Brief regering : Beantwoording moties en toezeggingen middelbaar beroepsonderwijs
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 481
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
Hierbij doe ik uw Kamer een reactie toekomen op een aantal moties en toezeggingen
op het terrein van het middelbaar beroepsonderwijs:
1. Strategie kansopleidingen, naar aanleiding van de leden motie Kuik (CDA) en Smals
(VVD)1 en de motie van het lid Kuik c.s.2;
2. Extra stages in de publieke sector, naar aanleiding van de motie van het lid Van den
Berghe (Groenlinks)3;
3. Rijkstraineeprogramma voor mbo en hbo toegankelijk maken, naar aanleiding van de motie
van de leden Van Den Hul (PvdA) en Van Meenen (D66)4;
4. Aangifte tegen stagediscriminatie, naar aanleiding van de motie van het lid Kwint
c.s.5;
5. In stand houden MBO Card, naar aanleiding van de motie van het lid Van der Molen (CDA)
c.s.6;
6. Voortgang samenwerking met gemeenten over laaggeletterdheid, naar aanleiding van de
motie van de leden Tielen (VVD) en Kwint (SP)7;
7. Internationalisering mbo, naar aanleiding van de motie van de leden Wiersma (VVD)
en Van der Molen (CDA), de motie van het lid Straus (VVD)8 en toezegging over evaluatie van de pilot inkomende mobiliteit;
8. Handreiking medezeggenschap bij samenwerkingscolleges, naar aanleiding van de motie
van de leden Westerveld (Groenlinks) en Ozdil (Groenlinks)9;
9. Wettelijk instemmingsrecht fusies, naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen
(D66) en Jasper van Dijk (SP)10;
10. Betrekken medezeggenschap bij schrappen of samenvoegen van opleidingen, naar aanleiding
van de motie van de leden Kwint (SP) en Van Meenen (D66)11;
11. Keuzedeel zeggenschap, naar aanleiding van de motie van het lid Van den Berge (Groenlinks)12;
12. Toezegging over monitoring van bindend studieadvies, zoals opgenomen in mijn brief
over de eerste rapportage van de monitor «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht
tot het mbo»13;
13. Toezegging over stagevergoedingen, zoals opgenomen in de Kamerbrief Voortgang maatregelen
interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt14;
14. Toezegging over richtlijn kwaliteit stagebegeleiding, tijdens het Algemeen Overleg
over Corona en MBO van 18 juni 202015;
15. Toezegging over de Evaluatie Regeling Salarismix Randstadregio’s mbo, tijdens het Algemeen Overleg over Corona en MBO van 18 juni 202016;
16. Toezegging over volgen jongeren op de arbeidsmarkt, zoals opgenomen in mijn brief
over de voortgang van de maatregelen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek
naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt.
1. Strategie kansopleidingen
De motie van de leden Kuik (CDA) en Smals (VVD)17 verzoekt om een strategie voor kansopleidingen op te zetten. Kansopleidingen zijn
opleidingen waarvoor na afstuderen een goed arbeidsmarktperspectief bestaat. Het gaat
in de motie specifiek om de sectoren zorg, techniek en veiligheid. De motie dateert
van voor de corona-uitbraak, maar heeft door corona een extra dimensie en extra relevantie
gekregen. De coronapandemie heeft gezorgd voor een opschudding van de arbeidsmarkt
en van de stage- en leerbanenmarkt. In mijn brief van 28 april 2020 heb ik u een versie
van deze strategie gepresenteerd.18 Naar aanleiding van vragen van het lid Kuik (CDA) heb ik tijdens AO MBO en Corona
III toegezegd om in een brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) meer aandacht
te besteden aan kansberoepen. De brief over LOB ontvangt uw Kamer volgend voorjaar.
Gezien de urgentie van de motie zet ik in de onderhavige brief alvast een nadere uitwerking
uiteen van de strategie voor kansopleidingen.
De nadere uitwerking van de strategie kansopleidingen bestaat uit de volgende drieslag:
a) Verschil in vraag en aanbod van stages en leerbanen beperken;
b) Jongeren goed voorlichten over korte- en lange termijnperspectieven van hun studiekeuze;
c) Jonge werklozen en afgestudeerden naar kansberoepen leiden.
a) Verschil in vraag en aanbod van stages en leerbanen beperken
SBB is op mijn verzoek van start gegaan met een actieplan stages en leerbanen en heeft
hier extra subsidie voor gekregen.19 Begin december bedraagt het tekort aan stages en leerbanen 19.281. Dat is een afname
van 6% ten opzichte van begin oktober. De afname van dit tekort komt bijna volledig
vanwege de afname van het tekort aan stages (bol). Het tekort aan leerbanen (bbl)
bleef in oktober en november stabiel en schommelt rond de 2.000. De afname van tekorten
geldt niet voor alle marktsegmenten. In de marktsegmenten Zorg, Winkelambacht, Luchtvaart,
Juridisch, Gastvrijheid en Entree neemt het tekort in absolute zin sterk toe. Het
gebrek aan tijd en het gebrek aan fysieke ruimte worden het vaakst genoemd als oorzaak
van een tekort. De oorzaken van de tekorten kunnen per marktsegment sterk verschillen.
De impact van de aangescherpte maatregelen in begin oktober is in deze cijfers terug
te zien. Zo zorgt de sluiting van cafés en restaurants voor een verdubbeling van het
aantal tekorten in het marktsegment Gastvrijheid sinds begin oktober. Voor de entreeopleidingen
wordt specifieke begeleiding in 70% van de gevallen genoemd als oorzaak van stagetekorten,
terwijl dit voor alle sectoren samen geldt voor 16% van de gevallen.
In de eerste voortgangsrapportage concludeerde SBB dat er een mismatch bestaat tussen
vraag- en aanbod van stageplekken. Er zijn nog zo’n 170.000 plekken beschikbaar, maar
in andere sectoren en/of regio’s dan waar de vraag ligt. Ik moedig scholen aan om
studenten te begeleiden met het lopen van stages in andere regio’s waar dat mogelijk
is. Regio-adviseurs van SBB kunnen hierbij helpen. SBB zal in de voortgangsrapportage
over het actieplan stages en leerbanen ook nader ingaan op de mogelijkheden om mismatches
voor zover mogelijk te beperken (rapportage verschijnt voorjaar 2021).
De extra ruimte in het vijfde servicedocument «COVID-19 aanpak mbo» kan eraan bijdragen
dat studenten meer kennis en ervaring opdoen in voorbereiding op sectoren waar de
baankansen beter zijn. Zo wordt het mogelijk gemaakt om bpv vorm te geven in de keuzedelen.
Dat betekent dat ook bpv die wordt gedaan in een verdiepende of verbredende richting
kan meetellen voor het diploma. Naast de extra ruimte via keuzedelen erkent SBB ook
leerbedrijven in aanverwante sectoren waar studenten maar een deel van de werkprocessen
kunnen leren. Dit maakt het mogelijk dat studenten alsnog diplomeren in een opleiding
met goede baanperspectieven. Zo kan een student voor de opleiding tot kok tijdens
de sluiting van de horeca enkele leerdoelen behalen bij de foodcorner van een groot
tankstation waar voedsel en dranken vers worden bereid en verkocht aan klanten om
mee te nemen.
b) Jongeren goed voorlichten over korte- en lange termijnperspectieven van studiekeuze
Iedereen die na de zomer wil starten met een mbo-opleiding, moet zich uiterlijk voor
1 april aanmelden voor die opleiding. Alleen dan is er toelatingsrecht tot de opleiding.
In het servicedocument 5.0 heb ik samen met de sector benoemd dat het voor aankomende
studenten van belang is om goede voorlichting te ontvangen over de arbeidsmarktperspectieven
behorend bij hun studiekeuze.20 Bij de intake is het van belang dat studenten goed worden voorgelicht over arbeidsmarktperspectieven,
ook rekening houdend met de gevolgen van de crisis voor zover daar inzicht in is.
Dat is deze tijd een extra uitdaging. Ook in sectoren waar nu een tekort is of dreigt
aan stages en leerbanen kan het perspectief op de middellange termijn echter goed
zijn. Daarnaast is in het servicedocument van mbo-scholen gevraagd om tijdig na te
denken over een eventuele beperking van de instroom via het instellen van een fixus
voor studiejaar 2021–2022 voor bepaalde opleidingen waarvoor stageplekken en het vinden
van werk de komende periode mogelijk lastig kan zijn. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
vragen hierbij om een zorgvuldige afweging. Bekostigde mbo-scholen zijn wettelijk
verplicht uiterlijk 1 februari 2021 per opleiding hun toelatingsbeleid, waaronder
een eventuele fixus vast te stellen en bekend te maken.
In de voorlichting aan (aankomend) studenten speelt de portal KiesMBO een belangrijke
rol. De studiekeuzeportal is in november 2018 gelanceerd met als doel één geïntegreerde
website met onafhankelijke, betrouwbare, valide studie-en beroepskeuze informatie
over het mbo te bieden. Sinds de start hebben meer dan 900.000 unieke bezoekers KiesMBO
bezocht en de naamsbekendheid bij decanen is hoog (93%). Bijna 60% van de bezoekers
is vmbo-scholier, ruim 25% van de bezoekers is mbo-student. De website wordt regelmatig
aangepast op basis van feedback van jongeren en 65% van de studenten geeft de website
een score goed of zeer goed. SBB biedt met de portal KiesMBO een realistisch en objectief
beeld van de arbeidsmarkt na een mbo diploma. Het bevat filmpjes over branches en
beroepen, geeft een beeld van de functie-eisen, salarissen alsook kans op stage en
werk.
In de motie van het lid Kuik c.s.21 is gevraagd om versterking van de arbeidsmarktvoorlichting aan studenten en ouders.
Zoals aangegeven in mijn brief van najaar 201922 heb ik hier samen met SBB, het Expertisepunt lob en vele andere partnerorganisaties
uitvoering aan gegeven. Het jaar 2021 staat vooral in het teken van verankering in
het LOB en bestendiging van de rol van KiesMBO bij studie- en beroepskeuze. Een aantal
acties wordt hiervoor ingezet:
• Er wordt ondersteunend materiaal en voorlichtingsmateriaal voor onderwijsprofessionals
ontwikkeld. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de mogelijke inzet van
het arbeidsmarktperspectief dat bij opleidingen wordt gepubliceerd en waarmee opleidingen
kunnen worden vergeleken.
• Ook zal specifiek voorlichtingsmateriaal voor ouders worden ontwikkeld dat er op gericht
is om hun kinderen te ondersteunen bij oriëntatie op studiekeuze met hulp van KiesMBO.
• Om de arbeidsmarktkansen nóg beter in beeld te brengen is de studiebijsluiter «studie
in cijfers» prominenter in beeld gebracht.
• Binnenkort wordt de informatie over een mbo-opleiding ook aangevuld met verhalen van
alumni, studenten, docenten en werkenden uit de praktijk door een koppeling te maken
met het platform van de Mbo Raad, https://www.ditismbo.nl.
De vraag vanuit de arbeidsmarkt naar technisch geschoold personeel blijft onverminderd
groot, zoals recente cijfers met betrekking tot kansberoepen laten zien. In de Kabinetsinzet
2021 voor het Techniekpact23 legt het kabinet de focus op de instroom van meisjes en jongeren met een migratieachtergrond
in de techniek. Deze groepen zijn ondervertegenwoordigd in de technieksector en hier
ligt dus veel onbenut potentieel.
Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is het Actieprogramma
Werken in de Zorg opgezet. Meer kiezen voor de zorg is een van de drie actielijnen.
Voor een eerste kennismaking met de sector of een volgende stap kunnen mensen terecht
op «ontdek de zorg», onderdeel van de VWS-campagne Ik Zorg. Via de Zorginspirator
kunnen bezoekers ontdekken welke loopbaanperspectieven zij hebben en wat er aan aanvullende
competenties, vaardigheden en opleiding nodig is voor de volgende stap. Op www.youchooz.nl kun je je oriënteren op beroepen en studies in zorg, welzijn en sport.
Ondanks dat de crisis het voor scholen niet gemakkelijk maakt, wil ik wel het belang
benadrukken dat de omvang van de instroom van opleidingen zo goed mogelijk aansluit
bij de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Scholen hebben daartoe met de zorgplicht
arbeidsmarktperspectief een wettelijke verplichting. SBB monitort in hun «werkwijze
doelmatigheid» welke opleidingen een goed arbeidsmarktperspectief bieden en welke
niet. Indien er sprake is van zorgen over het arbeidsmarktperspectief kunnen partijen
verenigd in SBB afspraken maken om de omvang van de instroom te beperken. De Commissie
Macrodoelmatigheid MBO kan de naleving van deze zorgplicht onderzoeken en mij adviseren
over eventueel ingrijpen. Conform de beleidsregel betrek ik bij de afweging tot eventueel
ingrijpen de keuzevrijheid en de toegankelijk van het onderwijs voor kansarme groepen
(zie artikel 7 van de beleidsregel).
c) Jonge werklozen en afstudeerders naar kansberoepen leiden
Momenteel is het voor veel jongeren door de omstandigheden vanwege corona extra lastig
om de overstap naar de arbeidsmarkt te maken. Om te helpen voorkomen dat deze jongeren
na afstuderen werkloos raken, heeft het kabinet een aanpak jeugdwerkloosheid opgezet.
Deze aanpak richt zich erop om schoolverlaters met een grote kans op werkloosheid
extra begeleiding te bieden naar een vervolgopleiding of naar een goede plek op de
arbeidsmarkt. Elke centrumgemeente in de arbeidsmarktregio krijgt budget voor coördinatie
van een eigen regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Als onderdeel van deze aanpak
is in 2021 € 24,5 mln. beschikbaar gesteld voor mbo-scholen om extra begeleiding en
nazorg te kunnen bieden gericht op doorstuderen dan wel de overgang naar werk in sectoren
waar kansen liggen.
Voor een deel van de beroepsbevolking is als gevolg van de coronacrisis scholing en/of
omscholing nodig om aan het werk te blijven, weer een baan te vinden of opdrachten
te krijgen. De brief met een nadere uitwerking van het aanvullend sociaal pakket beschrijft
de voortgang van het kabinetsbeleid.24 Het kabinet zet in het kader van het sociaal pakket in op ondersteuning en begeleiding
bij heroriëntatie op de arbeidsmarkt of bedrijfsactiviteiten en het financieren van
bij- en omscholing direct via het individu, via de werkgever of via de sector. Een
deel van de mensen dat als gevolg van de coronacrisis zijn of haar baan verliest of
met werkloosheid wordt bedreigd, is gebaat bij extra ondersteuning om snel en gericht
de weg te vinden naar ander werk. Specifiek voor deze mensen is als aanvullende dienstverlening
een nieuwe aanpak ontwikkeld, waarin werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten
en UWV samenwerken in regionale mobiliteitsteams om mensen naar werk te begeleiden.
Met behulp van 35 regionale mobiliteitsteams wordt er een landelijk dekkend netwerk
(zowel fysiek als digitaal) opgezet voor van-werk(loosheid)-naar-werk-begeleiding.
Het leren in de praktijk is een belangrijke manier om te zorgen voor meer instroom
in kansopleidingen. Daar waar in de praktijk geleerd kan worden, is over het algemeen
immers sprake van een goed arbeidsmarktperspectief. Omdat het voor volwassenen niet
altijd wenselijk en haalbaar is om een diplomagericht opleidingstraject te volgen,
zet het kabinet ook vol in op meer mogelijkheden voor maatwerk. Zo ontwikkelt SBB
extra certificaten voor bij- en omscholing van werkenden en werkzoekenden. Voor sectoren
en branches waar op dit moment de vraag naar bij- en omscholing het grootst is wordt
het huidige bestaande aanbod aan mbo-certificaten bij het bedrijfsleven onder de aandacht
gebracht. Voorts is ter verbetering van de directe en duurzame inzetbaarheid van werkzoekenden
en werkenden op de arbeidsmarkt in het steun- en herstelpakket € 63 miljoen gereserveerd
voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo25. Bij praktijkleren wordt werken gecombineerd met het doen van (een deel van) een
mbo-opleiding.
2. Extra stages in de publieke sector
De motie van het lid Van den Berge (Groenlinks)26 verzoekt om meer stages te creëren in de publieke sector, inclusief stages bij decentrale
overheden, uitvoeringsorganisaties en zelfstandige bestuursorganen (zbo's). Door de
Staatssecretaris van BZK is een brief27 gestuurd aan uw Kamer met een reactie op de motie van het lid Kuzu c.s. (DENK)28, waarin om een vergroting van het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid met 10.000
plekken wordt gevraagd. In deze brief wordt ingegaan op de acties die reeds door de
rijksoverheid zijn ondernomen om meer stageplekken bij de verschillende overheden
te realiseren. Daarnaast zijn via de Bestuurlijke Regiegroep (BRG) andere overheidswerkgevers
opgeroepen om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en meer stageplekken
te creëren. Ook vanuit SBB zijn oproepen gedaan en wordt de publieke sector aangesproken
op haar verantwoordelijkheid. Binnenkort zal ik samen met de voorzitter van SBB ook
de VNG, IPO en UvW een brief sturen met het verzoek om waar mogelijk stages en leerbanen
aan te bieden. Dit sluit ook aan bij het beleid van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties om in het kader van de motie van het lid Bruins c.s.29 extra aandacht te vragen voor meer stageplaatsen en startersplekken bij decentrale
(semi-) overheden en is relevant voor de stagemogelijkheden in onder andere zorg en
veiligheid. Het personeelsbeleid van deze overheden blijft echter hun eigen verantwoordelijkheid
3. Rijkstraineeprogramma voor mbo en hbo toegankelijk maken
De motie van de leden Van den Hul (PvdA) en Van Meenen (D66)30 verzoekt om het Rijkstraineeshipprogramma te herzien en daarbij in kaart te brengen
wat er nodig zou zijn om deze middels een uitbreiding ook toegankelijk te maken voor
studenten in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Naar aanleiding van deze motie
is een verkenning gestart om een pilot te ontwikkelen voor een Rijkstraineeprogramma
voor studenten en starters uit het hoger beroepsonderwijs. Bij een positieve uitkomst
zal de eerste lichting trainees vermoedelijk in het laatste kwartaal van 2021 kunnen
starten. Daarbij wordt er ook gekeken naar de successen en leerpunten van het specialistische
mbo-traineeship van DUO.31
4. Aangifte tegen stagediscriminatie
De motie van het lid Kwint c.s.32 verzoekt om met scholen, politie en Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om het
doen van aangifte zo laagdrempelig mogelijk te maken. Tevens is de regering verzocht
om bij SBB geconstateerde discriminatie het slachtoffer maximaal te ondersteunen zodat,
wanneer het slachtoffer dit wil, er door het slachtoffer aangifte wordt gedaan en
een klacht wordt ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens.
Het doen van een melding of aangifte bij (stage)discriminatie is belangrijk, maar
straffen alleen biedt geen oplossing voor de problematiek. Om gelijke kansen bij stages
te bevorderen en stagediscriminatie te voorkomen zijn verschillende acties en maatregelen
benodigd in samenwerking met (leer)bedrijven, scholen en studenten. Hierover heb ik
de Kamer recent geïnformeerd.33 Wel is het doen van een melding of aangifte een belangrijk signaal en laten we zien
dat we discriminatie in de samenleving, ook bij stages, niet accepteren. Discriminatie
is verboden en als het kan worden bewezen zijn hieraan consequenties verbonden. Als
een mbo-student discriminatie ervaart bij of tijdens het zoeken naar een stage kan
dit op verschillende plekken gemeld worden. Bijvoorbeeld op school, bij het meldpunt
stagediscriminatie bij SBB of het College voor de Rechten van de Mens. Er kan ook
aangifte worden gedaan bij de politie. Wel blijkt uit ervaringen dat niet alle gevallen
geschikt zijn voor aangifte. In iedere gemeente is een lokale anti-discriminatievoorziening
(hierna: ADV) aanwezig. Bij een ADV kunnen studenten advies ontvangen welke stappen
zij het beste kunnen ondernemen en, mocht dat nodig zijn, hoe je een aangifte kunt
voorbereiden.
Bij SBB kunnen mbo-studenten digitaal een melding maken van discriminatie bij of tijdens
het zoeken naar een stage. SBB neemt de melding in behandeling en start vervolgens
een onderzoek met hoor en wederhoor van de betrokken partijen. Als de stagediscriminatie
aantoonbaar is, kan SBB de erkenning van een leerbedrijf op grond van discriminatie
intrekken. Om de student maximaal te ondersteunen, helpt SBB samen met de school actief
naar het zoeken naar een vervangende stageplaats. Ook biedt SBB webinars aan voor
praktijkbegeleiders en leerbedrijven om gelijke behandeling bij stages te bevorderen.
Bijvoorbeeld over selecteren zonder vooroordelen, gelijke behandeling en objectief
oordelen.34 Op het platform www.KIESMIJ.nl wordt ook aandacht besteed aan de diverse mogelijkheden voor het melden van stagediscriminatie.
Het voornemen is om dit platform ook verder uit te breiden met informatie en hulpmiddelen
om gelijke kansen op stages te bevorderen.
5. In stand houden MBO Card
De motie van het lid Van der Molen (CDA) c.s.35 verzoekt om de MBO Card in stand te houden en deze middelen niet toe te voegen aan
de koepelregeling cultuureducatie. Naar aanleiding van deze motie zal ik de middelen
in de vorm van € 500.000, die initieel bestemd waren om de koepelregeling cultuureducatie
voor jongeren en kinderen mee te versterken en uit te breiden naar het middelbaar
beroepsonderwijs, de komende vier jaar inzetten om de MBO Card in stand te houden.
Daarnaast ben ik, zoals ik uw Kamer tijdens het WGO Cultuur heb toegezegd, in gesprek
met de MBO Raad, JOB en CJP om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om de MBO Card
vanaf 2021 te versterken. Mede op de uitkomsten van deze gesprekken zal ik terugkomen
in het schriftelijk overleg met kenmerk 2020D39038.
6. Voortgang samenwerking met gemeenten over laaggeletterdheid
In mijn brief van 6 januari jl. heb uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de
uitwerking van de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024.36 Ik breng hierbij in herinnering dat uw Kamer in het AO van 13 juni 2019 over de aanpak
van laaggeletterdheid pleitte voor een centraal toezichtskader met duidelijke, landelijk
geaccrediteerde kwaliteitsafspraken.37 Op 3 juli jl. heeft de VNG de bestuurlijke afspraken over de aanpak van laaggeletterdheid
opgezegd. Gemeenten vreesden dat de uitwerking van de afspraken over monitoring en
kwaliteitsbevordering tot uitvoeringsproblematiek en extra administratieve lasten
zou leiden, die niet in verhouding stonden met de hiervoor beschikbaar gestelde middelen.
Op 23 september jl. heeft uw Kamer met de motie van de leden Tielen (VVD) en Kwint
(SP)38 verzocht om opnieuw in gesprek te gaan met de gemeenten en alle onnodige bureaucratie
uit de afspraken te snijden.
Het belang van de vervolgaanpak laaggeletterdheid is groot. In Nederland hebben 1,3
miljoen mensen tussen de 16 en 65 jaar moeite met de Nederlandse taal. Volgens een
schatting van de Algemene Rekenkamer gaat het om een nog grotere groep, namelijk ruim
2,5 miljoen mensen, wanneer ook 65-plussers en mensen met lage rekenvaardigheden worden
meegeteld. Met de vervolgaanpak zetten wij samen in op een vaardiger Nederland, waar
meer mensen taalvaardig, rekenvaardig en digivaardig zijn en waar iedereen mee kan
doen.
Gezien dit grote belang, hebben sinds de zomer verschillende gesprekken met gemeenten
plaatsgevonden om nieuwe afspraken te maken waarmee enerzijds recht wordt gedaan aan
de informatiebehoefte op landelijk niveau en anderzijds maximaal wordt aangesloten
bij de bestaande gemeentelijke (uitvoering)praktijk. Inmiddels is een concreet voorstel
uitgewerkt om in de uitvoering van de monitoring en het kwaliteitsbeleid het aantal
landelijke eisen te beperken en gemeenten meer te faciliteren om hun eigen keuzes
te maken.
Het voorstel voorziet in een bescheiden landelijk monitoringssysteem waar alle gemeenten
geanonimiseerde deelnemersgegevens voor aanleveren. In 2021 wordt gestart met een
pilot (met gegevensverzameling in meerdere regio’s). Ook komt er volgend jaar een
landelijke handreiking ter ondersteuning van het gemeentelijke kwaliteitsbeleid, die
o.a. een overzicht zal bevatten van bestaande kwaliteitsvoorwaarden die gemeenten
gebruiken bij aanbesteden en subsidiëren van educatie. Er komt voorlopig geen apart
nieuw kwaliteitslabel voor cursusaanbieders. Wel gaat de certificering van de taalhuizen
door zoals eerder voorzien. De taalhuizen zijn de afgelopen jaren opgericht als centraal
informatiepunt, vaak in bibliotheken of welzijnsorganisaties. Verder wordt gestimuleerd
dat cursusaanbieders aansluiting zoeken bij bestaande keurmerken en aanpakken, zoals
het toezicht door de Onderwijsinspectie (voor de diplomagerichte cursussen), Blik
op Werk of NRTO-keurmerk.
De VNG heeft aangegeven de voorstellen inhoudelijk te ondersteunen, maar zich niet
opnieuw aan bestuurlijke afspraken te willen committeren zo lang gemeenten geen toezegging
krijgen dat de middelen die zij ontvangen voor de aanpak van laaggeletterdheid structureel
worden geïndexeerd. Omdat mijn begroting geen ruimte biedt om op voorhand een dergelijke
toezegging te kunnen doen, zijn we er op dat onderdeel dus niet uitgekomen. Jaarlijks
wordt door het Kabinet besloten over het al dan niet toekennen van de indexering.
Het is dan ook niet mogelijk hier een structurele toezegging op te doen, dit moet
per jaar bezien worden.
Toch heb ik het vertrouwen dat ik de komende jaren samen met gemeenten stappen kan
zetten in de aanpak van laaggeletterdheid. Dat wij financieel geen nieuw bestuurlijk
akkoord hebben kunnen bereiken betekent niet dat wij als overheden de afgelopen maanden
beleidsmatig hebben stilgezeten. Verreweg het grootste deel van de gemeenten heeft
mij bijvoorbeeld toegezegd uiterlijk eind dit jaar hun regionale programma voor de
periode 2021 – 2024 op te leveren. Ook blijkt het merendeel van de gemeenten te zijn
begonnen met monitoring en is er veel bereidheid om samen te werken op kwaliteitsbevordering.
Samen met onder andere Stichting Lezen en Schrijven en het onlangs opgerichte Expertisepunt
Basisvaardigheden blijf ik gemeenten hierbij de komende jaren ondersteunen. De extra
middelen voor gemeenten die ik hiervoor vorig jaar al heb toegezegd in het kader van
de vervolgaanpak Tel mee met Taal (2020–2024) blijven voor gemeenten beschikbaar.
Ik informeer uw Kamer volgend jaar graag nader met een voortgangsrapportage over de
uitvoering van het programma Tel mee met Taal, dat nog loopt tot en met 2024.
7. Internationalisering mbo
Naar aanleiding van de motie van de leden Wiersma (VVD) en Van der Molen (CDA)39 heeft Nuffic een onderzoek uitgevoerd naar de meerwaarde van internationalisering
bij mbo-instellingen in grensregio’s. Daarbij is gekeken hoe we meer Duitse mbo-studenten
kunnen stimuleren om te studeren in Nederland en andersom. Belangrijke conclusie van
het onderzoek is dat iedere school in de grensregio internationalisering heeft geborgd
in het schoolbeleid en dat respondenten langs de grens hier actief op inzetten in
de vorm van onder meer uitwisselingen, stageplekken in het buitenland of het aanbieden
van Duits als keuzedeel. Ook heeft het onderzoek enkele specifieke belemmeringen en
oplossingsrichtingen voor internationalisering en mobiliteit in de grensregio in beeld
gebracht. In bijlage 1 vindt u een uitgebreide beschrijving van de uitkomsten. Het
belang van de Duitse taal voor Nederland in het algemeen en de grensregio’s in het
bijzonder wordt onder de aandacht gebracht bij scholen. Dit gebeurt onder andere door
de inzet van de Mach-Mit!-Mobil waarmee jonge projectmedewerkers van het Goethe Instituut
scholen in het hele land bezoeken om leerlingen enthousiast te maken voor het vak
Duits. Deze inzet wordt ondersteund met middelen van Nuffic en het Ministerie van
BZK. Daarnaast onderhoudt OCW goede contacten met de Duitse ambassade in Den Haag.
In deze contacten wordt ook gesproken over het nog beter onder de aandacht brengen
van het belang van het beheersen van de Duitse taal voor Nederland. Met genoemde acties
is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Straus (VVD)40.
In mijn brief «Internationalisering in evenwicht» 41 heb ik een toelichting gegeven op een pilot inkomende mobiliteit mbo4 voor studenten
van buiten Europa. Deze pilot heeft als doel ervaring op te doen met het moderne migratiebeleid42 zoals dit ook geldt voor ho-studenten. Binnen de pilot kunnen mbo4-studenten in plaats
van voor drie maanden op een toeristenvisum, een heel jaar overkomen voor studie of
stage. Aan uw Kamer is toegezegd deze pilot in 2020 te evalueren. Deelname aan de
pilot is tot nu toe echter beperkt gebleven, de verwachte aantallen van 100 studenten
per jaar zijn niet gehaald. Daarom is in overleg tussen OCW, Justitie en Veiligheid
en koepelorganisaties in het mbo besloten om de pilot eerst met een jaar en, ook gelet
op de coronacrisis, aansluitend nog binnen het beschikbare budget verder te verlengen
tot 2024. Zo kan onder meer recht worden gedaan aan de voorbereidingen die scholen
reeds hebben getroffen en kan het effect van recente beleidsontwikkelingen worden
afgewacht. In bijlage 2 vindt u wat nu een tussenevaluatie van de pilot is geworden
en uitleg omtrent het besluit tot verlenging.
8. Handreiking medezeggenschap bij samenwerkingscolleges
De motie van de leden Westerveld (Groenlinks) en Özdil (Groenlinks)43 verzoekt om in overleg met de MBO Raad en het JOB een handreiking op te stellen voor
de medezeggenschap bij samenwerkingscolleges. Uit het gesprek is naar voren gekomen
dat er op dit moment geen behoefte is aan een dergelijke handreiking, omdat er maar
een beperkt aantal samenwerkingscolleges is. JOB en de MBO Raad hebben aangegeven
contact op te zullen nemen met het samenwerkingscollege om te kijken of zij mee kunnen
denken bij het bevorderen van de medezeggenschap.
9. Wettelijk instemmingsrecht fusies
De motie van de leden Van Meenen (D66) en Jasper van Dijk (SP)44 verzoekt een voorstel uit te werken voor een wettelijk instemmingsrecht op fusies
voor medezeggenschapsraden in het MBO. Dit recht is geregeld in artikel 8a.1.5, derde
lid van de Web.
10. Betrekken medezeggenschap bij schrappen of samenvoegen van opleidingen
De motie van de leden Kwint (SP) en Van Meenen (D66)45 verzoekt om zorg te dragen dat docenten en studenten via de medezeggenschap betrokken
worden bij het besluit van colleges van bestuur bij het schrappen of samenvoegen van
opleidingen. De deelnemersraad heeft adviesrecht als het gaat om het beëindigen van
opleidingen (artikel 8a.2.2, vierde lid onder a van de Web) en de ondernemingsraad
heeft adviesrecht aangaande het aanbod van opleidingen (artikel 13.4, onder a van
de CAO).
11. Keuzedeel zeggenschap
De motie van het lid Van den Berge (Groenlinks)46 verzoekt om in samenspraak met JOB, SBB en MBO Raad te komen tot kaders voor een
keuzedeel waarbinnen zeggenschap een specifiek aandachtsgebied is. Er is inmiddels
een koppeling aangebracht tussen alle mbo-kwalificaties van niveau 2 t/m 4 en het
keuzedeel Invloed en medezeggenschap in organisaties (IMO). Met dit keuzedeel doet
de beginnend beroepsbeoefenaar kennis en vaardigheden op ten aanzien van medezeggenschap
in organisaties. Ondernemingsvaardigheden (presenteren, vergaderen, onderhandelen),
formeel en informeel invloed uitoefenen en het vervullen van een vertegenwoordigende
rol in de organisatie zijn belangrijke onderdelen van het keuzedeel.
12. Toezegging over monitoring van bindend studieadvies
In mijn brief van 6 april 202047 ben ik naar aanleiding van het verschijnen van het tweede deel van de eerste rapportage
van de monitor «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo» ingegaan
op de bevindingen over de invoering van het bindend studieadvies (BSA) in het mbo.
Dit naar aanleiding van de motie van de heer Van Meenen48. Daarbij heb ik aangegeven dat ik de ontwikkelingen nauwgezet volg en dat er nadere
analyses worden gedaan. Het BSA is voor het eerst in schooljaar 2018–2019 afgegeven.
De resultaten daarvan worden meegenomen in de volgende rapportage van de monitor.
Die rapportage komt, anders dan in het najaar van 2020 zoals aangegeven in mijn brief,
nu voor de zomer van 2021.
13. Toezegging over stagevergoedingen
In het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
op 25 september 2019, is toegezegd in kaart te zullen brengen wat de achterliggende
redenen zijn voor verschillen in stagevergoedingen tussen sectoren. In de Kamerbrief
Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand
tot de arbeidsmarkt49 is een toelichting gegeven op deze verschillen en aangegeven dat de volgende drie
onderwerpen besproken zullen worden met de sociale partners en het onderwijs:
• uit welke elementen dient een onkostenvergoeding voor stagiairs te bestaan?
• zijn er verbeteringen aan te brengen in de fiscale behandeling van stagevergoedingen?
• de (on)wenselijkheid van het bestaan van stagefondsen.
Op 3 december 2020 heeft dit gesprek plaatsgevonden met de werkgroep Onderwijs van
de Stichting van de Arbeid, de MBO Raad, JOB en SBB. Alle partijen zijn het erover
eens dat stagiairs ten minste een vergoeding van gemaakte onkosten verdienen voor
hun stage. Deze onkostenvergoeding moet in ieder geval de reiskosten dekken, hoewel
dit vaak niet nodig zal zijn omdat veel bol-studenten beschikken over een ov-studentenkaart.
Daarnaast dient per werkgever bezien te worden welke andere kosten de student maakt.
Mocht het voorkomen dat studenten ten behoeve van hun stage(opdrachten) kosten maken
voor bijvoorbeeld een VOG, werkkleding, materiaalkosten, gereedschappen, telefoonkosten
of kosten voor huisvesting, dan komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De
partijen zouden daarnaast graag zien dat werkgevers de ruimte hebben om, wanneer de
bedrijfsvoering het toelaat, de stagiair een vergoeding te bieden bovenop de onkostenvergoeding.
Omdat stagiairs het meeste leren door mee te werken in de praktijk, dragen zij ook
automatisch bij aan de bedrijfsvoering. Daarnaast zien de partijen een ruime vergoeding
als een blijk van waardering. Een hogere vergoeding dan een onkostenvergoeding is
belastingtechnisch echter niet mogelijk binnen een stagevergoeding, omdat de vergoeding
dan vaak wordt aangemerkt als loon. Tot slot is gesproken over verplichte stagefondsen,
waarbij leerbedrijven een vergoeding moeten betalen aan de school waar de stagiair
staat ingeschreven. Sinds de leden van de MBO Raad in 2007 de afspraak hebben gemaakt
niet langer gebruik te maken van stagefondsen, lijken deze vrijwel verdwenen. Toch
komt het sporadisch voor dat JOB hierover klachten ontvangt van studenten. JOB geeft
deze klachten door aan de MBO Raad, waarna de afspraken uit 2007 opnieuw onder de
aandacht worden gebracht van de desbetreffende school.
Ook wil ik u informeren over de inkomenspositie van studenten in de beroepsbegeleidende
leerweg. Op mijn verzoek heeft het Nibud dit onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3)50. Voor verreweg de grootste groep bbl-studenten is de beroepsbegeleidende leerweg
niet alleen inhoudelijk, maar ook financieel een aantrekkelijke keuze. De resultaten
van deze studie wijzen uit dat bij een ruime meerderheid van de bbl-studenten gesproken
kan worden van een relatief goede inkomenspositie. Deze waarneming wordt ondersteund
door het feit dat ondanks het gelijkblijven van het minimumjeugdloon voor bbl-studenten
bij de wettelijke verhoging in 2017 en 2019, de evaluatie van deze verhoging uitwijst
dat dit nauwelijks tot niet van invloed is op de onderwijsdeelname en instroom van
studenten in de beroepsbegeleidende leerweg. Dit benadrukt het beeld dat de beroepsbegeleidende
leerweg zowel inhoudelijk als financieel nog steeds een aantrekkelijke keuze is. Uw
Kamer is hierover onlangs door de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid geïnformeerd.51
14. Toezegging over richtlijn kwaliteit stagebegeleiding
Tijdens het Algemeen Overleg over Corona en MBO III52 heb ik toegezegd de mogelijkheid te verkennen van een richtlijn voor de kwaliteit
waaraan de stagebegeleiding vanuit de onderwijsinstellingen minimaal moet voldoen.
Ik heb onderwijs en bedrijfsleven verenigd in SBB gevraagd om in samenwerking met
het JOB in het BPV-protocol kenmerken voor de kwaliteit van stagebegeleiding door
onderwijsinstellingen op te nemen. Naar verwachting zal het nieuwe protocol ingaan
in het nieuwe schooljaar 2021–2022.
15. Toezegging over de Evaluatie Regeling Salarismix Randstadregio’s mbo
Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het AO Onderwijs en Corona III53, doe ik u hierbij de reactie toekomen op het evaluatierapport «Een gemengd succes, Evaluatie Regeling Salarismix Randstadregio’s mbo». Het rapport vindt u in de bijlage54.
In 2008 is voor de sectoren po, vo en mbo geld beschikbaar gekomen voor het versterken
van de aantrekkelijkheid van het beroep leraar in het kader van het Actieplan Leerkracht
van Nederland. In het mbo is er door OCW en de sociale partners voor gekozen om via
de regeling een bedrag dat is opgelopen tot 51,5 miljoen euro in 2020 in te zetten
voor het versterken van de salarismix en het verminderen van de werkdruk in de Randstad.
Zoals eerder afgesproken is de effectiviteit van de regeling dit jaar geëvalueerd.
Het overige geld voor mbo is o.a. besteed aan het inkorten van carrièrelijnen.
In het rapport worden enkele aanbevelingen gedaan voor toekomstige invulling van de
regeling. Ik wil die samen met de sociale partners ter harte nemen. Tegelijkertijd
zijn de sociale partners, zoals onderling afgesproken in het kader van de cao mbo
2020–2021, bezig met een traject op het gebied van carrièreperspectief en een passende
salarisstructuur. Hierin hebben de sociale partners afgesproken te onderzoeken hoe
de aantrekkelijkheid van de sector als werkgever verder kan worden vergroot. Er is
in dat kader een gezamenlijke werkgroep bestaande uit werkgevers en werknemers gestart
die als doel heeft om te komen met een voorstel om het carrièreperspectief van medewerkers,
in het bijzonder docenten, te vergroten en een passende salarisstructuur te realiseren.55 De eerste resultaten zullen in het voorjaar van 2021, nog voor het aflopen van de
cao worden opgeleverd en door de sociale partners aan de cao-tafel worden besproken.
Gezien de duidelijke raakvlakken die er zijn met de inzet van de middelen voor de
salarismix heb ik met de sociale partners afgesproken de verschillende ontwikkelingen
goed met elkaar te verbinden.
Dat betekent dat ik de komende periode samen met de sociale partners het gesprek zal
voeren hoe de regeling in de toekomst zal worden ingevuld. Ik zal Uw Kamer hier voor
2021 over informeren.
16. Toezegging over volgen jongeren op de arbeidsmarkt
In de brief over de voortgang van de maatregelen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek
naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt56 heb ik aangegeven verder te onderzoeken in hoeverre het wenselijk en mogelijk is
om jongeren te monitoren mét een startkwalificatie die desondanks toch een afstand
tot de arbeidsmarkt hebben en toegezegd om uw Kamer dit najaar te informeren. Een
jongere met startkwalificatie is in beginsel gekwalificeerd om als zelfstandig beroepsbeoefenaar
aan het werk te gaan. Het merendeel van de afgestudeerden komt gewoon aan het werk.
Daarom is monitoring vanuit privacyoverwegingen alleen te rechtvaardigen als er objectieve
criteria voor de kwetsbaarheid zijn te formuleren, die aangeven waarom dit noodzakelijk,
proportioneel en doelmatig is. Ik heb ondertussen aan het CBS opdracht gegeven om
hierover een advies uit te brengen over mogelijke objectieve en transparante criteria.
De verwachting is dat dit advies in het voorjaar van 2021 wordt opgeleverd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Bijlage 1: Onderzoek meerwaarde van internationalisering bij instellingen in grensregio’s
De motie van de leden Wiersma (VVD) en Van der Molen (CDA)57 verzoekt «een onderzoek te doen naar meerwaarde van internationalisering bij specifiek
mbo-instellingen in grensregio’s, met daarin specifiek meegenomen hoe we meer Duitse
mbo-studenten kunnen stimuleren om te studeren in Nederland en andersom, en hierover
de Tweede Kamer te informeren».
Het onderzoek is uitgevoerd door Nuffic. In het kader van door mijn ministerie gesubsidieerde
activiteiten ten behoeve van de internationalisering van het mbo had Nuffic al in
het najaar van 2017 het project «Samenwerking in de grensregio» gestart. Dit project
richt zich op het inzichtelijk maken van internationaliseringsactiviteiten in het
mbo, de partijen die hierbij betrokken zijn, en de opbrengsten en knelpunten ervan
met als doel de samenwerking in en tussen de Euregio’s te versterken, zodat mbo-studenten
makkelijker grensoverschrijdende activiteiten kunnen ondernemen. Bij de uitvoering
van het door de Kamer gevraagde (vervolg)onderzoek («Studenten voorbereiden op een
toekomst in de eigen regio») heeft de Covid-19 pandemie geleid tot zekere restricties.
Ook door de beschreven inbedding kan ik u thans niettemin informeren over de belangrijkste
bevindingen. De volledige tekst van het onderzoeksrapport zal worden opgenomen op
de website van Nuffic (www.nuffic.nl).
Voorafgaand aan de uitkomsten, wil ik om te beginnen de context in de grensregio’s
met Duitsland schetsen. In de grensregio wordt een breed palet aan internationaliseringsactiviteiten
aangeboden. Naast stagelopen in het buitenland, wordt in het kader van verschillende
INTERREG-projecten ook intensief ingezet op kortdurende activiteiten, zoals beroepenwedstrijden,
bedrijfsbezoeken of korte uitwisselingen. Zo hebben in de periode van mei 2019 tot
juni 2020 1.809 studenten deelgenomen aan activiteiten in het kader van het project
«Taal verbindt» en heeft het project «Leren zonder grenzen» tussen juli en december
2019 2.411 studenten, docenten en praktijkopleiders bereikt. Daarnaast hebben er van
juli 2019 tot juni 2020 bijna 250 studenten deelgenomen aan activiteiten van Euregio-Xperience. Voorts hebben tijdens de eerste vier maanden van 2020 84 Nederlandse en 15 Duitse
studenten deelgenomen aan activiteiten in het kader van het welzijnsprogramma «Sorgen für, sorgen dass» en hebben er in de periode van april 2017 tot juni 2020 117 Duitse studenten uit
de Regio Aken een korte stage gelopen in Limburg in het kader van het project EUR.friends.
Vastgesteld kon worden dat voor wat betreft mobiliteit, Duitsland (na Spanje, vanwege
talrijke horecastages) het op één na populairste bestemmingsland onder Nederlandse
mbo-studenten is. In het schooljaar 2016–17 gingen er 1.246 Nederlandse studenten
met een beurs van Erasmus+ naar Duitsland. Andersom kwamen er 450 Duitse studenten
met een beurs van Erasmus+ naar Nederland. Uit (verplichte) rapportages van deelnemers
blijkt dat in 2016 89% procent van de Nederlandse studenten en 88% van de Duitse studenten
tevreden was met hun buitenlandervaring.
In het onderzoek is meerwaarde ondervangen met de vraag: waarom doet een school aan
internationalisering, wat levert dit op? Dit soort vragen is zowel gesteld door middel
van een enquête onder mbo-scholen als tijdens interviews met mbo-scholen, Euregio’s
en bedrijven.
De meerwaarde van internationalisering kan opgedeeld worden in meerwaarde voor de
student, voor de regio en voor de school. Door internationaliseringsactiviteiten ontwikkelt
de student internationale competenties, zoals kennis van het Duits, een open of positieve
houding ten aanzien van Duitsland, kennis van de beroepsuitoefening in Duitsland en
meer generieke competenties (zoals flexibiliteit en een open mind). Dit is belangrijk omdat, zo bleek uit de gesprekken, mbo-studenten vaak na hun
afstuderen in de eigen regio blijven. Voor studenten in de grensregio betekent dit
dat de kans heel groot is dat ze met het buurland in aanraking komen. Specifieke competenties,
zoals (taal)kennis en een bepaalde houding geven studenten handvatten om zich in deze
internationaal georiënteerde regio en arbeidsmarkt te kunnen bewegen, en verbreden
daarmee het werkgebied van studenten in Nederland en in Duitsland. Door het vormgeven
van een ervaring in Duitsland of met Duitsers kan de student nadenken over zijn of
haar plaats in deze regio en kunnen specifieke belemmeringen die maken dat studenten
niet in het buitenland kunnen of willen werken, op individueel niveau opgeheven worden.
Bovendien sluiten specifieke competenties, gericht op kennis over het vak in het buurland
bijvoorbeeld, aan op de behoefte van de regionale arbeidsmarkt. Daarnaast bestaan
er mogelijkheden om internationaliseringsactiviteiten bij te laten dragen aan de doelen
van het strategische schoolbeleid, zoals inclusie, onderwijsvernieuwing of een nieuwe
visie op lesgeven. Op basis van de interviews kon worden vastgesteld dat iedere school
internationalisering heeft geborgd in het schoolbeleid en dat respondenten langs de
grens hier actief op inzetten in de vorm van onder meer uitwisselingen, stageplekken
in het buitenland of Duits aanbieden als keuzedeel.
Er zijn door de respondenten verschillende belemmeringen voor internationaliseringsactiviteiten
in het algemeen en mobiliteit in het bijzonder benoemd: het taalniveau, het imago
van Duitsland, praktische bezwaren zoals OV-verbindingen en het gegeven dat studenten
sociale contacten in eigen land soms niet willen achterlaten, het feit dat studenten
niet altijd bekend zijn met de mogelijkheden, verwachtingen van bedrijven en studenten
die niet overeenkomen, de grote verschillen in onderwijssystemen en onduidelijkheid
omtrent de erkenning van leerresultaten. Opvallend hierbij is dat sommige belemmeringen,
zoals het taalniveau of het imago van Duitsland, tegelijkertijd ook als opbrengst
van internationaliseringsactiviteiten over de grens worden genoemd. Gesprekken met
stakeholders uit het onderwijsveld in de grensregio laten zien dat voornoemde aspecten
weliswaar niet nieuw zijn, maar nog steeds een uitdaging vormen.
Om op deze onderdelen verdere vooruitgang te boeken, wordt vooral de belangrijke rol
van de docent onderkend. Ook moet er actief op worden ingezet dat studenten de meerwaarde
van internationale activiteiten inzien. Daarbij is het noodzakelijk dat activiteiten
langs de grens met Duitsland een bestendig karakter krijgen. Inmiddels opgezette «Grensinfopunten»
kunnen studenten voorlichten over talrijke mogelijkheden in de grensregio.
Voor wat betreft het faciliteren van stageplaatsen en -mogelijkheden zou het opzetten
en intensiveren van samenwerking met Handwerkskammer langs de grens, het aanbieden van grensoverschrijdende stageplaatsen wellicht eenvoudiger
maken. Als organisatie voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs kan
Nuffic hierbij ondersteuning bieden.
Tot slot kan worden vastgesteld dat de individuele context van de student binnen de
school of later binnen zijn of haar werkveld voor een belangrijk deel bepaalt welke
competenties de student nodig heeft. Zo bleek uit de gesprekken met bedrijven dat
bijvoorbeeld taalkennis binnen een bedrijf met banden met Duitsland niet voor iedereen
van noodzakelijk belang is en dat kennis over de uitoefening van het vak of kennis
van specifieke technieken wellicht beter passen. Differentiatie en maatwerk zijn dus
van belang.
Bijlage 2: Pilot inkomende mobiliteit mbo4
Om internationalisering in het mbo te stimuleren, zijn in 2014 door de Ministers van
OCW en EZ de mogelijkheden verkend voor toelating van studenten van buiten de Europese
Unie voor een studie op mbo niveau 4. Deze verkenning heeft geresulteerd in een pilot,
die op 1 februari 2017 van start is gegaan. Voor de uitvoering van de pilot is een
budget beschikbaar gesteld van 340 duizend euro, dat wordt beheerd door DUO. In aanvulling
op een kortdurende module of cursus via een toeristenvisum (max. 3 maanden), kunnen
300 niet-EER studenten via de pilot met toepassing van het moderne migratiebeleid,
dat in het hoger onderwijs al langer gemeengoed is, maximaal 1 jaar in Nederland verblijven.
Studenten mogen in het kader van de opleiding ook stage lopen. De voorwaarden voor
deelname aan de pilot zijn in nauw overleg tussen de koepelorganisaties in het mbo
(MBO Raad, de toenmalige AOC Raad en de NRTO) en de betrokken overheidspartijen (OCW
incl. DUO, EZ, J&V incl. IND en SZW) vastgelegd in een Gedragscode. Er is een Landelijke
Commissie ingesteld, die de pilot begeleidt en signalen en knelpunten inventariseert.
DUO beheert het register van deelnemende instellingen en toetst of er aan de criteria
van de pilot wordt voldaan. Hiertoe is door DUO een website gebouwd.58 De pilot had oorspronkelijk een duur van drie jaar. Eind 2017 is de Staatssecretaris
van J&V akkoord gegaan met de verlenging van de pilot met één jaar (tot 1 februari
2021).
Sinds de start in 2017, is de deelname aan de pilot beperkt gebleken. De afgelopen
jaren is er door de betrokken partijen veel energie gestoken in het vereenvoudigen
van de procedure en het aanpassen van de voorwaarden. Daarnaast zijn er diverse voorlichtingsbijeenkomsten
over de pilot georganiseerd. Genoemde inspanningen hebben echter niet geleid tot een
aanzienlijke toename van deelnemende onderwijsinstellingen en studenten. In totaal
hebben elf mbo-instellingen zich bij DUO als deelnemer aan de pilot laten registreren.
Twee onderwijsinstellingen hebben daadwerkelijk non-EU studenten toegelaten binnen
de pilot: ROC van Amsterdam met vier studenten (traject van 12 maanden) en Deltion
College met zestien studenten (traject van 6 maanden). Van deze groep volgden vier
studenten een onderwijstraject in een van de topsectoren. De studenten zijn afkomstig
uit Pakistan, Brazilië, Mexico, India en China.
De bevindingen van de pilot maken duidelijk dat onderwijsinstellingen in het mbo nog
aan het pionieren zijn als het gaat om het ontvangen van studenten van buiten Europa.
De samenwerking met instellingen buiten Europa, de uitwisseling van niet-EU studenten
en het aanbieden van Engelstalige onderwijsprogramma’s zijn nog geen gemeengoed in
het mbo en de verwachte aantallen van 100 studenten per jaar zijn niet gehaald. Ook
voor het lopende studiejaar wordt, mede gezien de impact van de coronacrisis, geen
noemenswaardige instroom van studenten verwacht. Tegelijkertijd geven betrokken partijen
aan dat er wel behoefte bestaat aan verlenging van de pilot. Scholen hebben diverse
voorbereidingen getroffen en hebben kenbaar gemaakt meer tijd nodig te hebben voor
de uitvoering. Daarnaast wordt naar verwachting in de zomer van 2021 de omkeerregeling
ingevoerd, als onderdeel van de Wet Taal en Toegankelijkheid. Deze omkeerregeling
houdt in dat op mbo niveau 4 het examenonderdeel Nederlandse taal op één niveau lager
(2F) mag worden afgesloten dan regulier vereist (3F), mits de student daar een hoger
niveau Engels of Duits (B1/B2) tegenover stelt. Het principe van de omkeerregeling
is dat de waarde van het diploma gelijk blijft en dat het mbo daarmee toegankelijker
wordt voor buitenlandse studenten, inclusief de beoogde doelgroep van de pilot.
Op basis van bovenstaande overwegingen, een tussentijdse evaluatie van het eerste
jaar van de pilot (juni 2018)59 en het jaarverslag 2019 van de Commissie (maart 2020),60 is in overleg tussen OCW, EZK/LNV en de koepelorganisaties in het mbo besloten om
de pilot nogmaals te verlengen. Eind juli 2020 is de Staatssecretaris van J&V akkoord
gegaan met een verlenging van de pilot tot 1 januari 2024. Hierdoor ontstaat ruimte
voor scholen om de reeds ingezette lijn verder vorm te geven en om het voorziene positieve
effect van de inwerkingtreding van de omkeerregeling af te wachten. Verwacht wordt
dat daardoor het aantal inkomende studenten toeneemt en de pilot meer inhoud en vorm
kan krijgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap