Brief regering : Vaststellingsbeschikkingen NOW 1 en dilemma's in de NOW
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 199 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2020
Inleiding
Veel werkgevers hebben, sinds de invoering in maart van dit jaar, gebruik gemaakt
van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). De cijfers
tot nu toe: Voor de NOW 1 zijn er bijna 140.000 toekenningen geweest, waarmee van
ruim 2,6 miljoen werknemers het loon is doorbetaald. Voor de NOW 2 gaat het om 63.654
toekenningen, met 1,3 miljoen werknemers. Voor de NOW 3 zijn er tot en met 26 november
27.603 aanvragen ingediend.
Sinds 7 oktober jl. kunnen werkgevers een aanvraag indienen voor definitieve vaststelling
van de NOW 1-subsidie. Deze nieuwe fase in de NOW geeft mij aanleiding om uw Kamer
te informeren over enkele dilemma’s die in de afgelopen periode naar boven zijn gekomen.
Door de NOW-regeling zijn veel banen in Nederland behouden gebleven. De regeling is
dan ook opgezet om ondersteuning te bieden aan werkgevers om werkgelegenheid zoveel
mogelijk in stand te houden en de lonen zoveel mogelijk door te blijven betalen in
deze lastige economische tijden. Tegelijkertijd blijkt uit de eerste vaststellingen
van de NOW 1 dat veel werkgevers geen nabetaling meer krijgen bovenop het reeds aan
hun verstrekte voorschot en dat een deel van de werkgevers dit voorschot (gedeeltelijk)
moeten terugbetalen. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een minder grote omzetdaling
dan de werkgever ten tijde van de aanvraag van de NOW 1 heeft verwacht. Daarnaast
kan het ook een gevolg zijn van een daling van de loonsom, bijvoorbeeld vanwege het
feit dat tijdelijke contracten van werknemers in deze periode niet zijn verlengd.
Het feit dat de omzet voor werkgevers minder daalt dan eerder nog werd verwacht, is
op zichzelf positief. Het is ook heel begrijpelijk dat werkgevers, in de eerste fase
van de crisis, heel lastig konden inschatten wat de gevolgen zouden zijn van de lockdown
op de omzet en het zekere voor het onzekere hebben genomen. Maar dat betekent wel
dat, conform de opzet van de regeling, bij een hogere omzet ook een lagere NOW-vergoeding
hoort. Desalniettemin kan ik mij voorstellen dat het moeten terugbetalen van een deel
van het voorschot werkgevers rauw op het dak valt. Zeker op het moment dat de economische
gevolgen van de pandemie wederom weer groot zijn als gevolg van de gedeeltelijke lockdown
die sinds 13 oktober van kracht is. In het geval van het (deels) moeten terugbetalen
van het eerder verstrekte voorschot heb ik daarom met UWV afgesproken dat UWV waar
nodig coulant zal omgaan met de terugbetaaltermijnen.
Een ander dilemma dat ik met u wil delen is het feit dat de NOW in het voorjaar heel
snel tot stand is gekomen, voor een grote populatie werkgevers is opgezet, en dat
een snelle uitbetaling van de voorschotten gewenst was. Om deze redenen is de NOW
noodgedwongen een regeling met een grofmazig karakter en kent het zeer weinig mogelijkheden
voor maatwerk. En ook met deze opzet geldt dat op dit moment al heel veel van de uitvoeringscapaciteit
van UWV en SZW wordt gevraagd. Deze feiten staan echter haaks op de vele -vaak zeer
begrijpelijke- verzoeken die bij mij, mijn ministerie en UWV binnenkomen om de regeling
anders in te richten, uit te breiden of om meer maatwerk te leveren. Om de uitvoering
van de regeling in zijn huidige vorm niet in gevaar te brengen, en zoveel mogelijk
werkgevers te ondersteunen, moet ik dergelijke verzoeken helaas vaak weigeren, ondanks
dat ik de achterliggende reden van deze verzoeken of het idee waar ze uit voortkomen
vaak goed begrijp.
In onderstaande brief wil ik dergelijke dilemma’s met u delen en nader ingaan op de
vaststellingsfase van de NOW 1. Ik zal daarbij kort terugkomen op het doel van de
NOW, vervolgens zal ik uitleggen om welke redenen werkgevers een lager dan verwachte
nabetaling of terugvordering kunnen verwachten. Ten slotte ga ik in deze brief, naar
aanleiding van verschillende verzoeken tot aanpassing van de regeling, nader in op
bepaalde keuzes die zijn gemaakt bij de totstandkoming van de NOW-regelingen en welke
afwegingen zijn gemaakt bij het al dan niet aanpassen van de NOW. Als laatste zal
ik ingaan op de toezegging die ik tijdens het debat van 3 november jl. heb gedaan
aan het lid Stoffer.
Doel NOW
Sinds 15 maart 2020, toen de lockdown van kracht werd, is er hard gewerkt om getroffen
werkgevers zo snel mogelijk te ondersteunen in hun loonkosten middels de NOW. Doel
hiervan was om zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden. We hoopten allemaal dat
de coronacrisis een korte economische dip betekende en dat we weer snel terug zouden
kunnen naar normaal. Door de introductie van het steun- en noodpakket hoopte het kabinet
die dip te kunnen overbruggen. Helaas moeten we nu, bijna 9 maanden verder, constateren
dat er geen sprake is geweest van een korte dip. Daarom is er in de brief van 28 augustus
jl.1 aangegeven dat het onvermijdelijk is dat banen verloren zullen gaan en dat werkgevers
ook de ruimte moeten krijgen om te kunnen herstructureren. Juist hierdoor kunnen bedrijven
blijven bestaan en zorgen we ervoor dat er op termijn niet nog meer banen verloren
gaan. Om de mensen die hun baan verliezen te begeleiden naar nieuw werk, is er een
flankerend sociaal pakket aangekondigd waarvoor de komende periode € 1.4 miljard wordt
uitgetrokken2.
Door UWV is er ontzettend veel werk verricht om de NOW binnen afzienbare tijd uit
te kunnen voeren. Daar ben ik de medewerkers van UWV dan ook zeer dankbaar voor. Vanaf
6 april konden werkgevers een aanvraag indienen voor het voorschot van de eerste subsidieperiode
van de NOW die liep van maart t/m mei, en de eerste werkgevers ontvingen vervolgens
al op 9 april het eerste voorschot.
Subsidievaststelling
Zoals gezegd, zijn we nu in de volgende fase beland en is UWV de afgelopen weken begonnen
om de reeds ingediende aanvragen voor definitieve subsidies vast te stellen. Het gaat
hierbij concreet om ongeveer 20.000 vaststellingsaanvragen van de in totaal 140.000
toekenningen uit de NOW 1. Hoe representatief deze groep is voor de totale populatie,
is op dit moment niet goed te zeggen. Het gaat hier veelal om (kleinere) werkgevers
die geen derdenverklaring of accountantsverklaring hoeven te overleggen. Werkgevers
die dit wel moeten doen, zullen waarschijnlijk na vaststelling van de jaarrekening
hun aanvraag indienen.
Volgende week zullen de eerste werkgevers hun beschikking tot vaststelling van de
subsidie op grond van de NOW 1 ontvangen. De beschikking kan drie uitkomsten bevatten,
namelijk:
1) u heeft nog recht op een nabetaling;
2) de definitieve subsidie is gelijk aan het al uitbetaalde voorschot;
3) er volgt een terugvordering omdat uw definitief toegekende subsidie lager is dan het
al uitbetaalde voorschot.
Zoals gezegd, was het aan het begin van de crisis voor werkgevers lastig in te schatten
hoeveel omzetverlies zij precies zouden lijden en hoe de loonsom zich zou ontwikkelen.
Daarom is hier rekening mee gehouden in de opzet van de regeling door een voorschot
van 80% van het verwachte subsidiebedrag te verstrekken. Op die manier trachtten we
te voorkomen dat werkgevers grote bedragen moeten terugbetalen, als later blijkt dat
er gelukkig minder omzetverlies is geleden of als de loonsom is gedaald. Niettemin
zal dat toch regelmatig het geval zijn.
Op basis van de reeds ingediende aanvragen, is de verwachting dat er bij circa 40%
van de vaststellingen voor de NOW 1 sprake zal zijn van een nabetaling. Voor 60% zal
naar verwachting sprake zijn van een terugbetaling3.
Dit heeft twee oorzaken:
1) het daadwerkelijke omzetverlies is lager dan het aanvankelijk opgegeven verwachte
omzetverlies;
2) de loonsom is gedaald.
3) Om zelf een inschatting te kunnen maken van de definitieve vaststelling is door UWV
een rekentool ontwikkeld, waarin werkgevers zelf kunnen berekenen waar ze recht op
hebben en wat ze kunnen verwachten bij de vaststellingsbeschikking.
Ik begrijp dat de uitkomst van de rekentool soms een voor de werkgever ongewenste
uitkomst geeft. Ook ik ben me ervan bewust dat deze berekening niet altijd makkelijk
is, doordat het bijvoorbeeld lastig is om te weten wat er precies onder omzet wordt
gerekend of hoe wordt omgegaan met een gedaalde loonsom.
In deze brief staan daarom voor zowel een lagere omzetdaling als een lagere loonsom
voorbeelden beschreven. Bij de aanvraag van het voorschot moest de werkgever het verwachte
omzetverlies opgeven. Op basis hiervan werd het voorschot ontvangen door de werkgever.
Bij het verzoek tot vaststelling wordt de subsidie vastgesteld op basis van het daadwerkelijke
omzetverlies. Als het omzetverlies lager is, maar boven de 20%, kan er een deel van
het voorschot teruggevorderd worden (als de vaststelling lager is dan het voorschot)4. In gevallen waar het omzetverlies minder dan 20% is, heeft de werkgever geen recht
op NOW-subsidie. Het gehele voorschot wordt in dit geval teruggevorderd.
Voorbeeld 1 – lagere omzetdaling
Een café heeft een omzet van € 39.500 per maand (dus € 118.500 per kwartaal) en een
maandelijkse loonsom van € 6.800.
In maart heeft de café-eigenaar een NOW-verzoek ingediend. Hier heeft hij een verwacht
omzetverlies ingediend van 100%. Een voorschot is verstrekt. De hoogte van het voorschot
bedraagt:
1 * 0,9 * € 6.800 * 1.3 * 3 * 0.8 = € 19.094
De café-eigenaar heeft nu een verzoek tot vaststelling ingediend, met daarbij zijn
daadwerkelijke omzetverlies in de periode april, mei en juni. Door afhaaldiensten,
de opening medio juni en andere corona-gerelateerde subsidies heeft de café-eigenaar
geen 100%, maar 70% omzetverlies geleden. Zijn loonsom is wel gelijk gebleven. Zijn
vaststelling wordt als volgt berekend:
0.7 * 0.9 * € 6.800 * 1.3 * 3 = € 16.708
Er volgt een terugvordering van € 19.094 – € 16.708 = € 2.386
Er zijn verschillende oorzaken en gevolgen van een loonsomdaling. Een loonsomdaling
kan tot stand zijn gekomen door natuurlijk verloop, bijvoorbeeld door pensionering,
overlijden of werknemers die zelf ontslag hebben genomen. Ook kan een loonsom dalen
als gevolg van het niet verlengen van tijdelijke contracten of het niet of minder
vaak oproepen van flexibele werknemers. Bij een daling van de loonsom wordt deze daling
in mindering gebracht op de berekende subsidie ten tijde van de verlening (zie voorbeeldberekening
in de box). Ik snap dat deze korting kan voelen als onrechtvaardig, aangezien de werkgever
niet altijd invloed heeft gehad op deze lagere loonsom. Ik hecht er echter aan te
benadrukken dat de NOW voorziet in een subsidie voor het voldoen van de loonkosten.
Als er minder loonkosten zijn, dan is het ook redelijk minder subsidie te geven.
Voorbeeld 2 – lagere loonsom
Een café heeft een omzet van € 39.500 per maand (dus € 118.500 per kwartaal) en een
maandelijkse loonsom (in januari) van € 6.800.
In maart heeft de café-eigenaar een NOW-verzoek ingediend. Hier heeft hij een verwacht
omzetverlies ingediend van 100%. Dit verzoek is ingewilligd, en hij heeft vervolgens
een voorschot ontvangen van:
1 * 0,9 * € 6.800 * 1.3 * 3 * 0.8 = € 19.094
In oktober heeft de café-eigenaar een verzoek voor vaststelling ingediend. Hij heeft
inderdaad een omzetverlies van 100%. Echter, 2 werknemers die naast hun studie op
oproepbasis werkten, hebben hun contract opgezegd. Hierdoor is de loonsom gedaald
met € 2.000 naar € 4.800 per maand. Hierdoor wordt de subsidie verminderd met:
(€ 6.800 * 3 – € 4.800 *3) * 1.3 * 0,9 = € 7.020
Ten tijde van bevoorschotting werd er uitgegaan van een uiteindelijk bedrag van:
1 * 0.9 * € 6.800 * 1.3 * 3 = € 23.868
De definitieve subsidie wordt daarmee: € 23.868 – € 7.020 = € 16.848.
Er volgt een terugvordering van: € 19.094 – € 16.848 = € 2.246
Bovenstaande berekeningswijze zal niet in alle gevallen tot de door de werkgever gewenste
of verwachte uitkomst leiden. Zo wordt met betrekking tot de loonsom bijvoorbeeld
niet gecorrigeerd voor het omzetverlies. Met andere woorden: voor elke euro dat de
loonsom daalt, ontvangt de werkgever 90 cent minder NOW. Deze correctie staat los
van het omzetverlies.
Voor deze methode is gekozen vanuit het doel van de regeling: behoud van werkgelegenheid.
Anders zou het immers aantrekkelijk worden om mensen te ontslaan en zo bewust de loonsom
te laten dalen zodat én de kosten verminderen én de volledige subsidie wordt ontvangen
voor de resterende loonsom.
Daarnaast kan de maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd,
een maand met een relatief hoge loonsom zijn ten opzichte van de rest van het jaar.
In deze maand worden in sommige gevallen incidenteel uitgekeerde bijzondere beloningen
uitgekeerd. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van
de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dit omdat de loonsom
in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. Helaas laten de noodzakelijke
eenvoud en de grofmazigheid van de regeling niet toe dat daarop maatwerk wordt geleverd:
het is niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren.
Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is wel een uitzondering mogelijk aangezien deze door de werkgever
apart in de loonaangifte wordt verantwoord.
Bedrijfseconomisch ontslag
Indien de loonsom daalt vanwege door de werkgever ingezet bedrijfseconomisch ontslag,
zijn er bijzondere gevolgen voor de NOW-subsidie. Als de werkgever een verzoek om
toestemming heeft gedaan bij UWV om een arbeidsovereenkomst op bedrijfseconomische
gronden op te zeggen, wordt het loon van de desbetreffende werknemer bij de berekening
van de NOW eerst vermenigvuldigd met 1,5 en wordt dat bedrag vervolgens van de subsidie
afgetrokken. Met deze korting wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om voor
werknemers geen ontslag om bedrijfseconomische redenen aan te vragen als er NOW-subsidie
wordt ontvangen. Ook hier geldt dat deze werkwijze bijdraagt aan het doel van de NOW:
behoud van werkgelegenheid.
Betaaltermijn
Sommige werkgevers hebben zien aankomen dat een deel van de NOW-subsidie moet worden
terugbetaald en hebben zich daarop voorbereid. Voor andere werkgevers zal de terugbetaling
rauw op hun dak vallen, zeker nu de tijden economisch nog steeds zwaar zijn. Daarom
ben ik coulant met de termijn waarbinnen moet worden terugbetaald. UWV biedt de mogelijkheid
om de terugbetalingen over een langere periode te verdelen. Een werkgever kan in het
geval van een terugbetaling telefonisch contact opnemen met UWV om een betalingsregeling
van een jaar af te spreken. Als ook deze termijn tot problemen zou leiden bij de werkgever,
kan samen met UWV worden bezien op welke termijn wel terugbetaald kan worden.
Vrijwillig lagere NOW
Inmiddels hebben enkele werkgevers laten weten vrijwillig een lagere NOW-subsidie
te willen ontvangen dan waar zij gezien hun omzetverlies recht op hebben. Ik stel
dit op prijs, mede omdat ik heb opgeroepen om de NOW alleen aan te vragen als het
echt noodzakelijk is. UWV heeft hier inmiddels ook een proces voor ingericht waarbij
werkgevers die vrijwillig minder NOW willen ontvangen (dan waar zij formeel recht
op hebben), bij hun aanvraag tot definitieve vaststelling van de NOW een lager percentage
omzetverlies kunnen opgeven. UWV gaat in deze gevallen bij de vaststelling dan uit
van het door de werkgever opgegeven (lagere) omzetverlies. Wanneer een accountantsverklaring
of derdenverklaring nodig is, zal een accountant of deskundige derde ten behoeve van
een sluitende administratie in diens verklaring wel het daadwerkelijke percentage
omzetverlies rapporteren.
Uitzonderingen
Door de snelheid in de totstandkoming van de NOW-regeling, de grote aantallen aanvragers,
en de snelheid waarin werkgevers hun tegemoetkoming moesten ontvangen, is de NOW een
regeling met een grofmazig karakter met weinig mogelijkheden voor maatwerk.
Dat de eerste maanden van de NOW nu achter ons liggen, betekent niet dat de druk op
UWV ondertussen is afgenomen. Integendeel: UWV is op dit moment bezig met de vaststellingen
van de subsidies van NOW 1, de voorbereidingen van het vaststellingsproces voor de
NOW 2 voor de maanden juni, juli, augustus en september van dit jaar, en de voorbereidingen
voor de vierde aanvraagperiode voor de maanden januari, februari en maart. Het streven
is om het loket hiervoor half februari te openen. Bovendien loopt tegelijkertijd de
voorschotverlening voor de derde aanvraagperiode van oktober tot en met december van
2020.
Afgelopen maanden heb ik veel brieven ontvangen van werkgevers die door allerlei omstandigheden
geen recht hebben op NOW-subsidie. Om bovenstaande redenen zijn verzoeken tot aanpassingen
van de regeling, en uitzonderingen hierop, echter te allen tijde problematisch. Ik
realiseer me dat werkgevers hierdoor in moeilijke situaties kunnen komen, en dat het
voortbestaan van een bedrijf soms afhangt van wel of geen steun. De regeling is echter
niet ingericht op maatwerk, en het verzorgen hiervan brengt steeds grote risico’s
voor de hele uitvoering van de NOW met zich mee.
Zowel bij de totstandkoming van de regeling als bij de verzoeken en casuïstiek die
in de afgelopen periode op ons af zijn gekomen, leidt dit daarom onvermijdelijk tot
keuzes. Daarbij wil ik graag zoveel mogelijk in de geest van de regeling handelen,
maar moet altijd rekening worden gehouden met de uitvoerbaarheid. Indien mogelijk,
heb ik op een aantal momenten de regeling aangepast, zoals bijvoorbeeld voor seizoenswerkgevers
in NOW 1 en voor individuele werkmaatschappijen.
Veel bedrijven die veelal in de lente en zomer hun omzet verdienen, hadden hier al
op voorgesorteerd door meer personeel aan te nemen, zonder wetenschap van de crisis
die zou volgen. Hierdoor hadden deze werkgevers een hogere loonsom in de maanden maart
tot en met mei. Door de seizoensregeling kunnen deze werkgevers uiteindelijk NOW-subsidie
ontvangen op basis van de loongegevens van maart tot en met mei, in plaats van januari.
Met dergelijke aanpassingen ontstaan overigens altijd meer risico’s in de uitvoering
en op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik. In de verdere NOW-tranches is
vervolgens niet gekozen voor een alternatieve referentiemaand voor seizoenswerk, omdat
verondersteld zou mogen worden dat seizoenswerkgevers naarmate de tijd is gevorderd
hun werkzaamheden meer in lijn met de huidige crisissituatie hebben kunnen brengen.
Ook heb ik op verzoek van uw Kamer in de tweede wijziging van de NOW het mogelijk
gemaakt om als individuele werkmaatschappij een aanvraag in te dienen wanneer het
concern of de groep geen 20% omzetdaling realiseert maar de individuele werkmaatschappij
zelf wel een omzetdaling van 20% of meer heeft.
Casussen
Langs diverse wegen bereiken mij berichten van werkgevers die geen recht hebben op
NOW omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden in de regeling, of omdat de regeling
niet geheel aansluit op de specifieke situatie van de betreffende werkgever. Het is
echter niet mogelijk, en ook niet wenselijk, om de regeling op alle individuele wensen
aan te passen en aan te laten sluiten. Een zorgvuldige beoordeling van een aanvraag
voor NOW-subsidie brengt met zich mee dat de regeling gevolgd wordt maar dat ook de
bedoeling van de regeling een rol kan spelen. Indien een werkgever van mening is in
principe recht te hebben op de NOW-subsidie, maar de regeling niet geheel aansluit
bij de situatie van de werkgever kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan
nader worden bekeken of binnen de NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk
geleverd kan worden. Desalniettemin zullen er situaties blijven bestaan waarin de
werkgever geen recht heeft op subsidie omdat hij niet voldoet aan de gestelde voorwaarden
voor wat betreft omzetdaling en loonsomgegevens.
Concernbegrip
Ook ontvang ik via verschillende wegen signalen over situaties waarbij het concernbegrip
zoals dat in de NOW wordt gehanteerd niet altijd passend is. Voor de NOW is het concern-
c.q. groepsbegrip namelijk breder dan het begrip in het jaarrekeningenrecht. Ook situaties
waar er sprake is van een moeder-dochterrelatie die volgens het jaarrekeningenrecht
niet geconsolideerd zou hoeven worden, vallen voor de NOW wel onder het concern- en
groepsbegrip en moeten derhalve ook de omzet bij elkaar optellen. Deze keuze is gebaseerd
op het solidariteitsbeginsel. Bedrijven met een moeder-dochterrelatie moeten dus ook
op het hoogste niveau kijken naar het omzetverlies alvorens zij aanspraak zouden kunnen
maken op de NOW. Wel is het in sommige gevallen mogelijk gemaakt voor individuele
werkmaatschappijen om zelf een aanvraag in te dienen, zoals ik eerder in de brief
aangaf.
Toezegging
Ten slotte wil ik ingaan op de toezegging die ik heb gedaan tijdens het debat van
3 november jl. aan het lid Stoffer (Handelingen II 2020/21, nr. 19, debat over het
nieuwe steunpakket).
Het lid Stoffer vroeg mij tijdens het debat van 3 november jl. om nogmaals te kijken
of het meesturen van een accountantsverklaring nodig is indien een werkgever meer
dan € 100.000 voorschot heeft ontvangen maar waarbij de definitieve tegemoetkoming
lager is dan die € 100.000. Volgens de voorwaarden van de NOW moet een werkgever bij
een voorschot van € 100.000 of meer een accountantsverklaring mee sturen bij de aanvraag
van de definitieve vaststelling. Deze voorwaarde geldt ook wanneer het definitief
vastgestelde subsidiebedrag uiteindelijk lager uitvalt dan € 100.000. De werkgever
kan immers bij de aanvraag tot vaststelling niet met zekerheid zeggen wat de definitieve
hoogte van de subsidie zal zijn. Alles overwegend ben ik tot het besluit gekomen om
hier geen aanpassing in de regeling voor te treffen, om misbruik van de regeling te
voorkomen. Bij dermate hoge subsidiebedragen is een accountantsverklaring altijd gewenst,
ook als het definitief vastgestelde subsidiebedrag uiteindelijk lager uitvalt. Hiermee
hoop ik onder andere te voorkomen dat werkgevers bewust een onevenredig hoog voorschot
aanvragen. Een uitzondering hierop is als het daadwerkelijke omzetverlies minder dan
20% bedraagt. In dit geval wordt de subsidie op nihil vastgesteld, en heeft de werkgever
geen recht meer op subsidie. Een derden- of accountantsverklaring is hierdoor niet
nodig.
Tot slot
Met deze brief hoop ik meer inzicht te hebben gegeven in enkele dilemma’s die spelen
bij de NOW. Ik kan mij voorstellen dat er nog vragen leven over de precieze procedure
van het vaststellingsproces en bied daarom graag een technische briefing aan door
medewerkers van SZW en UWV aan uw Kamer om desgewenst nadere toelichting te geven.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid