Brief regering : WODC-rapport 'Geschilbeslechtingsdelta burgers 2019'
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 632 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2020
Met deze brief bied ik u het rapport aan van het WODC getiteld «Geschilbeslechtingsdelta
20191. Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers.» Ik spreek
daarbij graag mijn waardering uit voor de onderzoekers en het werk dat zij hebben
verzet. Het onderzoek biedt een rijk kwantitatief overzicht dat betrokken zal worden
bij de verdere beleidsontwikkeling binnen ons rechtsbestel. Over mogelijke beleidsimplicaties
van dit onderzoek en mogelijk vervolgonderzoek zal de aankomende tijd binnen mijn
departement nadere gedachtevorming plaatsvinden. Hierover zal ik uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2021 nader informeren.
Geschilbeslechtingsdelta 2019: het onderzoeksrapport
Het WODC heeft onderzoek gedaan naar de ervaringen van meerderjarige burgers in Nederland
met het rechtssysteem: er is gevraagd naar de (potentieel) civiel- en bestuursrechtelijke
problemen die Nederlandse burgers ervaren, de verschillende wegen die zij bewandelen
om deze problemen aan te pakken, de door hen behaalde resultaten en hun evaluatie
van adviseurs en procedures. De eerste Geschilbeslechtingsdelta verscheen in 2003.
In 2009 en 2014 is dit onderzoek herhaald. Het onderhavige onderzoek beschrijft de
periode 2015–2019. Mogelijke veranderingen in de tijd tussen de vier metingen worden
ook beschreven.
De onderzoekers zijn ingegaan op verschillende ontwikkelingen in het rechtsbestel,
zoals rechtshulp, buitengerechtelijke en gerechtelijke procedures, digitalisering,
de aard en omvang van de juridische problemen, de aanpak, de afloop, resultaten en
neveneffecten, de kosten, tevredenheid en vertrouwen. Ter illustratie noem ik hierna
enkele voorbeelden van trends die de onderzoekers signaleren en die ik bij de verdere
beleidsontwikkeling zal betrekken. Zowel in de periode 2009–2013 als in de periode
2015–2019 hebben minder burgers met een probleem gebruik gemaakt van (rechts)hulp
dan in de voorgaande periode en meer burgers hebben het probleem zelf – zonder professionele
hulp – aangepakt. Ook is het aandeel burgers dat geen actie heeft ondernomen in die
periodes toegenomen. Het aandeel gerechtelijke procedures laat sinds de eerste meting
van 2003 een geleidelijke daling zien. Bij het aandeel buitengerechtelijke procedures
is sprake van een sterke afname in de periode 2015–2019, waarbij vooral het aandeel
respondenten met een bezwaarprocedure is afgenomen. Zowel in de periode 2009–2013
als in de periode 2015–2019 hebben minder burgers met een probleem gebruik gemaakt
van (rechts)hulp dan in de voorgaande periode en meer burgers hebben het probleem
zelf – zonder professionele hulp – aangepakt. Verder zien de onderzoekers een gestage
toename in de rol van internet bij de aanpak van potentieel juridische problemen,
vooral in de verkennende fase, maar zij constateren (nog) geen grootschalige verschuiving.
Het afnemend gebruik van rechtshulp en procedures en verminderd doelbereik zouden
volgens de onderzoekers mogelijk kunnen wijzen op een verslechterde toegang tot het
recht. De vraag in hoeverre deze trends ook een conclusie rechtvaardigen dat sprake
zou zijn van slechtere toegang tot het recht – in het algemeen of voor bepaalde groepen
burgers of bij bepaalde typen problemen – is, zo schrijven de onderzoekers, lastig
te beantwoorden. Dit vergt meer diepgravend onderzoek waarbij uitgebreider kan worden
ingegaan op mogelijke achterliggende oorzaken en overwegingen van respondenten. In
het rapport worden immers ook andere mogelijke verklaringen voor deze trends genoemd,
zoals het toenemend gebruik van internet als bron van informatie en hulp en een verschuiving
naar probleemtypes waarbij de burger beter in staat is zelf actie te ondernemen en
die minder vaak in een gerechtelijke procedure terechtkomen, zoals online aankopen.
De voorzichtige signalering van de onderzoekers onderstreept voor mij de noodzaak
van het kabinetsbeleid om mensen zoveel mogelijk in staat te stellen hun geschillen
duurzaam en effectief op te lossen. Dit is ook een belangrijk element in de vernieuwing
van het stelsel voor rechtsbijstand. Hierin zet ik onder andere in op een laagdrempelige
toegang tot het recht voor burgers door in een zo vroeg mogelijk stadium burgers te
voorzien van informatie en advies, onder andere door samenwerking met het sociaal
domein. Hierdoor kan eerder en beter een duurzame oplossing worden gevonden. Daarnaast
is mijn inzet in het bestuursrecht om het probleem, dat de burger heeft, op te lossen
voor de bezwaarfase, dus voordat een procedure wordt gestart. Dit levert naast het
voordeel voor de burger en de overheid, door het probleem duurzaam in een vroegtijdig
stadium op te lossen, ook minder procedures op.
Gelet op de breedte van het onderzoek en de raakvlakken met verschillende beleidsterreinen,
acht ik nadere gedachtevorming over mogelijke beleidsimplicaties van dit onderzoek
en mogelijk vervolgonderzoek wenselijk. Dit zal de aankomende tijd binnen mijn departement
plaatsvinden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021 informeren.
Geen samenvoeging geschilbeslechtingsdelta-onderzoeken burgers en bedrijven
Eerder dit jaar heb ik de Eerste Kamer toegezegd met het WODC in overleg te treden
over het mogelijk integreren van de geschilbeslechtingsdelta-onderzoeken naar burgers
en (kleine) bedrijven.2 Naast het periodieke geschilbeslechtingsdelta-onderzoek naar burgers, doet het WODC
periodiek onderzoek naar de conflicten die bedrijven ervaren, hoe ze deze aanpakken
en hoe ze aankijken tegen de bestaande juridische voorzieningen. Meest recent heeft
het WODC in 2018 specifiek gekeken naar kleine bedrijven.3 Dit onderzoeksrapport is aangeboden aan uw Kamer.4
Uit het overleg met het WODC volgt, zoals ook beschreven in het rapport, dat de opzet
van de beide soorten onderzoeken op een aantal belangrijke aspecten verschilt. Zo
richt het onderzoek onder burgers zich alleen op problemen in de persoonlijke levenssfeer
en het onderzoek onder bedrijven alleen op bedrijfsmatige problemen. Daarom verschillen
ook de onderwerpen waarnaar de onderzoekers bedrijven en burgers vragen. Bij bedrijven
gaat het bijvoorbeeld over conflicten op het gebied van in- of verkoop, contracten,
belastingen, het aanvragen van vergunningen, intellectueel eigendom en milieuvervuiling.
Bedrijven hebben ook vaker te maken met conflicten dan individuele burgers. Daarbij
is de bedrijvenvragenlijst veel korter dan die voor burgers, richt deze zich voor
bedrijven op «conflicten» en voor burgers op «problemen», is de referentieperiode
voor bedrijven één jaar en voor burgers vijf jaar, en wordt bij bedrijven doorgevraagd
over de aanpak van het conflict dat de meeste impact had op het voortbestaan van het
bedrijf, terwijl bij burgers wordt doorgevraagd naar het enige of (indien zij meerdere
problemen hebben gehad) het oudste probleem.5
Om deze inhoudelijke redenen acht het WODC het niet in de rede liggen om de geschilbeslechtingsdelta-onderzoeken
naar burgers en bedrijven te integreren. Aanvullend zou samenvoeging van beide omvangrijke
onderzoeken de overzichtelijkheid en leesbaarheid van de rapporten niet ten goede
komen. Tot slot zou gelijktijdige uitvoering van deze onderzoeken de beschikbare interne
personele ruimte bij het betreffende organisatieonderdeel van het WODC volledig in
beslag nemen, reden om gelijktijdige uitvoering af te raden. Ik kan mij vinden in
deze afwegingen.
De onderzoekers hebben op globaal niveau een beknopte vergelijking gemaakt tussen
de bevindingen ten aanzien van burgers en bedrijven (p. 210–211). Ook bij toekomstige
edities van de geschilbeslechtingsdelta-onderzoeken zal worden bezien of een globale,
overkoepelende analyse kan worden toegevoegd om de verbinding te leggen tussen de
uitkomsten van deze onderzoeken naar burgers en bedrijven.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming