Brief regering : Voortgang uitwerking aanvullend sociaal pakket
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 228
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN DE STAATSSECRETARIS
VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 november 2020
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de arbeidsmarkt. Daar waar de werkloosheid
begin dit jaar in Nederland ongekend laag was, ziet de situatie er ondertussen minder
rooskleurig uit. Hoewel de arbeidsmarkt in het derde kwartaal gedeeltelijk is hersteld,
verwacht het kabinet voor de komende tijd een verslechtering. De werkloosheid bedroeg
in oktober 4,3%, en zal volgens de CPB-prognoses in 2021 verder oplopen. De crisis
laat ook op de wat langere termijn flinke sporen na in de Nederlandse economie. De
kans op langdurige economische schade is daarom groot.1
Het steun- en herstelpakket heeft een duidelijk dempend effect op het aantal faillissementen,
zorgt ervoor dat zelfstandig ondernemers hun inkomen aangevuld krijgen en voorkomt
een sterke daling van de werkgelegenheid. Ondanks de steun is het onvermijdelijk dat
er op den duur bedrijven failliet gaan en mensen ontslagen worden. Daarbij is de komst
en timing van een mogelijk vaccin nog onduidelijk en is de Nederlandse economie ook
na een vaccin nog niet terug op het oude groeipad. Dit vraagt om actie en ondersteuning
aan de mensen die de gevolgen ondervinden van de effecten van de coronacrisis op onze
arbeidsmarkt.
Tegen deze achtergrond heeft het kabinet op 28 augustus jl. een aanvullend sociaal
pakket van € 1,4 miljard aangekondigd (Kamerstuk 35 420, nr. 105). In de brief van 23 september jl. is dit pakket nader toegelicht (Kamerstuk 35 420, nr. 134). Het doel van dit pakket is om mensen die nu in onzekerheid verkeren de zekerheid
te bieden dat ze aanspraak kunnen maken op passende begeleiding bij het zoeken naar
werk of nieuwe bedrijfsactiviteiten en inkomen. De aanpak van de passende ondersteuning
richt zich op sectoren, de reguliere uitvoering van UWV en gemeenten, en aanvullende
crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams.
In de brief van 23 september jl. is uiteengezet dat het aanvullend sociaal pakket
ziet op vier bouwstenen:
1. Intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk
(waaronder aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams, de tijdelijke
impuls voor de doelgroep van de banenafspraak en de gemeentelijke re-integratie dienstverlening)
2. Scholing en ontwikkeling voor behoud van werk
3. Bestrijding van jeugdwerkloosheid
4. Aanpak van armoede en schulden
Middels deze brief informeert het kabinet uw Kamer over de voortgang van de uitwerking
van deze bouwstenen. Tevens zal de brief kort ingaan op de bestaande inzet richting
de groep werkzoekenden (het programma Perspectief op Werk).
1. Intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk
Een breed consortium aan samenwerkingspartners heeft afspraken gemaakt over hoe we
deze van-werk(loosheid)-naar-werk crisisdienstverlening gaan vormgeven in de 35 arbeidsmarktregio’s.
Het betreft de vakbonden FNV, CNV en VCP, werkgeversorganisaties VNO-NCW, MKB Nederland
en LTO, UWV, gemeenten (G4, G40, VNG, Divosa), MBO Raad, SBB en de ministeries van
OCW en SZW. Met de gemaakte afspraken over passende dienstverlening wordt vanaf december
gestart met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Gijs van Dijk, Van Kent
en Smeulders.2 De aanpak zal worden gemonitord en geëvalueerd. Uw Kamer zal regelmatig over de voortgang
worden geïnformeerd.
Passende begeleiding naar werk door regionale mobiliteitsteams
Een deel van de mensen dat als gevolg van de coronacrisis zijn baan verliest of met
werkloosheid wordt bedreigd, is gebaat bij extra ondersteuning om snel en gericht
de weg te vinden naar ander werk. Specifiek voor deze mensen is een nieuwe aanpak
als aanvullende dienstverlening ontwikkeld, waarin werkgeversorganisaties, vakbonden,
gemeenten en UWV samenwerken in regionale mobiliteitsteams om mensen naar werk te
begeleiden. Met behulp van 35 regionale mobiliteitsteams wordt er een landelijk dekkend
netwerk (zowel fysiek als digitaal) opgezet voor van-werk(loosheid)-naar-werk begeleiding.
Bij deze nieuwe aanpak is specifieke aandacht voor de zzp’er die zich dient te heroriënteren,
en voor kwetsbare groepen die zich als gevolg van de coronacrisis in een extra risicovolle
positie bevinden. Daarbij zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar een aantal kwetsbare
groepen dat zich in een extra moeilijke positie bevindt. Voor de mensen uit de doelgroep
banenafspraak geldt bijvoorbeeld dat zij snel inzetbaarheid verliezen wanneer zij
niet aan het werk zijn. Daarom komen zij per definitie in aanmerking voor aanvullendecrisisdienstverlening.
Het doel van de aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams3 is dat deze mensen zo veel mogelijk direct naar nieuw werk of nieuwe bedrijfsactiviteiten
en inkomen gaan en daarbij zo gericht mogelijk worden geholpen. Hiermee wil het kabinet
werkloosheid voorkomen dan wel zo kort mogelijk laten duren, en bedrijven voorzien
van voldoende gekwalificeerd personeel.
De inzet is dat zoveel mogelijk mensen direct van de ene baan naar de andere baan
gaan, zonder in een uitkering terecht te komen. De doelgerichte ondersteuning, scholing
en begeleiding naar ander werk vindt in eerste instantie plaats door sociale partners,
binnen en tussen sectoren. Het kabinet ondersteunt deze rol van sociale partners met
een investering in sectorale samenwerkingsverbanden en scholingsmogelijkheden. Werkenden
en werkzoekenden die aanvullend of aansluitend hierop meer ondersteuning nodig hebben
kunnen voor meer intensieve ondersteuning terecht bij een regionaal mobiliteitsteam,
waarbinnen sociale partners, UWV en gemeenten samenwerken aan gerichte inzet van aanvullende
crisisdienstverlening.
Samen met de werkzoekende die in aanmerking komt voor de aanvullende crisisdienstverlening
stelt het mobiliteitsteam (en waar van toepassing ook met de werkgever), een persoonlijk
arrangement op richting oriëntatie en werk bij een bedrijf of sector met vacatures.
Hiervoor kunnen de organisaties binnen de regionale mobiliteitsteams – aanvullend
op voorliggende voorzieningen – gebruik maken van beschikbare instrumenten om mensen
naar werk te begeleiden en (om)scholen naar ander werk, waaronder ook de extra middelen
voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo. Door dit instrumentarium
ontschot in te zetten, wordt het type dienstverlening dat de persoon ontvangt niet
bepaald door het al dan niet hebben van een uitkering, het type uitkering of het behoren
tot een specifieke doelgroep, maar door wat er nodig is om de persoon weer aan het
werk te krijgen. Op deze manier wordt meer dienstverlening beschikbaar voor bijvoorbeeld
mensen die nog werk hebben maar met werkloosheid bedreigd worden of de zelfstandig
ondernemer die zich aan heroriënteren is. Zij kunnen, afhankelijk van de behoefte,
preventief gebruik maken van instrumenten die normaal gesproken uitsluitend bestemd
zijn voor bijvoorbeeld mensen met een WW- of bijstandsuitkering.
Het persoonlijk arrangement «reist» met de persoon mee mocht deze persoon in een andere
uitkering of bij een andere uitvoerder komen. Afspraken omtrent de uitvoering van
het arrangement blijven ook gelden, de werkzoekende kan de aangeboden dienstverlening
dus afronden.
Aansluiten bij bestaande structuren en middelen
De samenwerkende partijen in het regionale mobiliteitsteam zetten in onderlinge afstemming
hun specifieke expertise in om een persoon de overstap naar werk te laten maken. Dit
gebeurt in nauwe samenwerking met de bestaande regionale mobiliteitsdienstverlening,
werkgeversservicepunten, NLWerktDoor, leerwerkloketten, zelfstandigenloketten, SBB
(bijdrage aan het maken van mbo-scholingsarrangementen en het werven van leerbanen)
en onderwijsinstellingen. Daarnaast is het aan de partners in het regionale mobiliteitsteam
om de samenwerking te zoeken met andere relevante publieke en private partijen, die
een bijdrage kunnen leveren aan de dienstverlening, scholing en bemiddeling naar werk.
Zo kent Nederland een bijna landelijk dekkend netwerk van bedrijfsscholen en bedrijfstakscholen,
die door hun nauwe relatie met bedrijven heel arbeidsmarktrelevant kunnen opleiden.
Het ligt bij de inkoop van opleidingen door gemeenten, UWV en sociale partners in
de rede waar mogelijk gebruik te maken van dit netwerk, overeenkomstig de motie van
de leden Palland en Tielen4.
Het regionale mobiliteitsteam maakt waar mogelijk gebruik van kennis, arrangementen
en instrumenten/scholingstrajecten die beschikbaar zijn vanuit de sectoren en in de
regio. Ook maakt het team gebruik van de afspraken die landelijk gemaakt worden voor
arbeidsmarktregio overstijgende bedrijven.
Lerende aanpak
Omdat deze gezamenlijke aanpak nieuw is, zal werkende weg bezien worden wat nodig
is om succesvol te zijn. Daarom is er gekozen voor een gefaseerde uitrol over de 35
arbeidsmarktregio’s. Op verzoek van de landelijke stuurgroep mobiliteit zijn de arbeidsmarktregio’s
Groot Amsterdam, Midden-Brabant en Midden-Utrecht recent gestart met het inrichten
van de regionale mobiliteitsteams.
Financiële middelen
Bij brief van 23 september jl. heeft het kabinet reeds bekend gemaakt dat er voor
de regionale mobiliteitsteams voor van-werk(loosheid)-naar-werk begeleiding, in totaal
€ 195 miljoen is gereserveerd. Dit budget wordt gefaseerd ingezet in alle 35 arbeidsmarktregio’s.
Dit budget voorziet enerzijds in de kosten van de regionale mobiliteitsteams. Vakbonden,
werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten kunnen een beroep doen op deze middelen voor
hun deelname aan deze teams. Anderzijds voorziet het budget in de inzet van (om)scholing
en de inzet van instrumenten ten behoeve van de van-werk(loosheid)-naar-werk bemiddeling.
Dit budget is aanvullend op reguliere middelen voor dienstverlening (voorzieningen
zoals het re-integratiebudget van gemeenten of het scholingsbudget van UWV worden
eerst ingezet), de beschikbare middelen vanuit O&O fondsen, de tijdelijke extra middelen
voor praktijkleren in het mbo en de extra middelen voor extra bbl
(-leerbanen) die in het tweede steunpakket en in het steun- en herstelpakket beschikbaar
zijn gesteld.
UWV is bereid gevonden om voor deze middelen als kassier op te treden. In de juridische
grondslag voor deze kassiersfunctie, het beheer en de verantwoording van de middelen,
zal worden voorzien.
Tijdelijke impuls banenafspraak
De coronacrisis brengt voor veel werkenden het risico van werkloosheid met zich mee.
Uit de vorige crisis hebben we geleerd dat niet iedereen even snel zijn baan verliest
en niet iedereen daarna even makkelijk nieuw werk vindt. De werknemers uit de doelgroep
banenafspraak hebben een groter risico om hard geraakt te worden door de crisis dan
andere werknemers. De mensen uit deze groep die recent en vaak met tijdelijke contracten
op de arbeidsmarkt zijn gekomen, zijn extra kwetsbaar voor ontwikkelingen in de conjunctuur.
Dit blijkt ook uit de evaluatie van de banenafspraak.5 Bij het verliezen van hun baan verliezen deze mensen ook snel hun verworven competenties
en vaardigheden, waardoor hun afstand tot de arbeidsmarkt snel groeit. Hoe langer
mensen thuis zitten zonder baan, hoe moeilijker het wordt om alsnog aan het werk te
komen. Hierdoor gaan investeringen verloren die werknemers uit de doelgroep banenafspraak,
hun werkgevers, gemeenten en UWV hebben gedaan om een positie op de arbeidsmarkt te
krijgen en zich hierin te ontwikkelen.
Het is belangrijk om te voorkomen dat de verworven competenties en vaardigheden van
de werknemers uit de doelgroep banenafspraak verloren gaan. Daarom heeft het kabinet
in het steun- en herstelpakket van 28 augustus 2020 een tijdelijke impuls aangekondigd
om mensen uit de doelgroep banenafspraak betrokken te houden bij de arbeidsmarkt en
hun vaardigheden en competenties te behouden. Voor de impuls is in 2020 2 miljoen
euro beschikbaar, voor 2021 21 miljoen euro en voor 2022 13 miljoen euro.
De tijdelijke impuls banenafspraak heeft als doel om mensen uit de doelgroep, die
als gevolg van de coronacrisis met werkloosheid worden bedreigd6 of hun baan zijn verloren, aan het werk te houden of zo snel mogelijk weer aan het
werk te krijgen bij een reguliere werkgever en als dat niet kan bij de arbeidsmarkt
betrokken te houden. Het gaat vooral om mensen met een Wajong-achtergrond (UWV) en
mensen uit de Participatiewet die tot de doelgroep banenafspraak behoren en vaak met
loonkostensubsidie werken (gemeenten). De uitwerking van de impuls die het kabinet
voor ogen heeft wordt verder besproken met samenwerkingspartners. Daarna zal het kabinet
zorgen voor communicatie naar betrokken partijen ten behoeve van de concrete uitvoering.
In de tijdelijke impuls staat de snelle door- en uitstroom naar regulier werk centraal.
Veel is al goed geregeld om dat te kunnen bereiken. Daarom wordt voor de uitvoering
zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur en regelgeving. De
tijdelijke impuls verduidelijkt en creëert bovenop dit reguliere aanbod nog een aantal
zaken. Een belangrijk uitgangspunt is dat de behoefte van de werkende of werkzoekende
de aanpak bepaalt. Verder is snelheid van handelen en een pragmatische aanpak gewenst.
Ook moet voor de uitvoering, én voor de mensen om wie het gaat, helder zijn waar men
aan toe is. Uitgangspunt is dat mensen uit de doelgroep voor dienstverlening terecht
komen waar hij/zij bekend is en al contact heeft. In iedere arbeidsmarktregio komt
een deskundig medewerker beschikbaar die zowel werkgevers als werknemers ondersteuning
kan bieden voor de begeleiding naar een passende baan of traject. De tijdelijke impuls
banenafspraak is een tijdelijke maatregel.
De tijdelijke impuls beoogt in eerste instantie te voorkomen dat mensen uit de doelgroep
banenafspraak werkloos worden door ze van werk-naar-werk te begeleiden. De sociale
partners kunnen dit in een vroeg stadium initiëren al dan niet in samenspraak met
UWV en gemeenten. UWV en gemeenten kunnen daarbij gebruik maken van hun instrumentarium.
Regionale mobiliteitsteams kunnen dit, indien nodig, aanvullend ondersteunen. Het
kabinet zal bij betrokken partijen, conform het verzoek van het lid Bruins (CU), het
belang onder de aandacht brengen om in deze van-werk-naar-werk trajecten samen te
werken met brancheorganisaties. Het kabinet zal bezien hoe dit het beste gefaciliteerd
kan worden, en ook de verbinding leggen met het project «op naar de 125.000 banen».
Indien deze van-werk-naar-werk begeleiding toch niet leidt tot een nieuwe baan kunnen
UWV en gemeenten de reguliere re-integratie instrumenten inzetten. Daarnaast kan aanvullende
crisisdienstverlening geboden worden door de regionale mobiliteitsteams.
Voor deze specifieke doelgroep zal deze dienstverlening niet altijd voldoende zijn.
Daarom biedt de tijdelijke impuls als «last resort», de extra mogelijkheid om werkfit
te blijven via gemeenten en/of sociale ontwikkelbedrijven. Dit is slechts aan de orde
als uit een professioneel oordeel blijkt dat re-integratie via bestaande instrumenten
niet mogelijk is. Dit is altijd een tijdelijke oplossing en maatwerk. Het uitgangspunt
is en blijft uitstroom naar regulier werk. Om de tijdelijkheid te garanderen zal het
daarom gaan om een periode van in principe maximaal zes maanden. Slechts voor uitzonderingsgevallen
kan deze termijn verlengd worden naar negen maanden. Elke drie maanden wordt gekeken
of uitstroom naar regulier werk mogelijk is. Na deze periode staat dit specifieke
traject niet meer open voor betrokkene. Om de mensen te helpen zo snel mogelijk terug
te keren op de reguliere arbeidsmarkt blijven vanaf dat moment de overige (reguliere
en crisis-) instrumenten uiteraard wel beschikbaar.
Gemeentelijke re-integratie dienstverlening
Als onderdeel van het steun- en herstelpakket stelt het kabinet extra middelen voor
de re-integratie van bijstandsgerechtigden beschikbaar (€ 40 miljoen in 2020; € 90
miljoen in 2021 inclusief afdracht aan het BTW Compensatiefonds). Gemeenten ontvangen
deze extra middelen zodat zij de reguliere dienstverlening op peil kunnen houden nu
de instroom in de bijstand toeneemt. Daarnaast ontvangen gemeenten in 2021 een tijdelijke
impuls voor re-integratie (€ 50 miljoen inclusief afdracht aan het BTW Compensatiefonds)
die gemeenten in staat stelt om de dienstverlening aan mensen die nu als gevolg van
de crisis de bijstand instromen te intensiveren. Persoonlijk contact is belangrijk
om hen vanuit een uitkeringssituatie naar werk te begeleiden. Deze middelen zijn overgeboekt
naar de algemene uitkering van het gemeentefonds.
2. Scholing en ontwikkeling voor behoud van werk
Voor een deel van de beroepsbevolking is als gevolg van de coronacrisis scholing en/of
omscholing nodig om aan het werk te blijven, weer een baan te vinden of opdrachten
te krijgen (in geval van zelfstandigen). Het kabinet zet in het kader van het sociaal
pakket in op ondersteuning en begeleiding bij heroriëntatie op de arbeidsmarkt of
bedrijfsactiviteiten en het financieren van bij- en omscholing direct via het individu,
via de werkgever of via de sector. Op dit moment zijn uit het 2e steunpakket al middelen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en scholing voor mensen
die zich willen heroriënteren op hun arbeidsmarktpositie. Het kabinet heeft daarvoor
€ 50 miljoen geïnvesteerd in de regeling NL Leert Door. Gezien de ernst van de aanhoudende
coronacrisis stelt het kabinet in het 3e steun- en herstelpakket nog eens € 206 miljoen beschikbaar om mensen te scholen en
ondersteunen om hun werk te behouden of de overstap naar ander werk kunnen maken.
De volgende tabel geeft een overzicht van de maatregelen in 2020 en 2021.
Tabel 1: Overzicht van de maatregelen voor leren en ontwikkelen in het 2e en 3e steunpakket
Naam
Afnemer
Doelgroep
Korte omschrijving
Budget
2020
2021
Cum.
NL Leert Door – ontwikkeladvies
Individu (via loopbaanadviseur)
Werkenden en niet werkenden
Kosteloos ontwikkeladviestraject voor iedereen met een relatie tot de NL arbeidsmarkt
141
371
51
NL Leert Door – (online) scholing
Individu (via opleider)
Werkenden en niet werkenden
Kosteloos (online) scholing voor iedereen met een relatie tot de NL arbeidsmarkt
341
301
64
Maatwerk-trajecten vanuit sectoren
Samenwerkingsverband van sectoren, sociale partners, O&O fondsen en anderen
Werkenden
Maatwerktraject kan voorzien in scholing, ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar
ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Met cofinanciering.
71,51
71,5
Stimuleren intersectorale omscholing
Werkgevers
Werkenden richting krapte sectoren
Bijdrage in omscholingskosten voor bedrijven in krapte sectoren die iemand baan/leerwerkplek
bieden, 50% cofinanciering (eigen middelen of O&O fonds)
37,5
37,5
Versterken basis-vaardigheden
Werkgevers
Werkenden
Scholingstrajecten in basisvaardigheden via extra budget voor Tel mee met Taal
6
6
Scholingsbudget WW
UWV
WW-gerechtigden
Extra scholingsbudget UWV voor WW-gerechtigden
23,5
23,5
X Noot
1
Bedragen zijn op basis van openstelling en wijken daarom af van de bedragen in de
begroting SZW op kasbasis.
Kosteloze ontwikkeladviezen via NL Leert Door
Om mensen te ondersteunen bij hun heroriëntatie op werk is in 2020 € 14 miljoen ingezet
voor 20.000 kosteloze ontwikkeladviezen voor werkenden (inclusief zelfstandigen) en
werkzoekenden. Loopbaanadviseurs kunnen deze ontwikkeladviezen aanvragen voor individuen.
Zij moeten zo’n traject vooraf registreren. Binnen de eerste maand van openstelling
is het maximale aantal van 22.000 registraties al bereikt. Deze adviezen worden op
dit moment uitgevoerd. Een enquête van Regioplan onder de deelnemers leert dat7:
– Baanverlies (mede) vanwege coronacrisis en stress in huidige baan belangrijke aanleidingen
zijn om een ontwikkeladvies aan te vragen.
– In sectoren die meer zijn geraakt door de coronacrisis, zoals kunst en cultuur en
de evenementenbranche, hebben relatief meer personen een ontwikkeladvies aangevraagd
dan in andere sectoren.
– Ruim de helft (55 procent) van de deelnemers is in loondienst van een werkgever, 18
procent werkt als zzp’er/zelfstandig ondernemer, 3,6 procent werkt via een uitzendbureau,
detacheringsbedrijf of payrolling bedrijf en bijna een kwart heeft geen betaald werk.
– Van de deelnemers die in loondienst zijn van een werkgever werkt circa 30 procent
in een grootbedrijf (meer dan 250 werknemers) en een kwart in het mkb (minder dan
250 werknemers).
– Van de deelnemers heeft zeventien procent een leeftijd van 30 jaar of lager, 54 procent
van de deelnemers is tussen de 31 en 50 jaar oud en 28 procent van de deelnemers is
51 jaar of ouder.
– Ongeveer een derde van de deelnemers is lager of middelbaar opgeleid, 7% heeft geen
startkwalificatie, ruim twee derde van de deelnemers heeft een hbo of wo opleiding.
Het onderzoek laat zien dat een brede doelgroep is bereikt, maar ook dat er nog aandachtspunten
zijn met betrekking tot het relatief kleine aandeel praktisch opgeleiden dat een ontwikkeladvies
heeft aangevraagd. De ervaringen van NL leert door zullen ingezet worden bij het instrument
ontwikkeladvies dat vanaf 2022 flankerend aan het STAP-budget wordt ingericht. Dit
instrument wordt gericht ingezet voor doelgroepen die minder investeren in leren en
ontwikkelen en die daarom niet vanzelfsprekend de weg naar loopbaanadvies of scholingsbudget
weten te vinden. Verder zal zowel in de communicatie rondom NL leert door als in de
algemene campagne over leren en ontwikkelen die volgend jaar zal starten, de inzet
zijn om meer praktisch opgeleiden te bereiken.
Vanaf 1 december 2020 kunnen weer 50.000 ontwikkeladviezen worden aangevraagd. Voor
2021 is € 30 miljoen beschikbaar gekomen via het sociaal pakket, plus nog eens € 7
miljoen naar aanleiding van de motie van de leden Smeulders en Tielen.8 Om beter in te spelen op het risico van opnieuw snelle uitputting van deze regeling
zal ontwikkeladvies ook bij de uitwerking van andere regelingen als bestedingsmogelijkheid
worden opgenomen, bijvoorbeeld bij de maatwerkregeling voor sectoren.
Kosteloze scholing via NL Leert Door
Naast ontwikkeladvies kunnen werkenden en werkzoekenden (inclusief de zelfstandig
ondernemers) nu ook kosteloos scholing krijgen via de regeling NL Leert Door. Voor
dat doel is in 2020 via het 2e steunpakket € 34 miljoen beschikbaar gekomen voor circa 50.000 – 80.000 kosteloze
scholingstrajecten. Het gaat om kortdurende trainingen en cursussen, om leerpakketten
en om meer omvangrijke scholing als eerste stap richting omscholing. Het aanvragen
van de scholing loopt via opleiders of samenwerkingsverbanden die een subsidieaanvraag
hebben ingediend. Om dit goed onder de aandacht te brengen van mensen die hier baat
bij kunnen hebben, is een communicatiecampagne opgezet. Op 1 december wordt het aanbod
van alle partijen die in het eerste aanvraagtijdvak subsidie hebben ontvangen via
een website met zoekfunctie toegankelijkheid gemaakt. Deze website is te vinden via
hoewerktnederland.nl. Het eerste tijdvak stond van 1 oktober t/m 15 oktober 2020 open
voor opleiders en opleiderscollectieven en er was € 17 miljoen beschikbaar voor leerpakketten
en korte cursussen. Een tweede aanvraagtijdvak stond open van 2 november t/m 15 november
jl., met ook hiervoor € 17 miljoen, voor samenwerkingsverbanden die meer omvangrijke
scholing met cofinanciering gaan aanbieden. Momenteel worden deze aanvragen beoordeeld.
Voor 2021 staat opnieuw € 30 miljoen beschikbaar voor kosteloze scholing. Dit bedrag
wordt benut voor een extra tijdvak voor scholing via opleiders of opleiderscollectieven.
De regeling NL Leert Door met inzet van scholing zal alleen minimaal worden aangepast
met het oog op de uitvoerbaarheid. Voor de samenwerkingsverbanden komt er een alternatieve
regeling die meer maatwerk en meer substantiële trajecten mogelijk maakt (zie hierna).
Op dit moment is nog niet bekend wanneer weer een tijdvak voor aanvragen zal worden
opengesteld.
Maatwerkregeling voor sectoren
Om sectoren meer mogelijkheden te geven om maatwerk te bieden bij het ondersteunen
van werkenden die hun baan dreigen te verliezen door de coronacrisis, komt er in 2021
een maatwerkregeling. Daarvoor is € 72 miljoen beschikbaar voor maatwerktrajecten
om te voorzien in scholing, ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in
beroepen en sectoren waar kansen liggen. Deze regeling wordt op dit moment uitgewerkt,
in nauw overleg met sociale partners. Bedoeling is dat samenwerkingsverbanden met
cofinanciering kunnen aanvragen. Om de regeling zo snel mogelijk in te kunnen laten
gaan, wordt aansluiting gezocht bij de regeling voor scholing uit NL Leert Door, onderdeel
samenwerkingsverbanden. Uw Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de verdere
uitwerking van de regeling.
Stimuleren intersectorale omscholing
Naast de maatwerkregeling die zich vooral richt op krimpende sectoren start in 2021
ook een omscholingsregeling voor werkgevers in structurele tekortsectoren. Voor deze
regeling is € 37,5 miljoen beschikbaar om bedrijven met kans- en tekortberoepen –
met name in techniek en ICT – te stimuleren nieuwe mensen uit andere sectoren aan
te nemen en hun omscholing aan te bieden. Doel is om zo intersectorale mobiliteit
op gang te brengen. Het Ministerie van EZK heeft hierin het voortouw. Ook deze regeling
is nog in ontwikkeling. In ieder geval wordt cofinanciering gevraagd. Een werkgever
ontvangt subsidie voor 50 procent van de kosten van omscholing van iemand die in zijn
bedrijf komt werken en draagt zelf zorg voor de overige 50 procent, bijvoorbeeld uit
eigen middelen of via het O&O fonds. Bedoeling is dat de regeling stimuleert dat er
ongeveer 10.000 plekken gecreëerd worden.
Basisvaardigheden
In 2021 komt er een extra investering van € 6 miljoen in Tel mee met Taal om werkgevers
te stimuleren te investeren in de basisvaardigheden van hun werknemers.
Extra middelen Tijdelijk Scholingsbudget WW
Tot slot komen er uit het sociaal pakket extra middelen voor het scholen van WW-gerechtigden.
Het gaat om een bedrag van € 23,5 miljoen, dat door UWV kan worden ingezet voor het
scholen van WW-gerechtigden.
Praktijkleren in het mbo
Ter verbetering van de directe en duurzame inzetbaarheid van werkzoekenden en werkenden
op de arbeidsmarkt komt in 2021 € 63 miljoen beschikbaar voor kortdurende bij- en
omscholing via praktijkleren in het mbo. Dit budget kan worden gebruikt door de regionale
mobiliteitsteams om werkenden en werkzoekenden (inclusief Bbz- en Tozo-gebruikers)
die in deze periode extra ondersteuning nodig hebben te begeleiden naar nieuw werk
alsook door gemeenten en UWV in aanvulling op hun reguliere dienstverlening bij het
begeleiden van werkzoekenden naar werk in deze tijd.
Bij praktijkleren in het mbo voor werkzoekenden en werkenden wordt werken in een leerbedrijf
gecombineerd met het volgen van een deel van een mbo-opleiding. Het kan gaan om een
mbo-opleiding:
– gericht op het behalen van een praktijkverklaring. Dit betreft praktijkleren op maat,
waarbij in de praktijk van het leerbedrijf delen (werkprocessen) uit mbo-opleidingen
worden geleerd op basis van de mogelijkheden van de kandidaat9 en het bedrijf. De praktijkverklaring, waarin de in het bedrijf geleerde werkprocessen
zijn vermeld, maakt deel uit van de mbo-verklaring. Als aanvullende lessen of examens
zijn behaald, krijgen die ook een plek in de mbo-verklaring.
– gericht op het behalen van een certificaat. Hierbij doet de kandidaat een onderdeel
van een mbo-opleiding, waaraan de Minister van OCW een certificaat heeft verbonden
vanwege de arbeidsmarktrelevantie voor werkzoekenden en werkenden. Bij een certificaattraject
gaat het om uitvoering van een afgerond takenpakket dat deel uitmaakt van een beroep.
Dit leert de kandidaat door het uitvoeren van een aantal werkprocessen in het bedrijf,
aangevuld met bijbehorende lessen en een examen.
– gericht op het behalen van een diploma. Hierbij gaat het om een mbo-opleiding die
kan worden ingekort vanwege opgedane werkervaring en/of een eerder afgeronde opleiding.
Bij een diplomagericht traject voert de kandidaat werkprocessen uit in het leerbedrijf,
aangevuld met relevante lessen en examens.
Deze mbo-opleidingen worden uitgevoerd in de derde leerweg. De derde leerweg wordt
niet door het Ministerie van OCW bekostigd. Zowel door OCW bekostigde mbo-instellingen
(ROC’s, AOC’s en vakinstellingen) als niet door OCW bekostigde mbo-instellingen kunnen
opleidingen in de derde leerweg uitvoeren, mits zij hiervoor een erkenning van DUO
hebben verkregen. Daarbij kan het zowel gaan om regionaal als landelijk opererende
mbo-instellingen. De derde leerweg is een aanvulling op de mogelijkheid om een diplomagerichte
mbo-opleiding te volgen via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) of de beroepsopleidende
leerweg (bol), die door OCW worden bekostigd.
De middelen kunnen worden ingezet voor financiering van mbo-opleidingen van maximaal
9 maanden. Deze kortdurende scholing draagt bij aan de re-integratie van werkzoekenden
en behoud van werk van werkenden. UWV, gemeenten, werkgeversorganisaties en vakbonden
in de arbeidsmarktregio’s kopen de mbo-opleidingen in bij mbo-instellingen. Voor de
vergoeding aan de mbo-instelling zal een richtbedrag worden gehanteerd. In totaal
is voor de inkoop van mbo-opleidingen in de arbeidsmarktregio’s € 31,5 miljoen beschikbaar.
UWV is bereid gevonden om ook voor het beheren van deze middelen als kassier op te
treden.
De vergoeding aan de werkgever die erkend leerbedrijf is en de opleiding in de praktijk
verzorgt, wordt verleend naar rato van het aantal weken dat de kandidaat bij de beroepspraktijkvorming
aanwezig is geweest met een maximum van 30 weken en € 2.025. Dit naar analogie van
de subsidieregeling Praktijkleren van OCW, waaruit de vergoeding aan de werkgever
voor het realiseren van een bbl-leerbaan wordt bekostigd. Voor subsidiering van werkgevers
zal door SZW in een regeling worden voorzien. Hiervoor is in totaal € 27 miljoen gereserveerd.
De resterende € 4,5 miljoen is gereserveerd voor uitvoeringskosten; het ter beschikking
stellen van de middelen uit de twee deelbudgetten en ondersteuning van partijen in
de regio.
Het is de gezamenlijke ambitie van SZW, OCW, VNG, Divosa, UWV, Cedris, MBO Raad, NRTO,
sociale partners en SBB om praktijkleren in het mbo structureel te verankeren in de
arbeidsmarktregio’s. Dat vraagt van mbo-instellingen het ontwikkelen van een opleidingsaanbod
passend bij de behoefte van de arbeidsmarkt en de doelgroep werkzoekenden en werkenden,
van werkgevers/SBB het beschikbaar stellen van voldoende leerbanen, van gemeenten,
UWV en sociale partners het aandragen van kandidaten alsook het investeren in onderlinge
samenwerking. Het ondersteunen van de verschillende partijen in de regio en hun onderlinge
samenwerking gebeurt door de vertegenwoordigers van deze partijen gezamenlijk.
Waarom praktijkleren in het mbo? Praktijkleren in het mbo:
(a) past goed bij mensen die praktisch zijn ingesteld en graag leren door te doen
en biedt daarmee goede mogelijkheden voor mensen zonder startkwalificatie;
(b) kent, omdat scholing gecombineerd wordt met werken, geen «lock-in-effect»10;
(c) gaat om vakgerichte scholing die deel uitmaakt van het beroepsonderwijs, met door
OCW vastgestelde waarborgen voor kwaliteit, waarbij gebruik wordt gemaakt van een
landelijke infrastructuur met meer dan 400 mbo-opleidingen en 250.000 erkende leerbedrijven;
(d) biedt de mogelijkheid tot modulair opleiden en
(e) resulteert in documenten die herkenbaar zijn voor zowel werkgevers als onderwijsinstellingen,
wat arbeidstoeleiding, overstappen naar een andere sector en doorontwikkeling op een
later moment ten goede komt (civiele waarde voor de arbeidsmarkt).
3. Aanpak jeugdwerkloosheid
Elke centrumgemeente in de arbeidsmarktregio krijgt budget voor coördinatie van een
eigen regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Deze middelen worden via een decentralisatie-uitkering
verstrekt (decembercirculaire). Inclusief afdracht aan het BTW-compensatiefonds gaat
het om € 3,5 miljoen. Om jongeren in de regio te begeleiden naar vervolgonderwijs
of werk kan gebruik worden gemaakt van verschillende generieke budgetten uit het steun-
en herstelpakket. Dit zijn de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening, voor
aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams en voor bij- en
omscholing via praktijkleren in het mbo. Samenwerking van gemeenten, UWV en vakbonden
met regionale werkgevers hierbij is van cruciaal belang, want zij zijn degenen die
jonge mensen hun loopbaan kunnen laten beginnen met een eerste baan (motie van de
leden Nijkerken-de Haan en Tielen11).
In aanvulling hierop is budget vrij gemaakt om specifiek schoolverlaters, die door
de crisis relatief hard geraakt worden, te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk.
Dan gaat het om jongeren die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten uit het
praktijkonderwijs (pro), uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of door voortijdig
schoolverlaten (vsv). En om jongeren uit het mbo die een moeilijke start op de arbeidsmarkt
hebben vanwege bijvoorbeeld hun opleidingsrichting of niet-westerse migratieachtergrond.
Voor doorleren, dat resulteert in een langere verblijfsduur in het onderwijs en een
extra beroep op de subsidieregeling praktijkleren en studiefinanciering, is € 263
miljoen gereserveerd. Voor het ondersteunen van jongeren door scholen en gemeenten
is ruim € 80 miljoen beschikbaar. De middelen voor scholen en gemeenten worden eind
dit jaar en begin volgend jaar verstrekt. De verdeling ervan ziet er als volgt uit:
Voor het ondersteunen van schoolverlaters uit het mbo van afgelopen schooljaar met
een grote kans op werkloosheid
– € 5 miljoen in 2020 voor centrumgemeenten, zodat gemeenten kunnen voorzien in nazorg.
– € 9 miljoen in 2021 voor centrumgemeenten, zodat gemeenten jongeren zonder uitzicht
op werk kunnen ondersteunen naar een baan of naar een leerbaan (in het initieel of
post-initieel onderwijs) voor omscholing als de jongere een opleiding heeft afgerond
met weinig kans op werk.
De middelen worden verstrekt via een decentralisatie-uitkering (decembercirculaire)
na afdracht aan het BTW-compensatiefonds.
Voor het ondersteunen van mbo-ers met een grote kans op werkloosheid die komend schooljaar
uitstromen
– € 24,5 miljoen in 2021 voor mbo-scholen voor het bieden van extra begeleiding gericht
op doorleren dan wel de overgang naar werk en het verzorgen van nazorg na afstuderen.
Op dit moment wordt samen met de MBO Raad gewerkt aan een subsidieregeling. Publicatie
is voorzien begin 2021.
– € 18 miljoen in 2021 voor centrumgemeenten, zodat gemeenten al in het laatste schooljaar
kunnen starten met de ondersteuning naar werk. Zo kunnen gemeenten de kans benutten
om de bol-stage of bbl-leerbaan om te zetten in een baan of in te zetten op een andere
leerbaan (in het initieel of post-initieel onderwijs) voor omscholing als de jongere
een opleiding doet met weinig kans op werk. De middelen worden verstrekt via een decentralisatie-uitkering
(decembercirculaire) na afdracht aan het BTW-compensatiefonds.
Voor het ondersteunen van voortijdig schoolverlaters
– € 4 miljoen in 2020 en € 4 miljoen in 2021 voor intensivering van de reguliere taken
van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC). Hierbij wordt ook aandacht gevraagd
voor de inzet op oud-vsv’ers (jongeren die in een eerder schooljaar het onderwijs
voortijdig hebben verlaten en hun werk dreigen te verliezen of geen werk meer hebben)
en samenwerking met de partners in de regio. De middelen worden verstrekt via de in
november gepubliceerde Regeling specifieke uitkering extra financiële middelen RMC-functie.
– € 13 miljoen in 2021 voor centrumgemeenten, zodat gemeenten voortijdig schoolverlaters
– van wie RMC heeft vastgesteld dat terugkeer naar het initieel onderwijs geen optie
meer is – kunnen ondersteunen naar een baan of naar een leerbaan (in het post-initieel
onderwijs) voor bijscholing als dat hun directe en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt
ten goede komt.
Voor het ondersteunen van jongeren uit het pro en vso
– € 1 miljoen is gereserveerd voor pro- en vso-scholen voor het stimuleren van doorleren
en het ombuigen van de opleidingsrichting als mogelijk, voor het inzetten van stages
met oog voor de volgende stap en om in het kader van nazorg tijdelijke banen van net
uitgestroomde pro- en vso-ers in samenwerking met gemeenten om te helpen zetten in
meer duurzaam werk. Het budget zal in 2021 worden uitgekeerd aan scholen. Het Ministerie
van OCW beziet nog op welke wijze deze middelen worden verstrekt.
– Gemeenten kunnen gebruik maken van het budget gekoppeld aan hun wettelijke taak voor
het ondersteunen van pro- en vso-ers naar werk, van ESF-middelen en van de extra € 17
miljoen die medio 2020 via een decentralisatie-uitkering beschikbaar is gesteld voor
deze groep.
Regio’s zullen vanuit de rijksoverheid, met inzet van de koepels van scholen en gemeenten,
worden ondersteund bij de verdere vormgeving van hun aanpak en kennisuitwisseling.
Gezamenlijk vragen het kabinet en de koepels aan scholen en gemeenten om samen invulling
te geven aan de drie maatregelen om schoolverlaters te ondersteunen naar vervolgonderwijs
of werk: begeleiding in het laatste schooljaar, ondersteuning naar werk eventueel
in combinatie met bij- of omscholing12 en nazorg. De eerste regionale werktafels, waarbij het accent ligt op jongeren uit
het pro en vso, starten in december. Hierbij maken we ter inspiratie gebruik van diverse
praktijkvoorbeelden over hoe scholen en gemeenten samen een vloeiende overgang van
school naar vervolgonderwijs of werk weten te realiseren. Met de werktafels en de
extra middelen voor de aanpak jeugdwerkloosheid willen we meer regio’s aansporen om
een volgende stap in de samenwerking te zetten. Hiermee geven we ook invulling aan
de motie van het lid Renkema c.s. om structureel extra aandacht te hebben voor jongeren
uit het pro en vso (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 48).
4. Aanpak van armoede en schulden
Het kabinet stelt extra middelen beschikbaar voor het gemeentelijk schuldenbeleid
(€ 15 miljoen in 2020; € 30 miljoen in 2021) en de bijzondere bijstand (€ 5 miljoen
in 2020; € 10 miljoen in 2021), gelet op de voorziene toename van de armoede- en schuldenproblematiek.
Deze extra middelen stellen gemeenten in staat om hun inwoners waar nodig van dichtbij
te blijven ondersteunen. De middelen zijn overgeboekt naar de algemene uitkering van
het gemeentefonds.
Daarnaast investeert het kabinet in een versnelling van de brede schuldenaanpak en
aanpak van armoede (€ 3 miljoen in 2020; € 8 miljoen in 2021) via de maatregelen die
zijn aangekondigd in de brief van 28 september jl. (Kamerstukken 24 515 en 35 420, nr. 569).De uitwerking hiervan is in volle gang. Ook vinden gesprekken plaats met betrokken
partijen als NVVK, kredietbanken en SchuldHulpMaatje over het oprichten van een Waarborgfonds
om problematische schulden sneller te kunnen afwikkelen (€ 30 miljoen in 2021). In
december wordt u geïnformeerd over de voortgang.
Bestaande inzet richting werkzoekenden
In 2018 is het initiatief genomen voor het programma Perspectief op Werk door geledingen
van werkgevers, gemeenten, UWV en onderwijsveld. Het doel was om de kansen op de arbeidsmarkt
optimaal te benutten. Ook voor mensen die willen en kunnen werken, maar die niet aan
het werk komen. Meer concrete publiek-private samenwerking in de uitvoering moest
leiden tot een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Die samenwerking
werd op het niveau van de arbeidsmarktregio’s gezocht, waar alle betrokken partners
gevraagd werd om een gezamenlijk actieplan op te stellen om de arbeidstoeleiding te
verbeteren voor de doelgroep van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze
actieplannen zijn in 2019 en 2020 ondersteund met een financiële impuls vanuit het
Rijk van 1 miljoen euro per arbeidsmarktregio.
Zoals in het begin van de brief gesteld is, ziet de arbeidsmarkt er inmiddels anders
uit en is er niet langer sprake van krapte. Toch loopt Perspectief op Werk door. Want,
zo geven veel arbeidsmarktregio’s ook aan, de groep die reeds werkloos was en extra
kwetsbaar is in crises als deze, moeten niet vergeten worden. De arbeidsmarktregio’s
gaan door met de uitvoering van hun actieplannen. Aan de aanbodkant met het in beeld
en werkfit te houden van kandidaten. En aan de vraagkant door het onderhouden van
het contact met werkgevers. Daarnaast is het doel om werkzoekenden te blijven scholen
en om werknemers en werkgevers te begeleiden richting duurzame plaatsing.
De arbeidsmarktregio’s passen waar nodig hun actieplannen aan en zijn meer dan ooit
met elkaar in overleg om slimme aanpakken te delen. Innovaties uit het werkveld komen
daarbij te pas. Zo is recent een evaluatie van de pilots van Open Hiring uitgekomen.
In het licht van de motie van de leden Van Brenk en Van Weyenberg13 stuurt het kabinet deze evaluatierapporten als bijlage14 bij deze brief door. Open Hiring is een concept dat uitgaat van het eigen initiatief
van werkgevers en werknemers. Via een wachtlijst kunnen werkzoekenden zich aanmelden
voor een vacature voor een vaste baan. Wie het eerst op de wachtlijst staat, gaat
aan de slag, zonder verdere sollicitatie. Als extra begeleiding voor de werkzoekende
en met aandacht voor de persoonlijke omstandigheden, is een Lifecoach beschikbaar.
Uit de cijfers volgt dat bij de zeventien pilotbedrijven ruim vijfhonderd mensen in
de wachtrij stonden voor een betaalde baan. In totaal 95 mensen vonden werk via Open
Hiring in Nederland. Tot nu toe bereikt Open Hiring vooral de doelgroep van niet-uitkeringsgerechten
en biedt dus kansen voor werkzoekenden die buiten het bereik zijn van publieke dienstverlening.
Open Hiring wordt door de werknemers over het algemeen als positief ervaren, zo blijkt
uit de evaluatie. Het is een manier om weer zelfvertrouwen, regie en sociale contacten
te krijgen.
Daar waar de uitvoering van de regionale actieplannen van Perspectief op Werk nog
doorgaat, zullen we de regio’s ook in de komende periode ondersteunen bij de uitvoering
en werkzame elementen delen, zo hebben de partners van Perspectief op Werk besloten.
Het gaat dan zowel om de begeleiding van de Stuurgroep en een Landelijk Ondersteuningsteam
als om het faciliteren van een leeragenda en delen van goede voorbeelden via communicatie
op de website www.perspectiefopwerk.info en via een nieuwsbrief. Deze ondersteuning zal zeker tot in de zomer van 2021 lopen
en in het najaar van 2021 zal het kabinet uw Kamer een evaluatie toesturen. Deze ondersteuning
wordt voortgezet binnen het bestaande budget van Perspectief op Werk.
De centrumgemeenten zullen per 2021 aanspraak maken op structurele middelen voor de
organisatie van de samenwerking in arbeidsmarktregio’s.
Tot slot
Met deze brief is uw Kamer nader geïnformeerd over de verdere uitwerking van het aanvullend
sociaal pakket. Alle betrokken partijen werken hard aan verdere samenwerking op de
arbeidsmarkt en aan nieuwe aanpakken om de gevolgen van de coronacrisis zo veel mogelijk
te beperken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. van ’t Wout
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid