Brief regering : Reactie op verzoek commissie met een reactie op het verslag over richtlijn 2017/541 inzake terrorismebestrijding
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 757 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 november 2020
Bij brief van 15 oktober jl. heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
verzocht om een reactie op het verslag van de Europese Commissie aan het Europees
parlement en de Raad over de implementatie van richtlijn 2017/541 inzake terrorismebestrijding
(COM(2020)619). Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Op 15 maart 2017 werd richtlijn EU/2017/541 vastgesteld. In de richtlijn wordt ten
opzichte van Kaderbesluit 2002/475/JBZ in enkele uitbreidingen en aanvullingen voorzien,
onder andere door verplichtingen tot het strafbaar stellen van werving voor terrorisme,
training voor terrorisme, reizen met terroristisch oogmerk en financiering van terrorisme.
Lidstaten moesten de richtlijn uiterlijk op 8 september 2018 hebben omgezet. De Nederlandse
wetgeving voldeed reeds aan de belangrijkste verplichtingen van de richtlijn. De beperkte
wijzigingen die nodig waren om volledig aan de richtlijnverplichtingen te voldoen
– toevoeging van een tweetal delicten aan artikel 83 en 83b Sr (Stb. 2018, nr. 338) en een aanpassing van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale
rechtsmacht (Stb. 2018, nr. 420) – traden op respectievelijk 16 oktober 2018 en 17 november 2018 in werking. Op 30 september
jl. heeft de Commissie een verslag uitgebracht over de implementatie van de richtlijn
(COM(2020)619).
Mede gelet op de relatief korte termijn waarbinnen de richtlijn diende te worden omgezet,
heeft maar een beperkt aantal lidstaten de richtlijn volledig binnen de implementatietermijn
weten om te zetten. Blijkens het verslag van de Commissie hadden eind juli 2020 24
van de 25 lidstaten de richtlijn volledig omgezet. Volgens het verslag lijkt de omzetting
van de richtlijn over het algemeen bevredigend te zijn. De omzetting van de richtlijn
heeft in de lidstaten geleid tot een substantiële versterking van het strafrechtelijke
instrumentarium voor de aanpak terrorisme. Wel constateert de Commissie enkele potentiële
problemen met betrekking tot de omzetting van de in artikel 3 van de richtlijn genoemde
terroristische misdrijven in het nationale recht van verschillende lidstaten, wat
ook gevolgen heeft voor de omzetting van verschillende andere bepalingen van de richtlijn.
Ook hebben niet alle lidstaten alle betreffende misdrijven als terroristisch misdrijf
gekwalificeerd. Dit laatste is belangrijk onder andere om een doeltreffend gebruik
mogelijk te maken van instrumenten voor samenwerking bij rechtshandhaving. Ook heeft
de Commissie zorgen over de omzetting van artikel 9 over reizen met een terroristisch
oogmerk, omdat de nationale wetgeving van een aantal lidstaten een beperktere definitie
lijkt te bevatten van de personen die reizen of de gebieden waar zij naartoe reizen.
Ten aanzien van artikel 11, dat betrekking heeft op de financiering van terrorisme,
constateert de Commissie dat de nationale wetgeving niet altijd de financiering van
alle in de artikelen 3 tot en met 10 genoemde strafbare feiten omvat. Verder constateert
de Commissie tekortkomingen bij de omzetting van specifieke bepalingen voor terrorismeslachtoffers
bij een aantal lidstaten, die tot gevolg kunnen hebben dat terrorismeslachtoffers
geen op hun specifieke behoeften toegesneden hulp of ondersteuning krijgen.
Ten aanzien van Nederland geldt dat er op deze punten geen omzettingsproblemen worden
geconstateerd in het rapport. Wel wordt opgemerkt dat Nederland de bepaling dat rechtsmacht
moet worden gevestigd wanneer het misdrijf in een andere lidstaat is gepleegd ten
voordele van een op het grondgebied van de betreffende lidstaat gevestigde rechtspersoon
(artikel 19, eerste lid, onder d, van de richtlijn) niet lijkt te hebben omgezet.
Hetzelfde wordt overigens geconstateerd ten aanzien van een aantal andere lidstaten.
Het klopt dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht een dergelijke specifieke bepaling
zoals omschreven in de richtlijn betreffende de uitoefening van rechtsmacht over rechtspersonen
niet kent, maar dat betekent niet dat Nederland in de bedoelde situatie geen rechtsmacht
kan uitoefenen. In de eventuele verdere correspondentie met de Commissie zal daarom,
onder verwijzing naar relevante jurisprudentie en literatuur, nader worden uitgelegd
op welke wijze de wettelijke regeling inzake de uitoefening van extraterritoriale
rechtsmacht ten aanzien van rechtspersonen toepassing kan vinden.
In het rapport meldt de Commissie dat zij, om de volledige en correcte omzetting van
de richtlijn te waarborgen, de lidstaten ondersteuning zal blijven bieden bij de aanpak
van geconstateerde tekortkomingen en erop zal toezien dat de nationale maatregelen
voldoen aan de bepalingen uit de richtlijn. Nederland steunt deze aanpak. Gelet op
het gezamenlijk en grote belang van het onderdrukken van elke vorm van terrorisme,
die recent weer is bevestigd, dient verzekerd te zijn dat de terrorismewetgeving van
alle lidstaten een hoog niveau van strafrechtelijke bescherming biedt. Deze richtlijn
levert daaraan een belangrijke bijdrage.
Tot slot wijs ik erop dat het verslag een eerste indruk geeft van de wijze waarop
lidstaten de richtlijn hebben geïmplementeerd. In september 2021 zal de Commissie
de richtlijn nog uitgebreider evalueren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.