Brief regering : Beantwoording van de vraag of de richtlijnen voor het gebruik van verschillende typen mondneusmaskers aangepast moet worden gelet op de opkomst van de ‘Britse’ variant van het virus
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 917
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 januari 2021
In vervolg op het laatste debat over de coronapandemie (Handelingen II 2020/21, nr. 43,
Debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus), waarin de vraag aan de orde
kwam of de richtlijnen voor het gebruik van verschillende typen mondneusmaskers aangepast
moet worden1 – gelet op de opkomst van de «Britse» variant van het virus – bericht ik u graag
als volgt.
OMT advies
Laat ik vooropstellen dat iedereen die in de zorg werkt, dat veilig moet kunnen doen,
voor zichzelf en degene aan wie hij/zij zorg verleent. Naar aanleiding van de gestelde
vraag in het Kamerdebat van 13 januari heb ik advies gevraagd aan het OMT. Het is
immers niet de taak van het kabinet om de inhoud van de uitgangspunten voor het gebruik
van persoonlijke beschermingsmiddelen te bepalen. Het is aan experts om de laatste
inzichten omtrent de «Britse» variant met elkaar te delen en de implicaties aan te
geven voor het gebruik van verschillende mondneusmakers in de zorg. Aankomende vrijdag
22 januari zal het OMT dit onderwerp bespreken. Ik zal uw Kamer hierover spoedig informeren.
Dit advies kan vervolgens door het RIVM en de beroepsgroepen gebruikt worden voor
de verdere vertaling naar de uitgangspunten, leidraden en handreikingen.
Huidige uitgangspunten beschermingsmiddelen
In de huidige uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het
ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende
zijn. Voor speciale handelingen, waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een zogenoemd
FFP2-masker aangewezen.
Deze uitgangspunten zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. Hierbij
worden ook de adviezen van het OMT betrokken. De uitgangspunten van het RIVM worden
door de beroepsgroepen per sector nader ingevuld en vertaald naar behandeladviezen
(bijvoorbeeld van Verenso en NVAVG) dan wel leidraden en handreikingen, rekening houdend
met de context en doelgroep. Ook in de leidraad die de FMS heeft opgesteld voor het
gebruik van beschermingsmiddelen in een (poli)klinische setting geldt een vergelijkbaar
gebruik van mondneusmaskers.
In de zomer van 2020 is de Stichting Kwaliteitsimpuls Langdurige Zorg (SKILZ) gestart
met de ontwikkeling van kwaliteitsstandaarden voor de langdurige zorg. SKILZ zal ook
richtlijnen/kwaliteitsinstrumenten gaan opstellen voor infectiepreventie in de langdurige
zorg. Hierin werken Verenso, NVAVG en V&VN samen. De uitgangspunten die zijn opgesteld
door het RIVM zijn daarom ook voorgelegd aan deze partijen. Als het OMT adviseert
tot aanpassing van de uitgangpunten, dan zal dit door het RIVM en door de FMS vertaald
kunnen worden naar de uitgangspunten respectievelijk de leidraad. Dat geldt ook voor
andere beroepsgroepen.
Het is belangrijk te onderstrepen dat in de uitgangspunten van het RIVM expliciet
is opgenomen dat als de specifieke situatie daarom vraagt, zorgmedewerkers op basis
van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd van deze uitgangspunten kunnen
en mogen afwijken. Dat betekent ook dat als zorgmedewerkers van oordeel zijn dat zij
een FFP2-masker in plaats van een chirurgisch mondneusmasker 2R (in bepaalde situaties)
verstandig en praktisch achten in hun werk, dat dit ook kan en mogelijk gemaakt wordt.
Verzoek bonden
De beroepsvereniging V&VN en de bonden hebben afgelopen zondag een brief gestuurd
aan het RIVM. Daarin vragen zij om een aanscherping van de uitgangspunten, in het
bijzonder om FFP2-maskers standaard en ook preventief te gebruiken in de zorg. Het
RIVM heeft daarop geantwoord dat een multidisciplinaire expert groep zich zal buigen
over de gestelde vraag en hun voorstel zal indienen in het OMT van aankomende vrijdag.
Ook de FMS heeft mij laten weten de kwestie te bespreken en hun leidraad als nodig
aan te passen.
De FNV wijst er daarnaast op dat chirurgische maskers op de markt zijn gebracht als
medisch hulpmiddel en daarom niet beoordeeld hoeven te worden door een zogenoemde
aangewezen instantie (notified body). De reden dat dit niet hoeft is dat dit een klasse I medisch hulpmiddel is. Op basis
van de Europese markttoelatingsregels is een beoordeling door een notified body dan
inderdaad niet nodig. Dat kan ik niet veranderen. Ik wijs er wel op dat de spatbestendigheid
door de fabrikant in de documentatie onderbouwd te worden. De IGJ ziet daarop toe.
In de huidige uitgangspunten van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding
(LCI) van het RIVM wordt daarom ook meegewogen dat dit type masker druppels en vocht
vanuit de omgeving zodanig kan tegen houden dat zorgmedewerkers voldoende beschermd
zijn.
Beschikbaarheid voorraden
Ter voorbereiding op een mogelijke wijziging van de uitgangspunten, breng ik momenteel
in kaart wat dat betekent voor de beschikbare voorraden aan FFP2-maskers. Schaarste
mag immers geen factor zijn. Uit een eerste rondgang, onder meer langs de Nederlandse
producenten, blijkt dat de reguliere leveranciers er goed voorstaan. Om maximaal voorbereid
te zijn op verschillende scenario’s laat ik in samenwerking met Accenture doorrekenen
of de voorraden, in het veld en – in geval van nood – aangevuld met die van het LCH,
voldoende zijn. De voorraden bij het LCH heb ik in beeld en staan op de website van
de rijksoverheid.
Prijzen persoonlijke beschermingsmiddelen Landelijk Consortium Hulpmiddelen
Zoals ik in mijn eerdere reactie op Kamervragen van de SP in augustus jl. aangaf hanteerde
het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna LCH) tot eind juli 2020 «preCOVID-19»-verkoopprijzen
voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) terwijl huidige marktprijzen hoger lagen.
Hierdoor ontstond het onwenselijke effect dat het LCH niet als noodvoorraad wordt
gebruikt, maar als reguliere leverancier in de zorg. Sommige partijen die regulier
leverden trokken zich terug. De afhankelijkheid van LCH en hierdoor ook het risico
voor levering en beschikbaarheid wordt daardoor groter. Vanaf begin augustus jl. zet
LCH in op meer marktconforme prijzen voor PBM, zodat reguliere marktpartijen de mogelijkheid
houden om hun product af te zetten en de zorg niet volledig gaat leunen op het LCH.
Ik heb LCH daarbij gevraagd om voor PBM verkoopprijzen te hanteren die 15% boven de
gemiddelde marktprijs liggen. Vanwege de huidige ontwikkelingen zoals de meer besmettelijker
mutaties van het coronavirus houd ik de marktontwikkelingen scherp in de gaten. Als
blijkt dat reguliere marktpartijen hierdoor niet of onvoldoende in staat zijn om PBM
aan de zorg te leveren dan zal ik LCH direct opdracht geven om de verkoopprijzen te
verlagen.
Zuurstofvoorzieningen in de thuissituatie
Tot slot bericht ik u nog over de situatie rond de beademingsapparatuur voor de thuissituatie.
Vanwege signalen over mogelijke tekorten aan zuurstofvoorzieningen voor de thuissituatie
heeft het ministerie de afgelopen weken overleg gevoerd met alle belangrijke betrokken
partijen (zorg en leveranciers). Door de sterk toegenomen vraag staan de levertijden
van zuurstofconcentratoren internationaal onder druk. Mogelijk zou er over drie tot
vier weken een probleem kunnen ontstaan in de beschikbaarheid. Tijdens de eerste golf
heeft VWS als noodvoorraad extra van deze zuurstofapparaten ingekocht. Om een snelle
oplossing te bieden voor voorgenoemde situatie is in overleg met betrokken partijen
besloten dat het ministerie deze apparaten aan de leveranciers overdraagt tegen inkoopprijs.
Deze leveranciers zorgen ervoor dat de patiënten thuis zo snel mogelijk de beschikking
krijgen over deze apparaten. Het gaat in totaal om ruim 1.000 beschikbare apparaten.
De partijen blijven wekelijks in overleg met het ministerie om vinger aan de pols
te houden. Hierbij kijken de partijen ook naar de «Leidraad zuurstofgebruik THUIS
bij (verdenking op / bewezen) COVID-19», het «Behandeladvies COVID19 van Verenso»
en NVAVG en de «Leidraad Triage thuisbehandeling versus verwijzen naar het ziekenhuis
bij oudere patiënt met (verdenking op) COVID-19».
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg