Brief regering : Resultaten internetconsultatie Wet Collectieve warmtevoorziening
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 743 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
In mijn brief van 22 juni 20201 informeerde ik uw Kamer over de start van de internetconsultatie van de Wet Collectieve
Warmtevoorziening. Van 22 juni tot 3 augustus 2020 heeft het wetsvoorstel voorgelegen
ter internetconsultatie. In totaal zijn er 112 reacties ingediend. In deze brief zet
ik de belangrijkste wijzigingen van het wetsvoorstel naar aanleiding van de reacties
uiteen. Met deze brief en in het wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan
diverse moties, waaronder de (aangehouden) moties uit het VAO Klimaat & Energie van
11 maart jl. respectievelijk 2 juli jl.2 (Kamerstuk 32 813, nr. 560).
In deze brief schets ik achtereenvolgens de hoofdlijnen van het wetsvoorstel, de belangrijkste
wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie, de samenhang tussen het wetsvoorstel
en andere maatregelen en het verdere verloop van het wetstraject.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Met dit wetsvoorstel beoog ik de groei en verduurzaming van collectieve warmtesystemen
in de gebouwde omgeving te faciliteren, om zo uitwerking te geven aan de klimaatdoelen
en de afspraken uit het Klimaatakkoord. Om dit te bereiken is van belang dat het vertrouwen
in de warmtemarkt en de bereidheid om te investeren in duurzame collectieve warmtesystemen
toenemen. Zoals in eerdere Kamerbrieven3 verwoord, bestaat het wetsvoorstel uit vier kerndoelen: (i) groei van collectieve
warmtesystemen door nieuwe spelregels (marktordening), (ii) transparantie in de tariefstelling,
(iii) het zeker stellen van de verduurzaming en (iv) het aanscherpen van de vereisten
voor leveringszekerheid. De maatregelen in dit wetsvoorstel leiden tot meer zekerheden
en een betere borging van de publieke belangen. Voor de verbruikers, die beter beschermd
worden tegen misbruik van marktmacht door een warmtebedrijf. Voor warmtebedrijven,
die meer zekerheden krijgen en een aantrekkelijker investeringsklimaat. En voor de
lokale overheden, die beter regie kunnen voeren op de ontwikkeling en verduurzaming
van de (collectieve) warmtevoorziening.
(i) Marktordening
Om de benodigde groei in collectieve warmtesystemen te realiseren onder de juiste
voorwaarden is meer overheidsregie gewenst dan nu het geval is. In het wetsvoorstel
wordt ingezet op een marktordening waarbij de gemeenten de regie voeren over waar
en wanneer een collectieve warmtevoorziening wordt gerealiseerd. De gemeente stelt,
op basis van landelijke kaders en indien gewenst met ondersteuning van het Expertise
Centrum Warmte, een warmtekavel vast en wijst daarvoor een warmtebedrijf aan voor
een bepaalde tijd (20–30 jaar). Dit warmtebedrijf heeft het exclusieve recht en de
plicht om binnen zijn warmtekavel een collectieve warmtevoorziening te realiseren
indien de gemeente daartoe in een omgevingsplan besluit.4 Op deze wijze wordt geborgd dat gemeenten regie voeren over de ontwikkeling van collectieve
warmtevoorzieningen en beschikken over voldoende sturingsmiddelen ten opzichte van
het aangewezen warmtebedrijf.
Vervolgens wordt in dit wetsvoorstel de rol voor een aangewezen warmtebedrijf wettelijk
verankerd, waarbij rechten en plichten helder zijn. Het centrale uitgangspunt in het
wetsvoorstel is dat een aangewezen warmtebedrijf de integrale verantwoordelijkheid
draagt voor zijn collectieve warmtevoorziening. Dit betekent dat een aangewezen warmtebedrijf
volledig aanspreekbaar is op de continuïteit en kwaliteit van de warmtelevering binnen
een specifiek warmtekavel. Dit omvat zowel de verduurzaming als de leveringszekerheid
van zijn collectieve warmtevoorziening. Het aangewezen warmtebedrijf verkrijgt daartoe
het exclusieve recht om warmte te transporteren en te leveren in zijn warmtekavel.
(ii) Tariefregulering
Op dit moment wordt het maximum tarief voor warmte door ACM vastgesteld op basis van
de gasreferentie. De gasreferentie houdt steeds minder verband met de onderliggende
kosten voor de warmtelevering nu er in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van andere,
duurzamere bronnen. Er is een gebrek aan inzicht in de werkelijke kosten van warmtebedrijven
en de mate waarin deze door de tarieven worden gedekt. De nieuwe tariefregulering
gaat daarom uit van tarieven die stapsgewijs (meer) kostengebaseerd worden. Dat biedt
verbruikers de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de (efficiënte) kosten die redelijkerwijs
gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Warmtebedrijven krijgen de zekerheid
dat zij de efficiënte kosten die zij redelijkerwijs moeten maken voor de uitvoering
van hun wettelijke taken kunnen terugverdienen inclusief een redelijk rendement. Een
dergelijke methodiek draagt ook bij aan het maken van lokaal efficiënte keuzes in
de wijkgerichte aanpak omdat kostenverschillen tussen warmtesystemen zichtbaar worden.
(iii) Verduurzaming
De uitrol van warmtenetten leidt alleen tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving als deze netten CO2-neutrale warmte leveren. Het wetsvoorstel bevat een prestatienorm voor CO2-uitstoot die is gericht op het stapsgewijs bereiken van CO2-reductie met als streven een geheel CO2-vrije warmtelevering in 2050 en op zijn minst nagenoeg CO2-neutraal. Op deze wijze kunnen warmtebedrijven op zo kostenefficiënt mogelijke wijze
invulling geven aan deze doelstelling. Het ophaalrecht voor restwarmte, zoals opgenomen
in het wetsvoorstel, zorgt ervoor dat warmtebedrijven restwarmte, dat anders geloosd
zou worden, bij onder meer industrie of een datacenter tegen uitkoppelkosten kan benutten.
(iv) Leveringszekerheid
Vanwege de grote afhankelijkheid van (schaarse) lokale duurzame warmtebronnen is leveringszekerheid
de achilleshiel van collectieve warmte. De huidige praktijk wijst uit dat het bij
collectieve warmtesystemen uitdagend is om de leveringszekerheid in noodsituaties
te borgen en dat er vaak sprake is van een diffuse verantwoordelijkheidsverdeling.
Het wetsvoorstel is er daarom op gericht om uitval van collectieve warmtesystemen
zo veel mogelijk te voorkomen en de verantwoordelijkheid duidelijk te beleggen bij
de partij die leveringszekerheidsproblemen kan voorkomen: het integraal verantwoordelijke
warmtebedrijf.
Tot slot is voor bestaande collectieve warmtesystemen een overgangsregime opgenomen
in het wetsvoorstel. Uitgangspunt daarbij is dat de regelgeving zoveel mogelijk één
op één van toepassing wordt op bestaande situaties.
Wijzigingen naar aanleiding van de internetconsultatie
Hierna sta ik kort stil bij de vijf hoofdpunten die uit de internetconsultatie naar
voren zijn gekomen die tot een wijziging van het wetsvoorstel hebben geleid en leg
ik kort uit wat de wijziging behelst. Daarbij ga ik ook in op de drie specifieke vragen
die als onderdeel van de internetconsultatie zijn gesteld.
Verzoek om meer ruimte voor samenwerking (consultatievragen 1 en 2)
Diverse partijen zijn van mening dat het geconsulteerde wetsvoorstel onvoldoende ruimte
biedt voor verschillende samenwerkingsvormen tussen partijen. Dat zou innovatie kunnen
belemmeren. Vooral de in het wetsvoorstel opgenomen voorwaarde dat het aangewezen
warmtebedrijf altijd zelf moet beschikken over het economisch eigendom van het warmtenet
om invulling te kunnen geven aan zijn integrale verantwoordelijkheid beperkt mogelijkheden
voor samenwerking. Een aantal stakeholders spreekt daarbij de wens uit om ook netwerkbedrijven,
die deel uitmaken van een groepsmaatschappij waartoe ook een netbeheerder zoals bedoeld
in de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet, meer mogelijkheden te bieden om een rol
te kunnen spelen bij de realisatie van collectieve warmtevoorzieningen.
Bij de internetconsultatie zijn hierover twee specifieke vragen gesteld. De eerste
vraag luidt onder welke voorwaarden de integrale verantwoordelijkheid voor de warmtelevering
kan worden ingevuld, indien het economische eigendom van het warmtenet niet in handen
is van het aangewezen warmtebedrijf. De reacties van stakeholders op deze vraag zijn
relatief eenduidig. Diverse stakeholders achten het goed mogelijk om een derde partij
over het economisch eigendom van het warmtenet te laten beschikken. Mogelijk zou dit
wel de slagvaardigheid van het warmtebedrijf kunnen belemmeren. In ieder geval dienen
over het gebruik en de ontwikkeling van het warmtenet duidelijke contractuele afspraken
te zijn gemaakt met het aangewezen warmtebedrijf.
De tweede vraag luidt onder welke (aanvullende) voorwaarden een netwerkbedrijf, dat
verbonden is met de gereguleerde onafhankelijk netbeheerder voor elektriciteit en
gas, zou moeten voldoen indien hij het warmtenet van een collectief warmtesysteem
verzorgt. Over het antwoord op deze vraag lopen de reacties uiteen. Er is een groep
stakeholders die graag de mogelijkheid gecreëerd ziet worden om netwerkbedrijven op
de warmtemarkt actief te kunnen laten zijn. Er is ook een groep stakeholders die opmerkt
dat netwerkbedrijven niet noodzakelijk zijn om innovatie in de warmtemarkt te stimuleren.
Diverse stakeholders onderstrepen dat zeker moet zijn dat de risico’s van warmteactiviteiten
niet kunnen overslaan op de taken die de netbeheerders voor gas en elektriciteit hebben.
Er wordt een beroep gedaan op de ACM om zeker te stellen dat er geen bevoordeling
of kruissubsidiering zal plaatsvinden om een ongelijk speelveld te voorkomen, en waar
nodig de regels hiervoor aan te scherpen.
Wijziging: diverse samenwerkingsvormen worden mogelijk gemaakt
Met oog op een effectieve borging van de publieke belangen blijft het centrale uitgangspunt
in het wetsvoorstel dat een aangewezen warmtebedrijf de integrale verantwoordelijkheid
draagt voor de collectieve warmtevoorziening. Dit betekent dat een aangewezen warmtebedrijf
volledig aanspreekbaar is op de continuïteit en kwaliteit van de warmtelevering binnen
een specifiek warmtekavel. Om daar voldoende stevig invulling aan te kunnen geven
wordt het als noodzakelijke voorwaarde gezien dat het aangewezen warmtebedrijf te
allen tijde kan beschikken over het warmtenet dat onderdeel uitmaakt van het gerealiseerde
warmtesysteem binnen het warmtekavel.
Daartoe worden in dit wetsvoorstel op hoofdlijnen drie samenwerkingsvormen voor een
aangewezen warmtebedrijf mogelijk gemaakt:
1) Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat zelf beschikt over het economisch
eigendom van het warmtenet en eventueel werkzaamheden zoals productie van warmte uitbesteed
aan derden. Deze samenwerkingsvorm was reeds opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel.
2) Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat samenwerkt met een warmtenetbedrijf
dat beschikt over het economisch eigendom van het warmtenet en de werkzaamheden die
zien op aanleg, onderhoud en beheer van het warmtenet of het transport van warmte
voor zijn rekening neemt. Daarbij kan het warmtebedrijf eventueel ook andere werkzaamheden
uitbesteden aan derden.
3) Het integraal verantwoordelijke warmtebedrijf, dat is vormgeven als een warmte joint-venture
waarbinnen een warmteleveringsbedrijf en een warmtenetbedrijf samenwerken. Het warmtenetbedrijf
beschikt over het economisch eigendom van het warmtenet. Naast een warmteleveringsbedrijf
en een warmtenetbedrijf kunnen ook andere partijen onderdeel uitmaken van de warmte
joint-venture. Ook de warmte joint-venture kan eventueel werkzaamheden uitbesteden
aan derden.
Aan de samenwerkingsovereenkomst die ten grondslag ligt aan samenwerkingsvorm 2 en
3 worden extra eisen gesteld, omdat het aangewezen warmtebedrijf in dat geval niet
beschikt over het economische eigendom van het warmtenet, terwijl hij wel verantwoordelijk
is voor het functioneren van het collectieve warmtesysteem waar het warmtenet onderdeel
van uitmaakt. De rol van warmtebedrijf kan in beginsel door ieder natuurlijk persoon,
rechtspersoon of personenvennootschap, publiek of privaat, die beschikt over de juiste
competenties beschikt om aangewezen warmtebedrijf te zijn worden ingevuld. De ACM
houdt toezicht op de verschillende samenwerkingsvormen.
Voor warmtenetbedrijven die deel uitmaken van een groepsmaatschappij waartoe ook een
netbeheerder behoort, gelden aanvullende voorwaarden. Vanwege de regels die gelden
vanuit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet om de leveringszekerheid en onafhankelijkheid
van de netbeheerder te bewaken mogen deze partijen niet zelfstandig de rol van het
integraal verantwoordelijke warmtebedrijf op zich nemen. Dit is namelijk niet verenigbaar
met het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten uit de Elektriciteitswet 1998
en de Gaswet. Aanpassing hiervan zou tot ingrijpende maatregelen binnen de groepsmaatschappij
van het warmtenetbedrijf leiden.5 Deze warmtenetbedrijven kunnen door de aanpassingen in het wetsvoorstel wel binnen
de tweede en derde samenwerkingsvorm een rol vervullen en zodoende een rol spelen
op de warmtemarkt – met behoud van de waarborgen die gelden voor de elektriciteits-
en gasmarkt.
Verzoek om derdentoegang voor warmtebedrijven (consultatievraag 3)
Bij de internetconsultatie is tevens de specifieke vraag gesteld welke nadere regels
voor toegang tot warmtesystemen wenselijk zijn om de koppeling van warmtesystemen
van verschillende warmtebedrijven mogelijk te maken. Dit als gevolg van de verwachting
dat het in de praktijk voor zal komen dat een nieuw warmtekavel wordt ontwikkeld naast
een bestaand warmtekavel, of dat naastliggende warmtesystemen naar elkaar toegroeien.
Stakeholders hebben in de internetconsultatie ook aangegeven dat bestaande concessies
vaak alleen zien op nieuwbouw. Indien de bestaande concessie op basis van het overgangsrecht
wordt omgezet in een warmtekavel met een aangewezen warmtebedrijf is onduidelijk wat
de mogelijkheden zijn om de bestaande bouw binnen dit gebied te verduurzamen door
middel van een collectieve warmtevoorziening. Ook in deze situatie zou toegang van
derde partijen tot het warmtesysteem mogelijk een oplossing kunnen bieden.
Diverse stakeholders geven aan dat toegang van meerdere warmtebedrijven tot collectieve
warmtesystemen voordelen zou kunnen hebben voor efficiëntie en verduurzaming van warmtesystemen.
Zij verbinden hieraan echter wel voorwaarden opdat de technische parameters van een
warmtesysteem (zoals druk, temperatuurvereisten en debieten) niet in het geding komen.
Hierover moeten volgens deze stakeholders goede afspraken worden gemaakt om te voorkomen
dat dit leidt tot een prijsopdrijvend effect voor de verbruikers. Daarnaast merken
diverse stakeholders ook op dat derdentoegang de leveringszekerheid en investeringszekerheid
niet in gevaar mogen brengen. Er dient altijd redundantie te zijn waardoor de collectieve
warmtesystemen zelfstandig kunnen opereren. Er wordt opgemerkt dat het maatwerk zal
zijn of koppeling van warmtesystemen een toegevoegde waarde heeft of eerder verstorend
werkt. Daarbij wordt de suggestie gedaan dat een derde partij er wellicht op zou kunnen
toezien of regels hieromtrent in voldoende mate worden nageleefd.
Wijziging: mogelijkheid voor derdentoegang bij overgangssituaties
Een warmtekavel dat zelfstandig kan functioneren, geniet vanuit het oogpunt van betaalbaarheid,
leveringszekerheid en duurzaamheid de voorkeur. In bestaande situaties, waarbij soms
andere overwegingen hebben gegolden, kan niet altijd direct aan dat uitgangspunt worden
voldaan. Voor overgangssituaties wordt daarom een mogelijkheid geboden voor derdentoegang
indien (i) het vaststellen van een separaat warmtekavel of (ii) vergroting of verkleining
van een bestaand warmtekavel niet mogelijk is. De gemeente kan dan tijdelijk een warmtekavel
vast stellen dat afhankelijk is van toegang tot een ander warmtesysteem. Na afloop
van de aanwijzing heeft de gemeente de mogelijkheid om een zelfstandig functionerend
warmtekavel vast te stellen en om daarvoor een warmtebedrijf aan te wijzen. Bij eventuele
geschillen die ontstaan tijdens de onderhandelingen tussen warmtebedrijven krijgt
de ACM de taak deze te beslechten.
Verzoek om uitbreiding verbodsbepaling
In de consultatieversie van het wetsvoorstel is alleen een verbod opgenomen voor het
transporteren van warmte aan verbruikers zonder aanwijzing of ontheffing van de gemeente.
Het transporteren van warmte in generieke zin, bijvoorbeeld naar een warmtekavel valt
niet onder dit verbod. Stakeholders hebben in reactie op de internetconsultatie aangegeven
dat als gevolg hiervan de regierol en de gewenste sturing door gemeenten daardoor
geen betrekking heeft op het transport van warmte in generieke zin.
Wijziging: uitbreiding verbodsbepaling naar levering en transport van warmte
Deze omissie uit de consultatieversie is gedicht door ook het transport van warmte
in generieke zin onder de verbodsbepaling te brengen. Het is daarmee zonder aanwijzing
van de gemeente verboden om warmte te transporten. Op deze manier wordt de regierol
van de gemeente beter geborgd.
Verzoek om ophoging grens kleine collectieve systemen
Voor kleine collectieve warmtesystemen wordt in het wetsvoorstel een lichter reguleringsregime
voorzien met oog op lastendruk en uitvoeringskosten. Stakeholders merken evenwel op
dat de grens voor kleine collectieve systemen van 500 kleinverbruikers uit het geconsulteerde
wetsvoorstel als te laag wordt ervaren. Bepaalde stakeholders wijzen erop dat het
voor lokale initiatieven, waaronder bewonersinitiatieven, lastig is om te voldoen
aan de wettelijke eisen die gelden voor een aangewezen warmtebedrijf, terwijl er meer
dan 500 aansluitingen bij betrokken kunnen zijn. Daarbij wijzen bepaalde stakeholders
er op dat de uitzondering niet alleen betrekking zou moeten hebben op kleinverbruikers
maar op alle type verbruikers.
Wijziging: grens voor kleine collectieve systemen naar 1.500 verbruikers
De in het geconsulteerde wetsvoorstel opgenomen grens van 500 kleinverbruikers is
in het gewijzigde wetsvoorstel verhoogd naar 1.500 verbruikers en omvat naast kleinverbruikers
ook grootverbruikers. Met deze verhoging meen ik de balans gevonden te hebben tussen
enerzijds de mogelijkheid om lokale initiatieven meer ruimte te bieden en anderzijds
een beperkte groep verbruikers die een verminderde (tarief)bescherming heeft. Daarbij
blijft gelden dat de gemeente de regie voert door middel van het verlenen van een
ontheffing op het verbod om zonder aanwijzing warmte te transporteren en te leveren.
Het risico op «cherry picking» door warmtebedrijven, waardoor de maatschappelijk kosten
van de verduurzaming hoger uitvallen, blijft daardoor beheersbaar.
Verzoek om ventiel in duurzaamheidsnorm
Stakeholders hebben in de consultatie opgemerkt dat de uitwerking van de CO2-norm in het geconsulteerde wetsvoorstel onvoldoende rekening houdt met i) de vollooptijd
van nieuwe duurzame bronnen en ii) bestaande collectieve warmtesystemen die moeilijk
te verduurzamen zijn. De eerste situatie betreft collectieve warmtevoorzieningen waarbij
het enige tijd duurt voordat een nieuwe warmtebron volledig in gebruik genomen kan
worden. In de aanloopfase wordt dan vaak een tijdelijke (gasgestookte) oplossing ingezet,
waardoor de duurzaamheidsprestaties mogelijk tijdelijk niet aan de gestelde norm voldoen.
Een strenge handhaving kan in dat geval betekenen dat een nieuwe duurzame warmtebron
als oplossing voor de lange termijn niet gerealiseerd kan worden. De tweede situatie
doet zich bijvoorbeeld voor als er dusdanig technische beperkingen zijn dat onmiddellijke
naleving van de norm niet mogelijk is.
Wijziging: mogelijkheid voor tijdelijke ontheffing duurzaamheidsnorm
In het aangepaste wetsvoorstel is de ACM de bevoegdheid gegeven om een tijdelijke
ontheffing van deze duurzaamheidsnorm voor de desbetreffende collectieve warmtevoorziening
aan het aangewezen warmtebedrijf te verlenen. Deze mogelijkheid wordt voor uitzonderlijke
situaties geboden. Uit de investeringsplannen van het betrokken warmtebedrijf moet
duidelijk naar voren komen dat uitstel geen afstel is. Op termijn zal aan de (op dat
moment geldende) normstelling moeten worden voldaan. In de situatie van technische
beperkingen van een bestaand systeem kan dat ook betekenen dat bijvoorbeeld wordt
aangesloten op een groter te ontwikkelen collectief warmtesysteem.
Gesprekken met stakeholders
Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie ben ik met een aantal stakeholders
nader in gesprek geweest om hun inbreng in de internetconsultatie beter te duiden.
Zo hebben onder meer gesprekken plaats gevonden met vertegenwoordigers van de medeoverheden
(IPO, VNG en UvW), de diverse type warmtebedrijven (EnergieNederland) en de netwerkbedrijven
(Netbeheer Nederland). Met lokale overheden heb ik bovendien afgesproken dat de wintermaanden
gebruikt zullen worden om te bezien hoe bestaande situaties met een «warmteleverancier»
en een «warmtenetbeheerder» kunnen voldoen aan de kaders uit dit wetsvoorstel. Ik
heb vertrouwen dat door de verschillende samenwerkingsvormen die ik naar aanleiding
van de internetconsultatie heb mogelijk gemaakt ook deze situaties grotendeels inpasbaar
zullen zijn binnen de kaders van het wetsvoorstel. Daarnaast zal het Expertise Centrum
Warmte enkele werksessies met lokale overheden organiseren, waarin wordt gekeken op
welke wijze het overgangsrecht uitwerkt.
Samenhang wetsvoorstel met andere maatregelen
De groei van collectieve warmtesystemen is afhankelijk van zaken als betaalbaarheid
en eerlijke lastenverdeling, verduurzamingspotentieel van het warmteaanbod, ontwikkelingen
in warmtevraag en zekerheden, het realisatievermogen van de sector en de lokale besluitvorming.
De hier geschetste uitwerking in het wetsvoorstel moet aan deze zaken een belangrijke
impuls geven. De voorgestelde marktordening is er op gericht om te komen tot de ontwikkeling
van efficiënte collectieve warmtesystemen waarbij de kostengebaseerde tariefregulering
warmtebedrijven aanzet tot het continu vergroten van hun efficiëntie en waarborgt
dat verbruikers niet meer betalen dan de (efficiënte) kosten van collectieve warmte.
Op deze wijze draagt het wetsvoorstel bij aan de betaalbaarheid van de warmtetransitie
en daarmee aan het streven naar woonlastenneutraliteit.
Tegelijkertijd is duidelijk dat wetgeving alleen niet voldoende is. Dit wetsvoorstel
maakt onderdeel uit van een breder scala aan maatregelen, die zijn opgenomen in het
Klimaatakkoord om de transitie naar meer duurzame warmte in de gebouwde omgeving te
bewerkstelligen. Het kabinet zet naast de regulering van collectieve warmtesystemen
in op flankerende maatregelen. Deze maatregelen zijn gericht op het opbouwen van kennis
en capaciteit bij de partijen die de transitie moeten realiseren (van gemeente tot
warmtebedrijf). En op de financiering en betaalbaarheid van collectieve warmtesystemen
(daar waar de regulering alleen onvoldoende is om tot acceptabele financiële voorwaarden
te komen zowel voor verbruikers als voor warmtebedrijven). In aanvulling op de leidraad
en de startanalyse, die gemeenten kunnen gebruiken voor het opstellen van hun transitievisie
warmte, worden momenteel de eindverbruikerskosten in beeld gebracht voor 2020 en 2030.
De uitkomsten hiervan betrekken de Minister van BZK en ik bij de uitwerking van aanvullende
(financiële) maatregelen. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van de Minister van
BZK over de voortgang van het Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving.6
Verdere proces
Het wetsvoorstel ligt momenteel ter toetsing voor aan de ACM voor de uitvoerings-
en handhavingstoets (UHT), aan VNG/IPO/UvW voor de toets Interbestuurlijke Verhoudingen
en aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de wetgevingstoets. Ik streef
ernaar om het wetsvoorstel voor de verkiezingen te behandelen in de ministerraad,
waarna het naar de Raad van State kan worden gestuurd voor advies. Hiermee wordt zo
min mogelijk vertraging opgelopen in het wetstraject. Vanwege de aankomende verkiezingen
en de daaruit volgende demissionaire periode kan ik nog niet aangeven wanneer het
wetsvoorstel naar verwachting aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat