Brief regering : Noordzee Energie Outlook met appreciatie
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 646
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2020
Met deze brief bied ik u de eerste Noordzee Energie Outlook en mijn appreciatie daarvan
aan. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan mijn toezegging uit mijn brief van 26 mei
jl.(Kamerstuk 33 561, nr. 51) om u een brief te sturen met een toekomstperspectief voor windenergie op zee. Daarnaast
geef ik met deze brief invulling aan de motie van de leden Agnes Mulder en De Groot
over een gezonde Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 70), de motie van het lid Agnes Mulder c.s. over windparken op zee en groene waterstof
(Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 38) en de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder over «Wind meets industry»1 (Kamerstuk 32 813, nr. 547).
Het door DNVGL opgestelde rapport Noordzee Energie Outlook (NEO)2 biedt een wetenschappelijk onderbouwd overzicht van de technische en economische
mogelijkheden voor het verduurzamen van onze energievoorziening vanaf de Noordzee
in de periode 2030–2050.,
3
4 De NEO gaat in op de rol van windenergie op zee, CO2-opslag, gaswinning, innovatieve technologieën en de mogelijkheden voor energiesysteemintegratie.
Het zwaartepunt van de NEO ligt bij de mogelijkheden voor de verdere groei van windenergie
op zee en de consequenties daarvan voor het nationale energiesysteem. In mijn appreciatie
zal ik dan ook vooral daar op ingaan. Ten aanzien van toekomstig beleid voor CO2-opslag zijn momenteel nog verschillende aspecten in ontwikkeling en daarom zal ik
in deze brief hier niet verder op ingaan. Wel neem ik de conclusies uit de NEO mee
in deze verdere ontwikkeling en kom ik hier later bij uw Kamer op terug. Tevens zal
ik, mede in reactie op de motie van leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 427), terugkomen op de ontwikkeling van zonne-energie op de Noordzee.
Het belangrijkste inzicht dat de NEO biedt, is dat de Noordzee onmisbaar is om onze
klimaatdoelstelling, 95% minder CO2-uitstoot in 2050 t.o.v. 1990, te realiseren. Het grote potentieel aan windenergie
en ruimte voor CO2-opslag dat de NEO schetst, kan een enorme bijdrage leveren aan het verduurzamen van
onze energievoorziening. Bovendien biedt de Noordzee goede mogelijkheden om internationale
verbindingen aan te leggen, waarmee de verschillende energiesystemen rond de Noordzee
beter met elkaar verbonden kunnen worden. Dat biedt export- en importmogelijkheden
in een grotere markt en bespaart kosten. Uiteraard is de ruimte op de Noordzee is
een schaars goed. Bij het aanwijzen en gebruiken van gebieden voor windenergie op
zee is het van belang de juiste balans te vinden met andere waarden en belangen waaronder
ecologie, visserij en scheepvaart.
De NEO schetst helder dat de uitdaging van verdere groei voor windenergie op zee vooral
zit in het integreren van windenergie op zee in ons bredere energiesysteem. Ook blijkt
uit het rapport een hoge mate van urgentie. Hoewel het nog onzeker is hoeveel windenergie
er uiteindelijk bij zal komen richting 2050, wordt zelfs in de lage scenario’s rekening
gehouden met een significante verdere groei. Om deze doorgroei van windenergie te
kunnen realiseren is het nodig dat nu al wordt begonnen met het uitbreiden van de
infrastructuur die de opgewekte energie – in de vorm van elektronen of in andere energievorm
– naar de eindverbruikers transporteert.
Naast dit punt van systeemintegratie is het volgens de NEO ook noodzakelijk om marktomstandigheden
te creëren die ook voor de langere termijn een gezonde en stabiele businesscase voor
de duurzame energieproducenten opleveren. Alleen dan zal de markt bereid zijn tot
doorlopende en opgeschaalde investeringen in windenergie op zee. Concreet betekent
dit dat er meer zicht moet zijn op de ontwikkeling van de vraag naar hernieuwbare
energie door elektrificatie en gebruik van groene waterstof en dat deze vraag tijdig
moet toenemen.
In de NEO wordt een aantal no-regret-maatregelen genoemd die nodig zijn om de verwachte
doorgroei van windenergie op zee mogelijk te maken. Daarnaast bevatten het Afry-rapport5 en de analyse van InvestNL6 nog aanvullende adviezen op het onderwerp van de businesscase en financierbaarheid
van windenergie op zee. In deze brief beschrijf ik welke maatregelen en acties nodig
zijn om tijdig de juiste voorwaarden te scheppen om de potentie van de Noordzee maximaal
te benutten.
Eerst geef ik aan welke concrete maatregelen al in gang zijn gezet. Dat betreft onder
meer maatregelen voor uitbreiding van het aantal windenergiegebieden en de voorbereiding
van de aanleg van infrastructuur zoals het hoogspanningsnet op land en zee, waterstofnetten,
energiehubs op zee en internationale verbindingen. Daarna ga ik nader in op de maatregelen
voor de businesscase op korte en langere termijn. Ik zal hierbij ook ingaan op de
samenhang met de acties naar aanleiding van het Taskforce Industrie Klimaatakkoord
Infrastructuur (TIKI)-advies waarover ik uw Kamer op 16 oktober jl. een brief heb
gestuurd (Kamerstuk 29 826, nr. 123) en het «Wind meets Industry» initiatief. Ook geef ik in deze brief apart aandacht
aan de koppeling tussen windenergie op zee en waterstof. Tot slot ga ik – met het
oog op (aanscherping van) de klimaatdoelstelling in 2030 – nog kort in op de mogelijkheid
dat extra windparken in de routekaart windenergie op zee nog voor 2030 nodig kunnen
zijn.
Het is voor het halen van onze doelstellingen uit het Klimaatakkoord van belang dat
de geplande uitrol van windenergie op zee uit de routekaart windenergie op zee 2030
ondertussen doorgaat. Het tijdig uitvoeren van de geplande projecten uit de routekaart
windenergie op zee 2030 biedt windparkontwikkelaars en de toeleverende en stroomafnemende
industrie de zekerheid die nodig is om robuuste investeringen te kunnen doen.
Windenergiegebieden en infrastructuur
Ik onderschrijf de conclusie uit het NEO-rapport dat de voorbereidingen voor het meer
integreren van windenergie op zee in het energiesysteem direct moeten beginnen. Uit
ervaring is bekend dat voor het realiseren van windparken en energie-infrastructuur
op zee en op land een doorlooptijd nodig is van circa 8–10 jaar. Voor de groei van
windenergie op zee zijn drie ruimtelijke voorwaarden relevant:
• Voldoende ruimte op zee
• Ruimte voor aanlandingen en doorvoer van de opgewekte energie op land
• Ruimtelijke voorbereiding van internationale energieverbindingen
In het aanwijzen en gebruiken van gebieden voor een bepaalde functie kunnen er conflicterende
waarden en belangen zijn. Hoewel het belang van een klimaatneutrale energievoorziening
in 2050 niet ter discussie staat, is het eveneens belangrijk om in alle ruimtelijke
stappen die daarvoor nodig zijn continu af te wegen hoe dit goed kan samengaan met
andere gebruiksfuncties en belangen. In de uitwerking van de ruimtelijke inpassing
van windenergie op zee zal dus uiteraard rekening worden gehouden met andere belangen,
zowel op land als op zee. Ook de ruimte op de Noordzee is namelijk een schaars goed.
Bij het aanwijzen en gebruiken van gebieden voor windenergie op zee moet dus altijd
de juiste balans worden gevonden met andere waarden en belangen waaronder ecologie,
visserij en scheepvaart. De afspraken in het Noordzeeakkoord vormen hiervoor de basis.
Locaties
De mogelijkheden voor grootschalige productie van hernieuwbare energie na 2030 zijn
op zee groter dan op land. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) gaat er daarom van uit
dat de binnenlandse productie van energie voor een belangrijk deel door windparken
op zee zal plaatsvinden*. In de NEO zijn twee toekomstpaden ontwikkeld, gebaseerd op de eerdergenoemde klimaatneutrale
energiescenario’s van de netbeheerders. Het toekomstpad met 72 GW aan windenergie
op zee gaat uit van een scenario waarin Nederland zoveel mogelijk in de eigen energiebehoefte
voorziet. In het andere toekomstpad wordt 38 GW aan windvermogen op zee gebouwd. Dit
laatste toekomstpad gaat ervan uit dat zoveel mogelijk energie geïmporteerd wordt.
In het Programma Noordzee 2022–2027 zal het kabinet, conform de afspraken in het Noordzeeakkoord, 20 tot 40 GW aan nieuwe
gebieden voor windenergie op zee aanwijzen. Hierbij wordt uitgegaan van 27 GW, hetgeen
is gebaseerd op de bovengenoemde scenario’s en toekomstpaden. 27 GW is immers het
minimum dat – aanvullend op de circa 11 GW uit de huidige routekaart windenergie op
zee 2030 – nodig is om tot 38 GW te komen, wat volgens deze scenario’s in 2050 minimaal
nodig is. In het lagere scenario groeit de totale capaciteit van windenergie op zee
hier naar toe richting 2050, maar in het hogere scenario zal dit punt al eerder bereikt
worden, waarna nog verdere groei van wind op zee plaatsvindt en meer gebieden nodig
zijn. Dit kan met het reguliere periodiek bijstellen van het Programma Noordzee bezien
worden. In de NEO wordt geadviseerd dat toekomstige windenergie gebieden groot genoeg
moeten zijn om schaalvoordelen te kunnen verzilveren en opties voor het aanlanden
van de energie op verschillende manieren richting de toekomst open te houden. Daarom
is het nodig om tijdig ruimte voor 27 GW aan te wijzen. Bij het aanwijzen van de gebieden
zal rekening worden gehouden met mogelijkheden voor energiehubs8 op zee en internationale energieverbindingen.
De daadwerkelijke aanwijzing van gebieden zal na een integrale afweging van alle belangen
op de Noordzee gebeuren in het Programma Noordzee 2022 – 2027, waarvan het kabinet
het ontwerp in het voorjaar 2021 ter inzage legt. In het proces van het Programma
Noordzee 2022 – 2027 wordt zorgvuldig rekening gehouden met alle belangen en gehandeld
op basis van de afspraken uit het Noordzeeakkoord. De daarbij te maken afwegingen
zullen, in lijn met de motie Agnes Mulder/De Groot over een gezonde Noordzee (Kamerstuk
33 450 nr. 70), worden ondersteund door een milieueffectrapportage (PlanMER) en de resultaten uit
het onderzoeksprogramma Wozep (Windenergie op zee ecologisch programma).
Aanlanding
De NEO onderstreept dat het aantal aanlandlocaties aan de kust schaars is. Om een
visie te ontwikkelen op het omgaan met de schaarse aanlandlocaties start ik een project
Verkenning Aanlanding Windenergie op zee 2030 – 2040 (VAWOZ). Dit project zal verkennen
hoe de aanlandlocaties het beste benut kunnen worden. Het zal de aanlanding in samenhang
bezien met de energie-infrastructuur en het energiegebruik op land. Het energiesysteem
houdt immers niet op bij de aanlanding. De door windparken gewonnen energie moet uiteindelijk,
als elektriciteit of gasvormig, terechtkomen bij de eindverbruikers. Hier zal nadrukkelijk
ook worden gekeken naar de koppeling van aanlanding van wind op zee met de groeiende
vraag naar CO2-vrije energie uit de industriële clusters.
De ruimtelijke voorbereiding van windparken, aanlanding en infrastructuur op land
moeten goed op elkaar aansluiten. De VAWOZ vormt de verbinding tussen het Programma
Noordzee 2022 – 2027 waarin o.a. gebieden voor windenergie worden aangewezen, en het
Programma Energie Hoofdstructuur dat zich richt op de ruimtelijke planning voor de
energiehoofdstructuur op land en waarin aanlandplekken ruimtelijk worden aangewezen.
Daarom zal de VAWOZ in tijd synchroon lopen en inhoudelijk afgestemd zijn met het
Programma Noordzee 2022 – 2027 en het Programma Energie Hoofdstructuur. Op alle drie
de trajecten wordt interdepartementaal nauw samengewerkt.
De VAWOZ betreft een verkenning van aanlandplekken. Welke aanlandplekken uiteindelijk gebruikt zullen worden en wanneer
is dus ook afhankelijk van de fasering en precieze locatie van toekomstige windparken
op zee en de ontwikkeling van de vraag en infrastructuur op land. Bij de uiteindelijke
keuze van tracés en aanlandplaatsen wordt rekening gehouden met de ruimtelijke invloed
op land, het bestaande elektriciteitsnet, de mogelijke ontwikkeling van een waterstofnet,
technische (on)mogelijkheden, natuur, milieu en de leefomgeving.
Internationale energieverbindingen
Als de twee belangrijkste technische oplossingen voor het verbeteren van de integratie
van de productie van windenergie op zee vanaf de Noordzee in de internationale energiemarkt
worden in de NEO meshed grids (op elkaar aansluitende elektriciteitsnetten op zee) en energiehubs op zee genoemd.
Hoewel de toepassing van beide niet voor 2030 verwacht wordt, is het belangrijk om
voorbereidingen te treffen om deze na 2030 mogelijk te maken. Hiervoor lopen diverse
initiatieven. Gezamenlijke projecten zijn een speerpunt voor diverse landen die deelnemen
aan de North Seas Energy Cooperation. Met Denemarken heb ik in juni 2020 een Memorandum
of Understanding on Cooperation in the Energy Transition getekend waarin het ontwikkelen
van energiehubs expliciet genoemd wordt (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 614). Met TenneT onderzoek ik of een zogeheten Windconnector, een interconnectie tussen
de toekomstige platforms in IJmuiden Ver en de Britse windparken, haalbaar is.
Marktomstandigheden
Stabiele businesscase op de lange termijn
Cruciaal voor een gezonde en stabiele businesscase voor windenergie op zee op de lange
termijn is de afstemming met de vraagkant. Het is dan ook nodig de verdere groei van
windenergie op zee qua tempo, vorm en fasering af te stemmen op ontwikkelingen aan
de vraagkant. Zowel in de NEO, als in het rapport van Afry, als in de analyse van
InvestNL is dit benadrukt. Een belangrijk element van de ontwikkeling van de vraag
is de verduurzaming van de industrie. De EU-regelgeving met emissiehandel (het ETS),
de CO2-minimumprijs en het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI),
zijn initiatieven die de industrie moeten aanzetten om te investeren in verduurzaming.
Ook is in de Kabinetsreactie op het TIKI-advies voor begin 2021 een routekaart Elektrificatie
(technologie outlook) aangekondigd die inzicht zal geven in de te verwachten elektrificatiemogelijkheden
van de industrie gestuurd (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 123). Het lastige daarbij is dat deze ontwikkelingen niet met zekerheid zijn te voorspellen,
zeker niet richting 2050. De stapsgewijze verduurzaming van ons energiesysteem noodzaakt
dus tot een adaptieve uitrol van windenergie op zee; een aanpak die kan inspelen op
de toekomstige, nog niet precies gekende, nationale en internationale veranderingen.
De huidige aanpak rondom windenergie op zee is gericht op het vervangen van fossiele
elektriciteitsopwekking door windenergie op zee. Deze aanpak is onvoldoende toegerust
op de noodzaak om de toekomstige uitrol adaptiever en meer gericht op systeemintegratie
te maken. Het komend jaar zal in samenspraak met betrokken partijen worden gekeken
hoe de aanpak van windenergie op zee toekomstbestendig kan worden gemaakt. In de NEO
komt duidelijk naar voren dat voor de toekomstige uitgifte van kavels gedacht moet
worden aan een grotere schaal met meer flexibiliteit in de tijd en in de wijze van
aanlanding. Hierbij zal ook worden gekeken hoe de koppeling met waterstof goed kan
worden gelegd (hier kom ik later in de brief op terug) en hoe eventueel wet- en regelgeving
moeten worden aangepast om verdere uitrol na 2030 robuust te kunnen vormgeven.
De uitwerking van deze nieuwe aanpak vergt zorgvuldige overweging van systeemvragen
en oplossingen samen met de energiesector, netbeheerders, medeoverheden, industrie
en overige belanghebbenden. De gesprekken hierover vinden al in diverse gremia plaats
en zullen de komende maanden doorgaan. Belangrijke gesprekspartners hierin zijn het
Uitvoeringsoverleg Elektriciteit, Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie
(PIDI) en de highlevel-adviesgroep Wind op zee.
Deze aanpak werkt alleen als de ontwikkeling van de vraagzijde tijdig op gang komt
en hier voldoende zekerheid over is. De ontwikkeling van waterstofproductie door elektrolyse
en de verduurzaming van de industriële clusters is hiervoor van belang. Dit geldt
des te sterker indien er vanwege de beoogde verhoging van het Europees doel voor 2030
mogelijk meer windenergie op zee nodig is. Het bouwen van meer windparken op zee draagt
alleen bij aan het verduurzamen van onze samenleving als het leidt tot het verdringen
van het gebruik van fossiele energie in ons land. Alleen als de binnenlandse vraag
naar groene elektronen en moleculen mee groeit met de verdere groei van windenergie
op zee, leidt deze verdere groei daadwerkelijk tot verduurzaming van onze samenleving.
Naast de technische koppeling van aanbod en vraag moeten partijen elkaar ook goed
kunnen vinden om de energie op de juiste manier op de markt te verhandelen. Voor subsidievrije
wind-op-zee-projecten kan het zeer aantrekkelijk zijn om een deel van de opgewekte
stroom voor langere tijd aan vaste klanten te verkopen. Dit kan middels zogenoemde
Power Purchase Agreements (PPA’s). Zowel Afry als InvestNL constateren in hun rapporten
dat de PPA-markt in Nederland nog onderontwikkeld is. Ook in gesprekken met partijen
uit de windenergiesector en industrie op land blijkt dat niet alle partijen in dezelfde
mate de weg naar deze nieuwe markt goed weten te vinden. Pas sinds kort zijn er subsidievrije
windparken op zee en deze markt is nog relatief nieuw en zal zich na verloop van tijd
uit zichzelf verder ontwikkelen. Toch vind ik het van belang om er alles aan te doen
dat alle partijen elkaar goed weten te vinden. Ik zal de ontwikkelingen van de PPA-markt
nauwlettend volgen en in gesprek blijven met partijen om te bezien of de ontwikkeling
van deze markt kan worden versterkt.
Kortetermijnmaatregelen
Een gezonde en stabiele businesscase voor wind op zee is niet alleen op de lange termijn
nodig, zoals de NEO zegt, maar ook al op de kortere termijn voor het halen van het
klimaatdoel in 2030. Daarom is het van belang om ook voor de korte termijn concrete
maatregelen te nemen die de businesscase voor wind-op-zee-projecten robuust houdt.
Met de verlenging van de vergunningsduur voor windparken op zee die is opgenomen in
de nota van wijziging die ik uw Kamer op 13 oktober jl. heb gestuurd (Kamerstuk 35 092 Nr. 11) is al een eerste belangrijke maatregel voor een aantrekkelijkere businesscase genomen.
Ik houd echter rekening met de mogelijkheid dat dit voor de korte termijn niet genoeg
is. Met het oog op het realiseren van de klimaatdoelstelling in 2030 is het onwenselijk
dat de realisatie van windparken tijdelijk stopt. Dit kan ook negatieve gevolgen hebben
voor de ontwikkeling van een stevige toeleveringsketen in Nederland, die ook nodig
is voor kostenefficiënte uitrol ook na 2030. Zowel in het onderliggende PwC-rapport9 waarop InvestNL haar advies baseert als in het Afry-rapport staat de suggestie om
een backstop-instrument te overwegen dat gebruikt kan worden om de noodzakelijke ondersteuning
te bieden op het moment dat subsidievrije uitrol niet lukt of onvoldoende snel gaat.
Hoewel het zekerstellen van een doelstelling voor windenergie op zee met een backstop-instrument
aantrekkelijk kan lijken – vanwege de eenvoudige opzet en de zekerheid die het oplevert
– hecht ik eraan ook aandacht te vestigen op de effecten van een dergelijk instrument
in het bredere perspectief. Door in de toekomst een backstop-instrument in te zetten
en opnieuw gesubsidieerde windparken uit te rollen, erodeert de businesscase voor
windparken die zonder subsidie zijn gerealiseerd. Het perspectief voor partijen dat
er in de toekomst gesubsidieerde windparken zouden kunnen bijkomen, levert dus een
extra risico op voor subsidievrije realisatie. De NEO, Afry en InvestNL geven in lijn
hiermee ook aan dat de beste manier voor het realiseren van de doelstelling van 2030
ligt in het tijdig ontwikkelen van voldoende vraag naar hernieuwbare energie.
In het klimaatakkoord is afgesproken dat de SDE++ kan dienen als backstop voor windenergie-op-zee-projecten
tot 2025. Ik zal onderzoeken of de SDE++ met het oog op de verdere uitvoering van
de routekaart windenergie op zee 2030 het juiste backstop-instrument is of dat daar
een ander of aanvullend instrument voor nodig is. Uitgangspunt van de uitrol van windenergie
op zee blijft dat deze in beginsel subsidievrij is en het gebruik van een backstop-instrument
komt dus ook alleen in beeld als subsidievrije uitrol niet lukt.
Wind meets Industry
Bij het afstemmen van vraag en aanbod in de toekomst speelt ook het «Wind meets Industry»-initiatief een rol. Om uitvoering te geven aan de motie van de leden Sienot en Agnes
Mulder over het versnellen van windenergie op zee (Kamerstuk 32 813 nr. 547) ben ik in gesprek gegaan met de partijen van Wind meets Industry. De wind-op-zee-sector
zal, zo blijkt nu ook uit de NEO, een van de grootste producenten worden van hernieuwbare
energie in ons land. De industrie zal als grote energiegebruiker in Nederland de komende
jaren en decennia een van de grootste vraagsectoren worden van diezelfde energie.
Ik waardeer het daarom enorm dat deze partijen samen kijken wat er gedaan kan worden
om het koppelen van vraag en aanbod te verbeteren en op een goede manier de verbinding
met elkaar te zoeken.
In hun actieagenda geeft het initiatief Wind meets Industry een overzicht van de acties
die partijen willen ondernemen om de koppeling tussen windenergie op zee en de industrie
te verbeteren en welke randvoorwaarden hiervoor nodig zijn. Een belangrijk deel van
het op orde krijgen van de randvoorwaarden wordt geadresseerd in het aangekondigde
Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie en de coördinatie die volgt
uit het opzetten van de Cluster Energie Strategieën en het Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat. Daarnaast wordt in de werkgroep Power2Industry (voorheen Power2Heat),
die onder het Uitvoeringsoverleg Elektriciteit en het Uitvoeringsoverleg Industrie
werkt, gewerkt aan de eerder genoemde Routekaart Elektrificatie (technologie outlook).
Deze routekaart Elektrificatie zal inzicht bieden in de omstandigheden waaronder de
industrie elektrificatiemogelijkheden gaat gebruiken en welke knelpunten er onder
andere ten aanzien van regelgeving weggenomen moeten worden. In de werkgroep zitten
vertegenwoordigers van de elektriciteitssector, industrie, netbeheerders en het Rijk.
Het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Energie & Industrie zal in opdracht
van de werkgroep de routekaart Elektrificatie opstellen.
Als laatste adresseert het initiatief Wind meets Industry de uitdagingen rondom de
financiering. In de kabinetsreactie op het TIKI-advies is reeds aangegeven dat het
Rijk gericht gaat verkennen waar er noodzaak is voor publieke financiering om de benodigde
ontwikkeling van infrastructuur te realiseren. Zoals eerder in deze brief beschreven
ben ik daarnaast voornemens om samen met investeerders en partijen uit de keten in
gesprek te blijven over hoe de ontwikkeling van de PPA-markt kan worden verstevigd.
Ook constateer ik dat InvestNL, naar aanleiding van het rapport over de financierbaarheid
van windenergie op zee, opnieuw heeft benadrukt zich ook te richten op het financieren
van de ontwikkeling van de vraag naar groene stroom.
Mijn conclusie is dat de knelpunten die het initiatief Wind meets Industry heeft geconstateerd
goed belegd zijn en dat in goede samenwerking tussen het Rijk en sectoren gezocht
wordt naar oplossingen.
Combinatie windenergie op zee en groene waterstof
Zoals aangegeven in de kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813 nr. 485) kan waterstof als energiedrager bijdragen aan het integreren van hernieuwbare energie
in ons energiesysteem. Door de elektriciteit van windenergie op zee om te zetten in
waterstof is het mogelijk om met windenergie op zee ook sectoren te verduurzamen waarvoor
elektrificatie niet mogelijk of te duur is. Zowel uit gesprekken met partijen uit
de windenergie-op-zee-sector en industrie, als uit concrete initiatieven zoals het
NortH2-project, blijkt dat veel partijen voordelen zien in de combinatie van windparken
en groene waterstof. Naar aanleiding van de motie Mulder (35 300 XIII, nr. 38) heb ik Guidehouse opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheden om windenergie
op zee en waterstof te combineren. Het rapport is bijgevoegd als bijlage bij deze
brief10. Daarbij is zowel gekeken naar grootschalige onshore-elektrolyse (elektrolyse aan
wal nadat de groene stroom van de windparken naar land is getransporteerd) als offshore-elektrolyse
(elektrolyse ter plekke bij het windpark op zee).
Uit het onderzoek blijkt dat grootschalige onshore-elektrolyse gecombineerd met windenergie
op zee haalbaar is voor 2030. De koppeling van windenergie op zee en waterstof kan
daarnaast de businesscase van windparken verstevigen en daarmee bijdragen aan zowel
de continuïteit van de uitbreiding van windenergie op zee als aan de vergroening van
andere sectoren. Voor de productie van waterstof met elektrolyse is dan wel financiële
ondersteuning nodig omdat de kosten van elektrolyse op deze korte termijn nog te hoog
zijn.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat elektrolyse op zee pas na 2030 een rol kan
spelen omdat deze technologie de komende jaren nog niet ver genoeg ontwikkeld is en
bovendien te duur. Met de mogelijkheid van elektrolyse op zee komen er ook weer extra
aanlandopties, aangezien energie dan ook in de vorm van moleculen kan worden aangeland.
Dat kan voordelen bieden voor de betaalbaarheid van onze energie-infrastructuur. Zo
is het volgens de NEO in veel gevallen goedkoper om de energie als moleculen aan te
landen in plaats van elektronen, vooral wanneer bestaande gasinfrastructuur op zee
kan worden hergebruikt. Op land biedt dit voordelen omdat er daardoor minder elektriciteitsnetten
hoeven te worden verzwaard of aangelegd en congestie op het elektriciteitsnet kan
worden voorkomen. Wel zal een integrale afweging plaats moeten vinden, waarbij naast
de kosten voor de infrastructuur ook oog moet zijn voor de rendementsverliezen bij
omzetting naar waterstof. Om na 2030 elektrolyse op zee mogelijk te maken zal volgens
Guidehouse wel snel begonnen moeten worden met pilots.
Om optimaal van de combinatie windenergie op zee en groene waterstof gebruik te kunnen
maken moet een aantal voorbereidingen in gang worden gezet:
• Gezien de doorlooptijd van de locatiestudies, kavelbesluiten en vergunningen is het
nodig om op korte termijn geschikte kavels te selecteren voor aanvullende windenergie-op-zee-capaciteit
en waterstofproductie op land bij de aanlandingslocatie. Hierbij moet integraal worden
gekeken naar de kosten en baten van de mogelijkheden om de energie van de windparken
tegen de laagste kosten naar de eindbestemming te transporteren. De VAWOZ zal hierbij
een rol spelen.
• Daarnaast geeft Guidehouse aan dat een «waterstof backbone» noodzakelijk is voor het
creëren van een markt voor groene waterstof om ook de kosten voor groene waterstof
verder te laten dalen. In het onderzoek HyWay27 wordt op dit moment onderzocht of
bestaande gasinfrastructuur op land gebruikt kan worden om een waterstof backbone
in Nederland mogelijk te maken.
• Om de synergievoordelen van windenergie op zee en waterstofproductie te benutten,
zal ik de door Guidehouse onderzochte tendermodellen voor de combinatie van windenergie
op zee met onshore-elektrolyse verder uitwerken. Over deze uitwerking verwacht ik
uw Kamer rond de zomer van 2021 te informeren.
• Daarnaast vind ik het belangrijk dat de techniek van offshore-elektrolyse verder wordt
ontwikkeld en we kennis krijgen van de mogelijkheden en risico’s die offshore-elektrolyse
in zich heeft. Gezien de interesse van diverse marktpartijen om met offshore-elektrolyse
te experimenteren zal ik onderzoeken of het opzetten van een pilot hiervoor mogelijk
is. Dit vraagt goede afstemming met beheerders van gasplatforms en buisleidingen op
zee. Daarom verwacht ik dat deze pilot pas in de nieuwe kabinetsperiode verder vorm
zal krijgen en doorbouwt op bestaande projecten zoals Poshydon.
Voorbereidingen extra windparken tot en met 2030
In mijn brief van 27 maart 2018 heb ik uw Kamer de routekaart windenergie op zee 2030
gestuurd (Kamerstukken 33 561 en 30 196, nr. 42). In mijn brief van 5 april 2019 over de voortgang in de uitvoering van deze routekaart
(Kamerstuk 33 561 nr. 48) gaf ik aan te verwachten dat de geplande uitrol van 6,1 GW tot en met 2030 voldoende
zou zijn om de gestelde doelstelling uit het klimaatakkoord van 49 TWh in 2030 te
halen. Inmiddels zijn de windparken tot en met Hollandse Kust (noord) vergund en kan
een meer accurate voorspelling worden gemaakt van de daadwerkelijke productie van
de geplande windparken. Daarmee is ook duidelijk geworden dat de geplande uitrol van
de routekaart windenergie op zee 2030 onvoldoende is om de beoogde 49 TWh in 2030
te realiseren. Er zou 700MW aan extra windcapaciteit nodig zijn om zeker te zijn dat
de doelstelling uit het Klimaatakkoord gehaald wordt. Daarnaast hebben onlangs zowel
de Europese Commissie als het Europese Parlement zich uitgesproken voor een ambitieuzere
CO2-reductiedoelstelling in 2030. Als gevolg hiervan kunnen ook nog extra windparken
voor of in 2030 nodig zijn. In het Klimaatakkoord is hierover afgesproken dat bij
het realiseren van extra windparken voor 2030 recht wordt gedaan aan de juiste balans
van belangen en er voldoende ecologische ruimte moet zijn. Het daadwerkelijke besluit
over waar en wanneer extra windparken komen, zal – na overleg met belanghebbenden
(waaronder het Noordzeeoverleg) – worden genomen als duidelijker is hoe groot de extra
opgave in 2030 is en een integrale afweging kan worden gemaakt. Dit zal niet meer
in deze kabinetsperiode plaatsvinden. Het aanstaande advies van de Studiegroep Klimaatopgave
Green Deal (Kamerstuk 32 813 nr. 534) dat voor het einde van het jaar zal worden afgerond kan hierbij worden betrokken.
Om deze (mogelijke) extra opgave toch tijdig te kunnen realiseren zetten we nu reeds
voorbereidingen in gang. De inzet van al deze voorbereidingen is dat er helder in
kaart wordt gebracht wat wel en wat niet mogelijk is en dat opties open worden gehouden
richting een besluit. Het invullen van een versnellingsopgave moet niet leiden tot
(onbedoelde) lock-ins of onzorgvuldige afwegingen tussen belangen op de Noordzee.
Een extra opgave voor windenergie op zee betekent niet simpelweg dat er meer tenders
moeten worden uitgeschreven. De infrastructuur naar land en op land moet ook tijdig
gereed zijn om de opgewekte energie naar de eindverbruikers te kunnen vervoeren. Om
snel inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot aanlanding van de energie van zee
zal in de VAWOZ dus ook de mogelijkheid worden onderzocht voor aanlanding van extra
windparken in de periode tot en met 2030. Hier wordt nadrukkelijk gekeken naar de
samenhang met het aanwijzen van gebieden in het Programma Noordzee. Parallel daaraan
verken ik samen met TenneT en belanghebbenden ook vanaf de vraagkant hoeveel GW uiterlijk
in 2030 aangesloten moet worden voor de industrie en op welke locaties.
Tot slot
Met deze brief heb ik getracht de Kamer een beeld te geven welke stappen en acties
nodig zijn om de aanpak omtrent windenergie op zee en ons bredere energiesysteem op
orde te krijgen voor de overgang naar een CO2-vrij energiesysteem richting 2050. Dit vergt, zoals benoemd, nog verdere uitwerking
die de komende tijd zal plaats vinden en waarover ik uw Kamer zal informeren.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het ook een prioriteit blijft om de reeds geplande
uitrol in de routekaart windenergie op zee 2030 succesvol uit te voeren. Het uitgangspunt
hierbij is dat het Rijk en de sector ernaar streven om deze uitrol subsidievrij te
houden. De eerstvolgende tender, Hollandse Kust (west), staat gepland voor publicatie
volgend jaar. Om deze tender te kunnen houden is het van belang dat het wetsvoorstel
dat ik in november 2018 aan de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 092), inclusief de op 13 oktober jl. gestuurde nota van wijziging (Kamerstuk 35 092, nr. 11) zo spoedig mogelijk wordt behandeld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat