Brief regering : Reactie op verzoek commissie over fiscaal verdragsbeleid sporters en artiesten
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 271 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2021
Uw Kamer heeft mij in het kader van het AO Belastingontwijking gevraagd om te reageren
op de brieven van i) de heer M. inzake sporters en artiesten van 9 november en 8 december
2020 ii) de Nederlandse vereniging van muziekmanagers en het Rotterdams Philharmonisch
Orkest van 8 december 2020. Het gegeven dat het AO is uitgesteld is voor mij geen
aanleiding om de verzending aan te houden.
1. Fiscaal verdragsbeleid
In het najaar van 2018 heeft een internetconsultatie over het fiscale verdragsbeleid
plaatsgevonden. Verschillende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruikgemaakt
en hebben op de problematiek die sporters en artiesten in het buitenland ervaren gewezen.
Deze problematiek ontstaat doordat het internationaal gebruikelijk is dat belastingheffing
bij deze groep plaatsvindt in het land van optreden. Nederland is hier geen voorstander
van maar vrijwel alle andere landen hechten hieraan. Nederland is een van de weinige
landen die zich (in internationaal verband) de afgelopen jaren ervoor hebben ingespannen
dat sporters en artiesten alleen worden belast in het woonland. Allereerst door vanaf
2007 in veruit de meeste gevallen buitenlandse sporters en artiesten niet meer in
de Nederlandse belastingheffing te betrekken. Ten tweede door sinds de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 te streven naar het achterwege laten van een afzonderlijk sporters-
en artiestenartikel in belastingverdragen.
De afgelopen jaren is met verschillende landen gepoogd om een afzonderlijk sporters-
en artiestenartikel in belastingverdragen achterwege te laten. Hiermee zou in veruit
de meeste gevallen worden voorkomen dat sporters en artiesten in het land van optreden
worden belast en daarmee zouden de daarmee gepaard gaande problemen zich niet voordoen.
Voor vrijwel alle landen is het een brug te ver gebleken om hierin mee te gaan, omdat
die landen sterk hechten aan belastingheffing in het land van optreden. Die landen
voelen zich bovendien gesteund door het feit dat zowel het OESO- als het VN-modelverdrag
uitgaat van belastingheffing in het land van optreden. Al met al is het hierdoor slechts
sporadisch gelukt om de Nederlandse inzet te realiseren. Verreweg de meeste landen
werken dus niet mee en er is ook geen aanleiding om te verwachten dat dit op afzienbare
termijn anders zal zijn. Het is daarom niet zinvol om het huidige beleid te continueren
en wenselijk om op een ander wijze zoveel mogelijk vorm te geven aan het uitgangspunt
van het Nederlandse beleid.
In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (Kamerstuk 25 087, nr. 256) is aangegeven dat ik nog steeds graag vasthoud aan het uitgangspunt dat sporters
en artiesten zoveel mogelijk in het woonland worden belast, maar dat het inzetten
op het achterwege laten van een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel de afgelopen
jaren niet het beoogde resultaat heeft opgeleverd. Nederland zal daarom aansluiting
zoeken bij de internationaal gangbare praktijk en binnen dat kader pogen het beste
resultaat voor sporters en artiesten te realiseren. Concreet betekent dit dat ik in
beginsel aansluit bij de gangbare internationale praktijk dat sporters en artiesten
kunnen worden belast in het land van optreden, maar dat de inzet zal zijn verschillende
uitzonderingen hierop af te spreken. In het commentaar bij het OESO-modelverdrag zijn
hiervoor (mede dankzij Nederlandse inspanningen) verschillende opties opgenomen die,
indien wordt voldaan aan de voorwaarden, regelen dat belastingheffing in het land
van optreden alsnog achterwege gelaten zal worden. Als dat in een voorkomend geval
toch haalbaar is, ben ik uiteraard ook zeker bereid om in een verdrag geen afzonderlijk
sporters- en artiestenartikel af te spreken.
Tegen deze achtergrond wordt in de eerste plaats ingezet op een drempelbedrag. Een
drempelbedrag is een goede generieke maatregel die voor een grote groep sporters en
artiesten een uitsluiting van de bronstaatheffing oplevert. Indien het drempelbedrag
niet wordt overschreden, zullen Nederlandse sporters en artiesten namelijk (uiteindelijk)
uitsluitend in het woonland aan belastingheffing worden onderworpen. Als gevolg daarvan
blijft de mogelijke dubbele belastingheffing die gepaard gaat met een bronstaatheffing
achterwege. Daarbij is het mogelijk, zoals de heer M. suggereert, om in te zetten
op een hoger bedrag dan het drempelbedrag dat in het commentaar bij het OESO-modelverdrag wordt genoemd. Dit is zeker denkbaar, ook omdat dit de effectiviteit
van de drempel vergroot.
Verder wordt ingezet op de mogelijkheid dat de sporter of artiest op diens verzoek
in het land van optreden op nettobasis wordt belast (belastingheffing met inachtneming
van eventuele kostenaftrek). Dit biedt sporters en artiesten de mogelijkheid om te
worden belast over het in de bronstaat behaalde nettoresultaat, hetgeen in beginsel
ook leidt tot minder dubbele belastingheffing. Nederlandse sporters en artiesten kunnen
dan in Nederland, in het algemeen de in het land van optreden geheven belasting eenvoudiger
verrekenen.
Ook wordt erop ingezet dat inkomsten van sporters en artiesten van wie het optreden
grotendeels (meer dan 50%) gefinancierd wordt uit publieke middelen uitsluitend ter
belastingheffing aan de woonstaat zijn toegewezen. Daarbij is het mogelijk, zoals
de heer M. en het Rotterdams Philharmonisch Orkest suggereert, om in te zetten op
een lager percentage indien hier in een specifieke verdragsrelatie voldoende aanleiding voor is.
Bovengenoemde inzet is neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020.
Naast de eerdergenoemde uitzonderingen wordt in het OESO-commentaar ook nog de mogelijkheid geboden om de bronstaatheffing verder in te perken
door: i) sporters en artiesten die in dienstbetrekking werkzaam zijn uit te sluiten
van de reikwijdte van het sporters- en artiestenartikel, ii) een bepaling op te nemen
die bewerkstelligt dat belastingheffing in het land van optreden over inkomen ter
zake van persoonlijke werkzaamheden die door de sporter of artiest in die hoedanigheid
worden verricht maar dat aan een ander toekomt uitsluitend kan plaatsvinden als de
sporter of artiest eigenaar is van de entiteit aan wie het voordeel of inkomen toekomt.
Deze maatregelen kunnen ook bijdragen aan het beperken van de bronstaatheffing voor
Nederlandse sporters en artiesten die in het buitenland actief zijn. Tegelijkertijd
zijn deze maatregelen minder generiek van aard waardoor slechts een deel van de groep
van sporters en artiesten hier baat bij zal hebben. Zo zouden bijvoorbeeld sporters
en artiesten die als zelfstandige opereren, en dus niet in dienstbetrekking actief
zijn, niet in aanmerking komen voor deze uitzonderingen maar wél van de eerdergenoemde
generieke maatregelen profiteren. Bovendien zijn deze twee uitzonderingen in internationaal
verband ongebruikelijk. Daarom heeft het de voorkeur om binnen de beperkte onderhandelingsruimte
zoveel mogelijk in te zetten op generieke maatregelen waar een zo groot mogelijke
groep sporters en artiesten van kan profiteren en die over het algemeen internationaal
gezien ook op wat meer draagvlak kunnen rekenen. Nederland zal daarom met name inzetten
op de drie eerdergenoemde maatregelen. Als echter blijkt dat in bilaterale onderhandelingen
ruimte is om (nog) andere uitzonderingen die bronstaatheffing beperken af te spreken,
dan zijn dergelijke uitzonderingen uiteraard ook denkbaar.
2. Verrekening van buitenlandse bronbelastingen
Zoals hiervoor beschreven, is de Nederlandse inzet primair erop gericht om belastingheffing
in het land van optreden zoveel mogelijk te beperken, door in te zetten op specifieke,
internationaal gangbare uitzonderingsmaatregelen. Voor zover deze inzet wordt gerealiseerd
zullen problemen met de verrekening in het woonland van de door het land van optreden
geheven belasting zich in mindere mate voordoen.
Het betreffen echter optionele maatregelen die geen onderdeel uitmaken van het sporters-en
artiestenartikel van het OESO-modelverdrag, waardoor het waarschijnlijk is dat andere
landen slechts een enkele of geen van deze optionele uitzonderingen op de bronstaatheffing
op inkomsten van sporters en artiesten zal accepteren. Naar de mate waarin die onderhandelingsinzet
niet kan worden gerealiseerd, kan sprake zijn van (hogere) belastingheffing in het
land van optreden en is het eerder denkbaar dat zich in het woonland moeilijkheden
zullen voordoen met de volledige verrekening van de buitenlandse (bron)belasting.
Zo is het gangbaar dat het inkomen van sporters en artiesten in het land van optreden
op brutobasis wordt belast, dus zonder dat bij het bepalen van de belastinggrondslag
kostenaftrek mogelijk is. De verrekening van buitenlandse (bron)belasting in het woonland
vindt in het algemeen, ook in Nederland, plaats op basis van het (netto)inkomen dat
in de belastingheffing wordt betrokken, derhalve in beginsel op basis van het inkomen
nádat kostenaftrek heeft plaatsgevonden. Hierdoor is volledige verrekening van buitenlandse
(bron)belasting niet altijd mogelijk. Dit geeft bijvoorbeeld ook de Nederlandse vereniging
van muziekmanagers aan in hun brief. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in beginsel
de mogelijkheid bestaat om hierdoor niet verrekende buitenlandse (bron)belasting voort
te wentelen naar de toekomst, zodat onder omstandigheden in een later belastingjaar
alsnog tot verrekening kan worden overgegaan.
Verder kan zich de situatie voordoen dat de werkzaamheden van de sporter of artiest
tot inkomsten voor een ander kunnen leiden (bijvoorbeeld een stichting, vereniging
of een vennootschap (van de sporter of artiest)). De buitenlandse (bron)belasting
die wordt geheven van de stichting, vereniging of vennootschap komt dan in beginsel
bij de stichting, vereniging of de vennootschap voor verrekening in aanmerking. Het
kan daarbij echter voorkomen dat de stichting, vereniging of vennootschap in verband
met aftrekbare kosten geen of beperkt winst maakt en de buitenlandse (bron)belasting
hierdoor niet bij de stichting, vereniging of vennootschap verrekenbaar is. Voor de
volledigheid wordt opgemerkt dat in beginsel de mogelijkheid bestaat om hierdoor niet
verrekende buitenlandse (bron)belasting voort te wentelen naar de toekomst, zodat
onder omstandigheden in een later belastingjaar alsnog tot verrekening kan worden
overgegaan. Het is echter niet mogelijk om de buitenlandse (bron)belasting te verrekenen
met de inkomstenbelasting die de sporter of artiest is verschuldigd over de beloning
die hij in die hoedanigheid geniet, omdat de buitenlandse (bron)belasting is geheven
ten laste van de stichting, vereniging of vennootschap en niet ten laste van de sporter
of artiest. Deze kwestie is in de jurisprudentie diverse malen aan de orde geweest
en daarbij heeft de rechter de bovenstaande benadering onderschreven1. Momenteel loopt echter (opnieuw) een procedure bij Hoge Raad over een dergelijke
kwestie. Ik wacht de uitkomst hiervan af.
Verder is verrekening van buitenlandse belasting niet altijd volledig mogelijk als
in Nederland weinig belasting wordt betaald. Relevant daarbij is dat de buitenlandse
(bron)belasting alleen kan worden verrekend met de inkomstenbelasting en niet met
de premie volksverzekeringen. Voor de groep sporters en artiesten die dit betreft
is het des te meer van belang dat belastingheffing in het land van optreden zoveel
mogelijk wordt vermeden. Bijvoorbeeld door ze onder reikwijdte van een drempel te
brengen. Hier zal Nederland zich voor inspannen.
3. België en ontwikkelingslanden
In de brief van de heer M. wordt nog specifiek aandacht gevraagd voor België en ontwikkelingslanden.
Het beleid als zodanig geldt in relatie tot alle landen. Dus ook in relatie tot België
en ontwikkelingslanden is de Nederlandse inzet erop gericht om een heffing in het
land van optreden te zoveel mogelijk beperken.
4. Nederlandse belastingheffing buitenlandse sporters en artiesten
Aangezien het in verdragsonderhandelingen inzetten op het achterwege laten van een
sporters- en artiestenartikel vrijwel niet haalbaar is gebleken, zal Nederland voortaan
inzetten op een zo beperkt mogelijke bronstaatheffing ter zake van dergelijk inkomen.
Aangezien Nederland op dit moment buitenlandse sporters en artiesten niet in de belastingheffing
betrekt, blijft daarbij echter sprake van een ongelijkheid in de wederzijdse onderhandelingsposities.
Immers, landen waarmee wordt onderhandeld over een nieuw of te herzien belastingverdrag
zullen het inkomen dat wordt genoten in verband met lokale optredens van sporters
en artiesten uit Nederland aldaar wél in de belastingheffing betrekken. Deze ongelijke
uitgangspositie staat mogelijk in de weg aan het realiseren van de Nederlandse inzet.
Het (her)introduceren van een belastingplicht voor buitenlandse sporters en artiesten
die in Nederland optreden zou de Nederlandse onderhandelingspositie kunnen verbeteren
en daarmee bijdragen aan een beter onderhandelingsresultaat voor de Nederlandse sporters
en artiesten die in het buitenland actief zijn. Daarom zal worden onderzocht of het
(her)introduceren van Nederlandse belastingplicht voor deze groep wenselijk is. Alle
belangen zullen in dit proces zorgvuldig worden gewogen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën