Brief regering : Reactie op verzoek commissie over aanbevelingen Inspectieraad
31 490 Vernieuwing van de rijksdienst
Nr. 297
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2021
Op 11 december 2020 heb ik de evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties
aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 292). Die evaluatie maakt deel uit van de nog lopende brede evaluatie naar de kaders
voor organisaties op afstand. Die brede evaluatie biedt mij een helicopterview over
het gehele stelsel. Dat levert aangrijpingspunten om waar nodig verbeteringen aan
te brengen in het totale stelsel, niet slechts in één van de kaders, voor één type
organisatie; en die verbeteringen in goede samenhang door te voeren.
In het AO Rijksdienst van 18 november 2020 (Kamerstuk 31 490, nr. 290) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de aanbevelingen van de Inspectieraad1. Deze brief strekt daartoe.
1. Pleidooi voor een Wet op de rijksinspecties
De Inspectieraad geeft aan dat het samenspel tussen toezicht en beleid overwegend
goed functioneert al is soms de aard van de onderlinge verhoudingen niet helder. De
Inspectieraad meent dat een wettelijke borging van de onafhankelijke positie van de
rijksinspecties dat zou kunnen verbeteren.
In de evaluatie van de Aanwijzingen is ook ingegaan op het idee van een Wet op de
rijksinspecties. Na argumenten voor en tegen volgt de conclusie dat het een politieke
afweging vergt.
In die afweging zouden mijns inziens ook de meer algemene overwegingen van de Raad
van State over het wel of niet wettelijk waarborgen van onafhankelijkheid een plek
moeten krijgen2. Het afwegingskader zou naar mijn mening opgebouwd moeten worden vanuit de helicopterview
over het totale stelsel van organisaties op afstand. Het spanningsveld waarin de inspecties
opereren is immers niet uniek; andere organisaties, die taken uitvoeren op afstand
van een Minister, werken in een vergelijkbare context. De brede evaluatie onderzoekt
juist hoe de relatie tussen Minister en de verschillende organisaties op afstand nu
is vormgegeven, welke lessen daaruit geleerd kunnen worden en welke wensen en verwachtingen
er zijn voor de toekomst. Met deze bouwstenen kan een nieuw kabinet de politieke afwegingen
maken die nodig zijn om de toekomstige vormgeving van het stelsel van kaders voor
organisaties op afstand te bepalen.
2. Aanbevelingen rond financiering
De Inspectieraad stelt voor de hoogste leidinggevende binnen een inspectie aan te
wijzen als budgetverantwoordelijke voor de inspectie-begroting en het jaarlijks budget
uit te keren als «lumpsum».
In de evaluatie van de Aanwijzingen wordt over de financiering geconcludeerd dat sommige
inspecties te maken hebben met stevige beperkingen in de bestedingsvrijheid binnen
hun budget. Daarnaast wordt aangegeven dat breder onder inspecties speelt dat zij
het proces rondom budgetstelling als weinig transparant ervaren en dat zij aangeven
dat actoren zoals de Tweede Kamer weinig zicht hebben op de gemaakte afwegingen.
Ik deel de mening van de Inspectieraad dat dit een belangrijk vraagstuk is. Het is
voor mij dan ook aanleiding om samen met het Ministerie van Financiën verkennende
gesprekken te gaan voeren met inspecties en vakministeries over de vraag welke onderlinge
spelregels zij hanteren rond financieringsvraagstukken, welke dynamiek dat oproept
en hoe daar eventueel verbetering in is aan te brengen. Eventuele besluitvorming moet
naar mijn mening echter plaatsvinden in het licht van de uitkomsten van de brede evaluatie
(eind 2021).
3. Ideeën over een nieuw governancemodel
De Inspectieraad signaleert dat voor een deel van de inspecties geldt dat de governancerelatie
wordt omschreven in de termen van opdrachtgever en opdrachtnemer, soms op basis van
de Regeling agentschappen, soms op basis van departement-specifieke afspraken. Deze
terminologie geeft volgens de Inspectieraad aanleiding tot misverstanden en wekt de
indruk dat de inspectie afhankelijk is van opdrachten van de hoogste beleidsambtenaar.
De Inspectieraad stelt dat bovendien nog vaak wordt gestuurd aan de hand van prestatie-indicatoren,
output en efficiency. Dat geeft volgens de Inspectieraad een verkeerd beeld omtrent
de meerwaarde van het toezicht, zorgt voor verkeerde prikkels en beperkt de mogelijkheden
rekening te houden met bijzondere omstandigheden (maatwerk). De Inspectieraad roept
daarom op tot een nieuw te ontwerpen, algemeen geldend governancemodel met aandacht
voor thema's als (de dialoog over) planvorming en verantwoording, en de relatie tussen
nieuwe taken en bijbehorende financiële middelen.
In de evaluatie van de Aanwijzingen wordt vastgesteld dat het agentschapsmodel voor
drie inspecties geldt. Dit model leidt niet per se tot een hiërarchische relatie.
Wel wordt geconstateerd dat het model een context schept waarin zich in de praktijk
een dynamiek kan voordoen die niet past bij de gewenste onafhankelijkheid van het
toezicht. Zeker wanneer toezichthouders ook (veel) niet-toezichttaken verrichten in
opdracht van het ministerie.
Ik constateer dat een governancemodel waarin de rollen zijn omschreven in termen als
opdrachtgever en opdrachtnemer het risico in zich draagt dat er een bepaalde hiërarchie
wordt gevoeld, die kan leiden tot sturing en gedrag, welke niet passen bij de beoogde
eigenstandige rol en positie van rijksinspecties. De uitkomsten van de brede evaluatie
zullen aan het licht moeten brengen of dit breder speelt. In de tussentijd ga ik graag
in gesprek met de Inspectieraad over hun ideeën voor een nieuw governancemodel. Daarbij
betrek ik ook de vakministeries.
Naast de drie bovengenoemde onderwerpen geldt in algemene zin dat er meer aandacht
nodig is voor het samenspel tussen politiek, beleid en uitvoering, inclusief het toezicht.
In dat verband merk ik op dat het kabinet werkt aan een reactie op het rapport Werk
aan Uitvoering van ABDTOPConsult3. In dat rapport worden rijksbrede en ook overheidsbrede vraagstukken aan de orde
gesteld. Naast het hiervoor genoemde governancemodel, betreft dat dienstverlening
en maatwerk, samenwerking tussen en binnen overheidsorganisaties en ook het samenspel
tussen politiek, beleid en uitvoering. Het traject omvat de volle breedte van de overheid:
van beleid tot uitvoering, zowel op het niveau van gemeenten, provincies als het Rijk
en met nadrukkelijk oog voor de rol van de politiek. Uw Kamer wordt hierover nog nader
geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Indieners
-
Indiener
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties