Brief regering : Mediabegroting 2021
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 125
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2020
Deze brief bevat de nadere uitwerking van en aanvulling op artikel 15 (Media) uit
de Rijksbegroting 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna:
OCW) (Kamerstuk 35 570 VIII). Verder gaat de brief in op een aantal actuele ontwikkelingen in het mediabeleid
en bij de journalistiek, en bij de verschillende lagen van het omroepbestel.
Het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) bevat op het gebied van media een duidelijke opdracht: een stevige publieke omroep
op alle schaalniveaus en goede onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek. Die opdracht
komt tot uiting in de beleidsprioriteiten waar het kabinet op inzet en die de basis
vormen van de maatregelen en voornemens die worden toegelicht in deze brief. Die prioriteiten
zijn 1) het versterken van het toekomstperspectief van de publieke omroep, 2) het
versterken van de samenwerking op lokaal, regionaal en landelijk niveau, 3) het bieden
van ruimte en ondersteuning voor onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek en tot slot
4) een betere bescherming van minderjarigen tegen mogelijke negatieve invloeden bij
de verschillende vormen van mediaconsumptie.
1) Toekomstbestendige landelijke publieke omroep
Met de opdracht uit het regeerakkoord, en de wetenschap van de dalende Ster-inkomsten,
heb ik vorig jaar mijn visie op de toekomst van de landelijke publieke omroep gepresenteerd
(Kamerstuk 32 827, nr. 157). Het wetsvoorstel (Kamerstuk 35 554) dat naar aanleiding van deze visiebrief is opgesteld, is onlangs met ruime meerderheid
van stemmen in uw Kamer aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 24, Stemmingen). Met
dit wetsvoorstel wordt het toekomstperspectief van de landelijke publieke omroep versterkt
door:
• Stapsgewijs toe te werken naar een reclamevrije landelijke publieke omroep. Te beginnen
bij het halveren van het aandeel reclame op de lineaire televisiekanalen, het niet
langer toestaan van reclame rond televisieprogramma’s voor kinderen en het beëindigen
van reclame rond alle non lineaire video-aanbod;
• Het versterken van de pluriformiteit van de landelijke publieke omroep door de ledeneisen
bij te stellen, de minimumcontributie te verhogen en de budgetverhoudingen aan te
passen;
• De pluriformiteit en diversiteit van het publieke media-aanbod verder te versterken
door het minimumaandeel externe producties in het publieke media-aanbod te verhogen;
• Ruimte te creëren om meer flexibel te kunnen programmeren en distribueren door de
publieke omroep minder afhankelijk te maken van het vullen van een verplicht aantal
lineaire televisiezenders;
• En het versterken van de bestuurlijke organisatie door een versterkte rol voor het
college van omroepen en door de raad van toezicht van de NPO sterker in positie te
brengen om zijn rol in het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst
te pakken.
Met een aanvullende regeling zal bovendien het bezoldigingsmaximum van bestuurders
en toezichthouders van de landelijke en regionale publieke omroepen in verhouding
komen te staan tot de omvang en het type organisatie. Hiermee stelt dit kabinet scherpere
kaders voor een passende beloningsstructuur binnen de publieke omroep.
2) Versterken lokale en regionale media
Het belang van de media en de onafhankelijke journalistiek beperkt zich niet tot het
landelijke niveau. Er wordt daarom ook gewerkt aan het versterken van de positie van
de onafhankelijke journalistiek en van de publieke omroep op regionaal en lokaal niveau,
vooral door het investeren in de onderlinge samenwerking. Er is geïnvesteerd in een
regeling die de innovatie bij, en samenwerking tussen regionale en lokale omroepen
stimuleert, en in de visiebrief zijn daarbovenop incidenteel middelen beschikbaar
gesteld voor verdere samenwerking en professionalisering bij regionale en lokale omroepen.
Ook tussen het regionale en landelijke niveau zijn stappen gezet ter versterking van
de samenwerking. NPO en RPO starten vanaf 1 januari 2021 met NPO Regio met een blok
tussen 18.00 en 20.00 uur met regionale programmering op NPO2. Hiermee versterkt dit
kabinet de aandacht voor het regionale publieke media-aanbod. De lokale omroepen vormen
een derde laag in het publieke mediabestel en worden bekostigd door de gemeente. Er
is door de Raad voor Cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur advies uitgebracht
over de organisatie en financiering van deze laag, gelet op het belang voor de lokale
informatievoorziening en de werking van de lokale democratie.
3) Meer ruimte voor onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek
In het regeerakkoord heeft het kabinet ook laten zien belang te hechten aan gedegen
onderzoeksjournalistiek door hier middelen voor vrij te maken. De structurele EUR
5 mln. die het kabinet hiervoor heeft vrijgemaakt worden door het Stimuleringsfonds
voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten verdeeld. Bij
de besteding van de middelen is het accent gelegd bij stimuleren van innovatie, samenwerking
en professionalisering in de sector, als ook het ondersteunen van individuele journalisten,
met name op regionaal en lokaal niveau. In de mediabegrotingsbrief van vorig jaar
schreef ik uw Kamer al dat de reacties op de regelingen onverminderd positief zijn.
Meer ruimte voor journalistiek betekent ook dat journalisten hun beroep veilig moeten
kunnen uitvoeren. Vanuit mijn verantwoordelijkheid als Minister voor media zet ik
ook in 2021 een deel van de middelen voor onderzoeksjournalistiek in om de positie
van journalisten tegen agressie, bedreiging en geweld te versterken.
De coronacrisis raakt ook de journalistieke sector. Met het Tijdelijk Steunfonds Lokale
Informatievoorziening en de steun aan de landelijke publieke omroep verlicht het kabinet
de impact van de crisis en is geborgd dat de informatievoorziening op peil blijft.
4) Betere bescherming minderjarigen
Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om minderjarige kijkers en luisteraars
te beschermen tegen mogelijk negatieve invloeden bij de verschillende vormen van mediaconsumptie.
Het wetsvoorstel ter uitwerking van de visiebrief regelt een verbod op reclame rondom
kinderprogrammering bij de publieke omroep. Dit zal betekenen dat kinderen hier niet
langer geconfronteerd worden met reclame bij de publieke omroep.
Kinderen kijken ook steeds meer online: het is dan ook een goede zaak voor ouders
en opvoeders dat de Kijkwijzer online steeds zichtbaarder wordt en dat de implementatie
van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn ervoor zorgt dat de reikwijdte van de Kijkwijzer
groter wordt. Kinderen en ouders kunnen zo een betere afweging maken en aanzien van
het media-aanbod waar het kind naar kijkt.
De implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn zorgt er ook voor dat
de regels met betrekking tot sponsoring, productplaatsing en reclame van toepassing
zijn op in Nederland gevestigde YouTubekanalen. Deze regels zorgen ervoor dat altijd
duidelijk vermeld moet worden dat er sprake is van reclame. Voor media-aanbod dat
is gericht op kinderen onder de twaalf jaar geldt dat er geen sprake mag zijn van
productplaatsing omdat kinderen deze vorm van reclame minder goed kunnen herkennen.
Leeswijzer
In de volgende hoofdstukken worden de beleidsprioriteiten en maatregelen nader toegelicht
en uitgewerkt. Hoofdstuk 1 bevat de nadere uitwerking van de visiebrief en een inhoudelijk
deel over de landelijke publieke omroep. Hoofdstuk 2 gaat over de regionale publieke
omroep. De lokale publieke omroep wordt in hoofdstuk 3 besproken. Hoofdstuk 4 gaat
in op de journalistiek. In hoofdstuk 5 komen enkele overige onderwerpen binnen het
mediabeleid aan de orde. Hoofdstuk 6 bevat tot slot het financieel kader voor de uitgaven
van de mediabegroting en de verdeling van de budgetten.
Hoofdstuk 1. Landelijke publieke omroep en uitwerking visiebrief
Inleiding
In dit hoofdstuk behandel ik een aantal inhoudelijke onderwerpen met betrekking tot
de landelijke publieke omroep en de uitwerking en het stappenplan van de visiebrief
van 15 juni 20191.
1.1. Uitwerking en stappenplan visiebrief
Tijdens het recente wetgevingsoverleg (Kamerstuk 35 554, nr. 26) over de wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief
van de publieke omroep heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de planning
van de uitwerking van de voorstellen uit de visiebrief. Hieronder ga ik in op alle
maatregelen. In de bijlage is een actualisatie van het zogenoemde «spoorboekje» opgenomen.
Die actualisatie laat goed zien hoeveel er al is bereikt. We liggen bij de uitwerking
van de maatregelen goed op schema. Hieronder ga ik in op een aantal mijlpalen uit
het spoorboekje.
1.1.1. Maatregelen die mee zijn genomen in het wetsvoorstel
Recent is in uw Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 met het
oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (hierna:
het wetsvoorstel)2 behandeld en op 12 november 2020 met ruime meerderheid van stemmen aangenomen. Het
streven is om dit wetsvoorstel nog voor het Kerstreces in de Eerste Kamer geagendeerd
te krijgen, zodat dit wetsvoorstel begin volgend jaar in werking kan treden. Dit vanwege
het belang van zekerheid voor de huidige aspiranten.
1.1.2. Maatregelen die mee zijn genomen in lagere wetgeving
Naast dit wetsvoorstel zijn er diverse maatregelen in lagere wet- en regelgeving en
andere trajecten meegenomen. Ook de uitwerking van deze maatregelen loopt op schema.
Een deel van de maatregelen wordt in een wijziging van het Mediabesluit 2008 uitgewerkt.
Het is de verwachting dat deze wijziging van het Mediabesluit 2008 begin december
aan uw Kamer gestuurd kan worden voor de voorhangprocedure. De wijziging van het Mediabesluit
regelt dat het verzorgen van regionaal nieuws ook een taak van de NOS is. Ook worden
de taken van de NTR in het Mediabesluit aangescherpt. Het percentage onafhankelijke
producties zal worden vastgelegd op 25%.
Recent is ook een ministeriële regeling opgesteld die de verlaging van de bezoldigingsmaxima
in de mediasector regelt. Deze regeling zal dit jaar gereed zijn en per 1 januari
2021 in werking treden. In paragraaf 1.5 ga ik verder in op de beloning van topfunctionarissen
en presentatoren bij de publieke omroep.
1.1.3. Maatregelen die mee zijn genomen in overige trajecten
Ook zijn er naar aanleiding van de visiebrief een aantal onderzoeken uitgevoerd. De
resultaten daarvan zijn onlangs aan uw Kamer toegezonden.3 Een van die onderzoeken was het onderzoek naar de distributievergoeding. Het kabinet
kondigde aan te onderzoeken of de distributievergoeding die distributeurs aan de NPO
betalen voor de doorgifte van zijn diensten gereguleerd kan worden, met als doel dat
de totstandkoming van de vergoeding transparanter wordt en bijdraagt aan een eerlijke
vergoeding voor de publieke omroep. Volgens de onderzoekers zijn de uitkomsten uit
marktonderhandelingen moeilijk te verbeteren met prijsregulering. Zij achten, alle
bevindingen en conclusies overziend, prijsregulering van de distributievergoeding
ongewenst. Op basis van dit onderzoeksrapport zie ik geen urgentie om hier op dit
moment nader vervolg aan te geven en laat ik eventuele verdere besluitvorming hierover
over aan het nieuwe kabinet.
Een aantal maatregelen uit de visiebrief zijn uitgewerkt in het concessiebeleidsplan
van de landelijke publieke omroep dat de NPO recent heeft opgesteld. Uw Kamer heeft
recent een afschrift van dit concessiebeleidsplan4 ontvangen, dat momenteel ter advisering bij de Raad voor Cultuur en het Commissariaat
voor de Media (hierna: het Commissariaat) ligt. Dit concessiebeleidsplan vormt de
eerste stap naar de nieuwe concessieperiode van de landelijke publieke omroep die
van start gaat in 2022. Het is goed om in het plan te zien dat de NPO en omroepen
voortvarend aan de slag zijn gegaan met de ambities uit de visiebrief.
Een tweetal maatregelen wordt uitgewerkt in het kader van de samenwerkingsagenda van
de Nederlandse mediasector5: het onderzoeken van de mogelijkheid om de NOS een basisnieuwsvoorziening te laten
verzorgen en het gezamenlijk aanbieden van Nederlandse content. In 2019 is een start
gemaakt met een Samenwerkingsagenda tussen publieke en commerciële mediabedrijven,
distributiepartijen en de overheid. Partijen waarderen het dat een dergelijke tafel
er is gekomen waar grote strategische thema’s aan de orde kunnen komen en worden besproken
met de betrokken bewindspersonen. Inmiddels is wel gebleken dat een herprioritering
nodig is van de acties in de Samenwerkingsagenda, mede ingegeven door de nieuwe realiteit
met de coronacrisis. Op een aantal thema’s is goede vooruitgang geboekt, o.a. over
de basisnieuwsvoorziening.
Tot slot is dit kabinet een traject gestart om de samenwerking tussen de publieke
omroep en de buitenproducenten te verbeteren en te zorgen voor eenduidige afspraken
met betrekking tot de grondslag en de toerekening van kosten bij onafhankelijke producties.
De directe toegang van de onafhankelijke producenten wordt in dit traject ook meegenomen.
Dit sluit aan bij de maatregel uit het wetsvoorstel om de minimale bestedingsverplichting
te verhogen naar 25%. Samen met de onafhankelijke producenten, de publieke omroep
en het Commissariaat wordt op dit moment bekeken welke knelpunten er precies zijn
en hoe hierover afspraken kunnen worden gemaakt in de in de visiebrief aangekondigde
samenwerkingscode. Mijn inzet is dat die samenwerkingscode nog dit jaar tot stand
komt.
1.2. Terugblik 2019
De publieke omroep is op dagelijkse basis van waarde voor de Nederlandse samenleving.
De publieke omroep biedt nieuws en achtergronden, educatie en ontspanning. Maatschappelijke
onderwerpen worden op de agenda gezet, kunst wordt een podium geboden en Nederlanders
samengebracht.
De publieke omroep heeft de verantwoordelijkheid om zorgvuldig verslag te doen van
de wijze waarop het de publieke taak uitvoert en hoe het media-aanbod door het publiek
gewaardeerd wordt. Een belangrijk thema uit de Prestatieovereenkomst over de periode
2016–2021 is de meerwaarde van de NPO voor de samenleving. Deze publieke waarden zijn
in het Concessiebeleidsplan geformuleerd als de volgende waarden: Onafhankelijk, Betrouwbaar,
Pluriform, Divers, Met impact, Geëngageerd, Authentiek en Eigenzinnig. Uit de Terugblik
2019, die als bijlage bij deze brief is gevoegd6, blijkt dat het Nederlandse publiek de publieke waarden van de televisieprogramma’s
van de NPO gemiddeld als hoog tot zeer hoog beoordeelt. In 2019 voldeed 94% van de
ca. 300 gemeten televisieprogramma’s aan de norm voor publieke waarden. Voor de radiozenders
geldt dat alle zes zenders aan deze norm voldeden in 2019.
Naast publieke waarde wordt het aanbod van de NPO ook getoetst op kwaliteit. Het publiek
beoordeelde de kwaliteit van de televisieprogramma’s in 2019 als zeer hoog, met een
gemiddelde kwaliteitsscore van een 8,7. Voor de radiozenders geldt dat de meeste radiozenders
voldoen aan de gestelde norm waarbij er sprake moet zijn van 75% goed gemaakte radioprogramma’s
volgens de luisteraar. Alleen NPO 3FM en NPO FunX scoorden net onder deze norm.
1.3. Naleving Prestatieovereenkomst 2016–2020
Het Commissariaat heeft gerapporteerd over de naleving van de Prestatieovereenkomst
in 2019. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de rapportage van het
Commissariaat die als bijlage bij deze brief is gevoegd7. Het is goed om te zien dat de NPO er in is geslaagd om het overgrote deel van de
prestatieafspraken te realiseren in 2019.
Het Commissariaat heeft in zijn jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Prestatieovereenkomst
over 2019 aangegeven dat de NPO niet geheel heeft voldaan aan afspraak 16, waarin
is opgenomen dat de NPO jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms coproduceert. Net als
het voorgaande jaar is er dit jaar slechts één Telescoopfilm gecoproduceerd.
Het Commissariaat rapporteert dat er twee afspraken gedeeltelijk zijn behaald. Dit
zijn afspraak 8 en 19. Bij afspraak 8, waarbij de NPO jaarlijks minimaal moet voldoen
aan de bereiksdoelstellingen voor de verschillende leeftijdsgroepen zoals geformuleerd
in de begroting, kon voor de leeftijdsgroep 13–19 niet met voldoende zekerheid worden
geconcludeerd of de bereiksdoelstelling wel of niet is gehaald. Afspraak 19 stelt
dat de NPO via vier radiozenders het belang van Nederlandse artiesten moet benadrukken
door een jaarlijkse prijsuitreiking aan Nederlandse artiesten per zender. De 3FM Awards
zijn in 2019 niet doorgegaan, dus de 3FM Talent Award is pas in januari 2020 uitgereikt.
De NPO gaf hierbij wel aan dat deze award wel voor 2019 bedoeld was en dat er in 2020
nieuwe awards worden uitgereikt. Op grond van de beoordeling van de rapportage van
de NPO en de bevindingen tijdens de nadere toetsing bij de NPO, stelt het Commissariaat
vast dat de rapportage van de NPO over de naleving van de prestatieafspraken in 2019
voor het grootste deel voldoet aan de rapportagewijzer.
Zoals al eerder benoemd in deze brief heeft de coronacrisis ook impact op de NPO.
In het kader van coulance zal het niet realiseren van een afspraak in 2020 of 2021,
door mij als niet-toerekenbaar worden aangemerkt, wanneer dit aantoonbaar het gevolg
is van de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis. In overleg met de NPO
is besloten dat er op dit moment geen noodzaak is om de afspraken te wijzigen en de
huidige Prestatieovereenkomst daarvoor open te breken. Met ingang van januari 2022
zal een nieuwe erkenningsperiode van start gaan, op basis van het nieuwe concessieplan
en daarbij zal er in 2021 een nieuwe Prestatieovereenkomst gesloten worden.
1.4. Evaluatie NPO Plus
In het instemmingsbesluit8 van NPO Plus is de voorwaarde gesteld dat binnen twee jaar na introductie van de
dienst het abonnementstarief wordt geëvalueerd en dat de dienst NPO Plus voor het
einde van de lopende concessieperiode wordt geëvalueerd. De NPO heeft deze evaluaties
uitgevoerd en concludeert dat zij de dienst NPO Plus wil continueren in de huidige
vorm en onder de huidige voorwaarden in de concessieperiode 2022–2026. De evaluatie
van de dienst NPO Plus is als bijlage bij deze brief gevoegd9, hierin zijn ook de belangrijkste uitkomsten van de evaluatie van het abonnementstarief
opgenomen. NPO Plus is een dienst die nog volop in ontwikkeling is. De NPO heeft de
evaluatie aangegrepen om aan de slag te gaan met een aantal vervolgstappen die onder
meer gericht zijn op verdere optimalisatie van de dienst voor de kijker (bijvoorbeeld
middels personalisatie, een slimmere zoekmachine en kortere navigatieroute naar programma’s)
en de wijze van toedelen van kosten.
In de visiebrief heeft het kabinet een aantal wensen geuit ten aanzien van Plus. De
ambities van de NPO sluiten hierop aan. De NPO geeft in het concessiebeleidsplan 2022–2026
aan dat zij voornemens is met een significante wijziging van NPO Start (voorheen:
NPO Gemist) ook programma’s voorafgaand aan lineaire uitzending gratis ter beschikking
te stellen aan de gebruikers. Hiermee zouden previews voor iedereen beschikbaar worden
en niet alleen voor de betalende gebruikers. Onder de huidige voorwaarden kan de NPO
previews in Plus aanbieden als ondergeschikt onderdeel van de dienst om deze aantrekkelijker
te maken voor de betalende gebruikers. De concrete uitwerking hiervan zal duidelijk
worden zodra de NPO, zoals aangekondigd in het concessiebeleidsplan, de nadere uitwerking
van de aanvraag tot wijziging van NPO Start indient. Met deze aanvraag, die de NPO
naar verwachting nog dit jaar of begin 2021 zal indienen, beoogt de NPO een stap te
zetten in de richting van flexibelere distributie van programma-aanbod waarmee de
publieke omroep in wil spelen op het gestaag toenemende non-lineaire kijk- en luistergedrag
van gebruikers.
Afhankelijk van de concrete uitwerking in de aanvraag tot wijziging van NPO Start,
zal ik nadere afspraken maken met de NPO over previews als ondergeschikt onderdeel
van NPO Plus. Hierbij denk ik aan mogelijke afspraken in de nieuw te sluiten prestatieovereenkomst.
Verder heeft het kabinet in de visiebrief aangegeven het wenselijk te vinden dat meer
wordt samengewerkt door Nederlandse mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk
aan te bieden. De NPO is, op grond van het instemmingsbesluit van NPO Plus, verplicht
zich in te spannen om een bijdrage te blijven leveren aan NLziet. In de evaluatie
van Plus geeft de NPO aan zijn inspanningen te continueren.
Het instemmingsbesluit stelt naast de voorgenoemde evaluaties nog enkele andere voorwaarden.
Deze zien op een jaarlijkse rapportageverplichting, het gratis terugkijken gedurende
minstens zeven dagen via NPO Start en het verschaffen van duidelijkheid voor de gebruiker
welk aanbod gedurende welke periode beschikbaar is en of het gratis dan wel tegen
betaling beschikbaar is. De NPO heeft aan deze voorwaarden voldaan. Tegen deze achtergrond
en op basis van de evaluatie van NPO Start Plus zie ik geen aanleiding tot eenzijdige
aanpassing van de voorwaarden die aan deze dienst zijn gesteld.
1.5. Stand van zaken opvolging rapport Algemene Rekenkamer
Eind vorig jaar publiceerde de Algemene Rekenkamer zijn rapport over de doelmatigheid
bij de landelijke publieke omroep. Ik heb in mijn reactie op het rapport aangegeven
positief tegenover de meeste aanbevelingen te staan. Zoals gezegd in mijn reactie
is de NPO eerst aan zet om de ruimte binnen de bestaande mogelijkheden beter te benutten.
In de beantwoording van Kamervragen over het rapport heb ik toegezegd uw Kamer in
deze brief over de voortgang daarvan te informeren10.
De NPO heeft deze opdracht samen met de omroepen voortvarend opgepakt. Afgelopen jaar
is een project onder de noemer Transparantie en Doelmatigheid gestart en hebben de
NPO en de omroepen een gedeelde visie op sturen op doelmatigheid ontwikkeld. Binnen
die visie wordt de NPO in staat gesteld programmavoorstellen op uniforme wijze aan
de voorkant te beoordelen op kosten en prestaties in relatie tot de verwachte bijdrage
aan de doelstellingen, en in staat gesteld om aan de achterkant te meten en te vergelijken.
De daarbij behorende nieuwe procesinrichting van het programmeerproces gaat op 1 januari
2021 «live».
Ik ben met de NPO in gesprek over de manier waarop in de verantwoording het inzicht
in de relatie tussen middelen, prestaties en doelstellingen verbeterd kan worden,
waaronder de mogelijkheden om te rapporteren op een gedetailleerder niveau dan het
niveau van de huidige domeinen. Om de onafhankelijkheid te borgen en om te voorkomen
dat er gestuurd gaat worden op kosten op titel-niveau wordt daarbij vastgehouden aan
het principe dat er niet publiekelijk verantwoording wordt afgelegd op programmaniveau.
In het concessiebeleidsplan 2022–2026 kondigt de NPO al aan te gaan werken met elf
inhoudelijke hoofdgenres, waarvoor beleid wordt ontwikkeld, minimumbudgetten worden
vastgesteld en waarover verantwoording wordt afgelegd.
Tot slot, het prioriteren van doelstellingen en publieke waarden van de publieke omroep
geeft houvast bij het sturen op doelmatigheid. Zoals toegezegd in mijn beleidsreactie
ga ik in de te maken prestatieafspraken met de NPO voor de komende erkenningsperiode
daar waar mogelijk expliciete afspraken maken over de te bereiken doelen, de inzet
van middelen, prestaties en de prioritering daarvan.
1.6. Constructies / BPPO / WNT
In de visiebrief heeft het kabinet aangekondigd dat het met de NPO in gesprek zal
gaan over hoe om te gaan met constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf
– laten inhuren en dat het kabinet in overleg met de sector zal komen tot verlaagde
bezoldigingsmaxima voor de mediasector. Recent is de consultatie afgerond van de regeling
die verlaagde bezoldigingsmaxima mediasector vaststelt. Ik verwacht dat deze regeling
op 1 januari 2021 in werking zal treden. Uw Kamer zal binnenkort hierover nader geïnformeerd
worden. Er is de afgelopen tijd veel gedaan om de salarissen van presentatoren die
in dienst zijn van een publieke omroep te matigen. De aantallen laten volgens opgave
van de NPO en omroepen zien dat er sprake is van een sterke afname: in 2019 waren
er nog 8 (11 in 2018, 17 in 2017) presentatoren die boven de norm van het Beloningskader
Presentatoren Publieke Omroep11 (hierna: BPPO) verdienen. De verwachting is dat deze afname de komende jaren door
zal zetten. Vanaf de aanscherping van het BPPO in 2017 zijn nieuwe uitzonderingen
boven het BPPO-maximum (gelijk aan het WNT-maximum) niet meer mogelijk.
Ook voor presentatoren die niet in dienst zijn bij een publieke omroep laten de cijfers
van de omroepen zien dat het aantal gevallen gering is waarin een presentator tevens
eigenaar is van het productiebedrijf: volgens de omroepen hebben 7 presentatoren momenteel
ook een eigen productiebedrijf. Van deze 7 programma’s werd in één geval het programma
eerder door de omroep zelf geproduceerd. In totaal zijn er ruim 300 presentatoren
waarmee een omroep dit jaar in enigerlei vorm een verbintenis heeft. Hoewel dit altijd
een momentopname blijft en het aantal door het jaar heen wisselt, laat dit aantal
wel zien dat het aantal presentatoren dat een eigen productiebedrijf heeft relatief
klein is. Deze presentatoren zijn in de eerste plaats ook ondernemer, en dragen het
bijbehorende ondernemersrisico. Daarbij krijgen volgens de omroepen deze presentatoren
een honorarium conform het BPPO op basis van functiezwaarte.
De hierboven genoemde WNT-regeling voor topfunctionarissen in de mediasector koppelt
het bezoldigingsmaximum van een topfunctionaris aan het type organisatie door middel
van criteria zoals «totale baten» en «aantal leden». Voor een presentator ziet dit
onderscheid er anders uit: de omvang van de organisatie heeft weinig invloed op de
complexiteit, omvang en diepgang van een programma. Een voorbeeld daarvan is het actualiteitenprogramma
Op1 dat door vier omroepen (WNL, Omroep Max, EO en BNNVARA) wordt gemaakt met verschillende
presentatieduo’s per omroep. De geleverde prestatie van een presentatieduo van WNL
doet in dit geval niet onder voor de prestatie van een presentatieduo van BNNVARA
voor hetzelfde programma. Voor presentatoren gelden dus andere criteria dan voor topfunctionarissen.
In het BPPO zijn criteria opgenomen om de prestatie van presentatoren te wegen. Een
presentator wordt door de betreffende omroep in totaal op zes aspecten (creativiteit,
diepgang, frequentie en duur, werkingssfeer, imago en continuïteit) beoordeeld. De
eindscore leidt tot een indeling in vier categorieën waarbij het maximale honorarium
tussen het cao-maximum en het BPPO-maximum ligt. Dit maximum is tevens pro rato naar
arbeidsduur en contractduur. Ik heb de NPO gevraagd te bezien of aanscherping van
het BPPO mogelijk is.
Op basis van de informatie van de omroepen, kan ik niet vaststellen of er «constructies»
zijn waarin moedwillig geprobeerd wordt om gestelde normen zoals in de WNT of BPPO
te omzeilen. Wel concludeer ik dat er behoefte is aan meer transparantie over deze
afspraken naar buiten toe. Ik heb de NPO en de omroepen dan ook gevraagd om vanaf
volgend jaar verantwoording af te leggen door de NPO te laten rapporteren hoeveel
presentatoren en andere medewerkers in elke categorie zitten (zowel binnen als buiten
de omroep in categorieën beloning conform cao, of in een categorie tussen het cao-maximum
en het BPPO-maximum). Dit sluit aan bij de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat
er risico op ondoelmatigheid is doordat er slecht zicht bestaat op het honorarium
van presentatoren. Ik zal de ontwikkelingen strak in de gaten houden en uw Kamer hierover
jaarlijks informeren in de mediabegrotingsbrief.
1.7. Buitenproducenten en percentage onafhankelijk product
De landelijke publieke omroepen besteedden in 2019 34,1% van het programmabudget aan
onafhankelijke producties die worden ingekocht bij zogenoemde buitenproducenten. Het
percentage laat daarmee een stijging zien ten opzichte van het jaar ervoor (2,1 procentpunt).
Zowel in 2018 als in 2019 ligt het percentage ruimschoots boven de minimale bestedingsverplichting
van 16,5% die geldt op basis van de Mediawet.
1.8. Samenwerking NOS en NTR
De twee taakomroepen van het publieke omroepbestel (NOS en NTR) zijn op mijn verzoek
naar aanleiding van de visiebrief gezamenlijk een onderzoek gestart naar de mogelijkheid
tot bestuurlijk samenwerken. De NOS en NTR hebben op basis van dit onderzoek voor
deze fase gekozen voor een alliantie, waar zij zich via een samenwerkingsovereenkomst
aan verbinden. De samenwerking tussen NOS en NTR zal worden geïnitieerd, gefaciliteerd
en gemonitord via een zogenoemde samenwerkingsagenda waarin concrete projecten worden
benoemd en uitgewerkt. Daarbij kan gedacht worden aan programmatische samenwerking
rond het verder versterken van onderzoeksjournalistiek en combineren van journalistieke
kracht zoals nu al gebeurt rond het programma Nieuwsuur. Maar ook zal er gekeken worden
hoe de backoffices verder geoptimaliseerd kunnen worden zoals het gebruik van studio’s,
inkoop, opleidingen en doorstroom personeel. Hiermee laten de NOS en NTR zien bereid
te zijn tot verandering en samenwerking die over de eigen organisatiegrenzen heen
gaat.
1.9. BVN
Recent heb ik bilateraal overleg gehad met mijn Vlaamse ambtscollega, Minister voor
media Benjamin Dalle. Directe aanleiding voor dit gesprek was de beslissing om de
samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap met BVN12 per 1 januari 2021 niet te verlengen. Ik heb met Minister Dalle afgesproken dat 2021
gebruikt zal worden om de Vlaamse bijdrage op een correcte manier af te bouwen. Het
bestuur van BVN is gevraagd om meerdere, goed uitgewerkte en onderbouwde (afbouw)scenario’s
met geobjectiveerde cijfers uit te werken voor het jaar 2021. Op basis van deze scenario’s
zal ik met de NPO afspraken maken over de toekomst van BVN vanuit Nederlands perspectief
bezien.
Hoofdstuk 2. Regionale publieke omroep
Inleiding
De regionale publieke omroepen vervullen hun taken door midden in de samenleving te
staan. Zij berichten over onderwerpen en thema’s die dichtbij hun publiek staan over
de provincie, streek en stad waar mensen zich thuis en betrokken bij voelen.
Zij waken over de besluitvorming op lokaal en regionaal gebied, belichten onderwerpen
die uitdrukking geven aan regionale identiteit en zijn kritische controleurs van de
decentrale overheid. Het kabinet vindt het van belang dat deze rol en positie van
de regionale omroepen goed worden uitgevoerd.
Met de RPO wordt een prestatieovereenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt
over de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het
publieksbereik van de regionale publieke mediadienst.
Tot slot spoor ik de Raad van Toezicht van de RPO aan om, bij het verstrijken van
de zittingstermijn van de leden, de omvang van de raad soberder, doelmatiger en evenwichtiger
in te richten.
2.1. Stand van zaken samenwerking regionaal/lokaal
Het kabinet gelooft in de kansen die verdere samenwerking tussen regionale en lokale
publieke omroepen biedt voor het vergroten van de kwaliteit en professionaliteit van
lokale journalistiek. In 2020 is in totaal voor EUR 9,6 mln. toegekend aan projecten
in het kader van de subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke
omroepen. Met deze middelen is bijgedragen aan betekenisvolle samenwerkings- en innovatieprojecten
bij de regionale en lokale publieke omroep.
Er is op basis van de visiebrief eenmalig EUR 4,5 mln. beschikbaar vanaf 2021 voor
de versterking van de lokale journalistiek door samenwerking. Er wordt gewerkt aan
een plan door RPO, NLPO en NOS dat door al deze partijen en hun achterban gedragen
wordt.
Het plan zal uitgaan van complementariteit van deze partijen, gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor het welslagen ervan en beoogt enig duurzaam effect. De gedachte is om werving
en plaatsing van journalisten, als ook hun opdrachtverstrekking vanuit een door alle
partijen gedragen visie tot uitvoer te brengen. Inzet is de facilitering van journalisten
met een technische infrastructuur en middelen als ook het verzorgen van coaching en
opleiding centraal te organiseren zodat een zo groot mogelijk gedeelte van de middelen
daadwerkelijk besteed kan gaan worden aan journalistieke producties. Onderzoek om
een lerende aanpak mogelijk te maken kan zo kansrijk worden opgezet. Ik ben verheugd
dat deze partijen samen de schouders willen gaan zetten onder deze belangrijke opgave.
2.2. NPO Regio
In het wetsvoorstel dat naar aanleiding van de visiebrief is opgesteld, wordt geregeld
dat het wettelijk is toegestaan voor regionale omroepen om hun regionaal aanbod mede
te ontwikkelen voor of beschikbaar te stellen aan de landelijke publieke omroep. Dit
is een belangrijke randvoorwaarde voor de start van NPO Regio. Zoals eerder aangegeven
starten NPO en RPO per 1 januari 2021 met NPO Regio met een blok van twee uur tussen
18.00 en 20.00 uur met regionale programmering op NPO2. Daarbij kan gedacht worden
aan landelijke programma’s als BinnensteBuiten (KRO-NCRV) en de Typisch...!-reeks
(BNNVARA, EO), die een regionaal karakter hebben, die nu al op NPO2 te zien zijn.
Maar er zal ook aandacht zijn voor programma’s van regionale omroepen en typische
regionale evenementen als het Friese Skûtjesilen of de Nijmeegse Vierdaagse. De NPO
en RPO zijn nog bezig met verdere invulling van NPO Regio en zullen daarover afspraken
maken met elkaar, waaronder over de financiering. In de visiebrief is hierover afgesproken
dat EUR 15 mln. beschikbaar is voor (regionale) programmering. Dit kabinet volgt deze
ontwikkeling vanzelfsprekend met veel belangstelling en zal uw Kamer op de hoogte
houden van de voortgang.
Hoofdstuk 3. Lokale omroep
Inleiding
De lokale publieke omroepen vormen een derde laag in het publieke mediabestel, naast
de landelijke publieke omroep en de dertien regionale publieke omroepen. Zij worden
bekostigd door gemeenten.
De Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (hierna: NLPO) fungeert als het
samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de lokale publieke omroepen in Nederland.
De NLPO treedt daarbij op als belangenbehartiger en vertegenwoordiger van de sector
naar overheden en overige stakeholders. Voor de uitvoering van de activiteiten van
de NLPO stel ik in 2021 circa EUR 1,6 mln. ter beschikking.
3.1. Stand van zaken pilot professionalisering lokale omroep
In maart dit jaar is de pilot professionalisering lokale omroepen van start gegaan.
Twintig omroepen doen mee aan de pilot. Doel is om in kaart te brengen hoe professionalisering
van lokale omroepen moet worden vormgegeven. Projecten binnen de pilot zijn gericht
op versterken van de journalistieke capaciteit en verbetering van de lokale journalistieke
infrastructuur. De coronacrisis heeft de zaken voor de pilot veranderd, aangezien
een deel van het geld voor het tweede jaar van de pilot (voorziene start maart 2021)
is aangewend voor het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening. Hiermee leek
een doorgang van het tweede pilotjaar niet mogelijk.
Met de niet bestede middelen uit het Steunfonds uit de periode maart-juli en de inzet
vanuit het weerstandsvermogen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (hierna:
SvdJ) is het gelukt om toch een doorgang van de pilot voor volgend jaar mogelijk te
maken. Voor dit tweede jaar is EUR 2 mln. beschikbaar tegenover de originele EUR 3
mln. Dit betekent dat de keuze is gemaakt om geen nieuwe partijen toe te laten tot
de pilot, maar de pilot met de huidige partijen voort te zetten. Op deze manier kunnen
de huidige partijen zoveel mogelijk impact realiseren met de pilot en kan er zoveel
mogelijk worden geleerd over het professionaliseren van de lokale omroep. De pilot
kan zo goed worden afgerond.
Ondanks de korte looptijd van het eerste jaar van de pilot zijn er al lessen te trekken
uit de eerste maanden. Het SvdJ concludeert onder andere dat een goede journalistieke
basis een voorwaarde is voor professionalisering.
De bevindingen van de pilots worden betrokken bij het bredere traject over de toekomst
van de lokale omroepen, waar ook het adviesrapport van de Raad voor het Openbaar Bestuur
en de Raad voor Cultuur bij hoort, en waarmee ik invulling geef aan de opdracht uit
het Regeerakkoord om mij te beraden op de wijze van financiering en organisatie van
lokale omroepen, waar een volgend kabinet op kan voortbouwen.
3.2. Advies Raad voor het Openbaar Bestuur en Raad voor Cultuur organisatie en financiering
lokale omroepen
Dit kabinet heeft in het Regeerakkoord het belang van ontwikkeling op het terrein
van de lokale media onderkend. Daarom is geïnvesteerd in professionalisering en in
de samenwerking tussen lokale omroepen en de samenwerking met andere partijen in het
bestel. Er is advies gevraagd aan de Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad voor
Cultuur over de toekomst van lokale media.
De raden hebben in een eerste advies ontwikkelingen gesignaleerd op gebied van de
organisatie en financiering van lokale publieke omroepen en de omgeving waarin deze
functioneren. Mijn reactie op dit advies heeft u reeds ontvangen.13
Op 10 november jl. heb ik het vervolgadvies van de raden in ontvangst genomen. Ook
het VNG Expertiseteam Vitalisering Lokale Journalistiek heeft een rapport opgeleverd
over de lokale journalistiek.
De rapporten bevatten analyses van de problematiek van journalistiek op lokaal niveau
en onderstrepen het belang van lokale media. Het is goed dat er gekeken is naar wat
zij nodig hebben om hun taken op lokaal niveau zo goed mogelijk kunnen en blijven
doen. Ik wil mij beraden op een zorgvuldige, inhoudelijke reactie.
Hoofdstuk 4. Journalistiek
Inleiding
Het kabinet hecht sterke waarde aan kritische, onafhankelijke en betrouwbare journalistiek.
Het belang hiervan is groot, zowel voor de informatiepositie van burgers als voor
de democratische samenleving als geheel. Door het werk van journalisten worden burgers
geïnformeerd en kunnen zij een positie innemen in het publieke debat. In dit hoofdstuk
ga ik in op een aantal ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de
journalistieke taak en de maatregelen die het kabinet heeft genomen.
4.1. Inzet middelen onderzoeksjournalistiek
In het regeerakkoord heeft het kabinet aandacht voor onderzoeksjournalistiek. Deze
vorm van journalistiek is «van vitaal belang voor de controlerende taak die de journalistiek
heeft».14 Verhalen boven tafel halen, tegels lichten, burgers informeren: het hebben van een
goede onderzoeksjournalistieke basis op alle niveaus van de samenleving is belangrijk
voor het kunnen voeren van een gedegen publiek debat. Tegelijkertijd zorgen veranderingen
in het medialandschap ervoor dat de onderzoeksjournalistiek onder druk staat. Deze
tijdsintensieve wijze van journalistiek wordt te weinig bedreven als er geen budget
voor is.
Het kabinet stelt daarom jaarlijks EUR 5 mln. ter beschikking via het SvdJ en het
Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (hierna: FBJP). Het SvdJ heeft met dit geld
regelingen in het leven geroepen ter bevordering van de organisatie en infrastructuur
van de onderzoeksjournalistiek, talentontwikkeling en het versterken van de positie
van journalisten tegen bedreigingen. Bij het FBJP worden regelingen uitgevoerd ter
ondersteuning van (freelance) journalisten die individueel of in teamverband werken
aan urgente en actuele onderzoeksprojecten, de ontwikkeling van jonge talenten en
het verdiepen van de expertise van ervaren journalisten. Het is evident dat de middelen
voorzien in een behoefte, er zijn veel journalisten die hiermee aan de slag willen.
De regelingen bij het FBJP en het SvdJ zijn standaard overvraagd. Ik vind het bemoedigend
dat er zoveel partijen zijn die met deze steun aan de slag gaan met onderzoeksjournalistiek
werk.
Zoals toegezegd in de Mediabegrotingsbrief 2020 (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 106), heeft er dit jaar een evaluatiemoment plaatsgevonden over de besteding van de middelen
door beide fondsen. Het doel van dit evaluatiemoment was om gebaseerd op de tot nu
toe bekende informatie de stand van zaken op te maken als het gaat over de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de besteding van de middelen, en daarbij te bezien of eventuele
aanpassingen nodig zijn in de wijze van de besteding, dan wel in de partij die de
besteding uitvoert.
Gebaseerd op de door de fondsen aangeleverde informatie, de continue gesprekscyclus
en de plannen van beide fondsen voor het continueren van de monitoring, is mijn conclusie
dat ik voor nu geen reden zien om de middelen op een andere wijze te besteden, dan
wel de besteding aan andere partijen over te laten. Het voornemen is om het huidige
beleid de komende drie jaren te continueren.
In 2023 zal er een onafhankelijke evaluatie plaatsvinden, waarbij gekeken wordt naar
de opbrengst van de afgelopen jaren, de impact op de sector en de rol van de beide
fondsen daarin. Aan de hand van deze evaluatie wordt een besluit genomen over de besteding
van de middelen in de jaren erna.
4.2. Bedreiging van journalisten en persvrijheid
Journalisten zijn steeds vaker het doelwit van (online) bedreigingen. Soms monden
deze bedreigingen uit in agressie of fysiek geweld. Dit is in alle gevallen verwerpelijk
en onacceptabel. Samen met mijn collega van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV),
neem ik dit onderwerp zeer serieus op. Hierbij werken wij zowel vanuit onze eigen
verantwoordelijkheid als in gezamenlijkheid.
Om de positie van journalisten tegen bedreiging, agressie en geweld te versterken
is het van belang dat werkgevers, de sector zelf en de overheid zowel zelfstandig
als gezamenlijk optrekken. Van zowel publieke omroepen als uitgevers heb ik begrepen
dat zij maatregelen nemen om hun medewerkers bescherming te bieden. Uw Kamer heeft
over dit onderwerp onlangs verschillende Kamervragen gesteld.15 Ik zal deze vragen samen met mijn collega van JenV voorafgaand aan het wetgevingsoverleg
media van 30 november a.s. aan uw Kamer beantwoorden.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid als Minister voor media zet ik ook in 2021 een deel
van de middelen voor onderzoeksjournalistiek in om de positie van journalisten tegen
agressie, bedreiging en geweld te versterken.
Dit jaar is Nederland op 9 en 10 december gastland van de World Press Freedom Conference,
de jaarlijkse UNESCO conferentie om het belang van persvrijheid wereldwijd te benadrukken.
In verschillende landen om ons heen staat de vrijheid en onafhankelijkheid van de
pers onder druk, en helaas zijn wij ook in Nederland niet vrij van incidenten. Met
deze conferentie wordt nogmaals het belang onderstreept dat Nederland hecht aan persvrijheid,
zowel binnen onze grenzen als ver daarbuiten.
Bedreiging en intimidatie van journalisten vindt niet alleen fysiek, verbaal of digitaal
plaats. Dit kan ook op juridische wijze gebeuren, via zogeheten SLAPP-zaken (strategische
civiele procedures met als doel het bewust frustreren van de werkzaamheden van journalisten).
Naar aanleiding van een verzoek van uw Kamer aan de Minister van JenV om te onderzoeken
of wetgeving nodig is om SLAPP-praktijken tegen te gaan, heb ik in navolging op de
navraag door het Ministerie van JenV langs de rechtspraak in 2019, dit jaar aan PersVeilig
en de Balie Persvrijheid gevraagd na te gaan hoeveel SLAPP-zaken gemeld werden door
journalisten. Van hen heb ik begrepen dat van de 105 zaken die bij de Balie Persvrijheid
tot nu toe binnen zijn gekomen, er 8 een SLAPP-zaak betroffen. Bij PersVeilig zijn
dergelijke meldingen niet gedaan. Om een beter zicht te krijgen op de mate waarin
dergelijke zaken voorkomen in Nederland en vooruitlopend op de aankondiging van de
Europese Commissie dat zij in 2021 met maatregelen inzake SLAPP zal komen16, wordt in het voorjaar van 2021 een onderzoek naar de aard en omvang van SLAPP-praktijken
die de journalistieke sector raken gestart.
4.3. Arbeidsmarktpositie journalisten en omroepmedewerkers/makers
De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in den brede staan niet stil. Dit geldt ook voor
de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in het medialandschap. De afgelopen jaren heb
ik uw Kamer meermaals geschreven en gesproken over dit onderwerp. Zo heb ik in mijn
visiebrief aangekondigd dat het kabinet zou bezien of het mogelijk was om makers meer
inspraak te geven. Tijdens het wetgevingsoverleg media van 25 november 2019 (Kamerstuk
35 300 VIII, nr. 142) heb ik uw Kamer toegezegd om een brief te zullen sturen over de ontwikkelingen op
de arbeidsmarkt in het medialandschap, de Fair Practice Code en de cao van cameramensen.
Tijdens dit wetgevingsoverleg diende het lid Kwint c.s. tevens een motie inzake minimumtarieven
in de journalistieke sector in.17
In mijn brief, welke voorafgaand aan het wetgevingsoverleg media van 30 november a.s.
aan uw Kamer verstuurd zal worden, ga ik in op de arbeidsmarktpositie van journalisten
en omroepmedewerkers/makers, alsmede de bredere ontwikkelingen in het medialandschap.
In deze brief ga ik in op de aangehouden moties van het lid Van den Hul (PvdA) uit
het wetgevingsoverleg over de wijziging van de Mediawet 2008 van 4 november 2020.
4.4. Impact Corona
Het belang van onafhankelijke journalistiek is in tijden van de coronacrisis aangetoond.
Journalisten hebben Nederlanders geïnformeerd over wat er speelt in binnen- en buitenland
en programma’s op de landelijke, regionale en lokale omroep vertellen de verhalen
over hoe mensen de crisis beleven en welke initiatieven ze nemen. Goede onafhankelijke
journalistiek onderscheidt zich van partijen die desinformatie verspreiden door het
hanteren van goede journalistieke standaarden.
Hoewel de vraag naar nieuws zelden groter is geweest, hebben de journalistieke bedrijven
en de (publieke) omroepen het óók moeilijk. Er zijn fors minder advertentie-inkomsten
binnengekomen, evenementen kunnen geen doorgang vinden en programma’s en producties
kunnen niet op de gebruikelijke manier worden gemaakt. Dit raakt ook bedrijven die
van de mediasector afhankelijk zijn. Bovenop de generieke steunmaatregelen van het
kabinet is daarom een aantal aanvullende maatregelen genomen. Zo heeft de Regionale
Publieke Omroep EUR 2 mln. beschikbaar gesteld om de regionale en lokale journalistiek
een impuls te geven en heb ik in mijn brief van 7 april jl. een aantal coulancemaatregelen
aangekondigd.18 Als onderdeel daarvan ben ik met de omroepen in gesprek over mogelijkheden om incidenteel
coulant om te gaan met de normen over maximaal aan te houden reserves. De belangrijkste
aanvullende maatregelen licht ik hieronder toe.
4.4.1. Tijdelijk Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening
Het belang van goede informatievoorziening op lokaal niveau is duidelijk gebleken
tijdens de coronacrisis. Mensen stemden af op de lokale tv-zenders en lazen lokale
kranten om aan informatie uit hun directe omgeving te komen.
Om de nood van de lokale informatievoorziening te verlichten en hen te ondersteunen
bij hun cruciale werk, heb ik in april in totaal EUR 11 mln. vrijgemaakt door reeds
voor 2020 gereserveerde middelen in te zetten voor het Tijdelijk Steunfonds voor Lokale
Informatievoorziening. Dit Steunfonds wordt uitgevoerd door het SvdJ. Ik ben hen erkentelijk
voor de samenwerking waardoor het Steunfonds snel kon worden ingericht. Veel huis-aan-huiskranten
en lokale publieke omroepen hebben in het voorjaar (periode 15 maart tot 15 juni)
gebruik gemaakt van de ondersteuning uit het Steunfonds.
Omdat de gevolgen van de coronacrisis zich niet beperkten tot de eerste maanden, is
in mei door het kabinet besloten extra geld beschikbaar te stellen voor de lokale
mediasector om het Steunfonds te kunnen verlengen tot eind 2020. Bovenop de eerder
genoemde EUR 11 mln. is er EUR 24 mln. aan het Steunfonds toegevoegd.19 In totaal is er dus EUR 35 mln. beschikbaar gekomen voor de ondersteuning van de
lokale informatievoorziening tijdens de coronacrisis. Van deze EUR 35 mln. is inmiddels
EUR 28 mln. besteed.
Ook gemeenten hebben hun verantwoordelijkheid genomen en hebben bijvoorbeeld extra
advertentieruimte ingekocht in de lokale krant, om (lokale) overheidsinformatie rondom
corona laagdrempelig te kunnen melden.
Ook in Caribisch Nederland is de mediasector getroffen. In de eerste drie maanden
van de coronacrisis is de mediasector in Caribisch Nederland ondersteund met een pakket
van $ 66.000. Er komt een pakket voor het tweede halfjaar van 2020. Er is een totaalbedrag
beschikbaar gesteld van $ 132.000 als onderdeel van de EUR 24 mln. die aan het Steunfonds
is toegevoegd. Dezelfde partijen als in het voorjaar, te weten kranten, websites,
radio en tv-zenders, kunnen aanspraak maken op de steunmaatregelen uit het tweede
pakket.
4.4.2. Steun aan de landelijke publieke omroep
Het kabinet heeft begin september besloten tot een eenmalige extra bijdrage voor de
landelijke publieke omroep ter hoogte van EUR 19 mln.
Voor de besteding van de middelen heeft de NPO een plan van aanpak bij mij ingediend.
Uitvoering van dit plan heeft bijgedragen aan de realisering van de najaarsprogrammering,
met onder andere nieuws, actualiteiten en kennisprogramma’s en stelt de publieke omroep
in staat om meerkosten bij bijvoorbeeld dramaproducties op te vangen. De facilitaire
sector wordt hiermee ondersteund.
Hoofdstuk 5. Overige onderwerpen mediabeleid
5.1. Minderjarigenbescherming
In mei heeft uw Kamer uitvoerig stil gestaan bij de bescherming van minderjarigen
tijdens het WGO over de implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn door
uw Kamer. Ook heeft uw Kamer eerder dit jaar een evaluatie toegezonden gekregen over
het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). In
deze paragraaf informeer ik u over de gezette stappen.
5.1.1. Implementatie Richtlijn
Het NICAM heeft het afgelopen jaar hard gewerkt aan de implementatie van de herziene
Mediawet, die per 1 november in werking is getreden. Met de nieuwe wet wordt voldaan
aan de Europese richtlijn voor audiovisuele mediadiensten. Nu meer online content
onder de werkingssfeer van de Mediawet valt, wordt de Kijkwijzer online steeds zichtbaarder.
Kinderen kijken steeds meer online: het is een goede zaak voor ouders en opvoeders
dat de Kijkwijzer online steeds zichtbaarder wordt. De Kijkwijzer biedt ouders en
opvoeders een advies, gefundeerd op wetenschappelijke inzichten, om zo een welbewuste
keuze te kunnen maken en ervoor te zorgen dat kinderen niet ongewild geconfronteerd
worden met beelden die mogelijk schadelijk kunnen zijn.
De verplichting om content te coderen en de Kijkwijzerpictogrammen te tonen gaat ook
gelden voor online content die onder toezicht van het Commissariaat staat. Het Commissariaat
werkt nog aan een kader om te bepalen welke online content hier precies onder zal
vallen. Hierbij wordt afstemming gezocht met andere toezichthouders in Europa.
5.1.2. Evaluatie en opvolgende acties
Eerder dit jaar is een evaluatie uitgevoerd naar het NICAM. De evaluatie en mijn reactie
daarop is in mei naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 827, nr. 195). In de evaluatie wezen de onderzoekers op het belang van regelmatige gesprekken
tussen de drie partijen die betrokken zijn bij de bescherming van minderjarigen. De
combinatie van zelfregulering en meta-toezicht door het Commissariaat maakt dat er
goede coördinatie noodzakelijk is tussen het Ministerie van OCW, het NICAM en het
Commissariaat, om de zich ontwikkelende praktijk adequaat te kunnen blijven volgen
en iedere partij zijn rol goed te kunnen laten spelen. En daar wordt werk van gemaakt.
Met een goede werking van de «driehoek» kan de minderjarigenbescherming op het gebied
van audiovisuele content verder worden verbeterd.
5.2. Mediawijsheid
Het kabinet hecht veel belang aan mediawijsheid als set van vaardigheden. Een mediawijze
burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze
burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media.
De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die een groot
deel van de samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online
bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze
samenleving. Het laat zien dat inzet op mediawijsheid cruciaal is in het huidig tijdsgewricht,
denk hierbij aan de huidige coronacrisis en de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor media ondersteun ik het Netwerk Mediawijsheid.
Het is een krachtige netwerkorganisatie, waar nu ruim 1300 partijen bij zijn aangesloten.
De kracht van het netwerk ligt in de kennisdeling en samenwerking. Naar het algemene
publiek wordt kennis op een laagdrempelige manier aangeboden op www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl. Ook worden er (netwerk)evenementen en congressen georganiseerd, al is dat door de
huidige coronamaatregelen wel bemoeilijkt.
De netwerkaanpak is een goede manier om zoveel mogelijk relevante partijen te betrekken.
Het Netwerk kent vijf kernpartners, om zo het Netwerk beheersbaar te kunnen houden.
In EU-verband loopt Nederland voorop. De EU ziet een netwerkaanpak, zoals de Nederlandse,
als aanbeveling aan andere landen om met mediawijsheid om te gaan.
Het Netwerk heeft een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt, waar ik in de Mediabegrotingsbrief
van 2020 al bij heb stilgestaan. Van oudsher was het Netwerk gericht op het bereiken
van een jonge doelgroep, door het bereiken en ondersteunen van onderwijsinstellingen.
Inmiddels is er veel aandacht voor volwassenen en kwetsbaren in de samenleving. In
2021 ziet het Netwerk een accentverschuiving voor zich, met onder meer steviger inzet
op de informatie op de website(s) en een grotere focus op kwetsbaren in de samenleving.
5.2.1. Uitbreiding doelgroepen en ondernomen acties
Door de opname van «digitale geletterdheid» in het nieuwe curriculum20 voor het funderend onderwijs, onderstaat er ruimte voor het verbreden van de doelgroepen
van het Netwerk Mediawijsheid. Het (door)ontwikkelen van lesprogramma’s, zoals MediaMasters
in het primair onderwijs, blijft onverminderd doorgang vinden. Dit lesprogramma wordt
goed beoordeeld door zowel leerlingen als leraren.
Binnen de doelgroep van volwassenen en kwetsbaren ligt de focus nu op ouderen en licht
verstandelijk beperkten (LVB). Voor deze doelgroepen is extra inzet vooral van belang
en wordt nu nog te weinig gedaan.
Dit jaar stond de jaarlijkse Week van de Mediawijsheid in het kader van gezond mediagebruik.
In de coronatijd is dat extra van belang. Mensen brengen nu immers nog meer tijd online
door. Het is goed dat hiervoor aandacht is.
Het Netwerk werkt samen met het Ministerie van BZK op het desinformatiedossier. Het
verhogen van de mediawijsheid onder inwoners, vergroot het kritisch vermogen om informatie
op waarde te schatten. Daarmee wordt de weerbaarheid van de samenleving tegen desinformatie
vergroot. BZK en het Netwerk zijn voornemens een laagdrempelige website over dit onderwerp
op te zetten met het oog op de aankomende Tweede Kamerverkiezingen.
Het Netwerk Mediawijsheid is partij bij diverse andere initiatieven binnen de overheid
en daarbuiten. Een voorbeeld hiervan is de Alliantie Digitaal Samenleven.
5.2.2. Versterken kennispositie
In de vorige Mediabegrotingsbrief kondigde ik al aan dat ik voornemens was de kennispositie
te versterken. Dit jaar zijn daarvoor stappen gezet. De Wetenschappelijke Raad van
het Netwerk Mediawijsheid heeft de opdracht gekregen om in kaart te brengen wat op
basis van wetenschappelijke literatuur gezegd kan worden over de stand van de mediawijsheid
onder de Nederlandse bevolking. Dit onderzoek kan dienen als aanzet voor het blijven
volgen van de relevante ontwikkelingen, bijvoorbeeld door middel van monitoring. Nu
is deze kennis nog niet beschikbaar.
De opdracht zal rond de jaarwisseling worden opgeleverd. Daarna zal ik het onderzoek
aan uw Kamer zenden.
5.3. Evaluatie Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
Zoals aangekondigd in de Mediabegrotingsbrief 2020, wordt dit jaar een evaluatie van
het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (hierna: NIBG) uitgevoerd. Het onderzoek
heeft als doel om de ontwikkeling en uitvoering van de maatschappelijke bijdrage,
taken, functies en doelstellingen van het NIBG te beschrijven en te evalueren. De
oplevering van het eindrapport is voorzien voor het einde van dit jaar. Dit rapport
zal, met een beleidsreactie, worden aangeboden aan uw Kamer.
Hoofdstuk 6. Mediabegroting
Dit hoofdstuk bevat een nadere toelichting op de beschikbare middelen op de Mediabegroting
en de voorgenomen uitgaven. Hierbij wordt rekening gehouden met de verplichte indexeringen
op basis van de Mediawet en met de jaarlijkse aanpassing van de raming van de Ster-opbrengsten.
Het saldo van de beschikbare middelen en de voorgenomen uitgaven bepaalt de verwachte
stand van de Algemene Mediareserve.
6.1. Totaal beschikbaar budget
Artikel 15 van de Rijksbegroting 2021 van OCW (hierna: Rijksbegroting) regelt de bekostiging van het mediabeleid. Deze wordt gevoed
met rijksmiddelen (hierna: OCW-middelen) en de opbrengsten van de Ster-reclame op
de aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep (hierna: Ster-inkomsten).21 De Rijksbegroting vormt de basis voor de mediabegroting in deze brief.
Ten opzichte van de Rijksbegroting 2021 worden er twee mutaties toegepast om tot het
totaal beschikbare budget voor de bekostiging van het mediabeleid op Rijksniveau te
komen. Die mutaties betreffen de toevoeging van de consumentenprijsindexvergoeding
op basis van de meest recente raming van het Centraal Planbureau en een wijziging
in de raming van de Ster-inkomsten voor 2021. Tabel 1 maakt de aansluiting inzichtelijk
tussen de Rijksbegroting voor 2021 en het totaal beschikbare budget op de mediabegroting
voor 2021. Voor het begrotingsjaar 2021 is hiermee een totaalbedrag van EUR 1.055,5
mln. beschikbaar voor de bekostiging van het mediabeleid.
Tabel 1: inkomsten OCW-begroting inclusief consumentenprijsindexvergoeding 2021
Bedragen in EUR 1.000
2021
Stand totale uitgaven van Artikel 15 (Media) van de Rijksbegroting 2021
1.033.170
Mutatie consumentenprijsindexvergoeding 2021
12.995
Aanpassing raming Ster-inkomsten
9.300
Totaal beschikbaar budget Mediabegroting 2021
1.055.465
OCW-middelen1
890.465
Ster-inkomsten
165.000
X Noot
1
Deze post bevat zowel de rijksmediabijdrage als subsidies, opdrachten en bijdragen
aan (inter-)nationale organisaties van de Rijksbegroting. Het aandeel rijksmediabijdrage
bedraagt EUR 879,301 mln.
6.1.1. Raming van de Ster-inkomsten voor de jaren 2020 en 2021
De Ster geeft op basis van de Mediawet jaarlijks voor 15 september een verwachting
van de afdracht van de Ster-inkomsten voor het lopende jaar en het komende jaar.
De Ster gaat bij de verwachting voor 2021 uit van verschillende scenario’s. Ik neem
voor deze mediabegroting 2021 de verwachtingen uit het basisscenario over. Dat betekent
dat ik voor 2021 uitga van een afdracht van EUR 165 mln. Deze verwachting is uiteraard
onder voorbehoud van de ontwikkelingen in de coronacrisis. Het basisscenario gaat
er daarbij vanuit dat de grote evenementen die in 2020 geen doorgang konden vinden,
zoals Olympische Spelen en het Songfestival, in 2021 wel worden uitgezonden door de
publieke omroep.
De raming voor 2021 neem ik over in de eerstvolgende Rijksbegroting. In de Rijksbegroting
wordt op basis van de raming uit 2019 voor 2021 op dit moment uitgegaan van een afdracht
van EUR 155,7 mln. Dit leidt tot de correctie van EUR 9,3 mln. uit tabel 1.
De raming voor het lopende jaar, in dit geval 2020, pas ik niet aan in de Rijksbegroting.
Die raming is niet (meer) van invloed op het budget dat in het betreffende begrotingsjaar
beschikbaar wordt gesteld. Verschillen tussen raming en realisatie worden in het lopende
begrotingsjaar verwerkt via de AMr. Deze brief bevat een raming van de AMr voor 2020
en 2021, daarvoor gebruik ik wel de meest recente raming van de inkomsten voor 2020.
Op basis van de huidige realisaties verwacht de Ster uit te komen op een afdracht
in 2020 van EUR 144 mln. Dat is gezien de impact van de coronacrisis op de inkomsten
in vooral de maanden maart en april van dit jaar een mooi resultaat. De aansluiting
tussen de raming in de Rijksbegroting en de huidige verwachting voor 2020 is zichtbaar
in de tabel van de AMr in de bijlage.
6.2. Uitgaven
De voorgenomen uitgaven voor het mediabeleid voor 2021 zijn in tabel 2 weergegeven.
Deze tabel volgt de indeling van de Rijksbegroting. De middelen die op basis van het
Regeerakkoord en de visiebrief beschikbaar zijn voor onderzoeksjournalistiek en regionale
samenwerking zijn onderdeel van de post subsidies. De opbouw van de tabel en de aansluiting
met de Rijksbegroting wordt hieronder toegelicht.
Kolom «A» van deze tabel geeft inzicht in de uitgaven exclusief de consumentenprijsindexvergoeding
voor het begrotingsjaar 2021.
Jaarlijks vindt een verrekening plaats voor de toegekende bedragen aan consumentenprijsindexvergoeding.
De definitieve hoogte van de consumentenprijsindexvergoeding voor het lopende jaar
wordt ieder voorjaar vastgesteld door de Minister van Financiën op basis van de raming
van het Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan. De mediabegrotingsbrief
kent de consumentenprijsindexvergoeding toe voorafgaand aan het jaar, op basis van
de Macro Economische Verkenningen. Het verschil tussen deze ramingen wordt in het
volgende jaar verrekend. De consumentenprijsindex in het Centraal Economisch Plan
voor 2020 (1,73%) ligt 0,23% hoger dan die van de Macro Economische Verkenningen voor
2020 (1,5%). Dit leidt tot de te verrekenen bedragen in kolom «B» voor 2021. Het subtotaal
in kolom «C» is gelijk aan het beschikbare bedrag in de Rijksbegroting 2021.
Tot slot wordt in kolom «D» de consumentenprijsindexvergoeding voor 2021 vastgesteld,
gebaseerd op de raming die het Centraal Planbureau heeft afgegeven in de Macro Economische
Verkenningen, te weten 1,5%.22 Dit leidt tot de totale voorgenomen uitgaven voor 2021, inclusief verrekening en
consumentenprijsindexvergoeding, in kolom «E».
Tabel 2: Uitgaven mediabegroting 2021
Bedragen in EUR 1.000
(A)
2021 exclusief consumentenprijsindexvergoeding
(B)
Verrekening consumentenprijsindexvergoeding 2020
(C)
Subtotaal = Rijksbegroting 2021
(D)
CPI-bedrag 2021
(E)
2021 Totaal
Landelijke publieke omroep inclusief EUR 40 mln.
790.924
1.501
792.424
10.002
802.427
Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO)
8.544
19
8.564
128
8.692
Regionale publieke omroep
150.508
340
150.848
2.258
153.106
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
23.785
54
23.838
357
24.195
Stichting Omroep Muziek (SOM)
16.758
38
16.795
251
17.047
Commissariaat voor de Media (CvdM)
4.796
11
4.807
72
4.879
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ)
2.226
5
2.231
33
2.265
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)
1.636
4
1.640
25
1.664
Mediawijsheid-expertisecentrum
1.584
4
1.588
24
1.612
Overige bekostiging media (Overige uitgaven mediabeleid)
793
2
795
12
807
Subsidies1
10.661
10.661
N.v.t.
10.661
Opdrachten1
440
440
N.v.t.
440
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties1
63
63
N.v.t.
63
Totaal uitgaven
1.012.719
1.977
1.014.696
13.162
1.027.858
Totaal beschikbaar budget
1.055.465
Mutatie Algemene Mediareserve
27.607
X Noot
1
Dit bedrag wordt geïndexeerd in overeenstemming met de loonprijsopgave. De hoogte
ervan wordt vastgesteld in 2021.
In het vervolg van dit hoofdstuk worden de twee grootste uitgavenposten van de mediabegroting
toegelicht aan de hand van de begrotingen van de landelijke en regionale publieke
omroep.
6.2.1. Budget en begroting landelijke publieke omroep
Op grond van de Mediawet kan de landelijke publieke omroep een beroep doen op het
zogenaamde minimumbudget dat voorafgaand aan het begin van iedere erkenningsperiode
wordt vastgesteld. Dit minimumbudget wordt vervolgens jaarlijks geïndexeerd. Tabel
3 laat zowel het minimumbudget als de toegekende en vast te stellen budgetten zien
gedurende de looptijd van het huidige minimumbudget, 2019–2021. Het bedrag «Toe te
kennen budget landelijke publieke omroep» voor 2021 uit tabel 3 is gelijk aan de som
van posten «Landelijke publieke omroep inclusief EUR 40 mln.» en «Filmfonds van de
omroep en Telefilm (CoBO)» uit kolom E van tabel 2.
Tabel 3: Minimumbudget, toe te kennen budget en vast te stellen budget landelijke
publieke omroep
Bedragen in EUR 1.000
2019
2020
2021
Consumentenprijsindex
–
1,73%
1,5%
Bedragen in EUR 1.000
2019
2020
2021
Minimumbudget landelijke publieke omroep inclusief indexeringen en inclusief Filmfonds
van de omroep en Telefilm (CoBO)
740.156
755.131
768.296
Visiebrief / Motie Pechtold EUR 40 mln. inclusief indexeringen
40.000
40.692
41.302
Subtotaal
780.156
795.823
809.598
Correctie consumentenprijsindexvergoeding
1.174
1.520
Toe te kennen budget landelijke publieke omroep
780.156
796.997
811.119
Dekking aanvullende kosten ESF (dekking vanuit AMr)
12.400
Meerkosten grote sportevenementen (dekking vanuit AMr)
19.836
5.145
Stichting Omroep Muziek (SOM)
16.754
16.746
17.047
Totaal vast te stellen budget landelijke publieke omroep inclusief budget SOM en inclusief
incidentele bijdragen vanuit de AMr
796.910
845.979
833.310
Ik constateer dat de NPO een begroting bij mij heeft ingediend met een hoger bedrag
dan het beschikbare bedrag in deze mediabegroting. Het verschil wordt veroorzaakt
door het feit dat de NPO een andere berekeningswijze van het minimumbudget hanteert.
Hierover heb ik uw Kamer ook in mijn mediabegrotingsbrieven van 2018, 2019 en 2020
geïnformeerd.
Inmiddels heeft de rechtbank uitspraak gedaan in het beroep dat de NPO tegen het bekostigingsbesluit
van 2018 had aangespannen. De rechtbank stelt de NPO hierbij in het gelijk als het
gaat om de uitleg van de Mediawet bij het indexeren van het minimumbudget. Ik ben
over die uitspraak en de financiële gevolgen daarvan met de NPO en de omroepen in
gesprek. Dit wil ik zorgvuldig doen, ook omdat de uitspraak er niet toe leidt dat
er meer middelen beschikbaar komen, de gevolgen moeten binnen de beschikbare middelen
op de mediabegroting worden opgevangen. Toekenning van extra middelen zal daarom ten
koste gaan van de ruimte in de AMr. Omdat ik wel voor 1 december 2020 de budgetten
voor 2021 moet vaststellen, doe ik dat daarom mogelijk voorlopig nog op basis van
de huidige systematiek en de bedragen uit deze mediabegrotingsbrief.
De uitspraak bevestigt de noodzaak van de voorgenomen wetswijziging op dit punt. De
rechter concludeert immers dat de Mediawet indexatie van de Ster-inkomsten als onderdeel
van het minimumbudget voorschrijft, maar dat hier wel de financiële ruimte voor beschikbaar
moet zijn. Is die er niet, dan verwijst de rechter naar de mogelijkheid om het minimumbudget
tussentijds naar beneden bij te stellen. Hiermee leidt deze uitleg van de indexatiebepaling
dus eerder tot conservatiever ramen van het minimumbudget en Ster-inkomsten of een
groter risico op tussentijdse neerwaartse bijstellingen dan tot meer zekerheid voor
de publieke omroep.
In de begroting 2021 van de NPO is verder een bedrag van EUR 5,145 mln. meegenomen23. Dit bedrag is aangevraagd vanuit de AMr voor de voorfinanciering ten behoeve van
het WK Voetbal 2022.24 Ook constateer ik dat de NPO een budget aanvraagt van EUR 17,080 mln. voor de Stichting
Omroep Muziek (hierna: SOM). Ik heb echter voor de SOM een lager budget beschikbaar
van EUR 17,047 mln. Het verschil wordt veroorzaakt doordat de NPO uitgaat van een
consumentenprijsindex 2021 van 1,7%, terwijl de mediabegrotingsbrief 2021 uitgaat
van een consumentenprijsindex 2021 van 1,5%.
Op grond van het voorgaande stel ik het budget voor de landelijke publieke omroep
voorlopig vast op EUR 833,310 mln. voor het jaar 2021. De verdeling van dit bedrag
is inzichtelijk gemaakt in tabel 4.
Tabel 4: Totaal vast te stellen budget landelijke publieke omroep inclusief budget
SOM voor het jaar 2021
Bedragen in EUR 1.000
2021
Budgetaanvraag NPO
Verschil
Totaal toe te kennen budget Landelijke publieke omroep
811.119
818.842
– 7.723
Meerkosten grote sportevenementen NPO
5.145
5.145
0
Budget SOM
17.047
17.080
-33
Totaal vast te stellen budget landelijke publieke omroep inclusief budget SOM
833.310
841.067
– 7.757
Het Commissariaat heeft conform de Mediawet een advies uitgebracht over de begrotingsaanvraag
van de NPO. Dit advies is als bijlage bij deze brief gevoegd25. Het Commissariaat beoordeelt de begroting 2021 van de NPO op onderdelen als positief,
op enkele andere onderdelen is het Commissariaat kritisch. De kritische opmerkingen
zien onder andere op de toegang tot het bestel voor externe producenten en op de transparantie
van onderdelen van de begroting en de budgetaanvraag. Ik neem de aanbeveling van het
Commissariaat om over de opmerkingen met de NPO in gesprek te gaan over, waarbij ik
constateer dat een aantal opmerkingen aansluit bij trajecten die al in gang zijn gezet.
In de genoemde samenwerkingscode die tussen omroepen en producenten wordt afgesloten
worden afspraken gemaakt over de toegang van externe producenten, en in het kader
van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer wordt gewerkt aan meer inzicht in
de begroting en aan het prioriteren van doelstellingen. Ik ben het daarbij met het
Commissariaat eens dat de nieuwe erkenningsperiode kansen biedt om een aantal punten
structureel anders op te pakken.
6.2.2. Budget en begroting 2021 RPO en regionale publieke omroepen
Op basis van tabel 3 is voor de bekostiging van de regionale publieke omroep in 2021
een bedrag beschikbaar van EUR 153,1 mln. Dit bedrag is in tabel 5 uitgesplitst in
de middelen die beschikbaar zijn voor de stichting RPO en de middelen die beschikbaar
zijn voor de regionale publieke omroepen.
Tabel 5: uitsplitsing beschikbare middelen regionale publieke omroep
Bedragen in EUR 1.000
2021
Stg. RPO
855
Regionale publieke omroepen
152.251
Regionale publieke omroep
153.106
De begroting van de RPO als bedoeld in artikel 2.169a lid 1 van de Mediawet is de
begroting voor de uitvoering van de publieke mediadienst op regionaal niveau. Op basis
van artikel 2.170 lid 2 van de Mediawet en artikel 4a van het Mediabesluit wordt de
regionale omroep bekostigd met publieke inkomsten. Daarnaast heeft de regionale omroep
eigen inkomsten, waarvan de inkomsten uit reclame de belangrijkste zijn. De totale
begroting, inclusief de reclame- en overige inkomsten, van de regionale publieke omroepen
neemt in 2021 met EUR 0,2 mln. af ten opzichte van 2020. Er is een dalende trend van
inkomsten uit reclame en er zijn markteffecten vanwege corona. Daartegenover worden
hogere inkomsten uit nevenactiviteiten en programmagebonden bijdragen uit onder meer
fondsen van co-producenten of overige derden geraamd.
Het Commissariaat heeft de begroting 2021 van de RPO en de individuele begrotingen
2021 van de dertien regionale publieke omroepen beoordeeld en mij schriftelijk geïnformeerd
over zijn bevindingen. De brief van het Commissariaat is bij deze brief gevoegd26. Hierna ga ik in op de begroting 2021 van de RPO27 en de begrotingen 2021 van de regionale publieke omroepen en enkele specifieke bevindingen
van het Commissariaat over deze begrotingen.
De RPO heeft een sluitende begroting opgenomen voor zijn werkzaamheden als stichting
in 202128. Deze begroting bedraagt EUR 0,855 mln. De begroting van de RPO bevat een nog verder
dan vorig jaar uitgewerkte samenhangende distributiestrategie. De distributiestrategie
is afgestemd op een analyse van de marktontwikkelingen. Het Commissariaat stelt als
positief dat de RPO in de begroting 2021 meer dan eerdere jaren aandacht besteedt
aan het bereik van de verschillende doelgroepen, waaronder jongeren. Tevens vindt
het Commissariaat dat de samenwerking tussen de landelijke, regionale en lokale publieke
omroepen, in algemene zin, positief is. Het Commissariaat merkt daarbij op dat in
het geval van samenwerking iedere omroep twee randvoorwaarden dient te waarborgen.
Het betreft de randvoorwaarden redactionele onafhankelijkheid en de eigen financiële
verantwoordelijkheid. Daarom ben ik in gesprek met het Commissariaat en de RPO over
het waarborgen van deze randvoorwaarden. In 2021 zullen het monitoren van de prestatieovereenkomst
en de evaluatie van de eerste planperiode van de concessie en de resultaten verwerken
in een verdieping van het concessiebeleidsplan (CBP) voor de tweede planperiode belangrijke
nieuwe aandachtspunten zijn voor de RPO als coördinerend orgaan.
Alle regionale publieke omroepen hebben hun begroting voor 2021 tijdig ingediend bij
het Commissariaat conform de coulancebrieven rond de coronacrisis. In totaal bedraagt
het aangevraagde bedrag EUR 152,251 mln. Het Commissariaat heeft de begrotingen van
de regionale publieke omroepen beoordeeld. Hierbij signaleert het Commissariaat dat
de begrotingen zijn voorzien van een activiteitenplan, waarbij het begrotingsmodel
is toegepast dat in de Mediaregeling 2008 is voorgeschreven. Verder concludeert het
Commissariaat dat de regionale publieke omroepen een grote stap hebben gezet in de
uitwerking van de gezamenlijke doelstellingen. Wel constateert het Commissariaat dat
er verschillen zijn bij de omroepen over de gebruikte stijgingspercentages van de
kosten, met name de loonsom. Ik zal dit punt met het Commissariaat en de RPO bespreken.
In het algemeen zijn er nu twee bewegingen qua uitgaven. De eerste is dat er meer
kosten zijn voor journalistieke inzet en coronaveilig werken. De tweede is dat de
kosten lager zijn doordat evenementen niet doorgaan, tegelijk komt daar vervangende
programmering voor in de plaats. Het effect daarvan zal pas op de definitieve financiële
cijfers 2020 bekend worden. Voor 2021 merkt het Commissariaat op dat de regionale
publieke omroepen een daling van de reclameopbrengst van EUR 3,4 mln. begroten ten
opzichte van de begroting 2020. Omroepen dienen dit financieel zelf op te vangen en
treffen hiervoor maatregelen. In 2021 wordt een negatief resultaat verwacht op totaal
niveau van EUR 0,724 mln.
Aanbodkanalen
In de begroting vraagt de RPO de aanbodkanalen Radio Dreents en Bluesradio Drenthe
voor RTV Drenthe aan. Ook vraagt de RPO de beëindiging aan van het aanbodkanaal Zeeuwse
Top 40 Live Radio van Omroep Zeeland en van het kanaal Klipklar TV van Omrop Fryslân.
6.3. Algemene Mediareserve
Het saldo van de beschikbare middelen en voorgenomen uitgaven bepaalt de verwachte
mutatie in de Algemene Mediareserve (hierna: AMr). De AMr vervult een belangrijke
rol in de bekostigingssystematiek van de mediabegroting. De AMr kan op grond van artikel
2.166 van de Mediawet 2008 gebruikt worden voor de opvang van dalende Ster-inkomsten,
voor bijdragen in reorganisatiekosten als gevolg van overheidsbesluiten en voor financiering
van de door het Commissariaat aan te houden rekening-courantverhouding voor betalingen
aan de instellingen. Tabel 6 geeft de verwachte ontwikkeling van de AMr weer voor
2020 en 2021. Het verschil tussen de begin- en eindstand van 2020 betreft het saldo
van de gerealiseerde en verwachte liquiditeitsmutaties in het huidige jaar. Deze mutaties
zijn nader toegelicht in bijlage 1 van deze brief. Op basis van de verwachte eindstand
van 2020 is vervolgens met inachtneming van de verwachte mutaties in 2021 een inschatting
gemaakt van de eindstand van 2021. Tabel 6 maakt in aanvulling op de verwachte eindstand
van 2020 en 2021 inzichtelijk hoeveel liquide middelen de AMr minimaal moet bevatten
uitgaande van de rekening-courant functie van de AMr. Het verschil tussen de verwachte
eindstand en het minimumniveau wordt ook in tabel 6 vermeld.
Tabel 6: Liquiditeits- en het minimumsaldo van de Algemene Mediareserve
Bedragen in EUR 1.000
2020
2021
Beginstand liquiditeitssaldo Algemene Mediareserve (jaar T)
56.511
38.241
Saldo van alle (verwachte) mutaties
– 18.270
22.462
Liquiditeitssaldo Algemene Mediareserve (ultimo jaar T)
38.241
60.703
Minimumniveau Algemene Mediareserve
8.612
8.663
Saldo Algemene Mediareserve (verschil liquiditeitssaldo en minimumniveau)
29.628
52.040
Slot
Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van en aanvulling
op artikel 15 (Media) uit de Rijksbegroting 2021 van het Ministerie van OCW. Ik kijk
uit naar de bespreking ervan met uw Kamer.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Bijlage 1: Algemene Mediareserve
Deze bijlage geeft een nadere uitsplitsing van tabel 6 van paragraaf 6.3 (Algemene
Mediareserve) van deze brief.
In de onderstaande tabel worden de mutaties van de AMr in 2020 en 2021 getoond, inclusief
de aansluiting op de Rijksbegroting. De post «Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve»
is conform de Rijksbegroting 2021. De mutaties «aanpassing raming Ster-inkomsten 2020»
en «aanpassing raming Ster-inkomsten 2021» is gebaseerd op de door de Ster ingediende
ramingen voor 2020 en 2021 zoals beschreven in hoofdstuk 6 van deze brief. Andere
mutaties betreffen onder anderen een bijdrage aan de grote sportevenementen van de
landelijke publieke omroep en een bijdrage aan de aanvullende kosten van het Eurovisiesongfestival.
Tabel 1: Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2020 en 2021
Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2020 (Bedragen in EUR 1.000)
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2019
56.511
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve volgens de Rijksbegroting 2021
31.618
Aanpassing raming Ster-inkomsten 2020
– 16.200
Grote sportevenementen landelijke publieke omroep overgebleven middelen
– 19.836
Bijdrage aan aanvullende kosten ESF van EUR 12,4 mln.
– 12.400
Uitgegeven i.v.m. Schaderegeling landelijke publieke omroep
– 777
Correctie CPI 2018 (1,6% i.p.v. 1,4%) landelijke publieke omroep
– 1.174
Kosten afwikkeling 2.42-omroepen
– 100
Uitgekeerd aan OHM
– 50
Terugvorderingen frictiekosten en of surplussen regionale publieke omroepen
354
Terugvordering Frictiekosten SOM
248
Niet benodigd deel budget Samenwerkingsprojecten regionale publieke omroep
47
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2020
38.241
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve volgens de Rijksbegroting 2021
18.476
Aanpassing raming Ster-inkomsten 2021
9.300
Grote sportevenementen landelijke publieke omroep overgebleven middelen
– 5.145
Dekking indexering kasschuif van EUR 15 mln. uit de Algemene Mediareserve
– 169
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2021
60.703
Bijlage 2: Spoorboekje
Overzicht uitwerking maatregelen visiebrief
Wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008
Hieronder is een overzicht opgenomen van alle maatregelen uit de visiebrief die in
het wetsvoorstel worden opgenomen.
Tijdpad: het grootste deel van de maatregelen uit de visiebrief is uitgewerkt in een wetsvoorstel29 tot wijziging van de Mediawet 2008. Dit wetsvoorstel is op op 12 november 2020 aangenomen
door de Tweede Kamer.
Versterken van de pluriformiteit
1. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen: in het wetsvoorstel is opgenomen dat omroepen in hun beleidsplan aangeven op welke
manier zij, anders dan door lidmaatschappen, maatschappelijk zijn geworteld.
2. Een betekenisvolle ledenbijdrage: in het wetsvoorstel is de minimum ledenbijdrage verhoogd naar EUR 8,50.
3. Tussentijdse verantwoording over identiteit: in de Mediawet 2008 is al geregeld dat het media-aanbod van een publieke omroep
de missie en identiteit van die omroep weerspiegelt. Hieraan wordt toegevoegd dat
omroepen hierover jaarlijks rapporteren in het bestuursverslag.
4. Het verlagen van de ledeneis: in het wetsvoorstel is geregeld dat de ledeneis voor de omroeporganisaties met een
(vaste) erkenning wordt verlaagd naar 100.000 leden. Voor de omroepen die op dit moment
een voorlopige erkenning hebben, wordt de eis verlaagd naar 50.000 leden.
5. Verhouding garantiebudgetten: in het wetsvoorstel is een nieuwe verhouding voor het verdelen van de garantiebudgetten
van de verschillende groepen omroeporganisaties geregeld. De verhoudingsgewijze verdeling
wordt als volgt: samenwerkingsomroep 3, stand-alone omroep 2, huidig aspiranten 1.
6. Betere benutting buitenproducenten: om het percentage onafhankelijke producties in het Mediabesluit 2008 te kunnen verhogen
naar 25% is in het wetsvoorstel de bandbreedte verruimd. Ook is geregeld dat de bestedingen
voor media-aanbod dat betrekking heeft op sport en media-aanbod dat het karakter van
een spel heeft, voortaan meetellen voor de berekening van het budgetpercentage onafhankelijke
producties.
Flexibeler programmering en distributie
7. Aanpassen verplichting 3 lineaire televisienetten: in het wetsvoorstel is de verplichting voor de NPO om drie lineaire televisienetten
te verzorgen aangepast.
8. NPO Start ook voor de regio: in het wetsvoorstel is geregeld dat media-aanbod van de regionale omroepen voortaan
ook terug te zien kan zijn via NPO Start.
9. Sterke en onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek: in de publieke media-opdracht is verduidelijkt dat journalistiek een specifieke
taak van de publieke omroep is.
Reclameluwe publieke omroep
10. Verkleinen afhankelijkheid van reclame: in het wetsvoorstel is geregeld dat er een wettelijke grondslag is voor het stapsgewijs
reclameluw maken van de kanalen van de NPO. Ook regelt het wetsvoorstel een verbod
op online reclame en reclame rondom kinderprogrammering voor de publieke omroep.
Versterken van de organisatie
11. Rol van het CvO: het CvO krijgt een versterkt adviesrecht bij de vaststelling van het concessiebeleidsplan
en de Prestatieovereenkomst. Ook krijgt het CvO een adviesrecht bij de vaststelling
van de jaarlijkse begroting en programmaplannen.
12. Rol raad van toezicht: in het wetsvoorstel is geregeld dat de raad van toezicht en het CvO overleggen en
dat de raad van toezicht werkt met gevoel voor het krachtenveld waarin de landelijke
publieke omroep functioneert en rekening houdt met de belangen van de publieke omroepen.
13. Integrale verantwoording: de NPO rapporteert op grond van de Mediawet 2008 al over de realisering van de doelstellingen
in zijn jaarlijkse Terugblik. Hieraan is toegevoegd dat verantwoording plaatsvindt
over de doelmatigheid en doeltreffendheid van die realisering.
14. Bundeling van toezicht: in het wetsvoorstel is geregeld dat het toezicht op de Governancecode van de NPO
bij het Commissariaat wordt belegd. Dit omvat het toezicht op de Governancecode en
het Beloningskader Presentatoren Publiek Omroep.
15. Sobere inrichting bestuurlijke organisatie: In het wetsvoorstel is geregeld dat de bestuurlijke inrichting van de NPO, RPO,
landelijke en regionale publieke omroepen sober, doelmatig en evenwichtig is.
Versterken van de regio
16. Regionaal aanbod op landelijk aanbodkanaal: in het wetsvoorstel is de mogelijkheid geregeld voor de regionale omroepen om hun
media-aanbod mede te kunnen ontwikkelen voor de landelijke aanbodkanalen. Dit is een
belangrijke stap richting de realisatie van NPO Regio.
Mediabesluit 2008
Het Mediabesluit 2008 (hierna: Mediabesluit) zal worden gewijzigd om de volgende maatregelen
uit te werken:
17. Verduidelijken taak NOS regionaal nieuws: in het Mediabesluit wordt aan de taken van de NOS ook het verzorgen van regionaal
nieuws toegevoegd.
18. Scherper positioneren NTR: in het Mediabesluit worden de taken van de NTR aangescherpt.
19. Vaststellen percentage onafhankelijke producties op 25%: in het Mediabesluit wordt het percentage voor onafhankelijke producties vastgesteld
op 25%.
20. Uitwerken stapsgewijze afbouw reclame: in het Mediabesluit wordt de stapsgewijze afbouw van het aantal reclameminuten per
jaar verder uitgewerkt met stappen van 1% per jaar
Tijdpad: De wijziging van het Mediabesluit is in voorbereiding en zal na behandeling van het
wetsvoorstel in de Tweede Kamer worden afgerond.
Ministeriële regeling en subsidieregeling
21. Matiging bezoldiging: er wordt een ministeriële regeling opgesteld in overleg met de mediasector waarin
een lager maximumsalaris wordt vastgelegd.
Tijdpad: De regeling is gereed en geconsulteerd bij de betrokken partijen. Het streven is
om deze regeling per 1 januari 2021 in werking te laten treden.
22. Versterking samenwerking regionale en lokale publieke omroepen: er is incidenteel EUR 15 mln. beschikbaar gesteld voor de jaren 2019–2021 voor verdere
versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen. Van
deze middelen was EUR 6 mln. bestemd voor een verkenning naar de mate waarin en de
wijze waarop lokale publieke (streek)omroepen kunnen bijdragen aan de professionalisering
van het lokale omroepveld–en daarmee aan de verbetering van de nieuwsvoorziening op
lokaal (en regionaal) niveau. Op basis van een pilotregeling konden streekomroepen
en lokale publieke omroepen aanvragen bij het SvdJ in dienen. Zo’n EUR 3 mln. is reeds
bestemd voor dit doel. Van de laatste EUR 3 mln. is uiteindelijk EUR 2 mln. herbestemd
voor de COVID-steunmaatregelen voor de lokale mediasector. De verkenning, of pilot,
kan in een iets aangepaste vorm toch doorgang vinden. De overige EUR 9 mln. is bedoeld
voor verdere versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale omroepen.
Van de overige EUR 9 mln. is in 2.020 EUR 4,5 mln. ingezet voor het Tijdelijke Steunfonds
voor Lokale Informatievoorziening in het kader van COVID-steunmaatregelen. De bedoeling
is dat de resterende EUR 4,5 mln. in 2021 wordt ingezet voor de versterking van de
samenwerking tussen de regionale en lokale omroepen. Het overleg daarover met de NOS,
RPO en NLPO is nog gaande.
Onderzoek
Voor een aantal maatregelen geldt dat eerst onderzocht zal worden of en hoe deze maatregelen
verder kunnen worden uitgewerkt.
23. Reguleren van de distributievergoeding: Het kabinet kondigde aan te onderzoeken of de distributievergoeding die distributeurs
aan de NPO betalen voor de doorgifte van zijn diensten gereguleerd kan worden, met
als doel dat de totstandkoming van de vergoeding transparanter wordt en bijdraagt
aan een eerlijke vergoeding voor de publieke omroep.
Tijdpad: Het onderzoeksrapport is op 14 september jl. aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 827, nr. 200) en de beleidsreactie is opgenomen in paragraaf 1.1. van de mediabegrotingsbrief.
24. Het geven van prominence aan apps van de NPO: er zal worden onderzocht of in de wet geborgd kan worden dat de apps van de NPO
een duidelijk zichtbare positie hebben, de zogenoemde due prominence.
Tijdpad: het onderzoek zal eind 2020 worden opgestart.
Concessiebeleidsplan en Prestatieovereenkomst NPO
De volgende maatregelen worden uitgewerkt in het eerstvolgende concessiebeleidsplan
van de NPO en de Prestatieovereenkomst die met de NPO zal worden opgesteld naar aanleiding
van het concessiebeleidsplan van de NPO.
25. Kritische bezinning op kanalen: Hier wordt overleg over gevoerd met de NPO in aanloop naar het concessiebeleidsplan
van de NPO.
26. Ruimte voor omroepen: Ruimte voor interactie met publiek en voor het eigen merk zal worden uitgewerkt
in overleg met de publieke omroepen en de NPO.
27. Meer inspraak makers: hier zal invulling aan worden gegeven door de NPO en de omroepen.
28. Voorwaarden voor NPO Start Plus aanscherpen: dit zal worden meegenomen na de evaluatie van NPO Start Plus. In het concessiebeleidsplan
zal de NPO aangeven op welke manier hij verder wil met NPO Start Plus. Zie paragraaf
2.3. van de mediabegrotingsbrief voor nadere toelichting.
Tijdpad: het concessiebeleidsplan van de NPO is ingediend. Mede op basis van het concessiebeleidsplan
wordt vervolgens (in 2021) een Prestatieovereenkomst voor de duur van het concessiebeleidsplan
gesloten met de NPO.
Versterking Nederlands cultureel audiovisueel aanbod
29. Integratie CoBo met Filmfonds: Uit het advies van de Raad voor Cultuur over de AV-sector volgt dat de positie van
het Nederlandse culturele audiovisuele aanbod dient te worden versterkt. Hierbij gaat
het zowel om de ontwikkeling en productie van Nederlandse dramaseries, films en documentaires
als om toegankelijkheid en zichtbaarheid ervan. Om de publieke middelen die hiervoor
worden aangewend zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten is OCW een traject
gestart, samen met NPO/CoBO en het Filmfonds, onder de noemer «Krachtenbundeling».
Inzet is om voor de volgende concessieperiode tot een convenant te komen tussen de
NPO en het Filmfonds. Het overhevelen van de jaarlijkse OCW-bijdrage van CoBO naar
het Filmfonds is onderdeel van dit traject.
30. Voor specifieke genres (drama, film, documentaires) directe toegang tot de NPO en
een hoger minimumpercentage: Samen met de publieke omroep is een traject gestart om de samenwerking van de buitenproducenten
tot de publieke omroep te verbeteren. Daarbij gaat het om samenwerking, transparantie,
toegang en contractering tussen voornoemde partijen. In het kader van transparantie
wordt onder meer gekeken naar de grondslag van het percentage onafhankelijke producties.
Het streven is om nog dit jaar te komen tot een samenwerkingscode tussen de NPO en
de buitenproducenten.
Implementatie herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn (AVMSD)
31. Beschermen van kinderen: in het wetsvoorstel ter implementatie van de AVMSD worden regels met betrekking
tot bescherming van minderjarigen ook van toepassing verklaard voor online media-aanbod.
Tijdpad: het wetsvoorstel is aangenomen door de Eerste Kamer (Handelingen I 2020/21, nr. 2, item 3). De wet is op 1 november 2020 in werking getreden (Stcrt. 2020, nr. 391).
Samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector
32. Basisnieuwsvoorziening NOS: een aantal mediapartijen werkt met elkaar uit of er een publieke en onafhankelijke
basisnieuwsvoorziening kan worden gerealiseerd.
33. Bundeling Nederlands audiovisueel media-aanbod: een aantal mediapartijen werkt met elkaar uit hoe al het Nederlands media-aanbod
op één platform kan worden aangeboden.
Tijdpad: in juli 2019 is een start gemaakt met een Samenwerkingsagenda tussen publieke en
commerciële mediabedrijven, distributiepartijen en de overheid. Inmiddels is gebleken
dat een herprioritering nodig is van de acties in de Samenwerkingsagenda, dit is mede
ingegeven door de nieuwe realiteit met de coronacrisis. Er is voor gekozen om door
te gaan met de tafels waarop voldoende voortgang is geboekt, waaronder de tafel over
de basisnieuwsvoorziening. De deelnemende partijen blijven elkaar spreken in het kader
van grote strategische thema’s.
Maatregelen die in overleg met de sector worden vormgegeven
34. NPO Regio: Op termijn wordt het derde net omgevormd tot een kanaal waarvan het zenderprofiel
overwegend gericht is op aanbod met een regionaal karakter, NPO Regio.
Tijdpad: Met betrekking tot NPO Regio starten de landelijke en regionale omroepen per 1 januari
2021 met een aaneengesloten blok regionale programmering van twee uur op NPO2, tussen
18.00 uur en 20.00 uur. Dit blok bestaat uit een editie van het NOS Journaal gericht
op regionaal nieuws verzorgd door het reeds bestaande Bureau Regio, aanbod van de
regionale publieke omroepen en programmering met een regionaal karakter van de landelijke
publieke omroepen, al dan niet in coproductie met regionale omroepen. De Kamer is
op 8 juli 2020 per Kamerbrief over dit plan geïnformeerd.
35. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen: er wordt gezocht naar betekenisvolle legitimatiecriteria naast lidmaatschappen die
in zullen gaan bij de erkenningsperiode in 2027.
Tijdspad: er zijn gesprekken gevoerd met onderzoekers en met de beleidsvoorbereiders van de
omroepen. In december zal een eerste expertsessie plaatsvinden. Streven is om een
voorstel voor legitimatiecriteria gereed te hebben in de tweede helft van 2021.
36. Bestuurlijke samenwerking / samengaan NTR en NOS, zonder inhoudelijke fusie: deze maatregel wordt uitgewerkt in overleg met de NTR en de NOS.
Tijdpad: De NTR en de NOS gaan starten met een alliantie.
37. Vergroten doelmatigheid: Het doel is te komen tot een duurzame dekking van het verschil tussen het kostenniveau
en het beschikbare budget van de landelijke publieke omroep. Maatregelen zijn noodzakelijk
vanwege de structurele daling van de Ster-inkomsten sinds 2016. Ten aanzien van besparingen
op overhead baseren de NPO en het CvO zich op een onderzoek dat in 2018 door Boston
Consulting Group is uitgevoerd naar besparingsopties inzake overhead. Met NPO en het
CvO zijn aanvullende besparings- en inkomstenopties verkend. Deze worden door hen
nader onderzocht en uitgewerkt.
Tijdpad:
Naar aanleiding van het advies van de evaluatiecommissie landelijke publieke omroep30 en het rapport «Hilversum in beeld» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 32 827, nr. 180) is de NPO een traject gestart onder de noemer «Doelmatigheid en Transparantie».
Ook de pitchmodule wordt daarin meegenomen.
38. Bundelen inkomstengenererende activiteiten: Onderzoeken van Twynstra Gudde en Ernst & Young constateren dat er sprake is van
vele verschillende inkomstenstromen, maar dat het ontbreekt aan integrale sturing
en beheersing. Dit kan bereikt worden door bundeling van inkomstengenererende activiteiten.
Tijdpad: Hier worden gesprekken met de NPO over gevoerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media