Brief regering : Toezeggingen over het onderwerp duurzame agrofinanciering
28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Nr. 287
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2020
Met deze brief licht ik toe hoe ik uitvoering geef aan een aantal toezeggingen over
het onderwerp financiering van de land- en tuinbouw. In het kader van het streven
naar duurzame agrofinanciering, heb ik Wageningen Economic Research gevraagd het financieringslandschap
van de land- en tuinbouwsector in kaart te brengen. Daarnaast heb ik het lid Bisschop
(SGP) toegezegd om een appreciatie te geven van het rapport van FI-compass over de
financiële behoeften in de Nederlandse land- en tuinbouw. Ten slotte heb ik in het
AO Landbouw, Klimaat, Voedsel van 1 oktober jl., aan het lid Geurts (CDA) toegezegd
om nader in te gaan op de Bazel-richtlijnen.
Rapport «Financiering transitie naar duurzame landbouw»
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft Wageningen Economic
Research (WEcR) in 2020 opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het financieringslandschap
van de land- en tuinbouw. De inventarisatie van de vermogenspositie en financieringswijze
is uitgevoerd voor de totale land- en tuinbouwsector en daarbinnen voor de belangrijke
bedrijfstypen. Het rapport «Financiering transitie naar duurzame landbouw» vindt uw Kamer als bijlage bij deze brief1.
De vermogenspositie in de land- en tuinbouw is sinds 2001 in alle sectoren sterk toegenomen.
Door schaalvergroting en waardestijging van duurzame productiemiddelen nam het gemiddelde
vermogen op een bedrijf toe van 1,5 miljoen euro in 2001 tot 3,5 miljoen euro in 2018.
Tegelijkertijd steeg ook het totaal aan bankleningen in de landbouwsector van 18 miljard
euro in 2001 tot 33 miljard euro in 2018. Bankleningen zijn in de land- en de tuinbouw
nog steeds de belangrijkste bron van lang vreemd vermogen. Door de lage rentestand
zijn de financieringslasten in de afgelopen jaren desondanks gedaald. In 2014 bedroegen
de financieringslasten gemiddeld 30.000 euro per bedrijf, in 2018 was dat gedaald
naar 22.000 euro. Land- en tuinbouwbedrijven realiseren over het algemeen een laag
rendement op eigen vermogen. Hierdoor zijn andere partijen dan banken minder geïnteresseerd
in de financiering van de primaire land- en tuinbouw. Toch neemt de kredietverstrekking
door andere partijen wel enigszins toe, aldus WEcR.
Uit rondetafelbijeenkomsten die het ministerie georganiseerd heeft met vertegenwoordigers
uit de sector alsook met financiers, kwam naar voren dat «het in beweging krijgen
van de grote groep boeren en tuinders om aanzienlijke verduurzamingsstappen te gaan
zetten» een belangrijke opgave is. Transitie naar duurzame landbouw vergt vaak aanpassingen,
in bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen of extensivering van de bedrijfsvoering, waarvoor
hoge investeringen nodig zijn (met extra afschrijvingen van eerdere investeringen).
Tegelijkertijd kan ook een tijdelijke «dip in de kasstroom» van het bedrijf ontstaan
ondanks een sterke eigen vermogenspositie. Om te voorkomen dat dit een belemmering
wordt voor agrarische ondernemers, geeft het rapport aan dat een financiële publieke
ondersteuning door de overheid overwogen kan worden. Zeker ook omdat banken de financiering
van omschakeling in de land- en tuinbouw vaak nog als onzeker/risicovol zien. Met
het omschakelprogramma (Kamerstuk 35 334, nr. 126) dat ik recent heb aangekondigd, probeer ik juist ook deze belemmeringen voor ondernemers
te verkleinen.
In de transitie naar duurzame land- en tuinbouw is behoefte aan een consistent langetermijnbeleid
en evenzeer is een goed verdienvermogen daarbij van essentieel belang. Daaraan werk
ik via de Agrarische Ondernemersagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199), via de volgende pijlers: (1) het stimuleren van (nieuw) ondernemerschap, (2) het
belonen van publieke diensten, (3) het versterken van de marktmacht van agrariërs
en (4) het bevorderen van een gelijker speelveld.
Het stimuleren van duurzame agro-financiering maakt daarvan onderdeel uit. Ik blijf
me er dan ook in de bredere context van het versterken van het verdienvermogen voor
inzetten dat de omslag naar duurzame landbouw en de continuïteit van bedrijven financierbaar
is en blijft.
Appreciatie van het FI-Compass study-report «Financial needs in the agriculture and
agri-food sectors in The Netherlands»
In juni van dit jaar heeft FI-compass het rapport «Financial needs in the agriculture and agri-food sectors in The Netherlands2
» uitgebracht in opdracht van de Europese Commissie en de European Investment Bank.
Het rapport is één in een reeks van 24 landenrapporten, waardoor enige vergelijkingen
kunnen worden gedaan. Het is een waardevolle «blik van buiten» op de financiering
van de Nederlandse land- en tuinbouwsector. Dit onderzoeksrapport is het eerste onderzoek
waarin een inschatting is gemaakt van de niet-beantwoorde financieringsvraag van de
landbouwsector in Nederland. De onderzoekers schatten deze op 73 tot 303 miljoen euro
op een jaarlijks totale agro-financieringsbehoefte in Nederland van 4,5 miljard euro,
dat komt overeen met 1,7% tot 6,7%. Dit percentage ligt in dezelfde orde van grootte
als in Frankrijk en Denemarken (resp. 2,5%–3,2% en 6,9%–7,2%). In de meeste andere
EU-landen, ook in onze buurlanden Duitsland en België, liggen die percentages veel
hoger.
Ten opzichte van andere EU-lidstaten gaat de financiering van de landbouw- en tuinbouwsector
in Nederland momenteel dus vrij goed. De onderzoekers schrijven dat er in Nederland
geen grote drempel is om financieringsvragen voor te leggen bij een bank. Hun enige
kanttekening bij deze constatering is dat de meeste financieringsvragen voorbereid
zijn met een accountant of financieel adviseur vóórdat ze met de bank worden besproken.
Tegelijkertijd is dit een teken van degelijke voorbereiding van de financieringsvragen.
In de laatste jaren heeft de Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) ca. 45 miljoen
euro aan financieringen ondersteund. Zonder de BL zou de onbeantwoorde vraag tot 1,6
keer groter geweest kunnen zijn. Uit dit alles kunnen we concluderen dat de financiering
voor in de kern financieel gezonde bedrijven geen majeur probleem is voor de primaire
agrarische sector in Nederland als het gaat om de gebruikelijke investeringen. De
vraag naar financiering komt in Nederland met name voort uit gebruikelijke investeringen
gericht op het realiseren van schaalvoordelen, enkele sectorspecifieke investeringen
zoals in de glastuinbouw en investeringen voortkomend uit wettelijke eisen om de productiestandaard
te verbeteren. Door middel van schaalvergroting realiseert men een efficiencyverbetering,
waarmee de kosten die samenhangen met het voldoen aan de genoemde wettelijke eisen,
opgevangen worden, aldus het rapport. Zowel de ondernemers als de banken zijn vertrouwd
met deze bedrijfsontwikkelingsstrategie.
Er zijn echter ook specifieke situaties in de bedrijfsontwikkeling waarvan de FI-Compass
studie aangeeft dat de financieringsvraag/-behoefte in Nederland moeilijker ingevuld
kan worden:
• Bedrijfsovername en bedrijfsstart – als gevolg enerzijds van de grote kapitaalsbehoefte
die nodig is om een bedrijfsomvang te realiseren die voldoende inkomen genereert en
anderzijds van de lage eigen vermogenspositie van die starters/overnemers, is die
financiering vaak moeilijk. Die problematiek kent de Nederlandse agrarische sector
al decennia en wordt voornamelijk binnen de familiesituatie «opgelost.» Ouders lenen
hun pensioengeld tegen een bescheiden rente aan het bedrijf en mede-erfgenamen werken
mee aan de overname van het bedrijf onder de vrije marktwaarde.
• Vernieuwing en verduurzaming – die nodig is voor een duurzaam toekomstperspectief.
Een grote omschakeling is echter met veel onzekerheden en risico’s omgeven. Naast
de onzekerheid of de meestal hogere kostprijs zicht uitbetaald in een hogere opbrengstprijs,
moet de agrarische ondernemer ook rekening houden met aanloopverliezen die hij door
de lage rendementen veelal niet zonder liquiditeitsproblemen op kan vangen. Financiering
van vernieuwende omschakelingen is daarmee een te nemen horde.
Het rapport stelt dus vast dat voor toegang tot de «traditionele» financiering, waar
schaalvergroting en efficiency een belangrijke rol spelen, de situatie in Nederland
ten opzichte van andere EU-lidstaten behoorlijk gunstig is. Dit terwijl de situatie
voor financiering van bedrijfsovername en verduurzaming, beide essentieel voor een
succesvolle en volhoudbare transitie in de agrarische sector, beduidend moeilijker
is. Deze conclusie onderschrijf ik en de aanbevelingen die de onderzoekers van het
FI-compass rapport doen voor die situaties sluiten dan ook naadloos aan bij de financieringsinstrumenten
die ik voor deze knelpunten ontwikkel of ontwikkeld heb:
• De regeling voor het Vermogen Versterkend Krediet (VVK), die sinds begin dit jaar
beschikbaar is, komt tegemoet aan het tekort aan risicodragend vermogen dat overnemers
en starters voor de voeten loopt bij de start en duurzame doorontwikkeling van hun
onderneming. Heel specifiek bevelen de onderzoekers aan om gebruik en doelbereik van
deze regeling te monitoren en te evalueren. In mijn antwoord op de vragen van lid
Bisschop (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 523) heb ik geschreven dat ik het gebruik en doelbereik voortdurend monitor en daarover
regelmatig in contact ben met het NAJK en de financiers. In het Toetsingskader (Bijlage
bij Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 64) is aangegeven dat er in 2022 een tussenevaluatie van het VVK zal plaatsvinden.
• In het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, waarvan ik uw Kamer op 18 november jl.
de contouren in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 35 334, nr. 126) geschetst heb, ontwikkel ik een samenhangend pakket van instrumenten om agrarische
ondernemers die om willen schakelen naar duurzame bedrijfsvoering, financieel te ondersteunen.
Het Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma is specifiek gericht op het risicokapitaal
dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt niet wil of kan voorzien. Het
Omschakelprogramma, maar ook de BL+ vullen daarmee de behoefte in die het FI-compass
signaleert bij investeringen in vernieuwing en duurzaamheid. Door die bril van de
onderzoekers kijk ik ook naar de Borgstelling-Plus voor Landbouwinnovaties waar tot
op heden nog weinig gebruik van is gemaakt.
Nieuwe Bazel-richtlijnen
In het AO Landbouw, Klimaat, Voedsel van 1 oktober jl.(Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 8), heb ik het lid Geurts (CDA) toegezegd om nader in te gaan op de zorgen van de Nederlandse
Vereniging van Banken (NVB) over de gevolgen van de nieuwe Bazel-richtlijnen voor
de financiering van de land- en tuinbouw. In de notitie aan uw Kamer «Inkomsten en
verdienmodel van agrariërs» (7 juli 2020) heeft de NVB haar zorg uiteengezet, dat
binnen de nieuwe Bazel-richtlijnen onderpand onvoldoende zou kunnen worden meegewogen
in het vaststellen van het risico van agrofinanciering.
De voorstellen waarop de NVB in de notitie wijst – ook wel bekend als Bazel 3,5 –
dienen in Europa nog geïmplementeerd te worden3 . De verwachting was dat de Europese Commissie in juni dit jaar met een voorstel
zou komen, maar dit is als gevolg van COVID-19 uitgesteld.
In algemene zin staat het waarborgen van de solvabiliteit en de weerbaarheid van de
financiële sector in de Bazel-richtlijnen centraal. De kern van het Bazel-raamwerk
is dat banken genoeg kapitaal dienen aan te houden voor de risico’s die ze lopen.
Het is dus niet zo dat de richtlijnen bepalen welke activiteiten wel of niet gefinancierd
mogen worden, er worden slechts minimumeisen gesteld aan de wijze waarop banken hun
risico’s afdekken. De zorg dat in de nieuwe bankenregels onderpand onvoldoende zou
worden meegenomen bij het schatten van het risico van de financiering is ons bekend.
Of en hoe hier sprake van zal zijn is op dit moment nog niet in te schatten omdat
de vormgeving van de regels nog niet vaststaat. Ook hangt dit in grote mate af van
hoe banken hier vervolgens mee om zullen gaan.
Naar verwachting komt de Commissie in de eerste helft van volgend jaar met haar voorstel
voor de implementatie van Bazel 3,5. Dit voorstel zal worden vergezeld door een bredere
impactanalyse. Het kabinet zal vervolgens de definitieve inzet bepalen en dit middels
een BNC-fiche delen met uw Kamer. Hierna zal een traject van Europese onderhandelingen
volgen voordat er een definitief pakket aan regels ligt. Deze regels zullen dan naar
verwachting vanaf 2023 van kracht worden en kennen een lang ingroeipad tot 2028.
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn reactie op de notitie van de NVB (Kamerstuk
32 670, nr. 198), blijf ik met de Minister van Financiën, de Nederlandsche Bank en de NVB in gesprek
om de zorgen verder te verkennen.
Tot slot
Ik blijf in gesprek met de NVB, met individuele banken en andere financiers, maar
ook met de land- en tuinbouwsector zelf, over hoe we de financierbaarheid van de agrarische
ondernemingen nu en in de toekomst kunnen borgen. Tevens bespreek ik hoe de banken
hun rol in de transitie naar duurzame landbouw verder kunnen uitbouwen. Ook met uw
Kamer wil ik hierover in gesprek blijven.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit