Brief regering : Voortgang problematiek rijnvarenden met een Luxemburgse werkgever
26 834 Socialeverzekeringspositie van grensarbeiders
Nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag. 8 februari 2021
Met deze brief informeren wij u over de unilaterale oplossing die wij voor ogen hebben
voor een specifieke groep rijnvarenden die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel
valt en problemen ervaart bij het terugvorderen van eerder ten onrechte in Luxemburg
betaalde premies terwijl zij Nederlandse inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen
verschuldigd zijn. Wij willen een gebaar maken naar deze rijnvarenden en hen tegemoetkomen
ter hoogte van de in Luxemburg betaalde premie. Voordat wij daar dieper op ingaan,
merken wij op dat deze unilaterale oplossingsrichting bijzonder is, omdat Nederland
geen partij is bij de onterechte premiebetaling.
Achtergrond en aanleiding
Signalen dat deze rijnvarenden hun ten onrechte betaalde Luxemburgse premie niet terugkregen,
bijvoorbeeld omdat hun (ex-)werkgevers ondertussen failliet zijn, waren voor ons aanleiding
om met Luxemburg in gesprek te gaan over eventuele mogelijkheden tot premierestitutie
of tot premieverrekening in individuele gevallen. Dit naast maatregelen die wij hebben
ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg, om dit soort situaties
in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen1. Met deze maatregelen bevorderen wij dat de betaling van de premies voor de sociale
zekerheid conform de geldende aanwijsregels plaatsvindt.
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 26 834, nr. 50) hebben wij de uitgangspunten die wij hanteren voor het overleg met Luxemburg, het
verloop van de besprekingen en onze inzet in het vervolg daarvan uiteengezet. Op 27 augustus
2020 hebben wij u bovendien in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders over uitspraken
van de Hoge Raad van 10 juli 2020 inzake premieplicht van rijnvarenden laten weten
dat de uitspraken van de Hoge Raad geen reden voor ons zijn om de in onze brief van
1 juli jl. geschetste inzet te verlaten2.
Omdat het Luxemburgse uitvoeringsorgaan door capaciteitsgebrek als gevolg van COVID-19
onvoldoende tijd kan vrijmaken om grote stappen te maken, heeft de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst tijdens het AO Belastingdienst van
2 december 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 767) gemeld dat wij samen werken aan een unilaterale oplossing voor de problematiek van
de rijnvarenden en toegezegd uw Kamer daarover vóór het verkiezingsreces schriftelijk
te informeren. Wij willen namelijk niet dat de rijnvarenden de dupe worden van het
gebrek aan capaciteit in Luxemburg. Met deze brief komen wij deze toezegging na.
Unilaterale oplossing
Het staat niet ter discussie dat het voor een rijnvarende een zeer onaangename verrassing
is als hij de (belasting)heffing moet betalen van een bedrag dat hij als nettosalaris
ziet. Ook zijn wij ons er zeer van bewust dat de financiële druk van de Nederlandse
premieheffing in combinatie met de onterechte inhouding door de Luxemburgse werkgever
hoog kan zijn. Tegelijkertijd geldt dat in Nederland de werknemer de belasting en
premies volksverzekeringen over zijn loon betaalt3 en dat de onterechte inhouding van Luxemburgse premies4 een zaak is tussen de rijnvarende en zijn werkgever dan wel de Luxemburgse overheid.
Nederland is daarin geen partij.
Toch maakt een combinatie van factoren dat wij menen dat een specifieke groep rijnvarenden
in een zodanige positie verkeert dat een unilaterale maatregel een passende manier
is om ervoor te zorgen dat deze groep niet tussen de hiervoor genoemde invalshoeken
klem blijft zitten. De unilaterale maatregel die wij willen treffen past binnen het
internationale en nationale stelsel van belasting- en premieheffing en komt tegelijkertijd
de rijnvarenden wezenlijk tegemoet. Deze maatregel vergt nog wel nadere uitwerking
en verdere afstemming.
De oplossing houdt in dat Nederland vooruitlopend op een bilaterale afspraak met Luxemburg
een specifieke groep rijnvarenden unilateraal tegemoetkomt, voor het deel waarvoor dat nog niet
is gebeurd5, met een bedrag ter hoogte van de door hen betaalde – dat wil zeggen op het salaris
ingehouden – Luxemburgse premies in de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2015.
Door deze tegemoetkoming aan de rijnvarenden te verstrekken, worden zij zo veel als
mogelijk in de positie gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd indien conform de
geldende aanwijsregels in de juiste lidstaat, te weten Nederland, premie zou zijn
afgedragen.
De tegemoetkoming dient nadrukkelijk te worden geplaatst in het licht van het streven
naar een bilaterale oplossing en hiervoor zullen wij ons dan ook actief blijven inzetten.
Inzet van de gesprekken met Luxemburg is dat reeds geleverde prestaties niet worden
teruggevorderd en dat Luxemburgse tijdvakken die dubbelen met in Nederland opgebouwde
tijdvakken worden geschrapt. Daarmee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat oudedagsvoorzieningen
dubbel worden opgebouwd. Voor rijnvarenden, die reeds Luxemburgse uitkeringen ontvangen,
bijvoorbeeld voor de oudedagsvoorziening, zal in overleg met Luxemburg maatwerk moeten
worden geleverd. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat dit naar verwachting, waar
het gaat om de oudedagsvoorziening, maximaal 10 rijnvarenden betreft.
De unilaterale tegemoetkoming die wij voor ogen hebben omvat een samenhangend geheel
aan afspraken waarvan de details, onder meer rond de vastlegging, nog moeten worden
uitgewerkt en waarvoor een nieuw beleidskader moet worden gemaakt.
Nadat de Uitvoeringstoets op het beleidskader is afgerond, zal de Belastingdienst
nog enige tijd nodig hebben voor de afhandeling van deze tegemoetkoming. Wij realiseren
ons dat het voor de rijnvarenden heel belangrijk is om te weten waar zij aan toe zijn.
Met enige voorzichtigheid ten aanzien van de uitwerking en afstemming die nog nodig
is, streven wij naar een afhandeling binnen enkele maanden nadat de kaders voor de
tegemoetkoming vastliggen. Zelfs als informatie over de inhoudingen in Luxemburg moet
worden opgevraagd, denken wij dat de tegemoetkoming in het eerste kwartaal van 2022
kan worden afgerond.
Volledigheidshalve merken we op dat – ook in de situaties waarin de rijnvarenden een
wezenlijke tegemoetkoming ontvangen – er per saldo nog steeds sprake kan zijn van
substantiële bedragen die moeten worden betaald, omdat de Luxemburgse socialezekerheidsbijdrage
lager ligt dan de premies volksverzekeringen. Ook kan nog inkomstenbelasting verschuldigd
zijn. Tot de afronding van onze voorgenomen oplossing, blijft de invorderingspauze
voor deze groep rijnvarenden van kracht. Wanneer betaling te zijner tijd tot financiële
moeilijkheden leidt, kunnen de rijnvarenden de Belastingdienst verzoeken om een betalingsregeling.
De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Omvang en kenmerken van de doelgroep
De periode waarin wij streven naar maatwerkoplossingen voor het verleden, beperkt
zich tot de periode 1 mei 2010 tot en met eind 2020.
De inwerkingtreding van Verordening 883/2004 met ingang van 1 mei 2010 kan tot onduidelijkheid
hebben geleid bij werkgevers en werknemers in de Rijnvaart over de geldende regels
rondom procedurele aspecten ten aanzien van de Rijnvarendenovereenkomst6. Mogelijk nog bestaande twijfel over de geldende regels rondom procedurele aspecten
ten aanzien van de Rijnvarendenovereenkomst is overigens weggenomen met de arresten
van de Hoge Raad van 10 juli 2020 en de recente uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep van 22 oktober 20207.
Verder bestaat bij rechtstreekse toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst geen meldplicht
van werken in meer dan één lidstaat. Dit kan ertoe geleid hebben dat rijnvarenden,
voor wie ten onrechte in Luxemburg premies zijn ingehouden, niet in een vroeg stadium
in beeld zijn gekomen bij de Nederlandse uitvoeringsinstanties. Ook is van belang
dat bij rechtstreekse toepassing van de Rijnvarendenovereenkomst een overlegprocedure
met daaraan gekoppeld een procedure voor premieverrekening ontbreekt.
Het is nadrukkelijk onze bedoeling om ons te richten op situaties vanaf 1 mei 2010.
Tot die tijd gold immers (al jarenlang) het Rijnvarendenverdrag en was over de werking
daarvan geen onduidelijkheid.
In de toekomst dient afdracht van premies in de verkeerde lidstaat zoveel mogelijk
te worden voorkomen door de relevante aanwijsregels te volgen om het toepasselijke
socialezekerheidsregime vast te stellen. De in onze brief van 17 december 2019 genoemde
maatregelen dragen hieraan bij. De werkgevers in de Rijnvaart en de rijnvarenden zelf
kunnen, zoals wij meermaals hebben aangegeven, daaraan eveneens bijdragen door onverplicht
een zogenoemde A1-verklaring aan te vragen.
In het geval van Luxemburg maakt de wettelijke Luxemburgse termijn van vijf jaar voor
de terugvordering van ten onrechte betaalde premies – die alleen via de werkgever
kan verlopen – dat de werkgever over de eerste jaren na 1 mei 2010 bovendien geen
premies meer kan terugvragen bij de Luxemburgse uitvoeringsorganisatie.
De periode waarin wij streven naar maatwerkoplossingen valt uiteen in twee delen:
Periode 1: 1 mei 2010 tot 1 januari 2016
Voor rijnvarenden die binnen de hiervoor genoemde kaders vallen en werkten voor een
inmiddels gefailleerde werkgever, kan worden betoogd dat zij gedupeerd zijn door het
gedrag van hun werkgever, dat zij tegelijkertijd grotendeels afhankelijk zijn van
hun werkgever voor het vinden van een oplossing (premies worden in tegenstelling tot
veel andere landen door Luxemburg niet aan werknemers in persoon gerestitueerd), dat
het voor hen inmiddels niet meer mogelijk is om hun werkgever aan te spreken en dat
het systeem niet voorziet in een oplossing voor deze groep.
Op basis van dossieronderzoek van de Belastingdienst betreft dit 109 rijnvarenden.
De tegemoetkoming zoals hiervoor geschetst zou op hen van toepassing zijn.
Daarnaast zijn er bij de Belastingdienst 24 rijnvarenden bekend die werk(t)en voor
een nog actieve werkgever. Wij onderzoeken nog of deze rijnvarenden redelijkerwijs
de voor Luxemburg ingehouden premies op hun (voormalige) werkgevers kunnen verhalen.
Bij de uitwerking van de tegemoetkoming zullen we bezien of het wenselijk is om deze
groep daar eveneens voor in aanmerking te laten komen.
Sinds de invorderingspauze van 16 maart 2020 zijn nauwelijks nieuwe situaties in beeld
gekomen. Dit beeld geeft vertrouwen dat de groep goed in beeld is. Wel zal een meldpunt
worden gecreëerd, zodat geen bestaande situaties worden gemist.
Periode 2: de jaren 2016 tot en met 2020
Op basis van dossieronderzoek van de Belastingdienst zijn 13 werknemers in beeld die
werk(t)en voor een nog actieve werkgever. Voor deze periode kunnen de Luxemburgse
werkgevers van de rijnvarenden ten aanzien van wie onverschuldigd Luxemburgse premies
op het loon zijn ingehouden, een verzoek tot premierestitutie indienen in Luxemburg.
Dit is mogelijk op grond van de Luxemburgse wet- en regelgeving. Omdat het in de geïnventariseerde
situaties gaat om rijnvarenden van werkgevers die actief en gevestigd zijn in Luxemburg,
is de verwachting dat de werkgevers bekend zijn met de processen en procedures rondom
premierestitutie. Waar mogelijk kunnen wij in het overleg met Luxemburg een bemiddelende
rol spelen, mocht premierestitutie in deze jaren toch op problemen stuiten.
Invorderingsmaatregelen
Zoals ook in de brief van 1 juli 2020 is aangegeven, heeft de Staatssecretaris van
Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst u in zijn brief van 1 april 2020 geïnformeerd
over het pauzeren van invorderingsmaatregelen bij rijnvarenden met een werkgever in
Luxemburg8. Hiertoe is besloten omdat het treffen van invorderingsmaatregelen vooruit zou lopen
op de uitkomsten van overleg met Luxemburg over eventuele mogelijkheden tot premierestitutie
of premieverrekening.
Om deze toezegging snel na te komen, is de op rijnvarenden gerichte invorderingspauze
omwille van de snelheid preventief ingevoerd bij rijnvarenden die potentieel tot de
doelgroep behoren. Dat waren rijnvarenden bij wie mogelijk heffing van premies volksverzekeringen
zou kunnen samenlopen met de onterechte inhouding van Luxemburgse premies. Vervolgens
is voor personen binnen deze groep, waarbij sprake is van een schuld bij de Belastingdienst,
ervoor gezorgd dat er per 16 maart 20209 geen invorderingsmaatregelen plaatsvinden, ongeacht of de uitstaande schuld betrekking
had op de problematiek van deze brief. Inmiddels is na dossieronderzoek duidelijk
in welke situaties over loon afkomstig van een Luxemburgse werkgever premies volksverzekeringen
zijn geheven. Het gaat om de hiervoor genoemde 146 rijnvarenden (109+24+13); ongeveer
de helft van de oorspronkelijk geïnventariseerde groep. Voor deze 146 rijnvarenden
blijft, zoals gezegd, de toezegging van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst gelden en worden er in de komende periode geen invorderingsmaatregelen
getroffen. Voor de andere rijnvarenden zullen – indien aan de orde – eventuele invorderingshandelingen
worden hervat dan wel gestart. Deze worden overigens voorafgegaan door contact met
de individuele belastingplichtige. Bij het hervatten of starten van invorderingsmaatregelen
wordt gelijke tred gehouden met het herstarten van invordering in algemene zin als
onderdeel van het steun- en herstelpakket voor banen en economie in het kader van
de coronacrisis.
Vervolg
Zodra het beleidskader gereed is en de Belastingdienst deze maatregel kan gaan uitvoeren,
zullen de desbetreffende rijnvarenden hiervan persoonlijk op de hoogte worden gesteld
om hen zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen over het vervolg. We zullen
uw Kamer daarnaast vóór het zomerreces schriftelijk informeren over de voortgang op
zowel de unilaterale tegemoetkoming als de nog lopende besprekingen met Luxemburg.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën