Brief regering : Stand van zaken uitvoering Agenda horizontale privacy
34 926 Initiatiefnota van het lid Koopmans: Onderlinge privacy
Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2021
Op 7 juni 2019 zond ik u de kabinetsvisie op de bescherming van de horizontale privacy.
In die visie stelt het kabinet zich als doel dat burgers zich vrij en veilig voelen
in een digitaliserende wereld. Om dit doel te bereiken moeten burgers, bedrijven en
instellingen zich meer bewust worden van de risico’s op het gebied van privacy, zodat
ze daar zelf beter rekening mee kunnen houden. Waar de privacy in het gedrang komt,
moeten mensen meer mogelijkheden hebben om daar tegen op te treden, en waar nodig
worden de normen voor privacybescherming door de overheid versterkt.1
Om dit doel te bereiken heeft het kabinet een Agenda horizontale privacy opgesteld
waarin wordt ingezet op:
• vergroting van het privacybewustzijn,
• vergroting van het handelingsperspectief en
• versterking van de normering.2
Aan het slot van de kabinetsvisie heb ik u toegezegd uw Kamer voor de zomer van 2020
te informeren over de uitvoering van de maatregelen die in deze agenda zijn genoemd.
Door COVID-19 heeft de uitvoering van deze toezegging enige vertraging opgelopen.
Met deze brief doe ik deze toezegging mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties alsnog gestand.
1. Vergroting privacybewustzijn
Voorlichting
Een van de voornemens uit de Agenda horizontale privacy is de start van publiekscommunicatie
die burgers meer bewust moet maken van de privacyrisico’s bij het gebruik van bijvoorbeeld
digitale applicaties. De start van deze campagne, die aanvankelijk dit voorjaar zou
plaatsvinden, heb ik tot begin volgend jaar uitgesteld.
De reden daarvoor is dat binnen het kabinet is afgesproken om publiekscampagnes, zolang
de Coronacrisis dat vergt, te concentreren op onderwerpen die met deze crisis verband
houden. Daarnaast heeft onderzoek plaatsgevonden naar de frequentie van horizontale
privacyschendingen in zowel milde als ernstige vorm. Op basis van de uitkomsten daarvan wordt
bekeken hoe de verschillende doelgroepen goed kunnen worden bereikt.
Omdat het geven van voorlichting over privacy en de bescherming van persoonsgegevens
ook tot de wettelijke taak van de Autoriteit persoonsgegevens (AP) behoort, worden
de activiteiten in het kader van de campagne nauw met haar afgestemd.
Om de boodschap langdurig en breder onder de aandacht te brengen is het voornemen
om in 2021 de campagne te herhalen en de samenwerking met partners verder uit te bouwen.
Een ander speerpunt binnen het thema «voorlichting» vormt de voorlichting over de
AVG aan het MKB. In mijn brief van 4 juni 2019 over de voorgenomen wijziging van de
Uitvoeringswet AVG c.a. heb ik u al geïnformeerd over activiteiten die de AP op dat
vlak heeft ontwikkeld en nog zal ontwikkelen.3
Herziening onderwijscurriculum
Met het oog op de bescherming van de privacy acht het kabinet het wenselijk dat kinderen
al op jonge leeftijd leren verantwoord met sociale media om te gaan. Zoals uit de
Agenda horizontale privacy blijkt, kan de lopende herziening van het curriculum voor
het primair en voortgezet onderwijs daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Bij
deze herziening maakt een veilige en verantwoorde omgang met sociale media deel uit
van het nieuwe leergebied «Digitale geletterdheid». In de kabinetsreactie op de herzieningsvoorstellen
die de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 9 december jl. aan
de Tweede Kamer heeft aangeboden, heeft hij aangegeven dat er voor digitale geletterdheid
een uitwerking ligt waarmee dit leergebied een goede plek in het curriculum kan krijgen.4 Daarnaast werkt het Netwerk Mediawijsheid sinds 2008 aan het «mediawijzer» maken
van de Nederlandse samenleving. Het Netwerk werkt daarbij samen met meer dan duizend
netwerkpartners. Hier zijn ook organisaties bij aangesloten die betrokken zijn bij
het onderwerp privacy. De website van het Netwerk Mediawijsheid, mediawijsheid.nl,
biedt een breed publiek informatie over allerhande thema’s omtrent het verstandig
omgaan met digitale media.
2. Vergroting handelingsperspectief
Privacywijzer voor burgers en bedrijven
Een van de voorgenomen maatregelen om het handelingsperspectief voor burgers en bedrijven
te vergroten was de ontwikkeling van een webportaal (de Privacywijzer) met praktische
handreikingen die mensen helpen bij het uitoefenen van de rechten die zij op basis
van de AVG hebben, en met hulpmiddelen voor bedrijven om aan de AVG te voldoen. In
mijn brief van 31 oktober 2019 over voorgenomen wijzigingen van de Uitvoeringswet
AVG heb ik u al bericht dat de ontwikkeling van de Privacywijzer is stopgezet. Gebleken
was dat het webportaal «Hulpbijprivacy» van de AP inmiddels zo breed werd opgezet
en zodanig werd ingericht dat het de functie van de toegezegde Privacywijzer kon overnemen.5
Laagdrempelige voorziening om privacyschendend beeldmateriaal van internet te verwijderen
In de Agenda horizontale privacy heeft het kabinet onderzoek naar een gebruiksvriendelijke
voorziening voor burgers aangekondigd om onrechtmatige online content die tot hen
te herleiden is, op een snelle wijze te laten verwijderen. Het onderzoek hiernaar
is op 1 september jl. afgerond. De beleidsreactie op dit onderzoek stuur ik met deze
brief mee.
Tijdens de plenaire behandeling van het burgerinitiatief internetpesten heb ik u ook
toegezegd op Europees niveau aandacht te vragen voor het opnemen van een verplichting
voor IT-platformen om onder bepaalde omstandigheden NAW-gegevens te verstrekken.6 Inmiddels heeft de Europese Commissie aangekondigd dat de ecommerce Richtlijn zal
worden herzien door middel van het zogenoemde Digital Services Act (DSA) pakket. Wat
betreft het Nederlands standpunt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de gewijzigde
motie van het lid Middendorp, die aan uw Kamer is aangeboden met de Geannoteerde Agenda
van de Telecomraad van afgelopen juni7 en naar de Geannoteerde Agenda van de Telecomraad van oktober jl. Een belangrijk
uitgangspunt is dat de DSA moet bijdragen aan een sterke interne markt voor digitale
diensten, de borging van publieke belangen en fundamentele rechten, en het voorkomen
van administratieve lasten. Hierbij geldt dat fundamentele rechten die offline gelden,
ook online moeten gelden. De DSA moet het tegengaan en bestrijden van illegale of
onrechtmatige content, diensten en activiteiten ondersteunen. Ook moet er voldoende
ruimte bestaan om in het kader van de opsporing en vervolging verplichtingen te kunnen
opleggen aan de verschillende IT-platformen.8
Verbetering collectieve procedures
Het in de Agenda genoemde onderzoek naar verbetering van de mogelijkheden van het
voeren van een collectieve actie tegen een schending van de privacy bij big-data-toepassingen
heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «De Modernisering
van het Nederlands Procesrecht in het licht van Big Data: Procedurele waarborgen en
een goede toegang tot het recht als randvoorwaarden voor een data-gedreven samenleving».9 Op 20 november is de kabinetsreactie op een drietal onderzoeken naar algoritmen,
waaronder het hiervoor genoemde onderzoek, aan de Tweede Kamer aangeboden.
3. Versterking normering
Strafbaarstelling wraakporno en seksuele intimidatie
Wraakporno kan een ernstige aantasting van de privacy opleveren. Met het oog daarop
is sinds 1 januari jl. – mede ter uitvoering van het regeerakkoord – misbruik van
seksueel beeldmateriaal (wraakporno) zelfstandig strafbaar gesteld in artikel 139h
van het Wetboek van Strafrecht.10 Daarnaast is in mei van dit jaar een voorontwerp van het Wetsvoorstel seksuele misdrijven
in consultatie gegeven, waarin strafbaarstelling van (online) seksuele intimidatie
is opgenomen. Deze strafbaarstelling ziet op overlastgevend en opdringerig gedrag
dat intimideren tot doel heeft. Het beoogt daarmee de (online) veiligheid van mensen
verder te verbeteren.
Aanpak filmen van verkeersslachtoffers en andere hulpbehoevenden
Het fotograferen of filmen van verkeersslachtoffers en andere personen in hulpbehoevende
toestand om deze beelden vervolgens online te delen, grijpt diep in op de privacy
van betrokkenen en hun naasten.
Foto’s en filmbeelden kunnen bijdragen aan het opsporen van strafbare feiten en het
verklaren van ongelukken. Het delen van deze beelden leidt echter tot schade voor
gefilmden of hun nabestaanden. Wanneer filmbeelden van ongevallen worden verspreid
en online worden geplaatst, dan kan dit worden aangemerkt als een vorm van onrechtmatige
online content. Over de wijze waarop onrechtmatige online content kan worden verwijderd,
verwijs ik naar de bijgevoegde beleidsreactie.
Daarnaast is sinds 15 december 2019 het wederrechtelijk belemmeren van een hulpverlener
gedurende de uitoefening van zijn beroep in zijn vrijheid van beweging strafbaar gesteld
in artikel 426ter WvSr. Deze bepaling biedt de mogelijkheid repressief om op te treden
tegen het hinderen van hulpverleners.
In dit verband verdient eveneens vermelding het initiatiefwetsvoorstel van de leden
Van Toorenburg (CDA), Kuiken (PvdA) en Van den Berge (GroenLinks) dat de strafbaarstelling
beoogt van de publicatie van beelden van personen die hulp behoeven of van overledenen.
Dit voorstel is thans in internetconsultatie.
In de Agenda horizontale privacy heb ik een publiekscampagne aangekondigd om mensen
op hun verantwoordelijkheid aan te spreken en de consequenties van hun handelen te
laten inzien. Deze campagne zal deel uitmaken van de eerder in de brief genoemde campagne
om het privacybewustzijn te vergroten. Zoals ik met betrekking tot die campagne al
heb aangegeven, is deze campagne in verband met de Coronacrisis tot begin 2021 uitgesteld.
Aanscherping AVG in relatie tot de datamacht grote techbedrijven en profilering
Met betrekking tot de grote techbedrijven is in de Agenda horizontale privacy aangekondigd
dat wordt onderzocht of de wettelijke eisen in de AVG ten aanzien van deze bedrijven
kunnen worden aangescherpt om de hoeveelheden gegevens die zij over personen verwerken
te beteugelen. Het heeft daarnaast willen inzetten op wettelijke voorschriften die
specifieker zijn dan die in de AVG om risico’s van profilering tegen te gaan bij bijvoorbeeld
het aanbieden van producten en diensten. Zoals voorgenomen, heeft het kabinet dit
onderdeel laten zijn van de evaluatie van de AVG.
In januari 2020 is de Raadspositie ten aanzien van de door de Europese Commissie uit
te voeren evaluatie van de AVG vastgesteld.11 Hierin benoemt de Raad dat de grote invloed van zogenoemde grote techbedrijven zorgen
wekt. Daarbij is mede op verzoek van Nederland benoemd dat het zinvol is te onderzoeken
of de AVG-rechten van betrokkenen met succes kunnen worden geëffectueerd jegens grote
techbedrijven. Inmiddels is het evaluatieverslag van de Europese Commissie verschenen.
Daarin benoemt de Commissie specifiek het belang van effectieve handhaving van de
AVG jegens grote techbedrijven. Daarbij is het, naast het inzetten van alle tot toezichthouders
beschikking staande handhavingsinstrumenten en het voldoende financieren van toezichthouders
in de hele EU, essentieel dat er meer duidelijkheid komt over het samenwerkingsmechanisme
van de toezichthouders en het toezicht op grensoverschrijdende verwerkingen. Ik steun
deze oproep en bezie dan ook of de Nederlandse toezichthouder voldoende budget heeft
om effectief toe te zien op de AVG.
Voorts geeft de Commissie aandacht aan het door Nederland aangebrachte punt over het
effectueren van rechten, specifiek het recht op de overdraagbaarheid van gegevens.
Indien met meer succes van dit recht gebruik gemaakt wordt, kunnen betrokkenen immers
makkelijker overstappen naar andere aanbieders van (digitale) diensten. Ik ben zeer
tevreden dat de Commissie zoveel nadruk legt op de noodzaak voor effectievere toepassing
van dit recht in de digitale economie en dit koppelt aan aanstaande initiatieven die
voortvloeien uit haar datastrategie.
Hoewel de Nederlandse zorgen doorklinken in het evaluatieverslag leidt dit niet tot
een aanscherping van de bestaande normen. Dit kan worden bezien in de bredere context
van het verslag, waarin de Commissie focust op de nadere uitwerking en handhaving
van het bestaande kader. Bij brief van 4 december jl. (Kamerstukken 22 112 en 32 761, nr. 2994) heb ik uw Kamer mijn reactie gezonden op het evaluatieverslag AVG van de Europese
Commissie
Waar het evaluatieverslag van de Commissie geen directe aanleiding biedt om normen
aan te scherpen, constateer ik dat de datamacht van grote techbedrijven wordt geadresseerd
in andere Europese trajecten, bijvoorbeeld op het gebied van mededinging. Voorts kan
nog worden gewezen op het aankomende Europese initiatief ten aanzien van de DSA, waarin
onder meer de verantwoordelijkheden van platforms nader wordt bezien. Het kabinet
zal zich inspannen om in deze trajecten waar nodig verbindingen te leggen met de AVG
en de fundamentele rechten die daarmee worden geborgd.
Wat betreft het aanscherpen van de wettelijke voorschriften om te voorkomen dat er
met gebruik van algoritmen wordt gediscrimineerd bij het aanbieden van producten of
diensten, heeft het kabinet in reactie op de motie van het lid Buitenweg12 inzicht gegeven in hoe dergelijke discriminatie kan worden voorkomen. Kern daarvan
is dat, hoewel dit specifieke onderwerp het evaluatieverslag van de Commissie niet
heeft gehaald, het kabinet zich blijft inzetten om in Europees verband te bezien waar
en in welke vorm extra transparantieverplichtingen nodig zijn. Concreet voorbeeld
is de recente modernisering van het EU-consumentenrecht waarbij additionele informatieverplichtingen
zijn geïntroduceerd voor de inzet van algoritmen bij het personaliseren van prijzen.
Verder wijst het kabinet op de mogelijkheden om verdere regels voor bepaalde algoritmen,
waaronder op het gebied van transparantie en uitlegbaarheid, vast te stellen bij de
uitwerking van Europese voorstellen op het gebied van Artificiële Intelligentie.13
Uit haar strategie voor de komende jaren, verwoord in «Focus AP 2020–2023», blijkt
dat datamacht en profilering ook belangrijke prioriteiten van de AP zijn. In het focusgebied
«datahandel» noemt de AP als aandachtsgebieden onder meer: toezicht op doorverkoop
data, internet of things (zie ook hierna), profilering, en behaviorial advertising.14 Het kabinet neemt de visie van de AP op deze punten uiteraard mee in de verdere beleidsontwikkeling.
Mededingingsbeleid in relatie tot online platforms
Om de ongewenste effecten tegen te gaan die het gevolg van marktmacht van sommige
platforms kunnen zijn, zet het kabinet in op meer bevoegdheden voor een toezichthouder
om op Europees niveau in te grijpen. Voor een toelichting op deze inzet verwijs ik
naar de brief die de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 20 april
jl. over dit onderwerp aan uw kamer heeft geschreven.15 Daarnaast heeft de Europese Commissie op 15 december jl. het voorstel voor de «Digital
Services Act» gepubliceerd, een vernieuwde basis voor digitale diensten.16
Inventarisatie risico’s nieuwe technologische ontwikkelingen
In de Agenda horizontale privacy heeft het kabinet aangekondigd dat het wenselijk
is om bij nieuwe technologische ontwikkelingen in een veel vroeger stadium na te denken
over de risico’s van deze ontwikkelingen voor de privacy van burgers. Tegen die achtergrond
heeft het kabinet besloten onderzoek te laten doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie
voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze
risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University
met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s
in horizontale relaties». Dit rapport heb ik uw Kamer op 20 april jl. aangeboden.
Daarbij heb ik de verwachting uitgesproken uw Kamer in het najaar een beleidsreactie
op het onderzoek toe te zenden.17 In deze beleidsreactie, die bij deze brief is gevoegd, onderstreep ik dat het verbod
op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zoals biometrie, slechts onder strikte
voorwaarden kan worden doorbroken. Om elke onduidelijkheid hierover weg te nemen,
wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Uitvoeringswet AVG (Verzamelwet gegevensbescherming)
voorzien in een wijziging van artikel 29 van de UAVG. In de wettekst wordt expliciet
opgenomen dat de uitzonderingsgrond van artikel 29 alleen kan worden toegepast wanneer
dat nodig is voor een zwaarwegend algemeen belang. Met deze dubbele noodzakelijkheidstoets
(noodzakelijk voor de authenticatie of beveiligingsdoeleinden én noodzakelijk omwille
van een zwaarwegend algemeen belang), geeft de UAVG beter invulling gegeven aan de
eis van artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG De privacybescherming in het
horizontale domein wordt daarmee versterkt.
Tot slot is vermeldenswaardig dat, op basis van de uitkomsten van de consultatie van
het witboek kunstmatige intelligentie18, de Europese Commissie doende is te onderzoeken of op dit gebied Europese regelgeving
tot stand dient te komen.
Een andere ontwikkeling die de aandacht van het kabinet heeft getrokken, is het commercieel
gebruik van DNA. Gebruik daarvan door iemand kan gegevens blootleggen over verwanten
die daar niet om hebben gevraagd en dit ook niet wensen. Daarom onderzoek ik welke
risico’s dit gebruik voor de privacy van betrokkenen kan meebrengen en hoe deze risico’s
kunnen worden beperkt. Dit onderzoek vergt meer tijd dan aanvankelijk werd gedacht.
Wel verwacht ik u in het eerste kwartaal volgend jaar over de uitkomst van dit onderzoek
te kunnen informeren.
Beteugeling spyware
Als gevolg van technologische ontwikkelingen zijn producten waarmee gemakkelijk kan
worden gespioneerd, goedkoper en makkelijker beschikbaar. Daarom heb ik in de Agenda
horizontale privacy aangekondigd te laten onderzoeken of er in aanvulling op de al
bestaande mogelijkheden in het strafrecht ook andere manieren zijn om spyware te reguleren
en de risico’s van het gebruik daarvan voor de privacy te verminderen. Daarbij zou
ook het gebruik van hobbydrones worden betrokken. Een en ander heeft geresulteerd
in een rapport van Tilburg University met als titel «Spioneren met hobbydrones en
andere technologieën door burgers: een verkenning van de privacyrisico’s en reguleringsmogelijkheden».
Dit rapport heb ik uw Kamer op 23 juni jl. aangeboden (Kamerstuk 34 926, nr. 10). Daarbij heb ik de verwachting uitgesproken uw Kamer in het najaar een beleidsreactie
op het onderzoek toe te zenden waarin ik inga op de verkende privacyrisico’s en conclusies
zal trekken met betrekking tot de onderzochte reguleringsopties. Voorts is 22 juli
jl. door Tilburg University het rapport aangeboden «Het recht op privacy in horizontale
verhoudingen». Daarin is onderzocht in hoeverre de situatie in Nederland zich verhoudt
tot vier andere Europese landen, en of daaruit lering kan worden getrokken. De beleidsreactie
op beide rapporten is gevoegd bij deze brief. Uiteraard is de AP bij de totstandkoming
van deze beleidsreactie betrokken.
Ten aanzien van drones zal een belangrijke stap worden gezet met Verordening (EU)
2018/1139 van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart.
Deze Verordening stelt scherpere voorwaarden aan het gebruik van drones, niet louter
ten behoeve van de veiligheid en het milieu, maar ook uitdrukkelijk ter bescherming
van de privacy van burgers. Onder de Verordening gelden meer voorschriften om drones
te gebruiken en wordt een minimaal kennisniveau verplicht bij gebruik en wordt eenvoudiger
herleidbaar aan wie een drone toebehoort. De Verordening laat ruimte aan lidstaten
om ter bescherming van de privacy aanvullende regels vast te stellen. Mijn departement
gaat hierover in het eerste kwartaal van 2021 met het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat in overleg. Ook zal mijn departement begin 2021 een privacyhandleiding
voor het gebruik van drones publiceren. Deze informatie draagt bij aan bewustwording
aan de zijde van de dronebestuurder en informeert de gedupeerden over de mogelijkheden
die hen ten dienste staan.
Privacywaarborgen smart cities
De in de Agenda genoemde «Code goed digitaal openbaar bestuur» waaraan thans wordt
gewerkt, zal mede van belang zijn voor bescherming van de privacy bij de verdere ontwikkeling
van smart cities en de binnen dat concept bestaande relatie met burgers en bedrijven.
Streven is de code in het eerste kwartaal van 2021 te publiceren.
De AP heeft onderzocht hoe privacywaarborgen en de bescherming van persoonsgegevens
in de ontwikkeling en implementatie van smart city-toepassingen binnen Nederlandse
gemeenten zijn vormgegeven. Het onderzoek heeft als doel om inzicht te verkrijgen
in de kansen en risico’s van smart city-toepassingen in relatie tot privacy. In de
eerste fases van het onderzoek is gebleken dat de volwassenheid van de privacywaarborgen
in gemeentelijke organisaties nog niet altijd op het gewenste niveau is. De bevindingen
naar aanleiding van het onderzoek worden in het laatste kwartaal van 2020 gepubliceerd.
De AP zal op basis hiervan aanbevelingen of good practises delen en guidance geven aan FG’s en verantwoordelijken om de verdere ontwikkeling van privacyvriendelijke
smart cities in Nederland te ondersteunen.
Daarnaast bestaat de wens bij de AP om de rol van gemeenten ten aanzien van private
initiatieven inzake smart cities te verduidelijken.
Minimumveiligheidseisen IoT-apparaten
De koppeling van apparaten via het internet (IoT) kan, als de beveiliging niet goed
is geregeld, ernstige inbreuken op de privacy veroorzaken. Zoals in de Agenda is beschreven,
wordt op initiatief van Nederland in EU-verband onderzocht welke minimumveiligheidseisen
via de Radio Equipment Directive (RED), die is geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet,
gesteld kunnen worden aan (draadloze) IoT-apparaten zoals smart watches en interactief
speelgoed. Apparaten die niet aan de minimumeisen voldoen, kunnen dan van de markt
worden geweerd en gehaald. In Nederland houdt het Agentschap Telecom toezicht op deze
richtlijn. Verwacht wordt dat een daartoe benodigd besluit van de Europese Commissie
uiterlijk in het voorjaar van 2021 wordt genomen, waarna met een overgangstermijn
de genoemde minimumeisen zullen gaan gelden in de hele EU.
Ook de AP besteedt aandacht aan IoT-apparaten door met bedrijven en andere toezichthouders
over de (privacy)eisen voor IoT-apparaten te spreken. Daarnaast heeft de AP in het
afgelopen jaar tweemaal een informatieblad uitgebracht voor burgers waarmee zij de
privacyrisico’s van IoT-apparaten zelf kunnen verminderen. Dit is de handleiding «Connected
car? Bescherm uw privacy!»19 en de handleiding «Internet of Things en smart home? Bescherm uw privacy!»20.
Financiële basis Autoriteit persoonsgegevens
Normering kan niet zonder toezicht en handhaving. De AVG heeft ingrijpende veranderingen
meegebracht voor de Autoriteit Persoonsgegevens en haar toezicht. Inmiddels heeft
de AP ervaring met de AVG opgedaan. In 2019 bedroegen de totale middelen die de AP
van het ministerie heeft ontvangen € 20.492.000. Zoals in de brief «Taken en budgetontwikkeling
AP» van 16 oktober 201921 is aangekondigd, laat ik met de AP gezamenlijk een budgetonderzoek uitvoeren. Dit
onderzoek is 2 november 2020 afgerond. Bij brief van 19 november jl. heb ik de eindrapportage
met de resultaten van dit onderzoek aan uw Kamer aangeboden en daarbij de vervolgstappen
geschetst.
4. Overige maatregelen
In de bijlage bij de Kabinetsvisie op de bescherming van de horizontale privacy zijn
in reactie op de voorstellen uit de initiatiefnota «Onderlinge privacy» van het lid
van uw Kamer Koopmans22 eveneens maatregelen aangekondigd. Voor zover die niet al eerder in deze brief aan
de orde zijn gekomen, wordt hierna de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering
van die maatregelen beschreven.
Faciliteren van online aangifte bij onderlinge privacy-schendingen
In de initiatiefnota werd onder meer bepleit om slachtoffers van onderlinge privacy-schendingen
te faciliteren met de mogelijkheid om daarvan online aangifte te doen.
De mogelijkheid om online aangifte te doen beperkt zich op dit moment tot relatief
eenvoudige delicten als diefstal, vernieling en oplichting. Hoewel deze mogelijkheid
geleidelijk aan wordt uitgebreid, is het niet realistisch om te verwachten dat zij
spoedig ook zal kunnen benut voor delicten op het vlak van onderlinge privacyschendingen,
zoals wraakporno. Daarvoor is de context waarbinnen dergelijke delicten zich voordoen,
veelal te complex. Wel werkt de politie aan een omnichannel-strategie waardoor men
op meerdere manieren in contact kan komen met de politie.
Versterken van het recht op vergetelheid
Het voorstel in de initiatiefnota «Onderlinge privacy» om de uitoefening van recht
op vergetelheid te versterken door het doen van aangifte mee te laten wegen in het
urgent honoreren van een verzoek heeft geleid tot de volgende mededeling op de website
van de AP: «Let op: heeft de verzoeker aangifte gedaan bij de politie tegen het delen
van zijn of haar persoonsgegevens? Bijvoorbeeld in het geval van wraakporno? Overweeg
dan of u het verzoek met meer urgentie kunt behandelen.»23
In de initiatiefnota werd ook gepleit voor de ontwikkeling van standaardprotocollen
voor vergetelheidsverzoeken. Dergelijke protocollen zijn in de vorm van antwoorden
op vragen die ondernemers zich kunnen stellen, opgenomen op de website van de AP.24
Dialoog met mensen, bedrijven en organisaties uit de praktijk
Voor het creëren van voldoende draagvlak voor het kabinetsbeleid met betrekking tot
de bescherming van de horizontale privacy is van belang dat bij de ontwikkeling daarvan
ook organisaties en bedrijven worden betrokken die hiervoor relevante inbreng kunnen
leveren. Vertegenwoordigers van mijn ministerie blijven daarom dan ook contact houden
met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en organisaties die het privacybelang
behartigen, om met elkaar van gedachten te wisselen over onderwerpen en ontwikkelingen
die de bescherming van de onderlinge privacy raken. Daarbij zullen zij ook de AP blijven
betrekken.
5. Slot
Aan het slot van de Agenda horizontale privacy is opgemerkt dat deze agenda kan worden
aangevuld met nieuwe fenomenen, die voor een groot gedeelte terug te brengen zijn
tot online privacy-schendingen en andere onrechtmatige gedragingen. Ook uw Kamer vraagt
geregeld aandacht voor nieuwe fenomenen die de kop opsteken zoals doxing25 en deep nudes26. Omdat het bij deze fenomenen in de kern ook steeds gaat om gedeeltelijk strafbare
feiten, gedeeltelijk onrechtmatige handelingen en gedeeltelijk ongewenste gedragingen,
kiest het kabinet ervoor om deze fenomenen steeds in de bredere context van de aanpak
van illegale online content, onrechtmatige online content en ongewenste online content
te bezien. Dat betekent dat ik – hoezeer ik ook de bezorgdheid van de Kamer over deze
fenomenen deel – de focus wil leggen op de onderliggende mechanismen bij al deze fenomenen,
om op die wijze het handelingsperspectief van slachtoffers te kunnen vergroten. De
Agenda horizontale privacy zal, als daartoe aanleiding bestaat, te zijner tijd evenwel
zeker van nieuwe onderwerpen worden voorzien.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Bijlage 1: Beleidsreactie onderzoeksrapporten horizontale privacy
Inleiding
Het WODC heeft drie onderzoeken gedaan op het terrein van privacy in horizontale verhoudingen.
Het eerste rapport «Het recht op privacy in horizontale verhoudingen», onderzoekt
met name in hoeverre de situatie waarop in Nederland horizontale privacy is gewaarborgd,
zich verhoudt tot andere Europese landen en of daaruit lering kan worden getrokken
met het oog op de horizontale privacybescherming in Nederland. In het rechtsvergelijkende
onderzoek zijn vier landen betrokken (Polen, Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk).
Het tweede rapport, «Spioneren met hobbydrones en andere technologieën door burgers:
een verkenning van de privacyrisico’s en reguleringsmogelijkheden», zond ik op 23 juni
jl. aan uw Kamer. In dit rapport is het resultaat te vinden van onderzoek naar producten
waarmee gemakkelijk kan worden gespioneerd en die als gevolg van technologische ontwikkelingen
goedkoper en makkelijker beschikbaar zijn. In het onderzoek is onder meer bezien in
hoeverre de wet- en regelgeving zich verhoudt tot het spioneren met drones en met
behulp van spionageapparatuur.
Het derde rapport, «Op het eerste gezicht, Een verkenning van gezichtsherkenning en
privacyrisico’s in horizontale relaties» inventariseert het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie
en gaat in op inbreuken die daardoor kunnen worden gemaakt op de privacy en hoe dit
kan worden voorkomen of beperkt.
Ik wil graag als volgt op deze rapporten reflecteren.
Privacy in horizontale verhoudingen: rechtsvergelijkend onderzoek
De onderzoekers concluderen dat de horizontale privacy in Nederland en de onderzochte
landen op een min of meer gelijke wijze is gereguleerd. In zowel Nederland als in
de onderzochte landen is de horizontale werking van grondrechten onderkend. Wat daarbij
een belangrijke rol speelt, naast het EVRM, is de Algemene Verordening gegevensbescherming
die in alle genoemde landen van kracht is. De onderzoekers komen tot de slotsom dat
de horizontale werking van grondrechten in de onderzochte landen weinig uiteenlopen
met het stelsel in Nederland.
In strafrechtelijk opzicht bestaan tussen de onderzochte landen (accent)verschillen. De rechtsvergelijking wijst niet op hiaten in de strafrechtelijke normering
van horizontale privacy schendingen in Nederland. Ik merk daarbij op dat het Wetboek
van Strafrecht nog onlangs (sinds 1 januari jl. met de Wet herwaardering strafbaarstelling
actuele delictsvormen, Stb. 2019, nr. 311) is herzien, mede naar aanleiding van voortschrijdende technologische ontwikkelingen.
Bij deze herziening is mede gekeken in hoeverre meer gedragingen die de persoonlijke
levenssfeer aantasten onder de strafwet dienen te vallen en daarbij de keuze gemaakt
om strafbaarstelling te beperken tot specifieke gedragingen. Op dit punt wordt hieronder
verder teruggekomen in het kader van het gebruik van spionageproducten en drones.
Spioneren met hobbydrones en andere technologieën
Het onderzoek «Spioneren met hobbydrones en andere technologieën door burgers: een
verkenning van de privacyrisico’s en reguleringsmogelijkheden» is nagegaan in hoeverre
het bestaande pakket aan wet- en regelgeving toegesneden is op de aanpak van schendingen
van de persoonlijke levenssfeer die door middel van spionageproducten plaatsvindt.
Onderzocht is of de bestaande wettelijke instrumenten aanvulling behoeven, en of er
ook andere manieren zijn om deze te reguleren.
In het onderzoek wordt een tweedeling gemaakt tussen spionageproducten in enge zin
(apparaten die in de eerste plaats zijn ontworpen of aangepast voor het heimelijk
verzamelen van informatie over personen) en spionageproducten in brede zin (apparaten
die kunnen worden gebruikt om heimelijk informatie over een persoon te verzamelen,
maar waarvan een dergelijke heimelijke verzameling van informatie niet het hoofddoel
is van ontwerp of gebruik). Voorbeelden van de eerste categorie zijn minicamera’s,
een pen met ingebouwde afluisterapparatuur, en locatietrackers (zowel fysieke apparaten
als spyware). Smartphones en hobbydrones met camera’s zijn voorbeelden van de tweede
categorie.
Ten aanzien van spionageproducten in brede zin wil ik met name ingaan op drones. Een
belangrijke ontwikkeling op dit terrein is de Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees
Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied
van burgerluchtvaart (hierna: de Verordening), die voorwaarden stelt aan het gebruik
van drones. De Verordening onderkent uitdrukkelijk dat onbemande luchtvaartuigen risico’s
kunnen vertegenwoordigen voor niet alleen de veiligheid en het milieu, maar ook voor
de privacy van burgers en de bescherming van hun persoonsgegevens. De Verordening
stelt daarom eisen aan de registratie van drones en aan de gemakkelijke toegankelijkheid
van die registratiegegevens. Onder de Verordening worden drones ingedeeld in categorieën,
afhankelijk van de veiligheidsrisico’s. Hoe meer risico’s, hoe meer voorschriften
er gelden. Anders gezegd: de mate van certificering, registratie, verzekering en vergunningsverplichting
hangt af van de categorie waar de drone in valt en het risico van de operatie die
met de drone wordt uitgevoerd. Uitzonderingen op de registratieplicht zijn drones
uit de open categorie, die minder wegen dan 250 gram.
Een voorbeeld van het handelingsperspectief dat hierdoor ontstaat bij inbreuken op
de privacy, is dat drones die onder de werking van de Verordening vallen voorzien
dienen te zijn van een uitleesbare tag. In deze tags staat alle informatie over de
drone, wie de exploitant is en een registratienummer. Dit maakt eenvoudiger traceerbaar
aan wie een drone toebehoort en of deze voldoet aan de vereisten en of in overeenstemming
wordt gehandeld met de AVG. Verwacht wordt dat hiervoor wel nadere fysieke controle
vereist is.
De Verordening maakt dat de drempels voor het gebruik van drones worden verhoogd,
dat dronevliegers een minimaal kennisniveau behoren te bezitten en dat bij een schending
van de regels en/of bij een inbreuk op de privacy, eenvoudiger herleidbaar is aan
wie de drone toebehoort. Zowel de dronebestuurder als de persoon die geschaad wordt,
vallen beiden onder de waarborgen van de AVG.
Verder laat de Verordening ruimte aan lidstaten om, met het oog op openbare veiligheid
of bescherming van de privacy en persoonsgegevens, nationale regels vast te stellen
waarin nadere voorwaarden worden verbonden aan het gebruik van drones. Wanneer van
deze ruimte gebruik zal worden gemaakt, zal uw Kamer hierover vanzelfsprekend worden
geïnformeerd.
Om de bewustwording van dronegebruikers te vergroten worden drone piloten tijdens
hun opleiding bekend gemaakt met de regels, onder andere op het gebied van privacy.
Eveneens in het kader van bewustwording zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid
begin 2021 een privacy handleiding drones publiceren waar informatie over privacy
risico’s bij dronevluchten staat vermeld. Deze informatie draagt bij aan bewustwording
aan de zijde van de dronebestuurder en informeert de gedupeerden over de mogelijkheden
die hen ten dienste staan.
Daarnaast zullen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Infrastructuur en
Waterstaat in het eerste kwartaal van 2021 in onderling overleg de noodzaak en mogelijkheden
bezien of de Verordening drones voldoende handvatten biedt op het vlak van privacy
en veiligheid en, indien dat niet het geval is, op welke wijze aan de hand van nadere
regels daaraan invulling kan worden gegeven.
Zoals gezegd is in het rapport ook onderzoek gedaan naar spionageproducten in enge
zin. Aan de dat de wetgeving substantiële bescherming biedt tegen schendingen van
de privacy door middel van een spionageproduct, hecht ik veel waarde. Het kabinet
ziet zich immers regelmatig gesteld voor de vraag in hoeverre ontwikkelingen in de
samenleving ertoe nopen om wettelijke normen bij te stellen. Dit geldt niet in de
laatste plaats voor technologische ontwikkelingen, wanneer daardoor de gelegenheid
kan ontstaan om, soms ernstige, inbreuken te maken op het privéleven van anderen.
Dit vraagt om voortdurende aandacht.
De Wet tot wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering
van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling
actuele delictsvormen, wet van 27-09-2019, Stb. 2019, nr. 311) illustreert dat het kabinet oog heeft voor veranderende maatschappelijke opvattingen
mede naar aanleiding van technologische ontwikkelingen. Die kunnen ertoe leiden dat
gedragingen die veel onrust en leed veroorzaken niet louter als laakbaar, maar tevens
als strafwaardig dienen te worden aangemerkt. Dit maakt niet alleen in voorkomende
gevallen een repressieve aanpak mogelijk, maar draagt ook bij bewustwording en normbesef.
Bij de totstandkoming van de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen
was het kabinet zich er bewust van dat digitalisering van de samenleving leidt tot
een toename van mogelijkheden om beeldmateriaal te vervaardigen en te verspreiden.
Dit kan een aantasting van de persoonlijke levenssfeer tot gevolg hebben. Daarbij
heeft het kabinet ervoor gekozen om niet iedere aantasting, hoe onwenselijk soms ook,
onder de werking van de wet te brengen maar om de strafbaarstelling af te bakenen
tot de meest evidente privacy schendingen. Het gaat dan om het zonder medeweten en/of
toestemming van tot stand brengen van seksueel beeldmateriaal en het openbaar maken
van seksueel beeldmateriaal om de afgebeelde persoon schade te berokkenen. Dergelijk
handelen kan grote (psychische) gevolgen voor en impact op slachtoffers hebben en
is derhalve bij genoemde wet als misdrijf strafbaar gesteld. Een strafbaarstelling
van élke vervaardiging of openbaarmaking van beeldmateriaal, zelfs wanneer de afgebeelde
daardoor in een compromitterende situatie wordt gebracht, ziet het kabinet als dermate
ruim dat deze op gespannen voet kan komen te staan met het legaliteitsbeginsel en
de vrijheid van meningsuiting. Deze afweging maakt dat op dit moment de aanleiding
ontbreekt voor opnieuw een herziening van strafbepalingen.
Ten aanzien van de in het onderzoek voorgestelde verbodsbepalingen stel ik voorop
dat – op Europees noch nationaal niveau – niet snel wordt overgegaan tot verbodsbepalingen
op apparaten, gezien het belang vanuit vrije marktwerking. Een verbod kan worden overwogen
wanneer dat nodig zou zijn ter bescherming van de openbare orde of de openbare veiligheid,
of als daarmee een zwaarwegend maatschappelijk belang is gediend. Dan zal bovendien
moeten zijn gebleken dat er geen minder zwaarwegende alternatieven voorhanden zijn.
Op dat punt verkeren we op dit moment niet met de in het onderzoeksrapport gemeld
producten. Het gaat om producten die geen illegaal gebruiksdoel hebben en waarvan
het enkele bezit of gebruik nog geen inbreuk veroorzaakt op de rechtsorde of de gerechtvaardigde
belangen van derden. Wanneer een bezitter te kwader trouw is, en het product wordt
gebruikt als hulpmiddel om een strafbaar feit te plegen, kan het uit het verkeer worden
genomen door bijvoorbeeld inbeslagneming en verbeurdverklaring. Voor algehele verbodsbepalingen
ontbreekt naar het oordeel van ik derhalve de noodzaak.
De onderzoekers bepleiten voorts een gelijke benadering van fysieke en softwarematige
locatietracering, omdat bij fysieke locatietracking (bijvoorbeeld het plaatsen van
een zender onder een auto) niet snel voldaan is aan de delictsbestanddelen van artikel 350
WvSr, terwijl het plaatsen van trackingsoftware op een computer of smartphone al gauw
strafbaar is op grond van artikel 350a WvSr. Tussen beide strafbepalingen zit echter
geen incongruentie; zij beschermen hetzelfde rechtsgoed en stellen – in essentie –
vernieling of beschadiging strafbaar. Artikel 350a Sr ziet daarbij op handelingen
die het functioneren van informatiesystemen raken, bijvoorbeeld waardoor de vertrouwelijkheid
en beschikbaarheid van gegevens of de integriteit van systemen, programmatuur en diensten
kan worden aangetast. Geen van beide strafbepalingen beoogt de privacy schending als
zodanig strafbaar te stellen.
Het vorenstaande laat vanzelfsprekend onverlet dat, afhankelijk van de context, tegen
inbreuken op de persoonlijke levenssfeer kan worden opgetreden door de meer algemene
strafbaarstellingen die de wet kent, zoals gebruik van een verborgen camera, smaad,
laster, belediging en/of bedreiging. Een ieder kan bovendien melding doen van onrechtmatige
of strafbare inhoud op internet opdat deze wordt verwijderd en wanneer dat niet gebeurt,
aangifte doen van een strafbaar feit. De officier van justitie kan vervolgens een
bevel afgeven tot verwijdering van de strafbare content. Ik verwijs in dit verband
tevens naar de beleidsreactie op het onderzoek naar een laagdrempelige voorziening
om privacy schendend beeldmateriaal van internet te verwijderen, waarin het bestaan
van een gebruiksvriendelijke voorziening om onrechtmatige online content snel te laten
verwijderen, centraal staat.
Tegen de achtergrond van het voorgaande volgt geen noodzaak het (onlangs herziene)
strafwettelijk kader opnieuw tegen het licht te houden voor spionageproducten in enge
zin. Dit geldt mutatis mutandis ook voor de bestaande regels buiten het strafrecht,
zoals de in het onderzoek genoemde AVG en de APV's, binnen de kaders waarvan het evenmin
vrijelijk geoorloofd is om met behulp van spionageproducten heimelijk persoonsgegevens,
waaronder beeldmateriaal te verzamelen en te verspreiden.
Tot slot valt de inzet van een drone of ander hulpmiddel als voorverkenning voor het
plegen van een ernstig strafbaar feit, reeds onder het bereik van de strafbaarstelling
van voorbereidingshandelingen. Daaronder is begrepen het voorhanden hebben van voorwerpen
of informatiedragers bestemd tot het begaan van het misdrijf. Voor een verruiming
van de strafbare voorbereiding naar misdrijven waarop een lagere dan de thans vereiste
gevangenisstraf is gesteld, zie ik onvoldoende aanleiding.
Op het eerste gezicht: onderzoek naar gezichtsherkenning
Het onderzoeksrapport »Op het eerste gezicht, Een verkenning van gezichtsherkenning
en privacyrisico’s in horizontale relaties» is uitgevoerd door de Universiteit van
Tilburg in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie en Veiligheid). In het onderzoek
wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie geïnventariseerd, wordt beschreven
hoe dit inbreuk kan doen op de horizontale privacy van burgers en worden handvatten
gegeven om inbreuken op de privacy te voorkomen of beperken. Met dit onderzoek is
uitvoering gegeven aan de motie van de leden Verhoeven en Van Dam (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 64).
Gezichtsherkenningstechnologie wordt ingezet om op basis van digitale beelden (bijvoorbeeld
een foto of video), gezichten of gezichtskenmerken te herkennen. Het rapport richt
zich op gezichtsherkenningstechnologie in horizontale relaties: relaties tussen bedrijven
en burgers en tussen burgers onderling. Gezichtsherkenningstoepassingen in horizontale
relaties bevinden zich in Nederland nog in de experimentele fase en richten zich voornamelijk
op de volgende doelen, zoals gemak en efficiëntie (snelle check-in bij evenementen);
beveiliging en controle (autorisatie en onwenselijk gedrag tegen gaan); personalisatie
en proactieve dienstverlening (commerciële nudging).
Zoals het onderzoek vaststelt, is de AVG het belangrijkste juridische handvat om gezichtsherkenningstechnologie
te reguleren. Biometrische gegevens die personen (uniek) identificeren zijn volgens
de AVG bijzondere persoonsgegevens waarvan de verwerking in beginsel verboden is.
Op dit verbod kunnen slechts onder strikte voorwaarden uitzonderingen worden gemaakt.
Verwerking kan zijn toegestaan als er uitdrukkelijke toestemming is van de betrokkene
of als de camera’s met gezichtsherkenning worden ingezet voor beveiligings- en authenticatiedoeleinden
om een zwaarwegend algemeen belang te dienen.
Toestemming dient duidelijk, actief en in vrijheid te zijn gegeven; er mag geen twijfel
over bestaan dat toestemming is verleend. Dit zal in de praktijk geen reële grond
vormen voor een uitzondering op het verwerkingsverbod, omdat in redelijkheid niet
kan worden verwacht dat iedereen die een ruimte betreedt waar gezichtsherkenning wordt
toegepast, daarvoor expliciete toestemming geeft.
Daarnaast maakt artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG het mogelijk om een
uitzondering te maken op het verbod om biometrische gegevens te verwerken indien de
verwerking noodzakelijk is om «redenen van zwaarwegend algemeen belang». Op grond
van artikel 29 UAVG geldt zo’n uitzondering, wanneer dit noodzakelijk is voor authenticatie
of beveiligingsdoeleinden. In het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming wil
ik de aanvullende eis opnemen dat per geval een dubbele noodzakelijkheidstoets plaatsvindt;
de verwerking moet noodzakelijk zijn om redenen van zwaarwegend algemeen belang èn
voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Als zwaarwegend algemeen belang, de
eerste noodzakelijkheidstoets, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het beschermen
van de volksgezondheid, het voorkomen van milieuschade of het beveiligen van vitale
processen. Ten aanzien van authenticatie en beveiligingsdoeleinden, de tweede noodzakelijkheidstoets,
speelt de vraag of het doel van de verwerking in verhouding staat tot de inbreuk op
de privacy van de betrokkenen (proportionaliteit) en of het doel niet op een andere
manier kan worden bereikt die minder ingrijpend is voor de betrokkenen (subsidiariteit).
Wanneer een uitzondering op het verwerkingsverbod kan worden gemaakt, gelden alle
vereisten van de AVG ten aanzien van de verwerking. Daarmee ligt de lat hoog voor
het verwerken van biometrische persoonsgegevens.
Het naleven van de voorwaarden die uit de AVG voortvloeien is temeer van belang, nu
gezichtsherkenning in de praktijk een onzichtbare digitale techniek is. Bij gezichtsherkenning
wordt een beeldbestand opgenomen met een reguliere camera geanalyseerd door een algoritme.
Het onderscheid tussen camerabewaking en gezichtsherkenning is dan ook niet te maken
op basis van de zichtbare hardware. Daarbij worden biometrische persoonsgegevens bij
gezichtsherkenning zodanig afgenomen dat dit niet waarneembaar is voor de persoon
in kwestie. Daardoor kan gezichtsherkenning onbewust (en ook achteraf) plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe
niet toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken immers gebruik van bijzondere
persoonsgegevens waarvan de verwerking in beginsel verboden is. Dat brengt met zich
mee dat in de relatie tussen burgers onderling in beginsel geen ruimte bestaat voor
het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie. Ook in de relatie tussen burger en
bedrijven of organisaties geldt dat de AVG zeer weinig ruimte biedt om gezichtsherkenning
in te zetten. Wanneer daartoe toch wordt overgegaan, moet de verwerkingsverantwoordelijke
verantwoording afleggen dat aan de in de artikel 9 in samenhang bezien met 29 UAVG
genoemde voorwaarden wordt voldaan en dat daarnaast de juiste organisatorische en
technische maatregelen zijn genomen. Identificatie door middel van biometrie zal eerder
noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaarzetting voor de publieke
veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten
te verschaffen, dan wanneer het gaat om publieke ruimten.
Een totaalverbod voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologieën zou naar mijn
oordeel toegevoegde waarde ontberen, nu de AVG reeds het verwerken van bijzondere
persoonsgegevens verbiedt. Voor die gevallen waarin een uitzondering op het verwerkingsverbod
denkbaar is, zie ik niet aanstonds dat het in de AVG opgenomen instrument van de voorafgaande
raadpleging voor deze vorm van verwerking tekortschiet. Immers, wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling
blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren en de verwerkingsverantwoordelijke
geen maatregelen neemt om het risico te beperken, dan is de verwerkingsverantwoordelijke
gehouden tot een voorafgaande raadpleging van de AP. De AP geeft dan advies over de
omgang met de risico’s van de voorgenomen verwerking. Ik zal de werking van dit instrument
in relatie tot het verwerken van biometrische gegevens betrekken bij de evaluatie
van de UAVG en in de gesprekken met de AP.
Een en ander neemt niet weg dat de ontwikkelingen op dit terrein steeds zullen voortgaan.
Het is belangrijk om hier scherp en bedacht op te blijven en te blijven bezien onder
welke voorwaarden deze technologieën eventueel kunnen worden toegepast. Het is echter
minstens zo belangrijk dat burgers en bedrijven doordrongen zijn van de kwetsbaarheden
en risico’s. Zoals voor vele deze technologische ontwikkelingen, geldt ook hier dat
bewustwording van burgers en bedrijven van groot belang is om duidelijk te maken welke
gevaren en juridische (en mogelijkerwijs ook sociale en ethische) grenzen er zijn
aan het toepassen van gezichtsherkenningstechnologieën. Dit vraagt om voortdurende
investeringen in de bewustwording. Ik reken het tot mijn taak om aan die bewustwording
een bijdrage te leveren.
Slot
Ten aanzien van spionageproducten in brede zin waaronder drones, zal de Verordening
drones bijdragen aan verbeterde regulering en toezicht, wat ook zal bijdragen aan
een betere bescherming van de privacy. Ik bezie nog in hoeverre de Verordening aanvullende
nationale privacyregelgeving behoeft. In dit verband zal nauwe samenwerking met het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat worden gezocht om nader naar de aanvullende
nationale regelgeving te kijken. In het kader van bewustwording zal bovendien een
privacyhandleiding voor gebruikers van drone worden gepubliceerd.
Verder onderschrijf ik de vaststelling van de onderzoekers dat het wettelijk kader
voldoende is toegerust wanneer het gaat om spionageproducten in enge zin, op de meest
ingrijpende schendingen van de persoonlijke levenssfeer. Een bredere strafbaarstelling
voor het openbaar maken of toezenden van informatie zou weliswaar meer mogelijkheden
bieden om horizontale privacy schendingen tegen te gaan, maar daardoor kunnen weer
andere rechten onder druk komen te staan. Op dit moment zie ik derhalve geen reden
voor verdere uitbreiding van strafbaarstellingen. De balans om zowel de uitingsvrijheid
en informatievrijheid in een vrije samenleving te respecteren alsook om ernstige schendingen
van de privacy aan te pakken, is naar mijn oordeel in de huidige wetgeving voldoende
aanwezig. Het rapport geeft dan ook geen aanleiding om met nieuwe regelgeving te komen
voor spionageapparatuur in enge zin.
Wel onderken ik dat handhaving van de regelgeving niet altijd gegeven is. Ik zal de
ontwikkelingen op dit vlak blijven volgen.
De meeste winst bij het tegengaan van privacyschendingen door spionageapparatuur valt,
gelet op het vorenstaande, te halen in het verbeteren van het normbesef en bewustwording.
Met de onderzoekers deel ik de conclusie dat wet- en regelgeving niet de enige instrumenten
zijn om privacy in horizontale verhoudingen te reguleren. Dit past in de kabinetsvisie
op de bescherming van de horizontale privacy, zoals uiteengezet op 7 juni 2019 (Kamerstuk
34 926, nr. 8, p. 1). Bij brief waar deze reactie een bijlage bij is, is uw Kamer nader geïnformeerd
over de stand van zaken rond de uitvoering van de maatregelen die in deze agenda zijn
genoemd.
Bijlage 2: Beleidsreactie onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering
van onrechtmatige online content»
Op 11 november jl. is het onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering
van onrechtmatige online content» openbaar gemaakt.27 Het kan niet zo zijn dat het zonder toestemming plaatsen van privacy-gevoelige informatie
of afbeeldingen op het internet, alsmede andere vormen van het plaatsen van onrechtmatige
content ongestraft blijft, ik ben daarom blij met de concrete handvatten die het onderzoek
biedt om onrechtmatige content snel verwijderd te krijgen en te borgen dat slachtofferschap
niet blijft voortduren. Het is mijn wens om op dit onderwerp een stap naar voren te
doen.
Het kabinet zet de komende tijd in op een traject waarbij:
Stap 1: het kabinet duidelijk positie kiest in de discussie rond een nieuwe Europese Digital
Services Act, waarbij Nederland inzet op een verplichting aan providers en internetplatformen
om actief mee te werken aan het opsporen en verwijderen van strafbare en anderszins
onrechtmatige content. (Planning: gereed eerste helft 2021);
Stap 2: het kabinet met betrokken partijen nadere uitwerking en invulling geeft aan bestaande
Notica-and-Take-Action en Notice-and-Take-Down-procedures, zodat content snel en accuraat
van het internet gehaald kan worden na een melding daarover. (Planning: gereed eind 2021);
Stap 3: het kabinet met uitvoeringsinstanties en toezichthouders concrete afspraken maakt
over de beoordeling van content en de handhaving van verwijderverzoeken. (Planning: gereed voorjaar 2022);
Stap 4: het kabinet – waar nodig – het stelsel van meldpunten en toezichthouders stroomlijnt
en aanvult met een civielrechtelijke procedure. (Planning: vanaf 2022).
Met deze voorgestelde aanpak neemt het kabinet – ook in internationaal en Europees
perspectief – een vlucht naar voren ten aanzien van de aanpak van onrechtmatige online
content. Deze aanpak zal deels internationaal, deels Europees en deels nationaal invulling
krijgen. Nederland steunt daarbij de positie van de Europese Commissie dat de tijd
van vrijwillige en vrijblijvende zelfregulering voorbij is: Mensen moet een weerwoord
worden geboden tegen de uitwassen en misstanden op internet en socialemediaplatformen.
Afbakening
Dit onderzoek gaat over onrechtmatige content. De beleidsreactie is een aanvulling
op het kabinetsbeleid om strafbare gedragingen als hate speech, kinderporno en terroristische content online tegen te gaan (deze vormen van content
worden aangeduid met de term illegale content), maar ook op het beleid en aanzien
van ongewenste content (zoals verschillende verschijningsvormen van desinformatie).
In dit onderzoek gaat het over content waarbij sprake is van schade in een relatie
tussen burgers onderling. Meestal geschiedt dat door een horizontale privacy-schending
(het zonder toestemming delen van afbeeldingen of persoonsgegevens). Een voorbeeld
dat in deze context veel wordt gebruikt is het op internet delen van non-consensuele
naaktbeelden. We kijken daarbij in eerste instantie naar het bestuursrecht (privacy-schending)
en naar het civielrecht (onrechtmatige daad). Daarbij onderscheidt het zich van content
die in strijd is met het wetboek van strafrecht.
Vorm
Rechtsbasis om op te treden
Interventies
Illegale content
Wetboek van Strafrecht
Verwijdering, vervolging
Onrechtmatige content
Burgerlijk Wetboek;
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Verwijdering, schadevergoeding/boete
Ongewenste content
Geen
O.a. fact checking, counter speech
Omdat zowel bij illegale content als bij onrechtmatige content het verwijderen daarvan
het primaire doel is, overlappen de instrumenten die daartoe kunnen worden ingezet
deels met die om illegale content als kinderpornografie en terroristische content
tegen te gaan. Ook juridisch lopen de termen in elkaar over: een strafbare gedraging
is immers ook altijd onrechtmatig. Toch is het van belang om steeds goed voor ogen
te hebben over welke vorm van online content we het hebben (illegaal, onrechtmatig
of ongewenst), omdat op deze verschijningvormen van online content verschillende rechtsgebieden
van toepassing zijn, die allemaal hun eigen specificiteit hebben. Met vier stappen,
hieronder nader toegelicht, wil ik een nieuw evenwicht realiseren in de verhouding
tussen burgers en internetbedrijven voor wat betreft onrechtmatige content. Zo wil
ik komen tot een effectieve en efficiënte manier van de aanpak van deze content.
Stap 1: Europees voorstel Digital Services Act (DSA)
Op 14 december heeft de Europese Commissie haar voorstel voor een Digital Services
Act (DSA) gelanceerd. De DSA zal ook een nieuwe versie van de Richtlijn Elektronische
Handel (REH) (2000/31/EG) omvatten. De onderzoekers constateren dat een aantal aspecten
van de REH een effectief verwijderingsbeleid van onrechtmatige content bemoeilijkt.
De onderhandelingen over de DSA bieden een uitgelezen mogelijkheid om deze aspecten
nog eens tegen het licht te houden. Specifiek gaat het daarbij om het creëren van
een specifiek rechtskader over de rol, verantwoordelijkheid en eventuele aansprakelijkheid
voor internetplatformen (naast internetaanbieders en hostingbedrijven). Notice-and-Take-Down
of Notice-and-Take-Action (NTD/NTA)voorschriften kunnen daar een onderdeel van zijn.
De DSA biedt ook de mogelijkheid om een aantal uitgangspunten uit reeds bestaande
Gedragscodes te codificeren en verdere invulling te geven.
Tegelijkertijd zal nieuwe Europese wetgeving ervoor moeten zorgen dat fundamentele
rechten en publieke belangen worden geborgd zodat consumenten en bedrijven worden
beschermd. Daarnaast geldt dat fundamentele rechten die offline gelden, ook online
moeten gelden. Dit betreft bijvoorbeeld de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen
tegen een verwijderbesluit, maar ook de termijn waarbinnen een melding moet worden
afgehandeld. De herziening van de DSA moet het tegengaan en bestrijden van illegale
of onrechtmatige content, diensten en activiteiten ondersteunen. Daarbij is het van
belang om fundamentele rechten, zoals privacy en vrijheid van meningsuiting te beschermen
en tegelijkertijd te zorgen voor veiligheid en cybersecurity.
In de geannoteerde agenda bij de Telecomraad van 26 mei 2020 heeft de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat in antwoord op de motie van het lid Middendorp aangegeven
wat we belangrijk vinden in relatie tot de DSA.
Daartoe behoort ook dat gebruikers een effectieve en laagdrempelige manier moeten
hebben om bezwaar te maken tegen illegale of anderszins onrechtmatige informatie of
tegen de verwijdering van informatie die zij hebben geplaatst.28
Stap 2: Het nader invulling geven aan Europese en nationale NTD- en NTA-procedures
Indien de DSA een nieuw kader zet voor de rol en verantwoordelijkheid van platformen,
dan moeten de bestaande NTD- en NTA-procedures ook tegen het licht worden gehouden
en daarmee in lijn gebracht. Daarbij horen duidelijke afspraken over wie bepaalt dat
online content het predicaat strafbaar of onrechtmatig krijgt en in aanmerking komt
voor verwijdering, en op basis van welke criteria dat gebeurt. Ook de reikwijdte en
afdwingbaarheid van de NTD-procedures zijn van belang. Zo zou het streven moeten zijn
dat ook de internetplatformen zich aansluiten bij Europese en nationale NTD- en NTA-procedures.
Dit zou idealiter gepaard moeten gaan met een verplichting voor relevante internetdiensten
tot uniforme informatievoorziening over beschikbare procedures tot verwijdering. Tenslotte
moet er aandacht zijn voor de uitwerking van het land-van-oorsprong-beginsel in de
praktijk, in die zin dat het een effectieve rechtshandhaving niet in de weg staat
en dat er een mogelijkheid blijft bestaan om op nationaal niveau aanvullende regulering
te instigeren. Voor het kabinet blijft zelfregulering daarbij het uitgangspunt, maar
waar dit tot obstakels in de handhaving en opsporing leidt, zal het niet aarzelen
ook door te pakken en te kiezen voor (co-)regulering van overheidszijde. Een intermediair-functie
tussen overheid en platformen kan worden vervuld door zgn. «trusted flaggers», die
objectief kunnen vaststellen of content naar de juridische maatstaven zoals die in
Nederland gelden als onrechtmatig moet worden beschouwd en vervolgens een verwijderverzoek
kunnen doen. Van belang is ook, dat bezwaar aangetekend kan worden tegen een besluit
tot verwijdering van content. In dat kader zal ik een verkenning laten uitvoeren naar
alternatieve geschillenbeslechting met betrekking tot het vaststellen van de rechtmatigheid
van online content.
Stap 3: De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nadere invulling laten geven aan «onrechtmatige
content»
Providers en platformen geven aan behoefte te hebben aan normering. Ze zijn – enkelen
nagelaten – over het algemeen bereid mee te werken om strafbare en anderszins onrechtmatige
content te bestrijden, maar dan moet wel duidelijk zijn, welke uitingen als strafbaar
of onrechtmatig aangewezen kunnen worden. Een aantal platformen heeft ervoor gekozen
deze begrippen voor het eigen platform verder uit te werken. Dat neemt niet weg dat
vrijwel alle providers en platformen content hosten die naar Nederlandse maatstaven
als strafbaar of onrechtmatig kan worden gekwalificeerd en dat er tussen de providers
en platformen onderling grote verschillen bestaan ten aanzien van hun verwijderbeleid
en het bewust of onbewust niet ingrijpen om verdere verspreiding van de content te
voorkomen. Voor mij staat als een paal boven water dat het niet zo kan zijn dat platformen
eigen regels hanteren die ruimte bieden aan strafbare of anderszins onrechtmatige
uitingen op het internet. Daartegenover geldt dat platformen weliswaar het recht hebben
zelf te bepalen of zij bepaalde vormen van content willen weigeren die noch strafbaar,
noch anderszins onrechtmatig is (bijvoorbeeld consensuele naaktbeelden), maar dat
daarbij wel steeds aandacht moet zijn dat de vrijheid van meningsuiting niet onnodig
wordt beperkt.
Bij onrechtmatige uitingen is het toetsingskader veelal de onrechtmatige daad (artikel 6:162
BW), dan wel het bestuursrecht. Het kan niet van platformen verlangd worden dat zij
steeds de juiste afwegingen maken in het vaststellen of een uiting al dan niet onrechtmatig
is. Naar mijn mening van het kabinet ligt er een taak bij de AP om via haar oordelen
een standaard te ontwikkelen voor rechtmatige online content. Ik zal met de AP in
gesprek gaan en in beeld brengen wat er nodig is om de AP invulling te laten geven
aan deze taak.
Stap 4: Experiment met kortgedingprocedure voor onrechtmatige content die buiten het
strafrecht en de werking van de AVG valt
Voor het melden van strafbare content (kinderporno, discriminatie/hate speech, terroristische
content) zijn meldpunten ingericht. Over onrechtmatige content die een (horizontale)
privacyschending betreft kan de AP oordelen. Voor onrechtmatige content die niet in
één van deze categorieën valt staan diverse civiele procedures open.
Ik ben het met de onderzoekers eens dat civiele procedures een uiterste redmiddel
zijn als het gaat om verwijdering van onrechtmatige online content (de route van een
NTD/NTA-procedure zal altijd sneller en eenvoudiger zijn). Aangezien de onderzoekers
verder concluderen dat de bestaande civiele procedures op zich toereikend zijn en
zij verschillende andere mogelijkheden opperen om de positie van benadeelden te verbeteren,
ligt het voor de hand om primair in te zetten op deze andere mogelijkheden. Dat neemt
niet weg dat ik de suggestie om voor dit soort zaken met een kantonrechterskortgeding
te experimenteren interessant vind. Daarom zal ik – indien daar na uitwerking van
de andere in deze brief genoemde sporen nog een noodzaak toe blijft bestaan – een
experiment opzetten, waarbij onrechtmatige content aanhangig gemaakt kan worden via
een kantonrechterskortgeding.
Routekaart, mediacampagne en steunpunt
Uit het onderzoek komt een grote behoefte naar voren aan het verduidelijken van online
rechten waar mensen een beroep op kunnen doen en van de juiste route(s) om die rechten
te kunnen uitoefenen. Om hieraan tegemoet te komen zal ik als sluitstuk van de te
nemen maatregelen vanaf de tweede helft van 2022 een routekaart opstellen, met een
compleet overzicht van alle mogelijkheden die benadeelden ten dienste staan. Maar
eerst bouw ik voort op bestaande initiatieven – private en van overheidswege – om
voorlichting aan benadeelden te geven over hun rechten op internet en manieren waarop
zij die rechten kunnen uitoefenen. Zo laat ik naast de campagne een steunpunt voor
belanghebbenden inrichten. De onafhankelijkheid van een dergelijk meldpunt of kenniscentrum
en de betrokkenheid van reeds bestaande onafhankelijke toezichthouders met taken op
het gebied van onrechtmatige online content zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
Tevens zal ik in beeld laten brengen welke kosten gepaard gaan met het inrichten van
een dergelijk steunpunt. Op het moment dat de routekaart gereed is, naar verwachting
eind 2022, zal ik inzetten op het in brede kring bekend maken daarvan, bijvoorbeeld
door een actieve mediacampagne.
Tijdspad en financiën
Om de bovenstaande stappen te verwezenlijken is tijd nodig. Ik besef dat het tijdspad
de huidige kabinetsperiode zal overschrijden. Bovendien heeft het kabinet op de Europese
besluitvorming rond de DSA niet de eindregie in handen. Het zal ook aan een volgend
kabinet zijn om uiteindelijk te komen tot het opzetten van een steunpunt en daarvoor
de benodigde financiële middelen vrij te maken.
Indieners
-
Indiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming