Brief regering : Governance EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst n.a.v. Notaoverleg 28 december 2020
35 393 Betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk
Nr. 33
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2021
Via deze brief wordt uw Kamer geïnformeerd over de governance van de EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst. In deze brief wordt na een inleiding
eerst ingegaan op de onder het akkoord mogelijke handelingen van de Partnerschapsraad
en comités. Teneinde ook het bredere kader te schetsen van handelingen in de context
van de overeenkomst, wordt vervolgens ook stilgestaan bij onder het akkoord mogelijke
eenzijdige handelingen van de Unie. De brief sluit af met een toelichting op hoe het
Nederlandse parlement betrokken is bij dergelijke handelingen van de Partnerschapsraad
en comités.
Met deze brief wordt uitvoering gegeven aan de op 5 januari jl. aangenomen motie van
de leden Bisschop en Leijten over zeggenschap over de inzet van de EU binnen de Partnerschapsraad
en de eveneens op 5 januari jl. aangenomen motie van de leden Omtzigt en Van der Graaf
over herstel van het democratisch deficit1 . Ook wordt met deze brief opvolging gegeven aan de toezegging tijdens het notaoverleg
van 28 december jl. (Kamerstuk 35 393, nr. 30) om schriftelijk terug te komen op de wijze van betrokkenheid van nationale parlementen
bij de besluitvorming in de Partnerschapsraad waar het met name beleidsmatige kwesties
betreft. De bijlage van deze brief bevat een vergelijkingstabel tussen de EU-VK Handels-
en Samenwerkingsovereenkomst en de akkoorden tussen de EU en Noorwegen en Zwitserland2 . Hiermee wordt voldaan aan de toezegging aan het lid Van Otterloo tijdens het Notaoverleg
over de EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van 28 december jl. om een dergelijk
overzicht schriftelijk te delen.
Inleiding
Sinds 1 januari wordt de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het
VK voorlopig toegepast zoals voorzien in het op 29 december jl. vastgestelde Raadsbesluit
tot ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst3 . Daarmee sluit het begin van de voorlopige toepassing direct aan op het einde van
de overgangsperiode uit het terugtrekkingsakkoord. De overeenkomst voorziet in voorlopige
toepassing tot en met 28 februari 2021 of een andere datum vastgesteld door de Partnerschapsraad
of, indien dit eerder is, tot de eerste dag van de maand nadat Partijen elkaar hebben
geïnformeerd dat zij de interne goedkeuringsprocedures hebben afgerond.
Om de ratificatieprocedure aan EU-zijde af te ronden dient de Raad eerst politieke
goedkeuring te geven aan het concept-Raadsbesluit tot sluiting van de overeenkomst
en dit concept-besluit formeel ter goedkeuring aan het Europees parlement voor te
leggen. De verwachting is dat de Raad dit in de derde week van januari zal doen. Bij
de goedkeuring gaat het Europees parlement vervolgens over zijn eigen agenda. Wanneer
het Europees parlement het concept-Raadsbesluit tot sluiting van de overeenkomst heeft
goedgekeurd, kan de Raad het Raadsbesluit tot sluiting vaststellen. Hierna is de interne
goedkeuringsprocedure aan EU-zijde voltooid en kan de overeenkomst op de eerste dag
van de maand volgende op de kennisgeving hiervan in werking treden.
Door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst worden verschillende lichamen opgericht,
waarin steeds zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk zijn vertegenwoordigd: de
Partnerschapsraad (artikel INST.1)4 , een Comité voor het handelspartnerschap en 18 gespecialiseerde comités (artikel
INST.2)5 . Deze Partnerschapsraad en comités hebben alleen die bevoegdheden die uitdrukkelijk
in de overeenkomst worden toegekend. Naast deze bevoegdheden van de Partnerschapsraad
en comités onder de overeenkomst kunnen de partijen ook een aantal handelingen in
het kader van de overeenkomst eenzijdig vaststellen.
De Partnerschapsraad wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van
de Europese Commissie en een vertegenwoordiger van de regering van het VK op ministerieel
niveau. De lidstaten kunnen als onderdeel van de Uniedelegatie de bijeenkomsten van
de Partnerschapsraad, het comité voor het handelspartnerschap en de gespecialiseerde
comités bijwonen (Artikel 2(1) Raadsbesluit tot ondertekening). In het Raadsbesluit
tot sluiting wordt tevens een aantal praktische modaliteiten opgenomen voor de betrokkenheid
van lidstaten bij de Partnerschapsraad en comités. Deze kunnen verder worden aangevuld
via (een) gezamenlijke verklaring(en) van de Raad en Commissie, in lijn met de afspraken
over betrokkenheid van lidstaten bij het Gemengd Comité van het Terugtrekkingsakkoord.
De Partnerschapsraad komt bijeen op verzoek van een van beide partijen en minimaal
één keer per jaar. De agenda wordt in onderlinge overeenstemming vastgesteld. In de
Partnerschapsraad wordt in onderlinge overeenstemming besloten en besluiten zijn bindend
voor de partijen.
Handelingen van Partnerschapsraad en comités
In de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst kunnen vanuit institutioneel perspectief
drie belangrijke typen handelingen worden onderscheiden van de in de overeenkomst
opgerichte Partnerschapsraad en comités. In de eerste plaats kunnen zij handelingen
met rechtsgevolg vaststellen. In de tweede plaats kunnen zij beleidsvormende handelingen
vaststellen (bijv. aanbevelingen). En in de derde plaats kunnen zij de overeenkomsten
op bepaalde onderdelen via een vereenvoudigde procedure wijzigen6 . Deze verschillende typen handelingen worden hieronder apart besproken met daarbij
steeds aandacht voor de bevoegdheidsverdeling en de betrokkenheid van lidstaten bij
de besluitvorming.
Vooraf moet worden opgemerkt dat ongeacht de aard van de bevoegdheid die in de overeenkomst
door de Unie wordt uitgeoefend (exclusieve Uniebevoegdheid, gedeelde bevoegdheid tussen
de Unie en de lidstaten, ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden
van de Unie), de betrokkenheid van lidstaten via de Raad altijd is gewaarborgd bij
besluiten van de Partnerschapsraad en comités. Bij de aan deze besluiten voorafgaande
interne Unieprocedure is niet bepalend wat de aard van de door de Unie uitgeoefende
bevoegdheid is. De interne besluitvormingsprocedure van de Unie wordt bepaald door
het type handeling enerzijds en door de voor de individuele handeling gekozen materiële
rechtsgrondslag in de EU-verdragen anderzijds. De combinatie hiervan zal bepalen hoe
de Raad betrokken is en of de Raad daarbij besluit met gekwalificeerde meerderheid
of met unanimiteit. Constante factor is daarbij dat, zoals hieronder toegelicht wordt,
in alle hierboven genoemde gevallen een rol van de Raad en in het verlengde daarvan
ook van nationale parlementen is gewaarborgd.
Toepassing van de overeenkomst via handelingen met rechtsgevolg
In de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst wordt op verschillende plekken aan de
in de overeenkomst opgerichte Partnerschapsraad en comités een bevoegdheid toegekend
om handelingen met rechtsgevolgen vast te stellen. De EU-verdragen schrijven voor
dat aan een dergelijke handeling van de Partnerschapsraad of van een van de comités
een intern Uniebesluit van de Raad vooraf moet gaan. Via dit Raadsbesluit, dat volgens
de procedure van artikel 218, lid 9, VWEU wordt vastgesteld, wordt het standpunt bepaald
dat de Commissie namens de Unie zal innemen in de Partnerschapsraad dan wel comités.
De Commissie doet hiertoe een voorstel aan de Raad, die – afhankelijk van de materiële
rechtsgrondslag – daarover zal besluiten met unanimiteit of met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in deze besluitvorming. Het Europees
parlement wordt over deze besluiten geïnformeerd.
Nadat het Raadsbesluit tot standpuntinname van de Unie is vastgesteld kan de Commissie
als vertegenwoordiger van de Unie op grond hiervan in de Partnerschapsraad of comités
een besluit vaststellen. Daarbij is de Commissie gebonden aan de standpuntinname zoals
bepaald in het Raadsbesluit. De besluitvorming in de Partnerschapsraad en de comités
vindt in onderlinge overeenstemming plaats tussen de EU en het VK. Besluiten worden
door deze door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst opgerichte lichamen dus enkel
genomen met instemming van de Unie.
De volgende voorbeelden kunnen genoemd worden van de bevoegdheid tot het vaststellen
van handelingen met rechtsgevolg in de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, waarbij
bovenstaande besluitvormingsprocedure in de Unie en de daarbij behorende waarborgen
voor betrokkenheid van lidstaten steeds van toepassing zijn.
De Partnerschapsraad7 kan bijvoorbeeld sommige van zijn bevoegdheden delegeren aan het Comité voor het
handelspartnerschap of aan een gespecialiseerd comité (artikel INST.1(4)(f)) en nieuwe
gespecialiseerde comités oprichten (artikel INST.1(4)(g)). Ook kan de Partnerschapsraad
te allen tijde gedurende een overleg of arbitrageprocedure door middel van een besluit
een oplossing vinden voor een geschil (artikel INST.13(7) en INST.31(5) en (7)). De
Partnerschapsraad moet binnen 180 dagen na het van toepassing worden van de overeenkomst
een lijst met arbiters vaststellen (artikel INST.27)8. Daarnaast kan de Partnerschapsraad besluiten de toepassing van «Titel VIII: Energie»,
die zonder nader besluit zal eindigen op 30 juni 2026, te verlengen (artikel ENER.33).
Ook kan de Partnerschapsraad aanvullende regelingen vaststellen met passende vervolg-
en overgangsregelingen in het geval dat het «Protocol betreffende de Coördinatie van
de Sociale Zekerheid» zal ophouden van toepassing te zijn (artikel SSC.71). Wanneer
een partij kennisgeving doet van opschorting van «Deel drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving
en Justitie in Strafzaken», kan de Partnerschapsraad onder andere besluiten tot een
gemeenschappelijke uitlegging van bepalingen van dit deel, teneinde de Partij die
kennis heeft gegeven van de opschorting in staat te stellen de inwerkingtreding ervan
uit te stellen, de reikwijdte ervan te beperken of over te gaan tot intrekking ervan
(artikel LAW.OTHER.137(7)).
Het «Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid» is bijvoorbeeld
bevoegd te besluiten over de aard van de te vergoeden uitgaven en de drempels waarboven
vergoeding moet plaatsvinden bij wederzijdse administratieve bijstand tussen de autoriteiten
en organen van de lidstaten en van het VK, die in principe kosteloos is (artikel SSC.59(3)).
Het «Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie»
is bijvoorbeeld bevoegd te besluiten welke maatregelen moeten worden genomen om ervoor
te zorgen dat de uit hoofde van «Deel drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en
Justitie in Strafzaken» geïnitieerde samenwerking op passende wijze wordt afgerond,
in het geval dat dit deel door een partij wordt opgezegd (artikel LAW.OTHER.136(3))
of opgeschort (artikel LAW.DS.6(4)). Daarnaast is dit comité bevoegd om een geschil
over «Deel drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en Justitie in Strafzaken» via
een besluit op te lossen (artikel LAW.DS.4 en LAW.DS.5). Het «Gespecialiseerd Comité
voor de deelname aan programma’s van de Unie» kan besluiten nemen over de hoogte van
de deelnamevergoeding vanaf 2028 (artikel UNPRO.2.1(4)).
Toepassing van de overeenkomst via beleidsvormende handelingen
In de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst wordt op verschillende plekken aan de
in de overeenkomst opgerichte Partnerschapsraad en comités een bevoegdheid toegekend
om beleidsvormende handelingen vast te stellen. Het gaat hierbij om handelingen die
geen rechtsgevolgen hebben. De EU-verdragen zoals uitgelegd door het EU Hof van Justitie
schrijven voor dat ook aan een dergelijke beleidsvormende handeling van de Partnerschapsraad
en comités een intern Uniebesluit van de Raad vooraf moet gaan op grond van artikel
16 VEU. Bij de besluitvorming in de Raad wordt de stemregel gevolgd die van toepassing
zou zijn op een besluit met rechtsgevolg over dezelfde materie (op grond van artikel
218, lid 9, VWEU). Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in deze besluitvorming.
De besluitvorming in de Partnerschapsraad en de gespecialiseerde comités vindt in
onderlinge overeenstemming plaats. Ook beleidsvormende handelingen worden door deze
door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst opgerichte lichamen dus enkel vastgesteld
met instemming van de Unie.
De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd van de bevoegdheid tot het vaststellen
van beleidsvormende handelingen in de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, waarbij
bovenstaande besluitvormingsprocedure in de Unie en de daarbij behorende waarborgen
voor betrokkenheid van lidstaten steeds van toepassing zijn.
De Partnerschapsraad9 kan bijvoorbeeld aanbevelingen doen aan de partijen omtrent de doorgifte van persoonsgegevens
op specifieke onder de overeenkomst vallende gebieden (artikel INST.1(4)(h)) en aanbevelingen
aan de partijen doen voor een passend optreden wanneer een partij kennisgeving doet
van opschorting van «Deel drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en Justitie in
Strafzaken» (artikel LAW.OTHER.137(7)). Ook zal de Partnerschapsraad operationele
richtsnoeren vaststellen voor het functioneren van het Forum voor het maatschappelijk
middenveld (artikel INST.8(1)).
Het «Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels» kan
de Partnerschapsraad aanbevelingen doen tot wijziging van de bepalingen van «Hoofdstuk
2: Oorsprongsregels» en de bijlagen daarbij, teneinde beperkingen of restricties in
te voeren ten aanzien van teruggave of vrijstelling van douanerechten (artikel ORIG.17).
Het «Gespecialiseerd Comité voor energie» kan de partijen aanbevelen technische procedures
toe te passen in hun respectieve interne regelingen (artikel ENER.19(4)). Het «Gespecialiseerd
Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid» kan richtsnoeren vaststellen
voor de uitvoering van het «Protocol betreffende de Coördinatie van de Sociale Zekerheid»
en van «Bijlage SSC-7 Uitvoeringsdeel» (artikel SSCI.74). Het «Gespecialiseerd Comité
voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie» kan de Partnerschapsraad aanbevelingen
doen wanneer een partij kennisgeving doet van opschorting van «Deel drie: Samenwerking
inzake Rechtshandhaving en Justitie in Strafzaken» (artikel LAW.OTHER.137(7)).
Besluiten tot wijziging van de overeenkomst
In de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst wordt op verschillende plekken aan de
in de overeenkomst opgerichte Partnerschapsraad en een aantal comités een bevoegdheid
toegekend om een specifiek deel van de overeenkomst te wijzigen, zonder dat daarvoor
de procedure van artikel 218 VWEU opnieuw hoeft te worden doorlopen.
Wijziging van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst vindt als uitgangspunt plaats
volgens de gebruikelijke verdragswijzigingsprocedures van de partijen. Voor de Unie
betekent dit dat de procedure zoals neergelegd in artikel 218 VWEU moet worden gevolgd,
met onder andere een besluit tot sluiting van de overeenkomst door de Raad na goedkeuring
van het Europees parlement.
In afwijking van dit uitgangspunt bepaalt de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
dat de Partnerschapsraad en een aantal gespecialiseerde comités onderdelen van de
overeenkomst kunnen wijzigen voor zover de overeenkomst daar specifiek in voorziet.
Het gaat daarbij om technische, uitvoerende aspecten van de overeenkomst.
Voorafgaand aan besluitvorming over wijziging van de overeenkomst door de Partnerschapsraad
of een comité via deze vereenvoudigde procedure stelt de Raad het namens de Unie in
te nemen standpunt in het betreffende orgaan vast op grond van artikel 218, lid 9,
VWEU10 . De Commissie doet hiertoe een voorstel aan de Raad, die – afhankelijk van de materiële
rechtsgrondslag – daarover zal besluiten met unanimiteit of met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in deze besluitvorming. Het Europees
parlement wordt hierover geïnformeerd. De besluitvorming in de Partnerschapsraad en
de comités vindt in onderlinge overeenstemming plaats. Ook besluiten tot wijziging
door deze door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst opgerichte lichamen worden
dus enkel vastgesteld met instemming van de Unie.
De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd van de bevoegdheid tot het wijzigingen
van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst via een vereenvoudigde procedure, waarbij
bovenstaande besluitvormingsprocedure in de Unie en de daarbij behorende waarborgen
voor betrokkenheid van lidstaten steeds van toepassing zijn. Daarbij dient onderstreept
te worden dat de Partnerschapsraad en comités onder de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
juridisch noch praktisch de mogelijkheid hebben EU-wetgeving te wijzigen.
De Partnerschapsraad11 is bevoegd wijzigingen van de overeenkomst vast te stellen mits dergelijke wijzigingen
nodig zijn om fouten te corrigeren of omissies of andere tekortkomingen te verhelpen
(artikel INST.1(4)(d)). Ook kan de Partnerschapsraad de volgende specifieke elementen
van de overeenkomst wijzigen: «BIJLAGE IN ST-1 [Reglement van orde van de Partnerschapsraad
en de comités]» (artikel INST.1(5); «Hoofdstuk 2. Oorsprongsregels» van «Titel I:
Handel in Goederen» (artikel ORIG.31); «bijlage CUSTMS-1 [Geautoriseerde marktdeelnemers]»,
het «Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken» en
de lijst van goederen als bedoeld in artikel CUSTMS.16 [Tijdelijke invoer], lid 2;
het «Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude
op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse
bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten»
(artikel CUSTMS.21); de bijlagen ENER-1 en ENER-3 (artikel ENER.31(1)). Wanneer een
partij kennisgeving doet van opschorting van «Deel drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving
en Justitie in Strafzaken», kan de Partnerschapsraad passende aanpassingen van dit
deel vaststellen die nodig zijn om de redenen voor de opschorting aan te pakken met
een maximale geldigheidsduur van 12 maanden (artikel LAW.OTHER.137(7)(c)).
Het «Gespecialiseerd Comité voor energie» is bevoegd om bijlage ENER-4 te wijzigen
(artikel ENER.31(2)). Het «Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale
zekerheid» kan de bijlagen en aanhangsels bij het «Protocol betreffende de Coördinatie van de Sociale Zekerheid»
wijzigen (artikel SSC.68). Het «Gespecialiseerd Comité voor rechtshandhaving en justitiële samenwerking» kan,
wanneer de lijst van vormen van criminaliteit waarvoor Europol respectievelijk Eurojust
krachtens het Unierecht bevoegd zijn wordt gewijzigd, op voorstel van de Unie, BIJLAGE
LAW-3 dienovereenkomstig wijzigen vanaf de datum waarop de wijziging van de bevoegdheid
van Europol respectievelijk Eurojust in werking treedt (artikel LAW.EuropOL.48(3)
respectievelijk LAW.EUROJUST.63(3)). Het «Gespecialiseerd Comité voor de deelname
aan programma's van de Unie» kan «Protocol I» wijzigen (artikel UNPRO.1.3(2)), alsmede
artikelen UNPRO.0.1 [Toepassingsgebied], UNPRO.4.X-1 [Toepassingsgebied], UNPRO.4.1
[Evaluaties en controles] en UNPRO.4.2 [Bestrijding van onregelmatigheden en fraude
en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad]
(artikel UNPRO.4.3).
Eenzijdige handelingen van de Unie
Opzeggen of opschorten van (delen van) de overeenkomst
In het kader van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst kan een partij op grond
van verschillende bepalingen eenzijdig besluiten de overeenkomst geheel of gedeeltelijk
op te zeggen of op te schorten. Voordat door de Commissie namens de Unie een kennisgeving
tot opzegging of opschorting kan worden gedaan aan het VK moet eerst aan de zijde
van de Unie de daarvoor geldende interne procedure worden gevolgd. Opzegging vindt
plaats via dezelfde procedure die gevolgd is voor de sluiting van de overeenkomst
zelf (artikel 218, lid 6, VWEU), dus inclusief een besluit van de Raad na goedkeuring
van het Europees parlement. Voor opschorting geldt in de regel de procedure van artikel
218, lid 9, VWEU, waarbij de Raad op voorstel van de Commissie een besluit kan vaststellen
tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst.
De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd van de mogelijkheid van een partij om
de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst geheel of gedeeltelijke op te zeggen of op
te schorten, waarbij bovenstaande besluitvormingsprocedures in de Unie en de daarbij
behorende waarborgen voor betrokkenheid van lidstaten steeds van toepassing zijn.
Een algemene bevoegdheid voor partijen om de gehele Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
op te zeggen volgt uit artikel FINPROV.8. De overeenkomst zal dan vervallen op de
eerste dag van de twaalfde maand na de datum van kennisgeving. Daarnaast voorziet
de overeenkomst in de mogelijkheid bepaalde delen ervan op te zeggen, in voorkomend
geval met automatische gevolgen ook voor andere delen van de overeenkomst. Dit kan
te allen tijde en in de meeste gevallen vervallen de relevante bepalingen dan op de
eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving. Deze mogelijkheid
van gedeeltelijke opzegging is voorzien voor «Titel I: Luchtvaart» (artikel AIRTRN.25),
voor «Titel II: Veiligheid van de Luchtvaart» (artikel AVSAF.16), voor «Titel I: Goederenvervoer
over de Weg» (artikel Road.14), voor «Rubriek Vijf: Visserij» (artikel FISH.17), voor
«Deel Twee: Handel, Vervoer, Visserij en Andere Regelingen» (artikel OTH.10), voor
«Deel Drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en Justitie in Strafzaken» (artikel
LAW.OTHER.136(1)), en voor het «Protocol betreffende de Coördinatie van de Sociale
Zekerheid» (artikel SSC.69).
Gehele of gedeeltelijke opschorting van de overeenkomst is mogelijk op grond van verschillende
bepalingen. Partijen kunnen de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst of een aanvullende
overeenkomst bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk opschorten bij ernstige en grove
schending van de essentiële elementen (artikel INST.35).
Een partij kan bovendien «Deel Drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en Justitie
in Strafzaken» of titels daarvan opschorten in het geval binnen de andere Partij sprake
is van ernstige en systemische tekortkomingen wat de bescherming van de grondrechten
of het beginsel van de rechtsstaat betreft (artikel LAW.OTHER.137(1)) of wat betreft
de bescherming van persoonsgegevens (artikel LAW.OTHER.137(2)). Een specifieke opschortingsbevoegdheid
is er ook voor (titels van) «Deel Drie: Samenwerking inzake Rechtshandhaving en Justitie
in Strafzaken» indien een geschil over de naleving ervan niet onderling wordt opgelost
(artikel LAW.DS.6).
Corrigerende-, compenserende- en evenwichtsherstellende maatregelen
In het kader van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst kan een partij op grond
van verschillende bepalingen onder voorwaarden eenzijdige en tijdelijke maatregelen
treffen om verstoringen snel en effectief te kunnen corrigeren of compenseren of om
het evenwicht in de afspraken te herstellen. Aan EU zijde is door de Raad in het Raadsbesluit
tot ondertekening besloten dat voor deze eenzijdige maatregelen een tijdelijke interne
Unieprocedure zal gelden, op grond waarvan de Commissie in afwijking van de hierboven
genoemde basisregel van artikel 218, lid 9, VWEU zelfstandig kan besluiten (artikel
3, lid 1, van het Raadsbesluit tot ondertekening)12 . Deze bijzondere procedure is opgenomen om de Unie meteen vanaf het moment van het
van toepassing worden van de overeenkomst in staat te stellen snel en doeltreffend
op te treden ter bescherming van haar belangen. De procedure is tijdelijk en zal gelden
tot het moment dat een specifieke wetgevingshandeling door de Unie wordt aangenomen
die de procedure voor de vaststelling zal regelen.
De Commissie moet de Raad tijdig en volledig informeren over het voornemen om bovengenoemde
maatregelen vast te stellen (artikel 3, lid 2, Raadsbesluit tot ondertekening), teneinde
een betekenisvolle uitwisseling van zienswijzen in de Raad mogelijk te maken. De Commissie
houdt ten volle rekening met de in de Raad geuite zienswijzen. Indien er een bijzonder
belang is voor één of meer lidstaten, kan deze lidstaat of kunnen deze lidstaten de
Commissie verzoeken om bovengenoemde maatregelen te nemen (artikel 3, lid 3, Raadsbesluit
tot ondertekening). Waar passend brengt de Commissie ook het Europees parlement op
de hoogte.
Het kabinet zet zich ervoor in om tijdig tot een specifieke wetgevingshandeling van
de Unie te komen die de vaststelling van corrigerende, compenserende of evenwichtsherstellende
maatregelen zal regelen en deze tijdelijke procedure zal vervangen. Het is daarbij
van belang een operationeel en effectief mechanisme te hebben om bovengenoemde, eenzijdige
besluiten door de Unie te kunnen laten nemen.
Het gaat bij deze bijzondere procedure om een limitatieve lijst van negen gevallen
genoemd in artikel 3, lid 1, Raadsbesluit tot ondertekening. Op deze limitatieve lijst
staat bijvoorbeeld de mogelijkheid van een partij om de preferentiële behandeling
van een product of producten te schorsen in geval van inbreuken op of ontwijken van
douanewetgeving op grond van artikel GOODS.19 [maatregelen in geval van inbreuken
op- of ontwijken van douanewetgeving]; de mogelijkheid van een partij om passende
corrigerende maatregelen te treffen (zoals opschorting van verplichtingen uit hoofde
van de overeenkomst) indien deze partij van oordeel is dat de andere partij nieuwe
regelgevingsmaatregelen heeft vastgesteld op het terrein van goederenvervoer over
de weg die niet voldoen aan de gestelde eisen van bijlage ROAD-1 (op grond van artikel
ROAD.11 [corrigerende maatregelen]); de mogelijkheid van een partij om een aanbod
te doen voor- of aanvaarding van een tijdelijke compensatie of de schorsing van verplichtingen
in de context van de naleving na een arbitrageprocedure (op grond van artikel INST.24
[tijdelijke maatregelen]); de mogelijkheid van een partij om eenzijdige, passende,
corrigerende maatregelen te treffen als een subsidie van de andere partij een aanzienlijk
negatief effect heeft op het handelsverkeer of de investeringen tussen de partijen
(op grond van artikel LPFOFCSD.3.12 [corrigerende maatregelen]); en de mogelijkheid
van een partij om evenwichtsherstellende maatregelen te treffen indien verschillen
tussen de partijen op de gebieden van arbeids- en sociale bescherming, milieubescherming
of klimaatbescherming dan wel met betrekking tot het toezicht op subsidies wezenlijke
gevolgen hebben voor de handel of de investering tussen de partijen (op grond van
artikel LPFOFCSD 9.4 [Herstel van evenwicht]).
Schorsing van aan biologische producten en geneesmiddelen gerelateerde voordelen
Een tweede categorie eenzijdige handelingen waarvoor door de Raad tot een bijzondere
besluitvorming door de Unie is besloten, betreft handelingen over de schorsing van
aan biologische producten en geneesmiddelen gerelateerde voordelen. Om de Unie in
staat te stellen tijdig te reageren indien niet langer aan de relevante voorwaarden
wordt voldaan, is de Commissie ook bij deze handelingen gemachtigd om in afwijking
van de basisregel van artikel 218, lid 9, VWEU zelfstandig te besluiten (artikel 5,
lid 1, van het Raadsbesluit tot ondertekening)13 . De Commissie moet de Raad tijdig en volledig informeren over het voornemen om bovengenoemde
maatregelen vast te stellen (artikel 5 lid 2 jo. 3, lid 2, Raadsbesluit tot ondertekening),
teneinde een betekenisvolle uitwisseling van zienswijzen in de Raad mogelijk te maken.
De Commissie houdt ten volle rekening met de in de Raad geuite zienswijzen. Indien
er een bijzonder belang is voor één of meer lidstaten kan deze lidstaat of kunnen
deze lidstaten de Commissie verzoeken om bovengenoemde maatregelen te nemen (artikel
5, lid 2, jo. 3, lid 3, Raadsbesluit tot ondertekening). Waar passend brengt de Commissie
ook het Europees parlement op de hoogte.
Het gaat hier om een limitatieve, in artikel 5, lid 1, van het Raadsbesluit tot ondertekening
opgenomen opsomming van zes handelingen die verband houden met het bevestigen of schorsen
van de erkenning van voordelen die aan het VK zijn toegekend uit hoofde van de bijlage
betreffende biologische producten (bijlage TBT-4) en de bijlage betreffende geneesmiddelen
(bijlage TBT-2), zoals het schorsen van de erkenning van gelijkwaardigheid van (een)
biologisch producten(en) (Artikel 3, leden 5 en 6, van bijlage TBT-4) of het aanvaarden
van de officiële documenten van een autoriteit van het VK inzake goede fabricagepraktijken
(Artikel 5 van bijlage TBT-2).
Handelingen van de Commissie als externe vertegenwoordiger van de Unie
Als laatste type eenzijdige handelingen van de Unie wordt vermeld de categorie van
handelingen die de Commissie zelfstandig kan nemen als externe vertegenwoordiger van
de Unie op grond van artikel 17 VEU. Zoals standaard het geval is bij internationale
overeenkomsten van de Unie kan de Commissie ook in het kader van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
bepaalde eenzijdige handelingen verrichten namens de Unie (zie overweging 11 bij het
Raadsbesluit tot ondertekening). Het gaat dan bijvoorbeeld om het verstrekken van
informatie aan het VK op grond van de overeenkomst of het doen van bepaalde kennisgevingen
aan het VK. Ook kan gedacht worden aan de bevoegdheid van de Commissie om de Unie
te vertegenwoordigen voor een arbitragepanel als een geschil ter arbitrage is voorgelegd
overeenkomstig de overeenkomst. Het gaat bij deze bevoegdheid niet om een zelfstandige
mogelijkheid van de Commissie om handelingen met rechtsgevolg vast te stellen of beleid
te vormen. Bij de vertegenwoordiging van de Unie voor een arbitragepanel is de Commissie
bovendien krachtens de in artikel 4, lid 3, VEU vermelde plicht tot loyale samenwerking
gehouden om de Raad van tevoren te raadplegen.
Betrokkenheid Nederlands parlement bij besluitvorming Partnerschapsraad en andere
organen in het kader van de EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
Zoals hierboven uiteengezet zijn de lidstaten steeds betrokken bij besluitvorming
in de Partnerschapsraad en comités die zijn opgericht door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
tussen de EU en het VK. De inname van een EU-standpunt in de Partnerschapsraad en
comités wordt altijd via een Raadsbesluit vastgesteld, ongeacht of het gaat om besluiten
met rechtsgevolgen (conform artikel 218, lid 9, VWEU), beleidsvormende kwesties (conform
artikel 16, lid 1, VEU) of wijzigingen van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
(conform artikel 218, lid 9, VWEU). Zoals gebruikelijk zullen bovengenoemde besluiten
(eventueel als I-punt) op de agenda staan van het Coreper en vervolgens (eventueel
als A-punt) op de agenda van een Raadsformatie. In lijn met de geldende informatie-afspraken
over EU-dossiers wordt uw Kamer conform de motie Schouwe/ten Broeke door het kabinet
geïnformeerd over die A-punten op de Raadsagenda die politiek controversieel zijn14 . Via het Delegates Portal heeft uw Kamer inzicht in de agenda van het Coreper en van de Raad alsmede in de
daar voorliggende stukken. Daarmee heeft uw Kamer zicht op de eventueel voorziene
besluitvorming in het kader van de door de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen
de EU en het VK opgerichte Partnerschapsraad en comités. Voorafgaand aan een Raadsbijeenkomst
ontvangt uw Kamer een geannoteerde agenda met de kabinetsinzet en is er de mogelijkheid
om met de verantwoordelijke bewindspersoon een overleg te houden. Dit biedt dus ruimte
om over eventuele besluitvorming in het kader van de EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
te debatteren. Na afloop van een Raadsbijeenkomst ontvangt uw Kamer daarvan een verslag.
Waar nodig en van toepassing zal hierin ook aandacht kunnen worden besteed aan eventuele
besluitvorming in het kader van de EU-VK Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken