders (9.870 over de periode 2013–2017 en 3.551 over de jaren 2018 en 2019).
Van de resterende ouders (942) zijn onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om tot een
zorgvuldige uitbetaling over te gaan. Het gaat hierbij vooral om het ontbreken van
partner- en inkomensgegevens. Om ook aan deze ouders te kunnen betalen, is Toeslagen
gevraagd een uiterste inspanning te doen om alsnog de noodzakelijke gegevens te achterhalen.
Ook de SVB is verzocht om Toeslagen te ondersteunen om gegevens voor de vaststelling
van het kindgebonden budget volledig te krijgen. Zowel Toeslagen als de SVB hebben
aangegeven dat dit een langdurig en arbeidsintensief traject is met een onzekere uitkomst6. Dit wordt veroorzaakt door het vaak ontbreken van recente (buitenlandse) adresgegevens
van deze ouder(s). Toeslagen en de SVB zullen daarom als eerste stap proberen de recente
adresgegevens te achterhalen zodat ouders kunnen worden benaderd om de benodigde gegevens
aan te leveren. Als dit niet mogelijk blijkt of niet leidt tot de benodigde gegevens
(geen reactie) wordt bezien of benadering van de buitenlandse zusterorganen tot de
mogelijkheden behoort. De uitkomst van deze inspanningen zijn onzeker en afhankelijk
van ouders en zusterorganen. De ervaring leert bovendien dat dit zeer langdurige trajecten
zijn. De uiterste consequentie kan zijn dat Toeslagen niet tot uitbetaling kan overgaan.
Wij vinden het belangrijk om binnen de mogelijkheden er alles aan te doen om rechthebbende
ouders de toeslag na te betalen. Wij verwachten dat met deze inspanningen voor een
deel van deze ouders alsnog tot een betaling kan worden overgegaan. Hiermee beschouwen
wij de motie als afgedaan.
Vervolg
In 2021 zal op twee momenten (voorjaar en najaar) worden betaald aan de groepen resterende
ouders waarvan betaling alsnog mogelijk is geworden. Er zullen echter ook ouders zijn
die ook in 2021 niet hersteld kunnen worden. Naast de genoemde nabetalingen met een
buitenlandcomponent kan dit bijvoorbeeld gaan over een deel van de ouders in de groep
«vertrokken onbekend waarheen». Eind 2021 zullen wij opnieuw de stand van zaken opmaken
en bezien hoe om te gaan met de dan nog resterende groep ouders. Wij zullen uw Kamer
daarover eind 2021 informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën