Brief regering : Internationaal onderzoek strafmaat jeugd bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven
28 741 Jeugdcriminaliteit
24 587
Justitiële Inrichtingen
Nr. 78
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2021
In het Algemeen Overleg Justitiële Jeugd van 25 september 2019 heb ik uw Kamer toegezegd
een onderzoek te laten uitvoeren naar praktijkervaringen en de effectiviteit in andere
landen rond de strafmaat in het jeugdstrafrecht bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven1. Dit was naar aanleiding van de petitie «Verhoog jeugdstraffen» die mij voorafgaande
aan dit overleg is aangeboden door de ouders van de enkele jaren geleden vermoorde
kinderen Nick Bood, Romy Nieuwborg en Savannah Dekker. Op 20 december 2019 heb ik
u op de hoogte gesteld van de kennisvragen die aan het WODC zijn voorgelegd om dit
onderzoek te verrichten2. Dit onderzoek getiteld «De strafmaat voor jeugdige daders van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven in internationaal
perspectief», is afgerond en bied ik u hierbij aan3.
Inhoud en belangrijkste conclusie onderzoek
In dit onderzoek, dat is uitgevoerd door onafhankelijke onderzoekers van verschillende
universiteiten, zijn de internationale kaders voor jeugdstraffen geschetst en is Nederland
vergeleken met Engeland en Wales, Ierland, België, Duitsland en Zweden voor wat betreft:
1. het jeugdstrafrechtstelsel;
2. de jeugdsanctietoemeting in de praktijk;
3. de effectiviteit van de jeugdsancties.
De belangrijkste conclusie die de onderzoekers trekken is dat geen van de perspectieven
die centraal stonden in het onderzoek (internationale kaders, vergelijking stelsels
en sanctietoemeting, effectiviteit) directe aanleiding geven om het Nederlandse jeugdstrafrecht
aan te passen. Tegelijkertijd geven zij aan dat de wetgever wel enige ruimte heeft
om aanpassingen door te voeren. Wanneer de wetgever wil overgaan tot een verhoging
van de strafmaat geven de onderzoekers de volgende aandachtspunten mee:
1. Beperk de discussie tot enkele gespecificeerde ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.
2. Besteed aandacht aan de verhouding tussen de jeugddetentie en de PIJ- maatregel.
3. De inzet van evidence-based behandeling in de justitiële jeugdinrichting zou een voorwaarde
moeten zijn bij verhoging van de strafmaat.
4. Besteed aandacht aan de verhouding tussen het jeugdstrafrecht en het adolescentenstrafrecht.
5. Overweeg de invoering van een regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
6. Het zesde aandachtpunt zou daar in chronologie aan vooraf moeten gaan:
7. Verduidelijk de strafdoelen en ga na in hoeverre verhoging van de strafmaat daaraan
bijdraagt.
Beleidsreactie
Een aantal keer per jaar wordt Nederland opgeschrikt door een zeer ernstig misdrijf
gepleegd door een minderjarige. Deze zaken maken diepe indruk en staan in ons collectieve
geheugen gegrift. Ze veroorzaken veel leed, woede en onbegrip. Voor het draagvlak
van het jeugdstrafrecht en de geloofwaardigheid van de straf is het van groot belang
dat de reactie op deze misdrijven past bij de ernst daarvan en tegelijkertijd rekening
houdt met de onvoltooide ontwikkeling van de daders.
De jeugdsancties hebben zowel heropvoeding ter voorkoming van recidive als ook genoegdoening
en vergelding tot doel. Deze doelen kunnen met elkaar op gespannen voet staan. Om
een ernstig delict te vergelden en genoegdoening te bieden aan slachtoffers of nabestaanden
zal vaak een lange vrijheidsstraf passend zijn, terwijl die niet noodzakelijkerwijs
leidt tot een lagere kans op recidive of voldoende rekening houdt met de onvoltooide
ontwikkeling van de dader4.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
Het jeugdstrafrecht brengt in de verschillende strafmaxima tot uitdrukking dat er
met het toenemen van de leeftijd sprake is van meer strafrechtelijke verantwoordelijkheid,
waardoor meer gewicht wordt gegeven aan vergelding. Dit komt ook terug in de mogelijkheid
tot de toepassing van het volwassenenstrafrecht bij 16- en 17-jarigen. Onlangs ben
ik met het OM, de rechtspraak en de Raad voor de Kinderbescherming in gesprek gegaan
over de terughoudende wijze waarop hier in de praktijk gebruik van wordt gemaakt5. In dat gesprek gaven deze organisaties aan dat de mogelijkheden die het jeugdstrafrecht
biedt naar hun mening voldoen om een passende reactie te geven op een delict. Daarom
wordt terughoudend gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het volwassenenstrafrecht
te adviseren, te vorderen en bij vonnis te bepalen. Daarnaast geven zij aan dat minderjarigen
nog in ontwikkeling zijn en pedagogische beïnvloeding en betrokkenheid van ouders
de insteek van de strafrechtelijke interventie zou moeten zijn.
Flexibiliteit in sanctietoemeting
Op basis van het onderzoek valt mij op dat de maximale jeugddetentie in het Nederlandse
stelsel in internationaal perspectief relatief laag is. In ons jeugdstrafrecht geldt
een maximale detentieduur van 1 jaar voor 12- tot en met 15-jarigen en 2 jaar voor
16- en 17-jarigen. In België is de maximale detentieduur in het jeugdstrafrecht 2
tot 7 jaar en in Duitsland 10 jaar, al bestaat daar wel de mogelijkheid van voorwaardelijke
invrijheidsstelling, die wij in Nederland voor minderjarigen niet kennen. De PIJ-maatregel
biedt in Nederland de mogelijkheid om de maatschappij lang tegen de dader te beschermen,
maar is niet gericht op vergelding. Ik vind dat jeugddetentie, waarin vergelding wel
tot uitdrukking komt, bij sommige ernstige misdrijven te beperkt ruimte biedt om uitdrukking
te geven aan het leed dat is veroorzaakt. Uit het onderzoek blijkt ook dat in een
aantal van de onderzochte Nederlandse gerechtelijke uitspraken vanwege de ernst van
het misdrijf een grotere rol wordt toegedicht aan het strafdoel vergelding. Dit heeft
tot gevolg dat de rechter ervoor kiest om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De maximale jeugddetentie van 2 jaar wordt in die gevallen als niet passend beschouwd.
Ik leid hieruit af dat rechters in sommige gevallen wellicht niet uit de voeten kunnen
met de strafmaxima in het jeugdstrafrecht en daarom het volwassenstrafrecht toepassen,
terwijl tenuitvoerlegging in een justitiële jeugdinrichting mogelijk het meest passend
is voor de jeugdige dader. Toepassing van het volwassenenstrafrecht heeft immers tot
gevolg dat de straf in een penitentiaire inrichting voor volwassenen ten uitvoer wordt
gelegd. Daarmee gaan de specifieke op heropvoeding en recidivevermindering gerichte
elementen van detentie in een justitiële jeugdinrichting verloren. Andersom geldt
voor 18- tot 23-jarigen die worden bestraft volgens het jeugdstrafrecht dat bij de
tenuitvoerlegging van de straf wordt geprofiteerd van het regime van de justitiële
jeugdinrichting maar dat de detentieduur is gemaximeerd op 2 jaar. Dit kan vanuit
een oogpunt van vergelding te kort worden geacht.
De rechter moet voldoende middelen in handen hebben om bij ernstige misdrijven passend
te reageren. Daarom overweeg ik een hogere strafmaat voor 16- tot 23-jarigen bij de
toepassing van het jeugdstrafrecht, al dan niet in combinatie met het loskoppelen
van het adolescentenstrafrecht van de locatie van tenuitvoerlegging. Ik wil dit toetsen
in een conferentie met wetenschappers, deskundigen uit de jeugdstrafrechts-praktijk
en vertegenwoordigers van slachtoffers en nabestaanden. In die conferentie worden
de aandachtspunten uit het onderzoek betrokken.
Cijfers toepassing adolescentenstrafrecht
In het debat over de initiatiefnota Tielen (Kamerstuk 35 285, nr. 2) van 25 januari jl. (Kamerstuk 35 285, nr. 5) heb ik u toegezegd u percentages te geven over de inzet van het adolescentenstrafrecht.
Uit het onderzoek blijkt dat de inzet van het volwassenenstrafrecht bij 16- en 17-jarigen
per type dadergroep bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven varieert van 1,7% tot
8,7% en de inzet van het jeugdstrafrecht bij 18- tot 23-jarigen van 1,4% tot 5,8%
(zie tabel 5.13 van het bijgevoegde onderzoek).
Afsluitend
Uw Kamer ontvangt de opbrengst van de conferentie dit voorjaar. Zoals toegezegd in
de Voortgangsbrief aanpak jeugdcriminaliteit van 9 juli 2020 stuur ik uw Kamer dit
jaar tevens een brief over de uitkomsten van de laatste onderzoeken van het WODC naar
het adolescentenstrafrecht, waaronder het overkoepelende rapport.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Indieners
-
Indiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming