Brief regering : Fiche: Verordening Brexit Adjustment Reserve
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3030
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 8 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling digitalisering van justitie (Kamerstuk 22 112, nr. 3027)
Fiche: Mededeling Europees Democratie Actieplan (Kamerstuk 22 112, nr. 3028)
Fiche: Verordening betreffende e-CODEX (Kamerstuk 22 112, nr. 3029)
Fiche: Verordening Brexit Adjustment Reserve
Fiche: Mededeling strategie Europese justitiële opleiding 2021–2024 (Kamerstuk 22 112, nr. 3031)
Fiche: Mededeling nieuwe Europese Consumentenagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3032)
Fiche: Mededeling Strategie versterking toepassing Handvest Grondrechten EU (Kamerstuk
22 112, nr. 3033)
Fiche: Mededeling EU-actieplan media in het digitale decennium (Kamerstuk 22 112, nr. 3034)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Fiche: Verordening Brexit Adjustment Reserve
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Verordening ter oprichting van een Brexit Adjustment Reserve
b) Datum ontvangst Commissiedocument
25 december 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 854
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2020:854:FIN
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Ministerie van Financiën en het Ministerie
van Buitenlandse Zaken
h) Rechtsbasis
Artikel 175 en artikel 322 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De verordening ter oprichting van een Brexit Adjustment Reserve (hierna: BAR) volgt nadat de Europese Raad op 17–21 juli 2020 overeenstemming bereikte
over oprichting van dit instrument ter grootte van 5 miljard euro1 buiten de plafonds van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (hierna: MFK).
De voorgestelde BAR dient ter ondersteuning van de lidstaten, regio’s en sectoren
die het hardst geraakt worden door het uittreden van het VK, om zo de impact hiervan
op de economische, sociale en territoriale cohesie te mitigeren. Specifiek biedt de
BAR financiële ondersteuning voor extra publieke uitgaven door lidstaten voor maatregelen
die direct gerelateerd zijn aan het uittreden van het VK, in het bijzonder aan lidstaten
die economisch het meest verweven zijn met het VK. De BAR is complementair aan andere
instrumenten binnen het Europees herstelinstrument Next Generation EU en het MFK.
Publieke uitgaven tussen 1 juli 2020 en 31 december 2022 die direct gerelateerd zijn
aan het uittreden van het VK komen in aanmerking voor ondersteuning uit de BAR. De
Commissie stelt voor dat de middelen ingezet kunnen worden voor onder andere ondersteuning
van sectoren, bedrijven en lokale gemeenschappen, inclusief die afhankelijk zijn van
visserij in de wateren van het VK; voor de ondersteuning van werkgelegenheid, training
en omscholing; voor het functioneren van diensten betrokken bij de grens- en douaneformaliteiten;
en voor communicatie, informatievoorziening en bewustwording van burgers en het bedrijfsleven.
Uitgaven die uitgezonderd worden van financiering uit de BAR zijn de BTW, technische
bijstand voor uitvoeringsinstanties, uitgaven gerelateerd aan bedrijfsverplaatsing
vanuit een andere EU-lidstaat en uitgaven die strijdig zijn met Unie- en nationaal
recht.
De BAR is beschikbaar voor alle lidstaten. De middelen worden uitgekeerd in twee rondes.
Een eerste ronde vindt plaats in 2021 op basis van voorfinanciering (in totaal 4,0
miljard euro2), waarbij de verdeling van de middelen over de lidstaten wordt berekend aan de hand
van de verwachte economische impact van de uittreding van het VK in elke lidstaat.
De Commissie maakt hierbij gebruik van officiële statistieken3 die vergelijkbaar zijn tussen lidstaten en die rekening houden met de relatieve economische
verwevenheid met het VK via de handel (ter verdeling van 3,4 miljard euro4) en het belang van de visserijsector (ter verdeling van 0,6 miljard euro5). De Commissie stelt de voorfinanciering vast middels een uitvoeringshandeling. Financiering
in deze eerste ronde wordt binnen 60 dagen na het aannemen van de uitvoeringshandeling
uitbetaald aan een door de lidstaat aan te wijzen orgaan. Voor de uitbetaling van
de voorfinanciering hoeft de lidstaat nog niet aan te geven voor welke gemaakte kosten
het de voorfinanciering wil inzetten. De voorgestelde allocatie voor voorfinanciering
voor Nederland bedraagt circa 714 miljoen euro6. Hiervan is circa 583 miljoen euro7 gealloceerd op basis van de relatieve economische verwevenheid met het VK via de
handel en 131 miljoen euro8 op basis van de verwevenheid van de visserijsector.
De tweede ronde volgt in 2024 en is kleiner in omvang (1 miljard euro9). De Commissie beoordeelt op basis van de aanvraag van de lidstaten of de voorfinanciering
correct is ingezet en of een lidstaat in aanmerking komt voor aanvullende financiering
of dat er juist een deel van de voorfinanciering teruggevorderd moet worden. Een lidstaat
komt in aanmerking voor aanvullende financiering (waarvoor in ieder geval 1 miljard
euro in totaal beschikbaar is) indien de daadwerkelijke uitgaven de toegekende middelen
uit de eerste ronde overstijgen en groter zijn dan 0,06% van het nominale bruto nationaal
inkomen van een lidstaat in 2021. Eventuele terugvorderingen en/of overheveling van
onbenutte middelen kunnen hiervoor eveneens worden ingezet. Ook deze ronde wordt middels
een uitvoeringshandeling vastgesteld; de financiering wordt binnen 60 dagen na het
aannemen van de uitvoeringshandeling van de Commissie uitbetaald.
Lidstaten moeten eenmalig en uiterlijk 30 september 2023 een aanvraag indienen voor
financiering uit de BAR. Hierbij dienen lidstaten gedetailleerde informatie te geven
over de totale publieke uitgaven tussen 1 juli 2020 en 31 december 2022 gerelateerd
aan het aflopen van de overgangsperiode. Daarnaast dient vermeld te worden hoe de
voorfinanciering is aangewend. De aanvraag dient gepaard te gaan met een uitvoeringsrapport
waarin uiteengezet wordt welke maatregelen lidstaten hebben genomen om de negatieve
gevolgen van het uittreden van het VK te mitigeren en hoe deze maatregelen zijn uitgevoerd.
Ook dient het uitvoeringsrapport een managementverklaring en een onafhankelijk auditoordeel
over de periode 1 juli 2020 tot 31 december 2022 te bevatten.
De Commissie beoordeelt de aanvragen tegelijkertijd, om gelijke behandeling van alle
lidstaten en consistentie in de evaluatie te garanderen. Specifiek beoordeelt de Commissie
of de gedeclareerde uitgaven accuraat zijn en in aanmerking komen voor financiering
uit de BAR, waarbij wordt gekeken naar de directe link tussen de uitgaven en de economische
gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode en getroffen maatregelen om overlappende
financiering te voorkomen. Het voorstel voorziet niet in een aanpassing van de staatssteunregels
voor Brexit-gerelateerde uitgaven die in aanmerking komen voor ondersteuning uit de
BAR.
De BAR wordt uitgevoerd in gedeeld beheer door lidstaten en de Commissie. Lidstaten
moeten zelf een management- en controlesysteem opzetten, waarbij zij gebruik mogen
maken van bestaande management- en controlesystemen. Lidstaten moeten instanties aanwijzen
voor het management, de controle en audit van de financiering uit de BAR. Daarbij
dient gespecificeerd te worden welke instantie de voorfinanciering krijgt uitbetaald.
Lidstaten dienen deze instanties te notificeren bij de Commissie binnen drie weken
na het inwerkingtreden van de verordening. De management- en controlesystemen dienen
onregelmatigheden in de besteding van de middelen, waaronder fraude, te voorkomen,
op te sporen en effectief aan te pakken. De Commissie zal indien nodig maatregelen
treffen om de financiële belangen van de Europese Unie te beschermen, waaronder financiële
correcties. De horizontale financiële regels uit het Financieel Reglement (EU, Euratom
2018/1046) zijn van toepassing op financiering uit de BAR. Volgens de Commissie is
afwijking van het Financieel Reglement m.b.t. de regels voor overheveling van middelen
naar volgende jaren gerechtvaardigd gelet op de speciale kenmerken van de BAR. De
Commissie stelt dat de impact van de terugtrekking van het VK uit de Unie met name
in het eerste jaar/jaren merkbaar zal zijn, maar dat er voldoende budgettaire flexibiliteit
moet zijn om ook in latere jaren effectief op te kunnen treden. In het BAR-voorstel
worden onbenutte middelen automatisch overgeheveld naar volgende jaren tot uiterlijk
eind 2025.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd, vanwege de urgentie waarmee
het voorstel is opgesteld. Het voorstel neemt wel recente economische analyses in
beschouwing, waaronder de meest recente herfstraming van de Commissie en onderzoek
van de Europese Centrale Bank.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet verwelkomt het bereikte akkoord over de toekomstige relatie tussen de
EU en het VK. Het kabinet en de EU hebben steeds ingezet op een breed akkoord over
de toekomstige relatie omdat het VK een belangrijke strategische en economische partner
blijft en een dergelijk akkoord de beste basis biedt om in de toekomst de intensieve
samenwerking voort te zetten. Het kabinet is van oordeel dat het nu voorliggende akkoord
de Nederlandse belangen in voldoende mate ondersteunt10.
Het blijft van groot belang dat bedrijven zich aanpassen aan de nieuwe situatie op
basis van het overeengekomen akkoord, omdat verstoringen als gevolg van de veranderingen
en het uitblijven van de benodigde aanpassingen niet volledig kunnen worden uitgesloten.
In de voorbereiding op het aflopen van de overgangsperiode heeft het kabinet altijd
uitgedragen dat stakeholders er binnen de eigen verantwoordelijkheid voor moeten zorgdragen
dat ze goed zijn voorbereid op de effecten van Brexit. In de communicatie is benadrukt
dat de situatie sowieso gaat veranderen na afloop van de overgangsperiode, zowel met
als zonder akkoord. Vanuit de overheid zijn met het oog op goede voorlichting diverse
communicatiemiddelen ingezet. Het kabinet blijft Rijksbreed voorlichten via dezelfde
kanalen als in de vorige fase van Brexit. Burgers kunnen alle informatie over de benodigde
voorbereidingen vinden op de Brexit pagina’s van de website van de rijksoverheid.
Bedrijven kunnen terecht bij het Brexitloket, waar zij hun eigen voorbereidingen kunnen
doorlichten aan de hand van onder andere de Brexit Impact Scan. Ook kunnen bedrijven
gebruik maken van Brexit-vouchers voor advies over alternatieve markten of de concrete
gevolgen van uittreding van het VK. (Mede)overheden vinden de voor hen relevante informatie
via het Kenniscentrum Europa Decentraal, waar zij hun eigen voorbereidingen kunnen
doorlichten aan de hand van de Brexit Impact Scan voor overheden.
Tijdens de overgangsperiode heeft ieder ministerie gebruik gemaakt van zijn sectorale
communicatiekanalen om de eigen doelgroepen voor te lichten. Ook onderhoudt de rijksoverheid
contacten met het georganiseerd bedrijfsleven. Deze samenwerkingsverbanden worden
nog voortgezet om verschillende doelgroepen te informeren. De rijksoverheid gaat in
samenwerking met private partijen de voorlichtingsactiviteiten nader toespitsen op
basis van de afspraken in het akkoord en waar nodig intensiveren.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de oprichting van de BAR. Specifiek vindt het kabinet het positief
dat de Commissie met dit voorstel de meest pregnante negatieve economische gevolgen
van het aflopen van de overgangsperiode in de hardst geraakte lidstaten en sectoren
erkent en daarbij bijzondere aandacht heeft voor de gevolgen voor de visserijsector.
Ook steunt het kabinet het feit dat de BAR een snel en flexibel instrument is, met
een focus op de eerste jaren na het aflopen van de overgangsperiode. Dit stelt lidstaten
in staat om op korte termijn de middelen effectief aan te wenden waar deze het meest
nodig zijn. Een aandachtspunt hierbij is dat specifiek voor de visserijsector de referentieperiode
krap lijkt. Dit gelet op de vijfenhalf-jaren-termijn uit het visserijgedeelte in de
Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen het VK en de EU waarin de visquota geleidelijk
worden overgeheveld. Wat betreft de afwijking van de regels over het overhevelen van
onbenutte middelen naar latere jaren uit het Financieel Reglement, begrijpt het kabinet
dat gelet op het uitzonderlijke karakter van de BAR enige verdergaande mate van budget
flexibiliteit gewenst is. Het kabinet acht het teleurstellend dat de BAR geen voorziening
treft voor de verenigbaarheid met de staatssteunregels van de ondersteuning die wordt
(mede)gefinancierd vanuit de BAR en zal inzetten op een snelle en pragmatische oplossing.
Daarbij zal het kabinet verduidelijking vragen aan de Commissie over de inrichting
van de notificatieprocedure voor staatsteun in relatie tot financiering uit de BAR.
Ten aanzien van de verdeling van de middelen over lidstaten acht het kabinet het positief
dat de allocatiemethodologie focust op de economische verwevenheid van lidstaten met
het VK en de verwachte impact van het aflopen van de overgangsperiode, waarbij specifiek
wordt gekeken naar het belang van de visserijsector. Op die manier focust de BAR op
de lidstaten en sectoren die het hardst worden getroffen door het aflopen van de overgangsperiode.
Daarnaast ondersteunt het kabinet de vereiste directe link tussen publieke uitgaven
en de negatieve economische gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode.
Het kabinet is van mening dat de allocatie uit de BAR voor de visserijsector overeen
dient te komen met de bijdrage die Nederland levert aan het Brexit-akkoord ten aanzien
van visserij11. De Commissie geeft verder aan dat de middelen binnen de huidige wetgevende en financiële
kaders uitgegeven moeten worden. Het kabinet zal met de sector in gesprek gaan zodra
er meer duidelijkheid is over de besteding van deze middelen. Het kabinet is kritisch
over het feit dat het voorstel geen grondslag biedt voor ondersteuning van een permanente
sanering van de vloot noch uitzicht biedt op een aanpassing van de toepasselijke EU-wetgeving
inzake visserij en bijbehorende staatssteunregels om een dergelijke permanente sanering
mogelijk te maken. Het kabinet zal trachten dit alsnog te realiseren.
Het kabinet zal inzetten op snelle besluitvorming en een spoedige aanname van het
voorstel en trekt hierbij op met gelijkgestemde lidstaten. Daarnaast zal het kabinet
in de komende periode bezien hoe de middelen die aan Nederland beschikbaar worden
gesteld het meest effectief besteed kunnen worden.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Lidstaten lijken de oprichting van de BAR te steunen. Vanuit een breed deel van het
krachtenveld is verzet tegen de allocatiemethodologie en wordt er ingezet op verbreding
van de allocatiemethodologie door toevoeging van nieuwe allocatiecriteria. Verdere
informatie over de posities van lidstaten en van het Europees Parlement is op het
moment van schrijven nog onbekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel ten aanzien van de bevoegdheid voor het voorstel ter oprichting van de
BAR is positief. De voorgestelde rechtsgrondslagen zijn artikel 175 VWEU en artikel
322 VWEU. De derde alinea van artikel 175 VWEU bepaalt dat specifieke maatregelen
getroffen kunnen worden om de economische, sociale en territoriale samenhang binnen
de Unie te bevorderen, naast de bestaande fondsen. Op grond van artikel 174 VWEU heeft
de EU als doelstelling zich in te zetten voor het bevorderen van economische, sociale
en territoriale samenhang tussen regio’s en lidstaten. Het voorstel heeft betrekking
op deze terreinen, door ondersteuning te bieden aan de lidstaten, regio’s en sectoren
die het hardst getroffen worden door het aflopen van de overgangsperiode. De EU heeft
op het terrein van de economische, sociale en territoriale samenhang een gedeelde
bevoegdheid met de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, sub c, VWEU). Artikel 322 VWEU
bepaalt onder meer dat het Europees Parlement en de Raad financiële regels vaststellen
voor de uitvoering van de Uniebegroting. Nu het voorliggende voorstel afwijkt van
het Financieel Reglement (verordening (EU, Euratom) 2018/1046), is ook deze grondslag
noodzakelijk. Het kabinet kan zich vinden in de gekozen rechtsgrondslagen.
b) Subsidiariteit
Het oordeel ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is positief. Het uittreden
van het VK raakt verschillende lidstaten, regio’s en sectoren in verschillende mate.
Dit vormt een risico voor de economische, sociale en territoriale samenhang binnen
de Unie. Het vanuit de Unie-begroting ondersteunen van de hardst geraakte lidstaten,
regio’s, sectoren en bedrijven heeft toegevoegde waarde ten opzichte van enkel nationaal
optreden. Op deze manier wordt de impact van het uittreden van het VK op de samenhang
binnen de EU gemitigeerd. Dit rechtvaardigt optreden op EU-niveau.
c) Proportionaliteit
Het oordeel ten aanzien van de proportionaliteit van het voorstel is positief. De
BAR is een geschikt middel om die lidstaten wiens economie het hardst geraakt wordt
door de negatieve gevolgen van de Brexit en de gevolgen van de inhoudelijke afspraken
van het Partnerschapsakkoord worden ondersteund. De BAR kent criteria voor de toekenning
van middelen die gebaseerd zijn op de economische verbondenheid van de lidstaten met
de Britse economie en kent ook een bijzonder gewicht toe aan de effecten op de visserij.
Daarmee is de BAR daadwerkelijk toegespitst op het mitigeren van de schade en kosten
verbonden aan de Brexit. De BAR gaat daarmee niet verder dan noodzakelijk is, namelijk
het mitigeren van de geleden schade en te maken of gemaakte kosten. De BAR biedt bovendien
een grote mate van flexibiliteit voor de kosten en schade die in aanmerking komt voor
financiering uit de BAR: daarmee is maatwerk mogelijk dat past bij de verschillende
uitgansposities van de lidstaten. Bij de BAR is gekozen voor gedeeld beheer, hetgeen
ook past bij de noodzaak snel en efficiënt maatwerk te kunnen bieden voor iedere lidstaat.
Er is geen alternatief middel mogelijk om de Europese solidariteit tot uitdrukking
te brengen.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Het voorgestelde budget voor de BAR bedraagt 5 miljard euro12, buiten de plafonds van het MFK 2021–2027 en is in overeenstemming met de conclusies
van de Europese Raad d.d. 21 juli 2020 over het MFK 2021–2027 en het Herstelinstrument
Next Generation EU. De middelen van de BAR die in 2021 beschikbaar zijn (4 miljard euro) worden middels
een aanvullende begroting toegevoegd aan de EU-begroting 202113.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Er is geen nationale cofinanciering vereist voor de BAR. Eventuele budgettaire gevolgen
worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en),
conform de regels van de budgetdiscipline. De Nederlandse bijdrage aan de BAR loopt
via de EU-afdrachten op de begroting van Buitenlandse Zaken, artikel 3.1. Naar verwachting
bedraagt de Nederlandse bijdrage aan de BAR in 2021 circa 228 miljoen euro14. De raming van de EU-afdrachten inclusief de BAR, zoals vastgelegd in de Miljoenennota
2021 (Kamerstuk 35 5570, nrs. 1 en 2), wordt naar aanleiding van het BAR-voorstel
aangepast bij Voorjaarsnota 2021. Het is nog onbekend op welke manier de Nederlandse
ontvangsten uit de BAR de nationale begroting binnen zullen stromen.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
De BAR is gericht op het ondersteunen van de hardst geraakte lidstaten, regio’s en
sectoren en publieke uitgaven onder de BAR hebben daarmee naar verwachting een positief
effect op het bedrijfsleven en werknemers binnen deze lidstaten en regio’s. De financiële
consequenties hangen af van de mate waarin publieke uitgaven in lidstaten, regio’s,
sectoren en bedrijven gericht op het mitigeren van de economische gevolgen van het
aflopen van de transitieperiode in aanmerking komen voor ondersteuning uit de BAR.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
Lidstaten dienen bij hun aanvraag gedetailleerde informatie aan te leveren over hun
publieke uitgaven tussen 1 juli 2020 en 31 december 2022 gerelateerd aan het aflopen
van de overgangsperiode en over het gebruik van de voorfinanciering. Daarnaast dienen
lidstaten een uitvoeringsrapport op te stellen waarin zij de getroffen maatregelen
specificeren. Dit rapport dient tevens een managementverklaring en onafhankelijk auditoordeel
te bevatten. Dit kan leiden tot additionele administratieve lasten voor de rijksoverheid
en uitvoeringsinstanties.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Het ondersteunen van lidstaten, regio’s, sectoren en bedrijven in de overgang naar
de nieuwe situatie waarin het VK geen lid meer is van de EU en specifiek de Europese
interne markt, kan een versterkend effect hebben op de concurrentiekracht van deze
actoren en de EU als geheel.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Overeenkomstig artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een
bestuursorgaan slechts subsidies verstrekken voor zover een wettelijk voorschrift
regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. De uitzonderingen op
dit vereiste zoals neergelegd in artikel 4:23, derde lid, zijn niet van toepassing
gelet op de grote mate van flexibiliteit en openheid van de BAR, het feit dat deze
middelen niet op Rijksbegroting zijn vermeld en er ook geen sprake kan zijn van een
incidentele subsidie gelet op het doel en de breedheid van de BAR. Daarnaast is thans
geen bestaand subsidie- of financieringsinstrument beschikbaar dat voldoet aan de
vereisten van de BAR, in het bijzonder de doelbinding neergelegd in artikelen 3 en
5 van het voorstel voor de BAR-verordening en de referentieperiode als bedoeld in
artikel 2 van het voorstel voor de BAR-verordening. Dit betekent dat voor zover subsidies
zullen worden verstrekt aan natuurlijke personen, ondernemingen of sectoren en de
uitgaven daarvan ten laste van de BAR worden gebracht, één of meer nieuwe subsidieregelingen
opgesteld dienen te worden. Dit kan geschieden bijv. krachtens de Kaderwet EZK- en
LNV-subsidies.
Naast het voorzien in de benodigde wettelijke voorschriften om de verstrekking van
subsidies mogelijk te maken, vereist de tenuitvoerlegging van de voorgestelde BAR-verordening
in gedeeld beheer dat op zijn minst een management- en auditautoriteit wordt aangewezen
(zie artikel 13 van de voorgestelde BAR-verordening). Ook deze aanwijzing dient krachtens
wettelijk voorschrift plaats te vinden. Meest voor de hand liggende weg daarvoor is
dat de aanwijzing geschiedt via voornoemde subsidieregeling. Dit brengt wel met zich
mee dat de mogelijk aan te wijzen autoriteiten binnen het Rijk liggen.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat diverse grondslagen om uitvoeringshandelingen vast te stellen.
Het gaat daarbij om: 1) de verdeling en allocatie van middelen per lidstaat voor voorfinanciering
(artikel 8, tweede lid, van de voorgestelde BAR-verordening); 2) het bepalen van de
omvang van de publieke uitgaven die in aanmerking komen voor ondersteuning uit de
BAR en eventuele aanvullende bijdragen (artikel 11, tweede lid, van de voorgestelde
BAR-verordening), 3) de aanvullende bijdragen als bedoeld in artikel 11, zevende lid,
van de voorgestelde BAR-verordening. Deze uitvoeringshandelingen worden beschouwd
als financieringsbesluiten in de zin van artikel 110, eerste lid, van het Financieel
Reglement van de Europese Unie (Verordening EU, Euratom nr. 2018/1046). De Commissie
kan overeenkomstig artikel 291, tweede lid, VWEU de bevoegdheid krijgen deze uitvoeringshandelingen
vast te stellen, voor zover het gaat om de vaststelling van niet-essentiële onderdelen.
Hier is aan voldaan. De keuze voor uitvoeringshandelingen (in plaats van delegatie)
ligt daarbij voor de hand nu het voorstel voor de BAR in gedeeld beheer door de lidstaten
en de EU wordt uitgevoerd en veel ruimte voor maatwerk per lidstaat is geboden. Daarom
is de bevoegdheid van de Europese Commissie noodzakelijk om op praktisch niveau bijvoorbeeld
de verdeling van de middelen vorm te kunnen geven, zodat de verordening volgens eenvormige
voorwaarden wordt uitgevoerd. Dit is ook lijn met de ESI-fondsen die ook in gedeeld
beheer worden uitgevoerd.
De voorgestelde besluitvorming voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen is
evenwel niet in overeenstemming met de gebruikelijke besluitvorming en governance
zoals voorzien bij andere fondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd en waarvoor
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari
2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing
zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden
door de Commissie controleren, het toepasselijk kader vormt. Zo ontbreekt in de voorgestelde
BAR-verordening de instelling of verwijzing naar een bevoegd comité van de lidstaten
dat een advies over de voorgestelde uitvoeringshandelingen moet uitbrengen. Er is
dus niet voorzien in de toepassing van de raadplegings- of de onderzoeksprocedure
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. Hieruit kan worden afgeleid dat in de
BAR dus wordt voorgesteld de Europese Commissie een zelfstandige bevoegdheid te verlenen
voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen.
Het kabinet is kritisch over deze keuze, omdat dit de handelingsruimte voor de Commissie
groot maakt en geen vorm van invloed van de lidstaten op ontwerpuitvoeringshandelingen
is voorzien. Volgens het kabinet zou wel degelijk een comité moeten worden ingesteld
en voorts lijkt de onderzoeksprocedure zoals overeenkomstig artikel 2, tweede lid,
onderdeel b, bij i) en ii) aangewezen (Artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011).
Dit is in lijn met andere fondsen die in gedeeld beheer worden uitgevoerd zoals de
ESI-fondsen. Hierover zal aan de Europese Commissie nadere toelichting worden gevraagd
en alsdan worden bezien of de door de Europese Commissie voorgestelde benadering aanpassing
behoeft.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie stelt dat de verordening met urgentie in werking moet treden en stelt
daarom voor dat de verordening in werking treedt de dag na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. De voorgestelde verordening wordt dan ook direct van toepassing
(zie artikel 17 van de voorgestelde verordening). Het kabinet acht deze inzet van
de Europese Commissie haalbaar en wenselijk. Wel brengt dit met zich mee dat de benodigde
juridische en praktische tenuitvoerlegging door Nederland reeds ten tijde van de behandeling
van de voorgestelde verordening door de EU-wetgever ter hand genomen moet worden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Niet van toepassing
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Aangezien de BAR op korte termijn in werking moet treden, gaat de voorkeur uit naar
een eenvoudige uitvoeringsstructuur. Mogelijk worden bestaande structuren hierbij
als voorbeeld gebruikt zoals andere fondsen die in gedeeld beheer door het Rijk worden
uitgevoerd. De nationale uitvoering wordt nader uitgewerkt. Hierover wordt de Tweede
Kamer nader geïnformeerd.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Niet van toepassing
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken