Brief regering : Voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 653
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
Met deze brief ga ik in op de motie van het lid Moorlag c.s. (Kamerstuk 35 377, nr. 15 van 25 juni 2020). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de voortgang van de beleidsagenda
van de kabinetsvisie waterstof, zoals toegezegd in beantwoording van eerdere vragen
(Kamerstuk 32 813, nr. 503, ingezonden op 4 juni 2020). Als onderdeel van de voortgang ga ik ook in op een aantal
ontwikkelingen in de industrie, mobiliteit en transport, en gebouwde omgeving.
1 Nederlandse strategie en financiële middelen
Het kabinet ziet waterstof, naast duurzame stroom en warmte, als een onmisbare schakel
in een duurzame energievoorziening. Zoals geschetst in de kabinetsvisie zal waterstof
naar verwachting een belangrijk rol spelen in de verduurzaming van met name de industrie
en het transport en bieden tijdige investeringen economische kansen voor Nederland.
Het introduceren van een nieuwe energiedrager op systeemniveau is een complexe uitdaging
en vergt een gefaseerde aanpak. Het is belangrijk nu al ervaring op te doen met waterstofprojecten
en tijdig de randvoorwaarden voor de waterstofmarkt te regelen. Om dit te bereiken
werk ik in nationaal en internationaal verband langs een aantal, in de beleidsagenda
van de kabinetsvisie geschetste, lijnen aan initiatieven die bijdragen aan de ontwikkeling
van de waterstofmarkt. Deze acties vormen, samen met de initiatieven van private partijen
en regionale overheden, een opmaat naar een nationaal waterstofprogramma, zoals is
afgesproken in het Klimaatakkoord. Dit programma moet in 2022 van start gaan.
In deze brief neem ik uw Kamer stapsgewijs mee in de acties en initiatieven die voortkomen
uit de beleidsagenda en op dit moment worden ondernomen. Eerst ga ik in op hoe de
Nederlandse strategie en inzet van middelen zich verhouden tot recente internationale
ontwikkelingen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Moorlag.
Het afgelopen jaar hebben een aantal landen en de Europese Commissie een strategie
voor de ontwikkeling van een waterstofketen gepresenteerd. De motie van het lid Moorlag
c.s. verzoekt de regering in beeld te brengen in hoeverre de Nederlandse waterstofstrategie
en de inzet van middelen aangepast en geïntensiveerd moeten worden om in Europa een
toonaangevende rol in de waterstoftransitie te verwerven en behouden.
De Duitse waterstofstrategie, de Franse en zeker ook de strategie van de Europese
Commissie zijn belangrijk omdat ze net als de visie van het kabinet gericht zijn op
een geïntegreerde Europese waterstofmarkt. Het is zeer positief voor Nederland dat
in navolging van de kabinetsvisie op waterstof, ook deze landen de noodzaak van duurzame
waterstof zien en inzetten op de ontwikkeling van een duurzame waterstofketen. Het
maakt duidelijk dat het Nederlandse beleid onderdeel is van een brede internationale
ontwikkeling. Dit vergroot de kansen op een snelle reductie van de productiekosten
van groene waterstof en opschaling van het opgesteld vermogen.
De strategieën in de buurlanden en van de Europese Commissie sterken mij in de positie
die ik voor Nederland zie als spil in de toekomstige waterstofketen. Met name de Duitse
strategie is hierbij relevant omdat Duitsland een grote vraag naar waterstof voorspelt,
o.a. in de industrie in het Ruhrgebied en voorziet dat import via en doorvoer vanuit
Nederland een belangrijke aanvoerroute van duurzame waterstof zou moeten worden. Ik
zie de Duitse strategie dus niet als concurrentie, maar juist als een positieve impuls
voor de Nederlandse ambities.
Daarom zet ik in op samenwerking met Duitsland. De Nederlandse en Duitse overheden,
samen met de deelstaat Noordrijn-Westfalen, onderzoeken de mogelijkheden voor grensoverschrijdende
waterstofinfrastructuur, levering aan de industrie en koppeling aan wind op zee (project
Hy3). In de eerste helft van volgend jaar verwacht ik de eerste resultaten van dit
onderzoek. Waterstof is ook een belangrijk onderwerp in de samenwerking met Duitse
overheden en bedrijven via het Duits-Nederlandse Industrieforum, en – samen met Vlaanderen
– de trilaterale chemiestrategie. De waterstofstrategie van Noordrijn-Westfalen (met
het industrierijke Ruhrgebied) sluit goed aan bij de Nederlandse aanpak en dit biedt
perspectief voor het verduurzamen van de industrie en het zware transport. Dit is
ook belangrijk voor de positionering van de haven van Rotterdam.
Aansluitend is het Havenbedrijf Rotterdam, zoals aangekondigd in de kabinetsvisie,
al actief aan het verkennen met welke landen importketens te ontwikkelen zijn. Het
potentiële aanbod van duurzame waterstof in overzeese landen is hierbij in kaart gebracht
en er is een aantal samenwerkingsovereenkomsten gesloten met landen waar veel potentieel
is. Volgend jaar zal ik, mede in kader van de motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk
35 570 XIII, nr. 39) nader laten onderzoeken wat er nodig is om importketens op gang te brengen. Hierbij
zie ik ook perspectief in het recente initiatief van Gasunie en de havens Groningen
Seaports, Amsterdam, Rotterdam en North Sea Port om verder onderzoek te doen naar
de randvoorwaarden voor de oprichting van een handelsplatform voor waterstof.
Een gedeelte van de strategie en beschikbare middelen van Frankrijk, Duitsland en
ook België (met name Vlaanderen) is specifiek gericht op de voor waterstoftoepassingen
benodigde technologieën, zoals elektrolysers en brandstofcellen. Deze invalshoek heb
ik ook in de kabinetsvisie opgenomen. Een klein aantal bedrijven is in Nederland al
jaren op dit terrein actief. Ik ben verheugd dat het aantal Nederlandse bedrijven
en kennisinstellingen dat zich oriënteert op het leveren van producten en diensten
in de waterstofketen groeit. Dit wordt o.a. duidelijk uit het op 19 november jl. verschenen
rapport Elektrolysers: kansen voor de Nederlandse maakindustrie, van FME en TNO. Conform de toezegging aan uw Kamer op 26 november 2020 tijdens het
notaoverleg Energie en Klimaat (Kamerstuk 32 813, nr. 645) ga ik in gesprek met deze partijen om te bezien hoe Nederland deze kansen voor de
maakindustrie kan verzilveren en hoe op dit vlak met de buurlanden kan worden samengewerkt
(bijvoorbeeld via ECCM, het onderzoeksprogramma voor elektrochemische conversie en
materialen).
Het feit dat andere landen en de Europese Commissie (met de Green Deal) het belang
van duurzame waterstof zien, helpt om gezamenlijk in Europees verband de gewenste
kaders voor wetten en instrumenten vorm te geven. Dit laatste is een cruciale voorwaarde
voor een effectief beleid voor waterstof. Als integraal onderdeel van de strategie
zet Nederland zet zich hiervoor in op bilateraal, Pentalateraal1, Europees en multilateraal niveau. Het is belangrijk om samen met o.a. Duitsland
en Frankrijk op te trekken, bijvoorbeeld inzake de herziening van de staatssteunregels,
het regelgevend kader voor de waterstofmarkt en een gezamenlijk certificeringssysteem.
Dat de Europese Commissie de noodzaak van waterstof voor verduurzaming zo helder onderschrijft,
brengt nu al op Europees niveau versnelling in de samenwerking om bovengenoemde randvoorwaarden
voor ontwikkeling van de waterstofketen te realiseren. Zo zal er in Pentalateraal
verband een gezamenlijke verkenning worden uitgevoerd van de noodzakelijke bouwstenen
voor een Europees regelgevend kader voor waterstof.
Inzet van middelen
De tweede vraag in de motie van het lid Moorlag c.s. is of de Nederlandse inzet van
middelen aangepast en geïntensiveerd moeten worden om in Europa een toonaangevende
rol in de waterstoftransitie te verwerven en behouden.
Nederland is uitstekend gepositioneerd om te profiteren van de opbouw van een internationale
waterstofmarkt. Met dat vooruitzicht is het ook vanzelfsprekend dat Nederland investeert
om de nieuwe ketens voor duurzame waterstof mede op gang te brengen. De vele aangekondigde
projecten in Nederland bieden een krachtig momentum. Het faciliteren van de projecten
vereist dat de Nederlandse strategie wordt gekoppeld aan adequate financiële stimulering.
Dit vergt een stapsgewijze benadering. De huidig beschikbare middelen zijn bedoeld
om de eerste tranche van projecten te faciliteren.
Het kabinet is zich er van bewust dat de momenteel gereserveerde begrotingsmiddelen
onvoldoende zijn voor de beoogde opschaling naar 500 MW aan opgestelde capaciteit
van elektrolysers in 2025 en 3–4 GW in 2030. De kosten van de opschaling zijn nog
onzeker maar zullen naar verwachting enkele miljarden aan ondersteuning vergen. Het
is belangrijk dat we door leereffecten van de eerste projecten hier beter zicht op
krijgen. Ook hebben we de huidige fase nodig voor het vormgeven van de instrumenten
(en de daarvoor geldende EU-kaders) waarmee middelen kunnen worden ingezet voor de
opschaling van de waterstofproductie.
Er dienen zich tegelijkertijd verschillende mogelijkheden voor financiering aan. Daaronder
vallen Europese fondsen en instrumenten zoals de Recovery and Resilience Facility
(RRF) en het Just Transition Fund (JTF). Daarnaast is er het Europese Innovation Fund
waar waterstofprojecten op kunnen meedingen. Ook het nationale Groeifonds zal in potentie
een mogelijkheid bieden voor waterstofprojecten en -programma’s. Voorstellen voor
het Groeifonds moeten voldoen aan de gestelde voorwaarden, de uiteindelijke besluitvorming
ligt bij een externe commissie. Het kabinet verkent actief al deze mogelijkheden met
oog op de benodigde middelen voor waterstof. Het is echter nog niet mogelijk om in
deze brief duidelijkheid te geven over de omvang en timing van de beschikbaarheid
van deze middelen.
2 Voortgang van de beleidsagenda
Wet- en regelgeving en kostenreductie en opschaling van groene waterstof zijn twee
belangrijke hoofdlijnen van de beleidsagenda van de kabinetsvisie waterstof. Zoals
toegezegd geef ik een stand van zaken van lopende onderzoeken en trajecten.
Wet- en regelgeving
a) Onderzoek naar de inzet van het gastransportnet voor transport en distributie van
waterstof
Het kabinet onderzoekt momenteel in het project Hyway27 samen met Gasunie, TenneT,
het Havenbedrijf Rotterdam en Netbeheer Nederland de mogelijke inzet van het bestaande
gastransportnet voor het transport en de distributie van waterstof. Belangrijk onderdeel
is een verkenning van de toekomstige productie van en vraag naar waterstof in verschillende
delen van het land en in de ons omringende landen. Met deze verkenning worden nut
en noodzaak van een transportnet voor waterstof onderzocht. Daarnaast wordt gekeken
naar veiligheidsaspecten en naar technische, financiële en juridische aspecten. Als
laatste wordt bekeken hoe een dergelijk transportnet, eventueel stapsgewijs, kan worden
opgebouwd. In de eerste helft van volgend jaar zal het onderzoek worden afgerond en
aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
b) Marktordening en tijdelijke taken voor netbeheerders
Er lopen inmiddels diverse verkenningen rondom de marktordening van de waterstofketen.
Binnen het Hyway27-project worden marktordenings-vraagstukken behandeld die betrekking
hebben op de aanleg en het beheer van een waterstofbackbone. Ook binnen de context
van de Pentalaterale samenwerking verken ik samen met de andere betrokken landen hoe
de toekomstige marktordening voor de waterstofketen eruit kan zien op Europees niveau.
Deze verkenningen zijn niet alleen van belang voor de ontwikkeling van het nationale
marktordeningskader voor de waterstofketen, maar ook voor de Nederlandse inbreng voor
het EU-kader. Hiervoor worden eind 2021 voorstellen verwacht van de Europese Commissie
in het kader van de herziening van regelgeving voor de interne markt voor aardgas
(Richtlijn (EG) 2009/73 en Verordening (EG) nr. 715/2009). De Europese Commissie heeft
in haar waterstofstrategie (COM(2020) 301) aangekondigd dat het regelgevend kader
voor waterstof deel zal uitmaken van deze herziening.
In de kabinetsvisie is toegezegd dat onderzocht wordt hoe wettelijke en regulatorische
ruimte kan worden gecreëerd voor experimenten om regionale en landelijke netbeheerders
ervaring op te laten doen op het gebied van transport en distributie van waterstof.
Dit onderzoek heb ik inmiddels afgerond. Belangrijkste conclusie van het juridische
onderzoek is dat er eerst een wettelijke grondslag moet komen die zich specifiek richt
op activiteiten op het gebied van waterstof voordat (tijdelijke) taken door middel
van een AMvB aan netbeheerders kunnen worden toegewezen. Ik onderzoek momenteel de
mogelijkheid om deze grondslag in de Energiewet op te nemen.
c) Garanties van oorsprong (GvO) en certificering
Om de markt voor duurzame waterstof te faciliteren en te voldoen aan de verplichtingen
uit de herziene EU Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-II) werkt het kabinet aan de
ontwikkeling van een GvO-systeem voor waterstof uit hernieuwbare bronnen. Het bijbehorende
wetsvoorstel «Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van
oorsprong» wordt binnenkort voor advies naar de Raad van State verstuurd en zal daarna
aan uw Kamer worden voorgelegd.
Verder is het kabinet nauw betrokken bij initiatieven gericht op de internationale
standaardisering van GvO’s. Dit gebeurt onder andere via aanpassing van de CEN-standaard
voor GvO’s, waar nationale systemen aan moeten voldoen volgens de RED-II. Certificeringsinstanties
Vertogas en CertiQ leveren namens Nederland een bijdrage aan dit proces. Daarnaast
ben ik in gesprek met andere landen over waterstofcertificering, zowel bilateraal
als via diverse internationale gremia.
d) Veiligheid
Naar aanleiding van de kabinetsvisie waterstof is er een interdepartementale werkgroep
opgericht voor veiligheid en risicobeleid voor nieuwe toepassingen van waterstof.
Het doel van de werkgroep is het uitwerken van een beleidskader voor het omgaan met
de veiligheidsrisico’s van waterstof. Daartoe werken de leden aan een eerste inventarisatie
van de risico’s.
Dit zal betrekking hebben op de alle aspecten van de keten: productie, op- en overslag,
transport en distributie en toepassingen van waterstof.
Waterstofpilots zijn per definitie gericht op nieuwe toepassingen en situaties. Voor
zover bestaande normen niet toereikend zijn, zal een tijdelijk beleidskader worden
ontwikkeld waarmee in pilots op een verantwoorde manier kan worden omgegaan met risico’s
en onzekerheden rond waterstof. Daarnaast begint een langer lopend proces van aanvullende
beleidsvorming en waar nodig normering voor de risico’s van waterstoftoepassingen
De inventarisatie van de interdepartementale werkgroep, de samenhang met het werk
van het publiek-private Waterstof Veiligheid Innovatieprogramma (WVIP), de nader te
bepalen uitgangspunten voor het omgaan met risico’s van de energietransitie en de
uitkomsten van verschillende onderzoeken vormen input voor het tijdelijk beleidskader.
Uw Kamer zal eind 2021 over de tijdelijke kaderstelling worden geïnformeerd.
Kostenreductie en opschaling groene waterstof
a) Instrumentarium voor onderzoek, opschaling en uitrol
De afgelopen maanden stonden in het teken van het verkennen van de mogelijkheden om
binnen de bestaande kaders voor staatssteun ruimte te creëren voor het ondersteunen
van de opschaling van groene waterstof in Nederland. Momenteel bezie ik ook de mogelijkheden
voor verruimde ondersteuning van pilots en demonstratieprojecten met groene waterstof,
om zo de slagkracht van de DEI+ en de verbrede HER+ te vergroten. Ook verwacht ik
binnen een aantal weken een uitspraak van de Europese Commissie voor de opname van
elektrolyse in de SDE++. Voor het nieuwe instrument voor de tijdelijke exploitatiesteun
ben ik inmiddels verschillende varianten aan het uitwerken die ik binnenkort via een
consultatie bij marktpartijen zal toetsen.
Parallel hieraan werk ik aan voorstellen die bij de Europese Commissie kunnen worden
ingebracht voor de herziening van de staatssteunregels op het gebied van milieu en
energie om zo bij te kunnen dragen aan de opschaling van groene waterstof. Deze herziening
van dit kader door de Europese Commissie biedt een uitgelezen kans om meer passende
voorwaarden te realiseren voor de financiële ondersteuning van het opschalen van groene
waterstof. De Europese Commissie beoogt deze herziening van het milieu en energiesteunkader
eind 2021 vast te stellen.
Naast het staatsteunkader is ook de implementatie van de Richtlijn Hernieuwbare energie
(RED II) van groot belang voor de ondersteuning van de opschaling van groene waterstof.
Samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) maak ik me in Brussel
sterk om tot een invulling daarvan te komen, die de opschaling daadwerkelijk ondersteunt.
Dit komt verderop in de brief uitgebreider aan de orde.
Ook werk ik in Europees verband aan de voorbereiding van een IPCEI Hydrogen (Important
Projects of Common European Interest), welke de mogelijkheid moet geven om kansrijke
waterstofprojecten die passen in de Europese waardeketen eenmalig ruimer nationaal
te ondersteunen met publieke middelen. De middelen hiervoor dienen nog wel te worden
gereserveerd. Bij een landelijke interessepeiling eerder dit jaar tekenden meer dan
80 geïnteresseerde marktpartijen in met voorstellen voor waterstofprojecten.
b) Koppeling waterstof aan wind op zee: geïntegreerde tenders en extra windparken
In het Klimaatakkoord is gewezen op het belang om de groei van elektrolyse capaciteit
samen te laten gaan met de groei van het aanbod van hernieuwbare energie, met name
wind op zee. Uit plannen voor waterstofprojecten en windparken komt naar voren dat
deze twee ontwikkelingen elkaar kunnen versterken. Dit zie ik als positief voor zowel
de uitbreiding van wind op zee als voor het realiseren van de waterstofambities. In
het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat er in 2021 zal worden bezien of er meer
duurzame elektriciteit nodig is op basis van verwachte extra vraag uit verschillende
sectoren. In dit verband is het belangrijk om inzicht te krijgen in hoe uitbreiding
van elektrolyse capaciteit en uitbreiding van elektriciteitsvraag uit de verschillende
sectoren zich verhoudt tot uitbreiding van de capaciteit van wind op zee en of en
hoe het mogelijk is hierop te sturen. Ik kijk dan zowel naar hoe stimulering van waterstofproductie
en wind op zee aan elkaar kunnen worden gekoppeld als naar welke rol waterstof kan
spelen bij het ondersteunen van de uitrol van windparken op zee.
In de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 38) vraagt uw Kamer mij te onderzoeken hoe de aanpak van wind op zee en groene waterstofproductie
elkaar kunnen versterken. Daarom heb ik onderzoeksbureau Guidehouse de opdracht gegeven
om onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van de koppeling van waterstofproductie
aan windenergie op zee via geïntegreerde tenders. Het rapport is op 4 december jl.
naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de Kamerbrief «Aanbieden Noordzee Energie Outlook
met appreciatie» (Kamerstuk 32 813, nr. 646). In het onderzoek van Guidehouse zijn verschillende tendermodellen beschouwd voor
gelijktijdige uitrol. Uit de analyse komt naar voren dat de combinatie van windenergie
op zee met elektrolyse op land kansen biedt voor 2030. Daarom heb ik in bovengenoemde
Kamerbrief toegezegd om de onderzochte tendermodellen voor de combinaties van windenergie
op zee met elektrolyse op land verder uit te werken en uw Kamer rond de zomer van
2021 hierover te informeren. Grootschalige elektrolyse op zee wordt niet realistisch
geacht vóór 2030, maar op de lange termijn kan het systemische kostenvoordelen met
zich meebrengen. Gezien de interesse van diverse marktpartijen om nu te experimenteren
met offshore elektrolyse, heb ik in dezelfde Kamerbrief toegezegd te onderzoeken of
het opzetten van een pilot hiervoor mogelijk is.
In de Kamerbrief over de Noordzee Energie Outlook heb ik aangegeven dat er mogelijk
nog extra windparken op zee voor 2030 nodig zijn. Dit in verband met het mogelijk
niet halen van de Klimaatakkoorddoelstelling van 49TWh voor wind op zee, en mogelijk
aangescherpte klimaatdoelstellingen voor 2030. Daarom is de scope van de al geplande
«Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee 2030–2040 uitgebreid met een voorverkenning
om te onderzoeken hoeveel extra windcapaciteit aangeland kan worden voor 2030. Daarbij
ga ik uit van elektrisch aanlanden, maar houd ik expliciet rekening met de bouw van
onshore elektrolysers nabij de aanlandlocatie en de mogelijkheid om een geïntegreerde
tender te ontwikkelen om op die manier systeemintegratie te bevorderen. Dit doe ik
in nauw overleg met TenneT, Gasunie en andere belanghebbenden.
c) Bijmengverplichting
Ik heb de beleidsmatige en markttechnische aspecten van een verplichte bijmenging
in het aardgasnet verkend. Mijn eerste bevinding is dat het stimuleren van de productie
van groene waterstof met een verplichting tot fysiek bijmengen maar beperkt kan bijdragen
aan de beoogde 3 tot 4 GW aan elektrolysers in 2030. Dit komt met name doordat de
volumes waterstof die wettelijk mogen worden bijgemengd in de landelijke en regionale
gasnetten beperkt zijn, zelfs na verruimen van het maximumpercentage in regionale
gasnetten van 0,5% naar enkele procenten.
Daarnaast geven marktpartijen aan dat met het bijmengen van waterstof waarde verloren
gaat omdat waterstof in pure vorm een hogere marktwaarde heeft.
Los van een verplichting kan het overigens wel zo zijn dat een verruiming van de maximaal
toegestane percentages in de regionale aardgasnetten in sommige situaties meerwaarde
heeft. Daarom onderzoek ik momenteel wat de (juridische) voorwaarden zijn voor waterstofbijmenging
en een verruiming van de maximaal toegestane percentages waterstof in de regionale
aardgasnetten.
Mijn tweede bevinding is dat een administratieve verplichting (op basis van certificaten)
waaraan kan worden voldaan door zowel bijmengen als levering van pure waterstof aan
eindverbruikers in potentie een geschikt opschalingsinstrument kan zijn. Aandachtspunt
van zo’n verplichting is of deze tot voldoende investeringszekerheid leidt voor bedrijven
die groene waterstof gaan produceren. Ik zal een dergelijke administratieve verplichting
daarom als mogelijke optie betrekken bij het verder vormgeven van het instrumentarium
voor opschaling en uitrol.
3 Publiek-private samenwerking voor toepassingen in diverse sectoren
Met de beleidsagenda, gebaseerd op de afspraken over waterstof in het Klimaatakkoord,
werkt het kabinet aan de randvoorwaarden voor het creëren van een markt voor duurzame
waterstof. Tegelijkertijd zet een grote groep belanghebbenden zich in om projecten
te realiseren voor productie en toepassing van waterstof. De grote animo voor dit
onderwerp manifesteert zich in een groeiend aantal initiatieven in geheel Nederland,
van de haven van Den Helder tot industriepark Chemelot in Limburg, en van Delfszijl
tot Terneuzen. Deze projecten strekken zich uit over industrie, gebouwde omgeving,
transport, agro-sector en de elektriciteitssector. Facilitering hiervan vergt ook
sectorspecifiek beleid, waar meerdere ministeries bij zijn betrokken. Een aantal ontwikkelingen
in deze sectoren wil ik toelichten.
Industrie
Alle regionale industriële clusters en havens bereiden zich voor op een groeiende
rol voor waterstof als grondstof en energiedrager. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie
is tijdige beschikbaarheid van een waterstofnetwerk essentieel voor de verduurzaming
van havens en industrieclusters. Dit was ook een belangrijke aanbeveling in het advies
van de Taskforce Infrastructuur. In mijn appreciatie van dit TIKI-advies (Kamerstuk
29 826, nr. 123 van 16 oktober jl.) heb ik aangegeven dat het Rijk regie zal nemen in het vraagstuk
rondom infrastructuur voor de verduurzaming van de industrieclusters en havens. Waterstof
zal naar verwachting dan ook een belangrijke rol krijgen in het uit TIKI voortgekomen
Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) en de daarbij horende Cluster Energie
Strategieën (CES).
Voor de ontwikkeling van blauwe waterstof is het project H-vision van belang, tevens
worden er plannen in Den Helder uitgewerkt. Het project van H-Vision sluit goed aan
bij de ontwikkeling van CO₂-infrastructuur (Porthos) in de Rotterdamse haven. Ik ben
in gesprek met betrokken partijen om te zien op welke wijze de projecten gerealiseerd
kunnen worden.
Transport en mobiliteit
De Minister van IenW werkt aan een uitvoeringsstrategie voor waterstof in de mobiliteit,
als kader voor de afspraken uit het Klimaatakkoord en de kabinetsvisie waterstof.
Kern is een meer geïntegreerde aanpak waarbij zowel de uitrol van tankstations als
het gebruik in verschillende mobiliteitstoepassingen wordt gestimuleerd. Afspraken
uit het Klimaatakkoord voor doelgroepenvervoer, vuilniswagens, nul-emissie stadslogistiek
en een strategie voor het lange-afstandstransport voor de achterlandverbindingen moeten
de uitrol van waterstof verder ondersteunen. Mede in het kader van Duurzaam Inkopen,
zullen zowel Rijk als decentrale overheden daarmee optreden als launching customer. Voor nul-emissie stadslogistiek en zwaar transport worden onder het Klimaatakkoord
subsidieregelingen uitgewerkt. In aanvulling op de beschikbare subsidies van de Demonstratie
Klimaatechnologieën en -innovaties in transport (DKTI) regeling wordt ingezet op Europese
middelen. Kansen hiervoor bieden de herziening van de EU-richtlijn voor alternatieve
brandstoffen (AFID) en de programma’s van de Connecting Europe Facility (CEF) en Horizon.
Op basis van de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens uit 2019 wordt beleid ontwikkeld
voor de vergroening van de binnenvaart. Ook de inzet van waterstof heeft daarin een
plaats.
In de luchtvaart gaat waterstof een belangrijke rol spelen in de productie van synthetische
brandstoffen. Nederland streeft naar een Europese bijmengverplichting voor duurzame
brandstoffen voor de luchtvaart. Mocht dit niet lukken, dan gaat het kabinet voor
een nationale verplichting vanaf 2023. Dit vergt voldoende beschikbaarheid van duurzame
waterstof voor synthetische brandstoffen, waarvoor als opstap ook blauwe waterstof
nodig kan zijn. Aanvullende stimulering van synthetische brandstoffen is nodig vanwege
de nu nog hogere kosten dan voor fossiele kerosine. De Minister van IenW zet zich
daarom in om in Europees verband aandacht te vragen voor de stimulering van synthetische
brandstoffen. Op 8 februari 2021 organiseert zij een online Europese High Level Sustainable
Aviation Fuels conferentie met focus op synthetische kerosine. Zo kan Nederland invulling
te geven aan de ambitie voor een Europese kopgroep voor verduurzaming van de luchtvaart
en aansturen op inzet van de EU Green Deal voor dit onderwerp.
De eerdergenoemde RED II is medebepalend voor de ontwikkeling van de markt voor duurzame
waterstof voor de mobiliteitssector. Op dit moment is de Europese Commissie bezig
met de uitwerking van de voorwaarden waaronder waterstof geldt als duurzaam en, in
pure vorm of als grondstof voor synthetische brandstoffen, voldoet als hernieuwbare
transportbrandstof zoals bedoeld in deze richtlijn. De uitwerking hiervan is van belang
voor de stimulans die de transportdoelstelling van een verplicht aandeel van 14% hernieuwbaar
biedt voor de ontwikkeling van groene waterstof.
De Europese Commissie verwacht eind 2021 de gedelegeerde handeling te kunnen presenteren
met de voorwaarden waaronder waterstof voldoet als hernieuwbare transportbrandstof
conform de RED II. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de gedelegeerde handeling
nauwlettend in de gaten en probeert waar mogelijk het gesprek hierover aan te gaan
met de Europese Commissie en andere lidstaten. Zoals aangegeven in de kabinetsvisie
waterstof beziet het kabinet hoe de implementatie van de RED II kan bijdragen aan
het stimuleren van de inzet van duurzame waterstof, binnen bestaande randvoorwaarden
van het Klimaatakkoord en met oog voor een gelijk speelveld voor batterij-elektrische
en brandstof-elektrische toepassingen. Bij de implementatie van de RED II middels
de jaarverplichting energie in vervoer 2022–2030 is het voornemen uitgesproken om
in Nederland de inzet van waterstof in mobiliteit extra te stimuleren ten opzichte
van Europa.
Gebouwde omgeving
Hoewel waterstof tot 2030 nog geen significante rol zal spelen in de verduurzaming
van de gebouwde omgeving, is waterstof met oog op 2050 wel al meegenomen in de Leidraad
voor gemeenten voor de verduurzaming en het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving.
Daarbij is rekening gehouden met de onzekerheid rondom de beschikbaarheid en de prijs
van groene waterstof voor de gebouwde omgeving. Op deze manier krijgen gemeenten een
inschatting voor welke buurten waterstof na 2030 mogelijk kansrijk kan zijn. In de
communicatie rondom waterstofgebruik in de gebouwde omgeving zal steeds de balans
moeten worden gezocht tussen de mogelijkheden die waterstof biedt en de huidige onzekerheden
over de beschikbaarheid en betaalbaarheid van waterstof. In beginsel wordt vooral
gekeken naar waar in de bestaande bouw geen of beperkte alternatieven zijn.
Om kennis op te bouwen over de inzet van waterstof als warmtealternatief, zal het
nationale waterstofprogramma ook een programmalijn «gebouwde omgeving» omvatten. Opties
zoals het gebruik van ketels met pure of bijgemengde waterstof, brandstofcellen, de
combinatie met een hybride warmtepomp en de koppeling met warmtenetten als aanvulling
voor de piekvraag, zullen worden onderzocht. Deze programmalijn is op dit moment in
ontwikkeling en zal zich vooralsnog op de periode tot en met 2025 richten. Doel is
om de komende jaren, gebruikmakend van lopende initiatieven, de randvoorwaarden voor
het gebruik van waterstof in de gebouwde omgeving te onderzoeken en op orde te brengen.
Kennisdeling van in pilots opgedane ervaring is essentieel. Binnen het Programma Aardgasvrije
Wijken zijn recentelijk twee proeftuinen met waterstof geselecteerd, in Stad aan ’t
Haringvliet en Hoogeveen, die hiervoor kunnen worden gebruikt. Er wordt een Green
Deal voorbereid om het leren van deze pilots te bevorderen. Ook de lessen uit het
buitenland, zoals het H21-project in het Verenigd Koninkrijk, zullen worden meegenomen.
Verder met het nationale waterstofprogramma
Al deze ontwikkelingen laten zien dat het op gang brengen van waterstofketens een
publiek-private inspanning is. Voor het regelen van de randvoorwaarden moet er geleerd
kunnen worden van pilots en demonstraties. Op veel terreinen is nog fundamenteel onderzoek
en innovatie nodig. Toepassingen gaan zichtbaarder worden in de omgeving en dit vereist
het creëren van maatschappelijk draagvlak en het borgen van veiligheid. Ketens in
verschillende sectoren zijn met elkaar verbonden als het gaat om productie, transport
en opslag van waterstof. Regionale ontwikkelingen moeten aansluiten bij plannen voor
infrastructuur en ruimtelijke inpassing. Waar mogelijk moeten in een vroeg stadium
regels, standaarden en voorschriften in een internationaal verband worden opgesteld.
Deze zaken vergen een bepaalde mate van samenhang, overzicht, monitoring en regie.
In het Klimaatakkoord is afgesproken om dit vorm te geven in een nationaal waterstofprogramma,
waarvoor de lopende activiteiten als voorbereidingen kunnen worden beschouwd. De eerstvolgende
fase wordt dan 2022–2025, waarin opschaling echt van de grond moet komen. In de komende
maanden zal met de belanghebbenden van het Klimaatakkoord een voorstel worden uitgewerkt
voor hoe deze volgende fase kan worden georganiseerd. Dit voorstel zal in de eerste
helft van 2021 met uw Kamer worden gedeeld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat