Brief regering : Reactie Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 888 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2020
Inleiding
Op 23 juni 2020 heb ik uw Kamer de jaarlijkse Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi
2019 (hierna: Monitor) van Promovendi Netwerk Nederland (PNN) gestuurd.1 Volgens PNN wordt in veel vacatures onvoldoende aandacht besteed aan de secundaire
arbeidsvoorwaarden en de onderwijstaken die de promovendus dient uit te voeren. Daarnaast
geeft PNN in de Monitor aan dat vorig jaar 12,3% van het totale aantal gepubliceerde
vacatures als «dubieus» omschreven kan worden. PNN classificeert contracten als «dubieus»
wanneer vacatures een contractduur van minder dan vier jaar vermelden of wanneer vierjarige
contracten uitgaan van minder dan één fte.
Ik heb als stelselverantwoordelijke oog voor het welzijn van promovendi. Zij vervullen
als jonge onderzoekers een belangrijke rol in de Nederlandse wetenschap. Naar aanleiding
van de uitkomsten van de Monitor heb ik daarom de Vereniging van Nederlandse Universiteiten
(VSNU), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Nederlandse Federatie van
Universitair Medische Centra (NFU) in hun hoedanigheid als werkgevers van promovendi
gevraagd om een reactie.
Reactie Werkgevers
Vacatures
PNN constateert in haar rapport dat in de vacatures voor promovendi de arbeidsvoorwaarden
onvoldoende transparant worden beschreven. De VSNU, NWO en de KNAW hebben hierop hun
vacatures onder de loep genomen en hebben mij laten weten dat de door PNN aangedragen
transparantiekenmerken in de vacatureteksten over het algemeen wel worden benoemd,
maar dat in sommige gevallen verbetering mogelijk is.
Contracten
Naast de vacatureteksten hebben de VSNU, NWO en de KNAW ook naar de looptijd van de
contracten gekeken die gerelateerd zijn aan de vacatures. Zij gaan net als PNN uit
van de regel dat een promovendus voor vier jaar op basis van één fte wordt aangesteld.
In de praktijk is een aantal uitzonderingen op deze regel mogelijk. Dit maakt dat
voor een groot deel van de vacatures die PNN als «dubieus» bestempelt een plausibele
verklaring is voor het feit dat er een contractduur van minder dan vier jaar of minder
dan 1 fte vermeld wordt. Deze uitzonderingen worden hieronder nader toegelicht.
Uitzonderingen
a) PDEng posities: De PDEng opleiding is geen promotietraject (geen PhD-titel) en hoort daarom niet
thuis in de monitor arbeidsvoorwaarden voor promovendi.2 Het traject duurt twee jaar op fulltime basis. Bij goed functioneren in het eerste
jaar wordt iemand tot het tweede jaar toegelaten.
b) 1,5+2,5 jaar trajecten: Het contract met een promovendus is in de cao Nederlandse Universiteiten als volgt
geregeld: een promovendus krijgt eerst een contract voor 1,5 jaar, dat vervolgens
bij tevredenheid met 2,5 jaar wordt verlengd. Een totale duur van vier jaar blijft
het uitgangspunt. De cao Onderzoekinstellingen kent beide vormen: een contract voor
vier jaar en een contract voor 1,5 jaar, dat vervolgens bij tevredenheid met 2,5 jaar
wordt verlengd. Daarbij is heldere communicatie natuurlijk wel van belang; er moet
duidelijk vermeld worden op vacatures hoe dit jaar traject in elkaar zit en waarom
voor deze vorm wordt gekozen.
c) Marie Curie posities: Het zeer competitieve Europese Marie Curie programma biedt jonge onderzoekers beurzen
voor drie jaar. De duur van het promotietraject wordt vooraf door de universiteit
vastgesteld op drie of vier jaar. De keuze voor een driejarig dienstverband is alleen
mogelijk als de kandidaat voldoende vooropleiding en werkervaring heeft om in te kunnen
stromen in het tweede jaar van het promotietraject. Voor deze Marie Curie posities
geldt dat in de vacaturetekst duidelijk vermeld moet worden wat de verwachtingen zijn
ten aanzien van instroomeisen en de kortere duur van het dienstverband moet helder
vermeld worden. Ook NWO kent mogelijkheden om een eenjarige aanvulling te geven op
de driejarige beurs om zo een vierjarig promotietraject te kunnen bieden.
d) Verlenging van de tweejarige researchmaster: Er zijn gevallen waarin een promovendus voorafgaand aan het promotietraject reeds
een tweejarige researchmaster heeft gedaan, waarbij een fundament is gelegd voor de
promotie, vergelijkbaar met de uitkomsten van een eerste promotiejaar. Bij voorkeur
vindt de promotie dan ook plaats op dezelfde instelling met dezelfde begeleider. Dit
verkorte promotietraject is alleen mogelijk als de researchmaster voldoende basis
biedt.
e) NWO kent de mogelijkheid van een deeltijd dienstverband voor een promovendus. Daarbij
wordt het dienstverband naar evenredigheid uitgebreid.
Contracten bij universitair medische centra
PNN heeft in zijn Monitor geconstateerd dat ook in de vacatures van universitair medische
centra niet altijd contracten van vier jaar worden aangeboden. Volgens de NFU gaat
het hierbij vaak om artsen. Artsen worden vaak aangesteld voor een periode van drie
jaar. Dat verklaart volgens de NFU dat in een groot aantal onderzochte vacatures geen
contract voor vier jaar wordt aangeboden.
Vervolgstappen
Contracten en vacatures
Naar aanleiding van de bevindingen van de Monitor hebben de VSNU en PNN met elkaar
gesproken over de contracten die aan promovendi worden aangeboden. Ik begrijp dat
de uitkomst hiervan is dat PDeng en 1,5+2,5 situaties in het vervolg door PNN in zijn
Monitor niet meer als «dubieus» zal worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de VSNU
aan PNN toegezegd dat actiepunten die uit de Monitor voortvloeien ook worden meegenomen
in het vervolg op het adviesrapport «gezonde promotiepraktijken», waarin een commissie
van de VSNU onderzoekt welke uitgangspunten de hoge kwaliteitsstandaard van het Nederlandse
promotiestelsel borgen.
Ik constateer echter ook dat PNN kritisch blijft ten aanzien van twee uitzonderingen
op het voorgenoemde uitgangspunt. Het gaat hierbij om het Europese Marie Curie programma
– waarin jonge onderzoekers een beurs voor drie jaar ontvangen. De VSNU benadrukt
dat deze keuze voor een driejarige aanstelling hierbij alleen mogelijk is indien de
kandidaat over voldoende werkervaring en kwalificaties beschikt om in te kunnen stromen
in het tweede jaar van het promotietraject. Dit vraagt om een adequate selectie van
de kandidaat. PNN geeft echter aan dat het reizen tussen internationale partnerinstellingen
om trainingen te volgen ook onderdeel vormt van het Marie Curie programma, waardoor
er de zorg bestaat dat er te weinig tijd overblijft voor het daadwerkelijke promotieonderzoek.
Nederlandse universiteiten kunnen er voor kiezen om het vierde jaar van een Marie
Curie-bursaal te financieren, maar dit is niet verplicht. De tweede uitzondering betreft
de verlenging van een tweejarige researchmaster. Een driejarig dienstverband is hierbij
mogelijk wanneer een kandidaat voorafgaand aan het promotietraject een tweejarige
onderzoeksmaster heeft afgerond, waarbij een basis is gelegd voor het promotieonderwerp,
vergelijkbaar met de uitkomsten van een eerste promotiejaar. PNN heeft begrip voor
deze uitzondering als de researchmaster voldoende basis biedt, maar onderstreept daarbij
het belang dat de promotie plaatsvindt op dezelfde instelling en met dezelfde begeleider.
PNN onderstreept daarbij dat de «general mobility rule» in het Marie Curie programma
het onwaarschijnlijk maakt dat een Marie Curie-bursaal aan dezelfde instelling of
met dezelfde begeleider heeft gewerkt. Gezien bovenstaande ben ik daarom van mening
dat het gewenst is dat de VSNU – en ook NWO, de KNAW en de NFU – over de twee uitzonderingen
in gesprek blijven met PNN om te zorgen dat driejarige promotieaanstellingen op een
toereikende manier wordt vormgegeven. Daarnaast is het van belang dat het voor aanstaande
promovendi helder is welke verwachtingen en instroomeisen gepaard gaan met de kortere
duur van het dienstverband.
Ik heb begrepen dat NWO, de KNAW en de NFU mijn uitgangspunt delen dat elke promovendus
recht heeft op een arbeidscontract die hem of haar in staat stelt om op een verantwoorde
manier promotieonderzoek te doen. Ik vind daarom dat zij samen met PNN tot een gezamenlijke
lijn moeten kunnen komen ten aanzien van de wijze waarop de arbeidsmarktvoorwaarden
van promovendi in toekomstige edities van de Monitor worden gekwalificeerd, waarbij
eventuele kritische bevindingen direct worden voorzien van een verklaring vanuit de
werkgevers.
In het verlengde daarvan vind ik het een vanzelfsprekendheid dat de werkgevers in
hun vacatures voor promovendi helder zijn over de arbeidsvoorwaarden. Zoals ik hiervoor
heb aangegeven, hebben de VSNU, NWO en de KNAW mij laten weten dat het de meeste gevallen
goed gaat, maar dat er verbetering mogelijk is. Ik verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid
oppakken en hier verder mee aan de slag zullen gaan. De jaarlijkse Monitor stelt ons
in staat om de ontwikkelingen op dit terrein op de voet te volgen.
Loopbaanbeleid
In de Monitor komt het algemene loopbaanbeleid van de werkgevers ten aanzien van hun
promovendi niet aan bod, maar ik vind dit ook een aandachtspunt. Ik vind het namelijk
van belang dat werkgevers tijdens het promotietraject van hun promovendi aandacht
hebben voor hun toekomstige ontwikkeling. Zoals het Rathenau-rapport «de zin van promoveren»
benadrukt: «In de praktijk is de promotie in de meeste gevallen een voortraject voor
een carrière buiten de academische wereld. 70% van de gepromoveerden vindt een baan
buiten de academie.»3 Ik heb daarom de werkgevers gevraagd of het begeleiden van promovendi naar een volgende
werkplek onderdeel vormt van hun loopbaanbeleid. De VSNU, NWO en de KNAW onderschrijven
het uitgangspunt dat het begeleiden van jonge onderzoekers in hun loopbaan een vast
onderdeel dient te zijn van het beleid.
De VSNU geeft aan dat er in de cao Nederlandse Universiteiten afspraken zijn gemaakt
om het arbeidsmarktperspectief voor promovendi te verbeteren en er meer aandacht is
gecreëerd voor het begeleiden van jonge onderzoekers bij het benutten van hun loopbaanmogelijkheden.
Promovendi kunnen bijvoorbeeld stage lopen bij een potentieel toekomstige werkgever,
mits die past binnen het promotietraject. NWO biedt haar promovendi naast een carrièretraining
ook individuele loopbaancoaching aan. De KNAW geeft tot slot aan dat haar promovendi
terecht kunnen bij haar loopbaancentrum waar ze begeleid worden in hun zoektocht naar
een toekomstige nieuwe functie.
Ik heb de VSNU ook gevraagd hoe zij aankijkt tegen het gewenste aandeel onderwijstaken
voor promovendi. De VSNU benadrukt dat het voor de persoonlijke ontwikkeling van jonge
onderzoekers goed is dat zij ook onderwijstaken uitvoeren. Ik vind het echter belangrijk
dat universiteiten hierover goede afspraken maken met hun promovendi om te vermijden
dat zij te weinig tijd overhouden voor hun onderzoek. De VSNU onderschrijft dit. Ik
kan me voorstellen dat goede afspraken maatwerk vragen, omdat de situatie per promovendus
kan variëren. Maatwerk mag echter geen vrijbrief zijn voor onverantwoorde situaties.
In dit verband vind ik de regeling bij NWO interessant, omdat daarbij een maximum
aan onderwijstaken is vastgelegd in de cao Onderzoekinstellingen. Ik wil daarom de
VSNU en PNN verzoeken om met elkaar de wensbaarheid en werkbaarheid van een dergelijke
afspraak ook voor universiteiten te verkennen.
Deze vervolgacties en aandachtspunten vanuit de sector onderstrepen voor mij het belang
van de Monitor. Ik waardeer de jaarlijkse inspanningen van PNN op dit terrein evenals
de constructieve houding van de VSNU, NWO en KNAW in hun hoedanigheid als werkgevers
van onze promovendi. Samen dragen zij op deze manier bij aan een verantwoord arbeidsklimaat
voor onderzoek en wetenschap.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.