Brief regering : Onderzoek omvang vrijwilligersreizen vanuit Nederland naar residentiële zorginstellingen voor kinderen (“weeshuistoerisme”): rollen, verantwoordelijkheden en handelingsperspectief
35 069 Initiatiefnota van het lid Van Haga: «Een goede bedoeling is niet altijd een goed idee: een voorstel tot bestrijding van weeshuistoerisme»
Nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 januari 2021
Op 7 november 2018 diende Tweede Kamerlid Van Haga de initiatiefnota in «Een goede
bedoeling is niet altijd een goed idee: een voorstel tot bestrijding van weeshuistoerisme»
(Kamerstuk 35 069, nr. 2).
Tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota op 8 april 2019 (Kamerstuk 35 069, nr. 11), heb ik toegezegd in kaart te brengen wat de omvang is van het Nederlandse aandeel
in de mondiale problematiek, om hoeveel vrijwilligers het gaat, naar welke landen
zij reizen, welke spelers in die sector een belangrijke rol spelen en wat dus de rol
en eventueel ketenverantwoordelijkheid van eenieder is. Dit onderzoek is in overleg
met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen vormgegeven.
Op 21 juni 2019 is uw Kamer een brief (Kamerstuk 35 069, nr. 12) toegestuurd met nadere informatie over dat onderzoek. Op 1 oktober 2019 is het onderzoek
gestart, uitgevoerd door het onderzoeksbureau Ecorys in samenwerking met Bureau Beke
en de Radboud Universiteit. In de zomer van 2020 ontving ik het eindrapport «Onderzoek
omvang vrijwilligersreizen vanuit Nederland naar residentiële zorginstellingen voor
kinderen: rollen, verantwoordelijkheden en handelingsperspectief1»2.
Samenvatting context en bevindingen van het onderzoek
Het rapport stelt dat er sprake is van enorme diversiteit aan zorginstellingen voor
kinderen als ook van de werkzaamheden, die vrijwilligers daar verrichten. De inschatting
is dat het aantal vrijwilligers, dat vanuit Nederland via reisorganisaties en gespecialiseerde
aanbieders afreist, vermoedelijk enkele honderden per jaar betreft. Het onderzoek
concludeert dat particuliere initiatieven in Nederland veruit de grootste groep aanbieders
vormt van vrijwilligersreizen. Het onderzoek concludeert ook dat het aantal vrijwilligersreizen
vanuit Nederland naar residentiële zorginstellingen voor kinderen ten opzichte van
enkele jaren geleden afneemt.
In het rapport is een geverifieerd overzicht opgenomen van de landen waarheen dergelijke
reizen (voor Nederlandse vrijwilligers) plaatsvinden3. Het rapport stelt dat chronische armoede en structurele achterstelling grondoorzaken
zijn van het oprichten en in stand houden van deze zorginstellingen. Ook is in het
onderzoek, zoals voorgesteld in de initiatiefnota en motie (Kamerstuk 35 069, nr. 5) van lid Bosman, het beleid dat andere landen voeren op dit gebied, waaronder de
Australische Modern Slavery Act, meegenomen. Op basis van de bevindingen van het onderzoek,
worden in de eindrapportage verschillende handelingsperspectieven geschetst. In het
rapport wordt tenslotte opgemerkt dat de COVID-19 pandemie effect had op de wijze
van uitvoering van het onderzoek en eveneens heeft geleid tot een nog sterker afgenomen
reisgedrag van vrijwilligers naar het buitenland.
Kabinetsreactie en handelingsperspectief
Het kabinet onderschrijft de conclusie dat vrijwilligersreizen niet op zichzelf staan
en dat evenzeer de structurele oorzaken van het oprichten en in standhouden van residentiële
zorginstellingen voor kinderen in lage- en midden-inkomenslanden aandacht behoeft.
In dit alles staan de rechten en het welzijn van het kind centraal. In uw Kamer is
herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de precaire positie van kinderen in kwetsbare
gebieden in de wereld, die nauw verbonden is met de grondoorzaken genoemd in de rapportage4.
Als handelingsperspectief voor de Nederlandse overheid geldt dat wordt ingezet op
het voortzetten en versterken van het ontmoedigen van kortdurend vrijwilligerswerk
in (semi) residentiële zorginstellingen voor kinderen door niet-gekwalificeerde vrijwilligers
alsmede het structureel blijven aanpakken van grondoorzaken in brede zin. Het kabinet
beschouwt een verbod op dergelijke reizen – dat door geen enkel land gehanteerd wordt-
op basis van de bevindingen van het onderzoek als niet haalbaar en niet effectief.
Handelingsperspectief Nederlandse overheid
1) Aanpakken van grondoorzaken
Het bestrijden van de geconstateerde grondoorzaken zoals armoede en achterstelling
door het bieden van toekomstperspectief zijn inherent onderdeel en doelstelling van
het Nederlandse BHOS-beleid zoals beschreven in de beleidsnota Investeren in Perspectief. Vanuit dit mandaat werkt het kabinet aan duurzame, structurele oplossingen, die
indirect bijdragen aan het voorkomen van de problematiek rondom vrijwilligersreizen
naar (semi-) residentiële zorginstellingen voor kinderen.
Specifieke elementen van het huidige BHOS-beleid die, vanuit een mensenrechtenbenadering,
bijdragen aan toekomstperspectief voor ouders en hun kinderen en daarmee relevant
zijn voor het bestrijden van de grondoorzaken liggen op het terrein van toegang tot
inclusief en kwalitatief goed onderwijs; voedselzekerheid, productiviteit en markttoegang;
Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en veiligheid en rechtsorde.
2) Politiek en diplomatiek niveau
Nederland draagt wereldwijd het belang van naleving van mensenrechten uit. In relatie
tot de problematiek in deze brief, zijn specifiek kinderrechten relevant. Op 8 maart
1995 ratificeerde Nederland het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
(IVRK). Kinderrechten moeten door de landen die zich hebben aangesloten worden nageleefd
door middel van wetgeving, beleid en andere passende maatregelen. Nederland werkt
samen met organisaties als UNICEF, die de rechten van het kind onder de aandacht brengen
en bevorderen.
Nederland heeft zich in EU-verband actief ingespannen voor de VN-Resolutie voor de
Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Mede dankzij
de inzet van de EU is een verwijzing naar de Guidelines for Alternative Care of Children veiliggesteld. Het Nederlandse postennetwerk draagt actief bij aan het bevorderen
van de doelstellingen van de resolutie. Dit is in lijn met motie (Kamerstuk 35 069, nr. 7) van het lid Diks, die de regering verzoekt om in internationale diplomatie en bilaterale
relaties met landen, in het bijzonder landen waar veel weeshuizen voorkomen, actief
voortrekker te zijn van de Guidelines for the Alternative Care of Children.
3) Ontmoediging door regulering.
In lijn met de conclusies van het onderzoek vindt het kabinet dat voor werken met
(kwetsbare) kinderen in het buitenland vergelijkbare uitgangspunten en minimumeisen
zouden moeten gelden als in Nederland. Nederlandse regulering voor kinderopvang dient
hierbij als referentie. Het kabinet deelt de conclusie van het onderzoek dat due diligence wetgeving niet is toegespitst op de problematiek rondom (vrijwilligersreizen naar)
residentiële zorginstellingen voor kinderen in deze landen. Daarom wordt aanvullende
wetgeving, geïnspireerd op de Australische Modern Slavery Act en zoals mede voorgesteld
in de initiatiefnota evenals (Kamerstuk 35 069, nr. 5) van lid Bosman, niet overwogen. De Australische Modern Slavery Act is slechts van toepassing op grote bedrijven.
Het kabinet zet in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven op Europees niveau. Bouwstenen hiervoor kunnen ook worden
gebruikt voor de verdere uitwerking van de in 2019 aangenomen Wet Zorgplicht Kinderarbeid
(zie Kamerstukken 26 485 en 35 495).
Via het reguliere ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) wordt toezicht gehouden,
ook op instellingen gericht op vrijwilligersreizen naar residentiële instellingen
met (kwetsbare) kinderen. Zij moeten voldoen aan alle voorwaarden.
Regulering kan verder vorm krijgen door aanbieders verplicht te stellen om vrijwilligers,
voorafgaand aan een reis, aan een aantal eisen te laten voldoen. Bijvoorbeeld door
vrijwilligers te verplichten voorafgaand aan hun reis een Verklaring Omtrent Gedrag
(VOG)5
6 te laten overleggen. Daarnaast kan het inrichten van een database (vergelijkbaar
met het Personenregister Kinderopvang7) worden overwogen, specifiek voor personen die (vrijwillig) willen gaan werken met
(kwetsbare) kinderen in het buitenland. Ten slotte kan een verplichte voorbereiding
worden vereist, zoals een cursus voorafgaand aan vertrek, evenals een relevante opleidingsachtergrond
en/of werkervaring. Een soortgelijke lijn kan worden gehanteerd bij het oprichten
van een organisatie of privaat initiatief, waarbij door een Nederlander vanuit Nederland
en/of het buitenland wordt gewerkt met (kwetsbare) kinderen.
Bovenstaande genoemde vormen van regulering door aanpassingen van bestaande regelgeving
behoeven nog verdere uitdieping en onderzoek met de ministeries van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; en Justitie & Veiligheid rondom
haalbaarheid, wenselijkheid en effectiviteit.
4) Voorlichting
Het onderzoek wijst uit dat, in de afgelopen jaren, voorlichting een effectief instrument
voor ontmoediging is gebleken. Campagnes voor bewustwording over mogelijke schadelijke
gevolgen van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen,
onder meer de #stopweeshuistoerisme campagne van Better Care Network Nederland (BCNN)
in 2017 en de campagne van UNICEF in 2014 alsmede media-aandacht hebben een bijdrage
geleverd aan het maatschappelijke debat en hebben er naar waarschijnlijkheid aan bijgedragen
dat het aantal vrijwilligersreizen afneemt. De sector wordt daarom aangemoedigd om
deze campagnes voort te zetten.
De rol van de overheid ligt vooral op het terrein van informatievoorziening. Dit vindt
plaats via sociale mediakanalen en via het postennetwerk. Op de overheidswebsite Nederland
Wereldwijd is in reisadviezen voor relevante landen, na aanname van motie (Kamerstuk
35 069, nr. 6) van de leden Diks en Bosman en zoals toegelicht in de Kamerbrief dd. 29 oktober
2019 (Kamerstuk 35 069, nr. 14), een passage opgenomen over «vrijwilligersreizen en weeshuistoerisme», waarin dit
soort vrijwilligerswerk wordt ontmoedigd. Deze passage zal op basis van de bevindingen
van het onderzoek waar nodig worden herzien en aangepast. Dit geldt ook voor de specifieke
pagina over vrijwilligersreizen naar (semi-) residentiële zorginstellingen voor kinderen
op de site Nederland Wereldwijd: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/vrijwilligerswerk-weeshuistoe…. Teneinde de Ambassades waar genoemd probleem zich voor doet in staat te stellen
de doelgroep van goede informatie te voorzien, zal hen het rapport en de kabinetsreactie
zoals verwoord in deze brief worden toegestuurd.
Handelingsperspectief sector
Het kabinet ziet een eigen verantwoordelijkheid en handelingsperspectieven, maar ook
voor de sector en aanbieders van vrijwilligersreizen naar zorginstellingen voor kinderen
in het bijzonder, in de vorm van zelfregulering. Met zelfregulering vindt normstelling plaats en worden minimumeisen vastgelegd.
Zo zijn er gedurende de afgelopen paar jaren door de sector (kwaliteits-) richtlijnen8 opgesteld ten behoeve van vrijwilligersreizen. Voortbouwend op zulke initiatieven,
stelt het onderzoek dat de sector baat heeft bij verdere zelfregulering, bijvoorbeeld
door een alomvattende kwaliteitsrichtlijn of het afgeven van een keurmerk door een
coördinerende onafhankelijke partij. Het kabinet roept de sector op tot dialoog om
de onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren
om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het kabinet wijst hierbij
op de mogelijkheid om Partin, de brancheorganisatie voor particuliere initiatieven,
een rol te laten spelen.
Conclusie
Het kabinet zet het beleid gericht op het ontmoedigen van kortdurend vrijwilligerswerk
in (semi-)residentiële zorginstellingen voor kinderen door niet-gekwalificeerde vrijwilligers
onverminderd voort, onder meer via de aanpak van grondoorzaken zoals gesteld in de
BHOS-nota9. Nederland zal via politieke en diplomatieke kanalen het belang van naleving van
mensen- en kinderrechten blijven uitdragen. Regulering en voorlichting worden onverminderd
voortgezet, waarbij verdergaande mogelijkheden nader zullen worden onderzocht. Het
kabinet moedigt de sector aan tot zelfregulering, om dit zowel nationaal als internationaal
verder vorm te geven.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag.
Indieners
-
Indiener
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking