Brief regering : Verkenning Galan Groep 'Omwille van goed onderwijs'
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 899 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2021
Met deze brief reageren wij op het bijgaande rapport «Omwille van goed onderwijs,
verkenning scenario’s kennisinfrastructuur onderwijs» van de Galan Groep1. Deze verkenning hebben wij gevraagd naar aanleiding van eerdere adviezen die in
november 2019 zijn verschenen «Slimme verbindingen» van de Landelijke Werkgroep Kennisinfrastructuur
van de sectorraden en «Samen ten dienste van school» van de Onderwijsraad. Deze brief
gaat tevens in op het TIAS-onderzoek «Zicht op sturingsdynamiek» uit 2017.2
Belang van versterking kennisinfrastructuur voor verbetering onderwijskwaliteit
Verbetering van de kwaliteit en kansengelijkheid in het onderwijs vraagt om structurele
aandacht. Een betere benutting van kennis kan een belangrijke bijdrage leveren aan
onderwijs dat werkt voor alle leerlingen en studenten. De Onderwijsinspectie signaleert
al geruime tijd dat beschikbare kennis nu niet optimaal wordt gebruikt voor het verbeteren
van onderwijs op scholen, instellingen en opleidingen. Dit geldt voor alle onderwijssectoren,
van het primair onderwijs tot het wetenschappelijk onderwijs, al is de problematiek
in iedere onderwijssector net verschillend.
Ook onderwijsbeleid kan meer en beter gebaseerd worden op wat er bekend is over beleidstheorie
en effect van interventies.
Er zijn verschillende redenen waarom scholen, opleidingen en instellingen nu onvoldoende
gebruik maken van kennis van effectieve praktijken om hun onderwijs te verbeteren.
De verkenning van de Galan Groep benoemt mede op basis van de eerdere rapporten van
de Landelijke Werkgroep Kennisinfrastructuur van de sectorraden en Onderwijsraad de
volgende knelpunten:
– Er is de nodige kennis, maar deze is vaak niet in overzichtelijke en bruikbare vorm
voor het onderwijs (en het beleid) beschikbaar
– Weinig onderlinge deling van kennis en weinig vertaling van lokale kennisopbouw via
co-creatie naar generieke kennis
– Beperkte onderzoeks- en evaluatiecultuur op scholen
– Weinig aandacht voor sectoroverstijgende vraagstukken
Ook in de coronacrisis liepen scholen, opleidingen en instellingen er tegenaan dat
er, bijvoorbeeld op het gebied van digitalisering, te weinig voor scholen en opleidingen
makkelijk vindbare kennis was om goed gebruik te kunnen maken van elders al beproefde
methodieken.
In de verkenning worden drie scenario’s geschetst voor versterking van de kennisinfrastructuur:
1) zet in op de regio; 2) landelijk kennis bundelen en ontsluiten 3) thematisch innoveren.
Volgens de Galan Groep vraagt uitvoering van een van deze scenario’s om gerichte,
structurele investeringen tussen de 70 en 85 miljoen euro per jaar.
Regionale kennishubs en een landelijk kenniscentrum
Gezien de verschenen rapporten lijkt een combinatie van regionale kennishubs en een
vorm van een landelijk kenniscentrum het meest verstandig voor het aanpakken van de
bovengenoemde knelpunten. Ook in het advies «Slimme verbindingen» van de sectorraden
wordt gepleit voor een combinatie van regionale en landelijke kennispunten.
Leraren leren het meest van elkaar. Ze vinden elkaars ervaringen belangrijk voor het
verbeteren van onderwijs. Deze ervaringen kunnen nog meer worden gevoed door (wetenschappelijke)
kennis. In regionale kennishubs vinden daarom kennisverspreiding, vraagarticulatie
en samen onderzoeken plaats in netwerken van scholen. Dergelijke kennishubs kunnen
een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van regionale kennisecosystemen.
Naast het verspreiden van kennis kunnen ze ook helpen bij het ophalen van vragen bij
scholen en het doen van praktijkgericht onderzoek. In het verlengde van de aanbevelingen
uit het TIAS-onderzoek om een overload aan sturingsinstrumenten te vermijden is het
van belang om hierbij zoveel mogelijk bij bestaande netwerkstructuren aan te sluiten.
Hier is ook samenhang met de beleidsreactie op het advies van Merel van Vroonhoven
en de eerdere beleidsreactie op het rapport van McKinsey «Een verstevigd fundament
voor iedereen».
In een landelijk kenniscentrum wordt wetenschappelijke kennis (ook over de sectoren
heen) gebundeld en geordend zodat deze bruikbaar is voor de leraren(teams), scholen
en instellingen die hier in hun eigen praktijk mee aan de slag gaan. Daarbij is een
belangrijke rol weggelegd voor «boundary crossers» tussen onderwijs en onderzoek zoals
ook de Onderwijsraad bepleit.
Een dergelijke ordeningsslag maakt het kenniscentrum ook voor beleids-vraagstukken.
Daarmee wordt inzichtelijker wat wij weten over effectieve (beleids)interventies.
Daarbij gaat het niet zozeer om het doen van meer onderzoek, maar om het opstellen
en verzamelen van bruikbare inzichten en overzichten voor de beleidspraktijk.
Bij een landelijk kenniscentrum gaan de gedachten uit naar een gezaghebbende, onafhankelijke
autoriteit voor het hele onderwijs waar ook aandacht is voor bijvoorbeeld doorlopende
leerlijnen en overgangen tussen sectoren. Zo kunnen scholen, instellingen en opleidingen
ook over sectoren heen van elkaar leren. Daarbij is uiteraard oog voor verschillen
in bijvoorbeeld schaal en cultuur.
Box: voorbeelden mogelijke rol kenniscentrum voor praktijk en beleid
Praktijk
Een kenniscentrum kan handreikingen bieden voor vragen vanuit de praktijk. Leraren
die aanlopen tegen specifieke vragen op het gebied van bijvoorbeeld leesonderwijs
of manieren om studiesucces te vergroten kunnen bij het kenniscentrum terecht voor
tips op wetenschappelijke basis. Daarbij is nadrukkelijk ruimte voor verschillende
methodes en perspectieven.
Beleid
Voor het beleid is het van belang om een goed overzicht te hebben van wat er bekend
is over de effectiviteit van verschillende beleidsopties. Een voorbeeld is de vraag
op welke manier digitale middelen het best kunnen worden ingezet om de kwaliteit van
het onderwijs voor verschillende groepen leerlingen en studenten te verbeteren. Een
kenniscentrum kan beleid voorzien van een systematisch overzicht van de voors en tegens
van verschillende beleidsopties, zonder hier een gericht advies aan te koppelen (zoals
bijvoorbeeld een adviesorgaan als de Onderwijsraad wel als nadrukkelijke taak heeft).
Ook de toenemende beschikbaarheid van data biedt nieuwe mogelijkheden voor onderzoek
en kennisbenutting (zie bijvoorbeeld de activiteiten van het Nationaal Cohortonderzoek
Onderwijs, NCO). Tegelijkertijd vraagt dit ook aandacht voor een goede borging van
privacy en andere risico’s.
De uitwerking van een landelijk kenniscentrum en de verhouding tussen landelijk en
regionaal vragen nog verdere doordenking, ook in relatie tot bestaande partijen zoals
NRO.
Ruimte voor scholen en instellingen om met inzichten aan de slag te gaan is randvoorwaarde
Kennisbenutting kan uiteindelijk alleen tot stand komen op scholen en onderwijsinstellingen
zelf. Dit vraagt dat er op scholen, opleidingen en instellingen voldoende expertise
en tijd is om hiermee aan de slag te gaan. Randvoorwaarden binnen de school/opleiding/instelling
zijn cruciaal om tot geslaagde benutting van kennis te komen. Daaronder vallen een
op structurele verbetering gerichte schoolcultuur, ruimte, tijd en aandacht voor professionele
ontwikkeling van onderwijsprofessionals en voldoende middelen om met verbeteringen
aan de slag te gaan. Dit vereist een goede verankering in het onderwijssysteem om
ervoor te zorgen dat het gebruik van kennis niet vrijblijvend blijft. Daarbij is het
van belang dat er ruimte is voor verschillende aanpakken per sector.
De voorgestelde versterking van de kennisinfrastructuur draagt bij aan een onderwijssysteem
van hogere kwaliteit waarin meer evidence-informed gewerkt wordt. Een eventuele intensivering
in de kennisinfrastructuur kan een nieuw kabinet integraal wegen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media