Brief regering : Kabinetsreactie op het verslag van de rapporteurs Commissie LNV bij de Ontwerpbegroting 2021
35 570 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2021
Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2020
Op 6 november 2020 ontving ik het verslag van de rapporteurs van de vaste commissie
voor LNV bij de Ontwerpbegroting 2021 (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 10). Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op de vragen die in bijlage 1 van dit verslag
zijn gesteld. Hierbij heb ik de indeling gehanteerd die u ook in uw verslag heeft
gebruikt.
Aanvullend op de beantwoording van de specifiek gestelde vragen zou ik in algemene
zin graag het volgende toevoegen. Bij de uitbreiding van indicatoren en kengetallen
in de begroting die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden en nog gepland staat naar
de toekomst, is het streven om te komen tot een dekkende set aan indicatoren en kengetallen.
Voor meerdere onderwerpen hebben recent beleidswijzigingen plaatsgevonden waardoor
indicatoren nog in ontwikkeling zijn. Vaak is het ook niet mogelijk om de doeltreffendheid
van uitgaven te vatten in één enkele indicator. Uitgebreide en meer gedetailleerde
beleidsinformatie in de vorm van voortgangs- of monitorrapportages wordt dan separaat
gecommuniceerd aan uw Kamer. Ik zal – in lijn met de systematiek van «Verantwoord
Begroten» – in komende begrotingen meer verwijzingen naar dergelijke rapportages opnemen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Bijlage 1 Beantwoording van de vragen uit de bijlage van het verslag.
I. Vragen over de opzet van de begroting en indicatoren
Vraag 1
Valt voedselkwaliteit volledig onder artikel 21 of zit er in verband met visserij
ook nog een deel onder artikel 22?
Antwoord
Voedselkwaliteit is een breed begrip en is daarom niet als zelfstandig thema ondergebracht
in een afzonderlijk begrotingsartikel. Het merendeel van activiteiten die aan voedselkwaliteit
zijn gerelateerd, bijvoorbeeld voedselveiligheid, voedselfraude, voedselverspilling
en het stimuleren van een duurzaam eetpatroon zijn opgenomen op artikel 21 (onder
integraal voedselbeleid). Tegelijkertijd vallen toezicht en handhaving op het gebied
van veiligheid van de gehele voedselketen, inclusief visserij, onder de taken van
de NVWA. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid voor LNV en VWS. Deze uitgaven voor
LNV worden op artikel 24 geraamd en verantwoord.
Vraag 2
Heeft u naast de in de antwoorden op de feitelijke vragen gegeven indicatoren nog
andere indicatoren in ontwikkeling om in de toekomst op te nemen in de begroting?
Zo ja, welke?
Antwoord
Op dit moment bestaan er geen andere concrete voornemens om nieuwe indicatoren op
te nemen in de begroting 2022 dan de indicatoren die zijn aangekondigd in de brief
van 25 mei jl. (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 74).
Niettemin ben ik van plan om in de voorbereiding van de komende begroting voor het
jaar 2022 te onderzoeken of er nog aanvullende indicatoren en/of kengetallen opgenomen
kunnen worden. Daarbij zal ik in ieder geval de indicatoren betrekken die in de beantwoording
van deze set vragen worden gesuggereerd.
Vraag 3
Kunt u voor de indicatoren en kengetallen benoemd in de tabellen op pagina 8, 9, 10
en 11 de ontbrekende streefwaarden en realisatiecijfers opnemen?
Antwoord
Hierna wordt voor een aantal indicatoren een nadere toelichting gegeven op ontbrekende
streefwaarden of realisatiecijfers. Voor de overige indicatoren is geen aanvullende
informatie voorhanden.
Artikel 21
Antibioticagebruik
De indicator betreft de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij met
als doel verminderen van antibioticaresistentie, een gevaar voor mens en dier. Sinds
2016 is het antibioticabeleid, dat ziet op laag én zorgvuldig gebruik, sectorspecifiek,
waardoor het rekening houdt met de verschillen tussen sectoren en bedrijven en de
diversiteit aan diergezondheidssituaties die ten grondslag liggen aan het antibioticagebruik.
Bij een sectorspecifiek antibioticabeleid horen sectorspecifieke reductiedoelstellingen.
Deze doelstellingen, die vorig jaar zijn afgesproken (Kamerstuk 29 683, nr. 249), hebben de generieke 70% reductiedoelstelling voor de gehele dierhouderij vervangen.
Er is geen generieke streefwaarde meer. Wel zet de overheid onverminderd in op verdere
reductie en verfijning van het gebruik. De Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit
(SDa) rapporteert jaarlijks over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren
in Nederland; uw Kamer wordt hier over geïnformeerd (zie laatste rapportage Kamerstuk
29 683, nr. 252). De gerealiseerde reductie was in 2019 (t.o.v. 2009) 69,6%. Het streven is om antibioticagebruik
verder te reduceren onder andere door middel van de genoemde sectorspecifieke reductiedoelstellingen.
CO2 emissie glastuinbouw
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen bij de LNV begroting 2021 heb ik uw
Kamer toegezegd de Energiemonitor glastuinbouw 2019 van Wageningen Economic Research
(WEcR) met het emissiecijfer 2019 voor het einde van dit jaar toe te sturen.
Artikel 22
«Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied»
De tabellen «Fauna in natuurgebieden op land» en «Fauna in agrarisch gebied» (p.10)
zijn kengetallen die een beeld geven van de feitelijke ontwikkeling van de natuur
in de verschillende gebieden. Hiervoor zijn geen streefwaarden vastgesteld.
Artikel 23
Aandeel technologische landbouwgoederen in de totale landbouwexport
Het betreft hier een kengetal. Er is geen harde normatieve streefwaarde geformuleerd.
Wel is het zo dat in de LNV visie 2030 als doel is opgenomen om de export van groene
technologie en kennis te vergroten. Een (toenemende) verhoging van het aandeel hierin
op de totale landbouwexport is een beleidsmatig gewenste ontwikkeling waarop wordt
gemonitord.
Aantal afgegeven bedrijfsadviezen aan boeren en tuinders gericht op kringlooplandbouw
door bedrijfsadviseurs
Op jaarlijkse basis zal worden beoordeeld hoe de raming van het aantal af te geven
bedrijfsadviezen zich verhoudt tot de streefwaarde aan het eind van 2023. Er zijn
meerdere openstellingsmomenten voorzien van de regeling, waardoor in de tijd beter
inzicht ontstaat in de daadwerkelijke vraag naar bedrijfsadviezen.
Vraag 4
Artikel 21: waarom is de «Maatschappelijke appreciatiescore» vervallen als kengetal?
Antwoord
De maatschappelijke appreciatiescore is vervallen als kengetal in de begroting omdat
het als «los» getal weinig zeggingskracht heeft en bovendien ook niet goed te verbinden
is met de allocatie van middelen in de begroting. Achter deze score gaat echter wel
een uitgebreid en relevant beeld schuil van de (ontwikkeling) van de waardering voor
de verschillende landbouwsectoren, ontleend aan de agrifoodmonitor, (opgesteld door
WUR). De begroting is naar mijn mening niet het juiste instrument om al deze informatie
te ontsluiten. Ik verwijs u daarom naar het rapport.
Vraag 5
Artikel 21: kunt u indicatoren of kengetallen opnemen voor:
• De overgang naar duurzame kringlooplandbouw?
• Agrarisch ondernemerschap en concurrentiekracht?
• Gewasbeschermingsmiddelen?
• Beheer van landbouwbodems?
• Aanpak van droogte?
Antwoord
De overgang naar duurzame kringlooplandbouw
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over mijn streven om de omslag naar kringlooplandbouw
te monitoren aan de hand van een integrale set van kritische prestatie-indicatoren
(veelal op bedrijfsniveau) en beleidsindicatoren. Er bestaat geen afzonderlijke alleszeggende
indicator om de omslag naar kringlooplandbouw vast te stellen. Het gaat om een integrale
samenhangende set van indicatoren en concrete doelen tezamen. Het is mijn voornemen
u in de eerste helft van 2021 een voorstel te doen voor een dergelijke volwaardige
beleidsmonitor voor de kringlooplandbouw. Op dat moment zal ik ook bezien in hoeverre
deze informatie kan worden verwerkt in de begroting, dan wel hoe hier naar kan worden
verwezen.
Agrarisch ondernemerschap en concurrentiekracht
Vorige maand is de agrarische ondernemerschapsagenda naar de Kamer verstuurd. Het
streven is ook op dit thema te komen tot relevante indicatoren of kengetallen. Deze
moeten nog verder ontwikkeld worden. Ditzelfde geldt voor het thema concurrentiekracht.
Op dit moment wordt nagegaan in hoeverre kan worden aangehaakt op data van de OESO
op dit gebied of dat gebruik kan worden gemaakt van kostprijsvergelijkingen.
Gewasbescherming
In september 2020 is het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
vastgesteld en op 4 november 2020 besproken in uw Kamer. Dit Uitvoeringsprogramma
bevat acties die bijdragen aan de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen,
waardoor de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen zal verminderen. Dat zal naar verwachting
ook leiden tot afname van gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen. Om de
voortgang van deze transitie te kunnen volgen, worden indicatoren ontwikkeld en zal
een monitoringsprogramma worden opgesteld. Zodra de indicatoren en het monitoringsprogramma
bekend zijn, zal worden bezien of één of meerdere van deze indicatoren ook passen
in de context van de LNV-begroting.
Beheer van landbouwbodems
Bij duurzaam bodembeheer wordt gestreefd naar een weerbaar en veerkrachtig landbouwsysteem
waarbij zorgvuldig wordt omgegaan met natuurlijke hulpbronnen. Dit is doorvertaald
naar het NPL (Nationaal Programma Landbouwbodems). De kwaliteit van de landbouwbodems
wordt sinds vorig jaar landsdekkend elke vijf jaar gemonitord middels de speciaal
hiervoor door de WUR ontwikkelde BLN-systematiek (Bodemindicatoren van Landbouwgronden
in Nederland). Hierover bent u eerder geïnformeerd via de Kamerbrief d.d. 4 september
2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 79).
Aanpak van droogte
De LNV-begroting noemt onder artikel 21 geen eigen LNV-beleidsindicatoren voor de
aanpak van droogte. De LNV-aanpak kenmerkt zich door het bevorderen van kennis- en
informatieverspreiding en het faciliteren van het handelen van andere partijen (waterbeheerders
en sector). Dit geldt niet alleen voor acute droogtesituaties, maar ook meer in het
algemeen voor het minder kwetsbaar maken van de landbouw voor extreme droogte en andere
extreme weersomstandigheden die samenhangen met klimaatverandering. Aan die inzet
zijn geen programmagelden gekoppeld. De beleidsresultaten worden zichtbaar in de monitoringsgegevens
van o.a. het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en Deltaprogramma Zoetwater.
Vraag 6
Artikel 21: kunt u de indicatoren voor diergezondheid en plantgezondheid aanvullen?
Aangrijpingspunten hiervoor zouden kunnen zitten in de Europese van-boer-tot-bord
mededeling, bij voorbeeld welzijn dieren tijdens transporten, slachthuizen, brandveiligheid,
dierengezondheid
Antwoord
Voor diergezondheid is in de begroting 2021 reeds de indicator «reductie antibioticagebruik
in de dierhouderij» opgenomen. Daarnaast wordt in het jaarverslag van het Diergezondheidsfonds
altijd een uitgebreid overzicht opgenomen van alle verdenkingen en positieve gevallen
per aangifteplichtige dierziekte. De indicatoren «zorg voor jonge dieren» en «verduurzaming
veehouderij», die nog in ontwikkeling zijn, hebben ook een diergezondheidsaspect.
Verdere aanvulling van indicatoren voor diergezondheid is daarom nu niet voorzien.
Op het terrein van de plantgezondheid heeft een interne inventarisatie plaatsgevonden
naar mogelijke indicatoren op basis van beschikbare bronnen. De geïnventariseerde
indicatoren betroffen voornamelijk de onderschepping van schadelijke organismen in
Nederland (gevallen bruin- en ringrot, afgekeurde exportzendingen). Het is echter
de vraag of deze indicatoren daadwerkelijk voldoende zeggen over de effectiviteit
van de inzet van middelen (aan de hand van het aantal onderscheppingen is geen eenduidig
oordeel te vellen over de effectiviteit van de inzet van de middelen). Daarom is er
voor gekozen om verder te zoeken naar indicatoren die, mogelijk in combinatie met
de eerder genoemde indicatoren, een scherper causaal verband leggen tussen de uitkomst
van de indicator en de inzet van middelen. Ik beoog deze nieuwe indicatoren een plek
te geven in de volgende begroting.
Vraag 7
Artikel 21: Kunt u de indicatoren voor voedselveiligheid en -kwaliteit en voor export
van agrarische producten uit Nederland verder aanscherpen?
Antwoord
Voor de indicator voedselveiligheid en -kwaliteit wordt de HACCP-indicator gebruikt.
Deze zegt iets over de mate waarin bedrijven (slachterijen/uitsnijderijen) voldoen
aan HACCP (Hazard analysis and critical control points) en dus hiermee de voedselveiligheid
borgen. Aangezien de HACCP een goede indicatie geeft van de voedselveiligheid, hoeft
deze niet verder aangescherpt te worden.
Wat betreft export van agrarische producten: aanscherping zal de komende periode plaatsvinden,
waarbij aansluiting wordt gezocht bij de inspanningen die het CBS op dit onderwerp
pleegt.
Vraag 8
Artikel 21: Kunt u de indicator «Energie efficiency index Voedings- en genotsmiddelenindustrie»
nader toelichten? Wat is de consequentie van het aflopen van het Meerjarenafspraken
energie-efficiëntie (MJA3)-convenant voor Voedings- en genotsmiddelenindustrie (VGI)
sectoren in 2020?
Antwoord
De «Energie efficiency index» wordt berekend voor alle sectoren die zijn aangesloten
bij het MJA3 convenant, zo ook de Voedings- en Genotsmiddelenindustrie (VGI). De index
wordt voor de VGI berekend aan de hand van de besparing in het energiegebruik door
verbetering van de procesefficiëntie. De percentages zijn berekend aan de hand van
de realisatie van besparingen door de sector van 2005 tot en met 2016.
Het MJA3-convenant loopt eind 2020 af. De deelnemende bedrijven vallen vanaf 2021
onder de bestaande wettelijke plichten waaraan het convenant invulling gaf. Afhankelijk
van het bedrijf kan dit gaan om de energiebesparings- en informatieplicht, de auditverplichting
op grond van de Europese Energie-Efficiëntie Richtlijn, de bedrijfsspecifieke omgevingsvergunning
en in sommige gevallen het ETS. Daarnaast neem de VGI binnen het klimaatakkoord deel
aan de tafel industrie, waar afspraken zijn gemaakt over nieuwe doelstellingen.
Vraag 9
Artikel 21: Kunt u de nieuwe kengetallen voor soja-import nader toelichten? Hoe moeten
deze geïnterpreteerd worden?
Antwoord
Nederland is de belangrijkste importeur van soja in Europa. Het grootste deel daarvan
gaat via Amsterdam en Rotterdam naar het Europese achterland, maar ongeveer 11% hiervan
wordt in Nederland geconsumeerd. Dat gebeurt indirect, via voornamelijk de dierlijke
voeders in melk, eieren en vlees. Deze Nederlandse consumptie wordt ruimschoots afgedekt
door ingekochte duurzaamheidscertificaten Round Table Responsible Soy (RTRS, 15% van
de import) en certificaten als Proterra (nog eens 3%). Alle geïmporteerde soja dat
via het veevoer bijdraagt aan de zuivelproductie is volledig afgedekt door duurzaamheidscertificaten
– dus ook de soja die voor dit doel naar het buitenland wordt geëxporteerd. De overige
soja die wordt geëxporteerd (verwerkt in veevoer en via dat veevoer in eieren en vlees)
voldoet aan legaliteitstandaarden – en is dus legaal geproduceerd – die deels ook
duurzaamheid en ontbossingsvrije productie garanderen. Voor een uitgebreide analyse,
zie de European Soy Monitor: https://www.idhsustainabletrade.com/uploaded/2020/05/IDH-European-Soy-M….
In de tabel hierna staan de sojaproductiecijfers voor de afgelopen drie jaar en hoeveel
daarvan door Nederland werd geïmporteerd.
Oogstseizoenen
Wereldproductie sojabonen (x 1.000 ton)
jaren
Soja import Nederland van buiten de EU in sojaboonequivalenten (x 1.000 ton)
Canada & VS
Zuid & midden Amerika
Overig (+EU28)
Canada & VS
Zuid Amerika1
Overig
2017/2018
127.782
173.140
42.453
2017
2.010
5.136
284
2018/2019
127.932
189.745
43.180
2018
3.081
4.071
302
2019/2020
102.838
191.071
42.968
2019
1.997
4.985
270
1. sojabonen en sojaschroot/sojameel omgerekend naar sojaboonequivalenten.
Bronnen: Eurostat (2020); ISTA Oil World Statistic (2020)
X Noot
1
De landen waarvandaan geïmporteerd wordt: Brazilië, Argentinië, Uruguay, Paraguay.
Vraag 10
Artikel 22: Waarom is het kengetal met het percentage «niet-bedreigde soorten» vervallen?
Antwoord
De betekenis van de indicator «niet-bedreigde soorten» is lastig te interpreteren
omdat er van jaar tot jaar maar kleine verschillen optreden, de onderliggende Rode
lijsten per soortgroep slechts eens in de tien jaar worden opgesteld en de mate van
bedreiging hierin niet wordt uitgedrukt. De nieuwe indicator «Condities doelbereik
Vogel- en Habitatrichtlijn» vervangt deze indicator.
Vraag 11
Artikel 22: Kunt u de indicator «Condities Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)- doelbereik»
overzichtelijker weergeven?
Antwoord
In de begroting is gekozen voor een weergave in een figuur. In tabelvorm is deze als
volgt:
2018
53%
2030 (verwachting)
70%
doel
100%
Bron: PBL Tussenrapportage Natuurverkenning 2050 en brief van 10 juli 2020 gezamenlijk
programma natuur.
Vraag 12
Artikel 24: Wat is de relatie van de opgenomen indicatoren met de doelstellingen van
het artikel? Bent u in dit verband voornemens aanvullende indicatoren op te nemen?
Antwoord
Het kengetal van de NVWA geeft de inzet van de NVWA weer bij het realiseren van de
doelstellingen van dit artikel. Het kengetal van RVO over klanttevredenheid geeft
de waardering aan van de dienstverlening door RVO van de LNV-opdrachten.
II. Vragen Stikstofaanpak
Vraag 1
Kunt u een indicator voor het volgen van de Aanpak stikstofproblematiek opnemen, inclusief
heldere streefwaardes en realisatiecijfers, aansluitend bij het monitorings- en bijsturingssysteem?
Kunt u aangeven wat de te verwachten stikstofreductie is van aangekondigde maatregelen?
Antwoord:
De instrumenten en financiële middelen op de LNV-begroting voor stikstofreductie en
natuurverbetering maken deel uit van het totale pakket aan middelen dat hiervoor beschikbaar
is. De bronmaatregelen hebben betrekking op verschillende sectoren die aan stikstofdepositie
bijdragen en raken daarmee de portefeuilles van verschillende Ministers en begrotingen.
De indicatoren waarmee de realisatie van de omgevingswaarde en de tussendoelen gevolgd
kunnen worden, zullen worden vastgesteld in het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering.
De tussendoelen en het niveau waarop deze worden vastgesteld, moet nog worden bepaald.
Het samenstel van alle bron- en natuurmaatregelen is nodig voor het herstel en de
verbetering van de natuurcondities in de Natura 2000-gebieden. Om zicht te houden
op het tijdig voldoen aan de tussendoelen en de voortgang, wordt tweejaarlijks verslag
uitgebracht over de monitoringsgegevens. De daaruit getrokken conclusies en eventueel
daaropvolgende actualisatie van het programma wordt met een separate rapportage aan
beide Kamers der Staten-Generaal verstuurd, waarmee ze hun controlerende taak kunnen
uitoefenen.
Vraag 2
Verwacht u met dit pakket aan maatregelen de doelstelling op het gebied van stikstofreductie
te realiseren?
Antwoord
Op basis van de doorrekening van het maatregelpakket en de financiële middelen door
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het RIVM is het reductiedoel ambitieus,
maar haalbaar.
Vraag 3
Hoeveel hectares zijn de Natura 2000-gebieden totaal? En hoeveel hiervan hebben stikstofgevoelige
natuur?
Antwoord
De Natura 2000-gebieden omvatten in totaal ruim 2 miljoen hectare, waarvan circa driekwart
zoute wateren. De resterende 570.000 hectare bestaat voor 309.000 ha uit natuur op
het land (inclusief kleine wateren, maar exclusief de grote meren).
Stikstofgevoelige natuur bevindt zich alleen binnen de 309.000 ha en omvat volgens
AERIUS 173.878 ha.
Dit betreft nadrukkelijk alleen de beschermde habitats, dus exclusief overige natuur
binnen de Natura 2000-gebieden (waaronder zich ook veel stikstofgevoelige natuur bevindt).
Vraag 4
Kunt u een reductiepad richting 2030 opnemen in de begroting? Kunt u periodieke subdoelstellingen
benoemen in de begroting? pagina 21/22
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag II-1.
Vraag 5
Hoeveel veehouderijen zullen met de gerichte opkoop veehouderijen rondom Natura 2000-gebieden
opgekocht worden? Hoeveel stikstofreductie wordt hiermee gerealiseerd?
Antwoord
Een grove schatting is dat er met de € 100 miljoen uit de eerste tranche tussen de
40–80 bedrijven kunnen worden opgekocht. Provincies voeren de regeling uit op basis
van een gebiedsproces en te realiseren gebiedsdoelen. Op voorhand is niet aan te geven
waar en welke bedrijven worden opgekocht en welke stikstofreductie daarmee wordt gerealiseerd.
Vraag 6
Hoe gaat u de gerichte opkoop veehouderijen door provincies monitoren?
Antwoord
In samenspraak met de provincies en ondersteund door RVO wordt een monitoringsysteem
uitgewerkt dat eind dit jaar gereed is. Op basis daarvan kunnen we de vinger aan de
pols houden tijdens de rit en in de zomer van 2021 een evaluatie uitvoeren. Mede op
basis van de evaluatie willen we de regeling voor de 2e tranche vormgeven die eind 2021 wordt opengesteld.
Vraag 7
Kunt u borgen dat de veehouderijen gelijk behandeld worden? Kortom dat het voor een
veehouder niet uitmaakt in welke provincie hij gevestigd is.
Antwoord
In de regeling zijn voorwaarden opgenomen waaraan veehouderijen en de opkoop daarvan
moeten voldoen. Die voorwaarden gelden overal en zijn dus voor alle provincies gelijk.
Het proces van aankoop loopt via de provincies, mede op basis van te realiseren gebiedsdoelen.
De provincies bepalen dus uiteindelijk welke bedrijven vrijwillig worden opgekocht.
III. Vragen (herstel van de) Natuur en Biodiversiteit
Vraag 1
Kunt u toelichten wat de samenhang is tussen de verschillende instrumenten die u inzet
voor (het herstel van) natuur en biodiversiteit?
Antwoord
Alle instrumenten op de begroting dragen op hun eigen wijze bij aan het versterken
van de natuur en de biodiversiteit in Nederland. Zie verder de toelichting bij de
verschillende instrumenten.
Vraag 2
Kunt u de precieze verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van het natuurbeleid
tussen het ministerie en de provincies toelichten?
Antwoord
Veel taken in het natuurbeleid zijn gedecentraliseerd naar de provincies. Dit betreft
onder andere de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, het beleid rondom de meeste
Natura 2000-gebieden en het treffen van maatregelen op het gebied van soortenbescherming.
De decentralisatie is ook vertaald in de Wet natuurbescherming, die binnenkort zal
opgaan in de Omgevingswet.
Ook het Rijk houdt een aantal verantwoordelijkheden. Denk aan de stelselverantwoordelijkheid
voor natuur. Die behelst in de eerste plaats dat het Rijk door de instellingen van
de Europese Unie en andere lidstaten kan worden aangesproken op de wijze waarop Nederland
uitvoering geeft aan internationale afspraken. Het Rijk gaat bovendien over zaken
van nationaal, provincie-overstijgend belang en voor de delen van het natuurbeleid
die niet zijn gedecentraliseerd, zoals natuur in de grote wateren.
Provincies en Rijk geven samen invulling aan het natuurbeleid. Dit komt onder andere
tot uiting in onze gezamenlijke ambitie «Nederland Natuurpositief» en in onze gezamenlijke
voortgangsrapportages natuur. De stikstofaanpak versterkt het belang van deze gezamenlijke
verantwoordelijkheid. Zo maak ik in het Programma Natuur afspraken met provincies
over de besteding van de extra natuurmiddelen.
Vraag 3
Wat zijn de concrete en meetbare doelstellingen die u heeft met het natuurbeleid?
Antwoord
Het kabinet streeft naar een op termijn volledige gunstige staat van instandhouding
van soorten en habitats, conform de vereisten van de Vogel- en Habitatrichtlijn van
de EU. Voor dit «VHR-doelbereik» heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een
indicator ontwikkeld, die voor het eerst is opgenomen in de begroting. Deze indicator
geeft het percentage VHR-soorten weer, waarvoor de condities geschikt zijn voor landelijk
duurzaam voorkomen. De indicator is vooralsnog beperkt tot landnatuur en gaat dus
niet over grote wateren of mariene natuur. Deze condities voor het doelbereik van
de Vogel- en Habitatrichtlijn kunnen jaarlijks worden berekend. Zoals weergegeven
in de begroting was het VHR-doelbereik in 2018 53%. Uitvoering van de Natuurpactmaatregelen
kan in 2027 leiden tot een doelbereik van ongeveer 65%. Met de extra middelen voor
natuurherstel en -ontwikkeling, zoals gepresenteerd in het kader van de stikstofaanpak,
mikken we op een doelbereik van minimaal 70% in 2030. Daarbij hebben we gebruik gemaakt
van de «quick scan intensivering natuurmaatregelen» van het PBL, die is meegestuurd
met de Kamerbrief over de lange termijnaanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Naast het VHR-doelbereik wil het kabinet toewerken naar een substantiële verkleining
van de ecologische voetafdruk. De ecologische voetafdruk brengt het areaal tot uitdrukking
dat nodig is voor onze productie en consumptie en is daarmee een indicator voor de
impact van ons land op natuur in binnen- en buitenland. Beleidsmatig wordt er tot
op heden geen eenduidige definitie van de ecologische voetafdruk gehanteerd, omdat
er nog geen overeenstemming is over de beste methode om de voetafdruk te meten. In
het interdepartementale Programma Versterken Biodiversiteit, waarover ik u onlangs
heb geïnformeerd (Kamerstuk 26 407, nr. 136), wordt deze indicator verder uitgewerkt.
Vraag 4
Kunt u in de begroting een concrete indicator opnemen waarmee de voortgang van het
natuurbeleid gevolgd kan worden?
Antwoord
Ja. De nieuwe indicator «Condities doelbereik Vogel- en Habitatrichtlijn» geeft een
goed beeld van de effecten van het natuurbeleid. De condities voor het doelbereik
van de Vogel- en Habitatrichtlijn kunnen jaarlijks worden berekend. Zie voor een antwoord
op deze vraag verder het antwoord op vraag III-3.
Vraag 5
Wat zijn uw concrete en gekwantificeerde verwachtingen over de effecten van de inzet
van de verschillende instrumenten? Weergegeven per instrument.
Antwoord
De verwachte effecten op VHR-doelbereik en het verkleinen van de ecologische voetafdruk
zijn moeilijk vast te stellen voor ieder afzonderlijk beleidsinstrument. De stand
van de natuur wordt naast het rijksbeleid ook beïnvloed door gedecentraliseerd beleid
(zoals de afspraken in het Natuurpact met de provincies) en externe invloeden, zoals
de stikstofdepositie op natuurgebieden en het effect van klimaatverandering. Zoals
gemeld in antwoord op vraag III-4 is het beleid, inclusief de extra impuls voor natuurherstel
en -ontwikkeling, gericht op het realiseren van minimaal 70% VHR-doelbereik in 2030.
Uiteraard kijk ik daarbij kritisch naar de inzet van onze beleidsinstrumenten. Zo
wordt in de recent gestarte beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel natuur (Kamerstuk
31 104, nrs. 8 en 9) de doeltreffendheid en doelmatigheid van de verschillende instrumenten tegen het
licht gehouden. Tevens worden daarbij de witte vlekken in beeld gebracht. Daarnaast
verwijs ik u onder andere naar de eerste twee lerende evaluaties van het Natuurpact
(2017 en 2020) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en naar de Balans voor
de Leefomgeving van het PBL, die iedere twee jaar verschijnt.
Vraag 6
Hoe zal de monitoring van de voortgang van het programma natuur samen met de provincies
eruit zien? Kan de Kamer op een geüniformeerde wijze geïnformeerd worden?
Antwoord
Monitoring is van belang om de uitvoering en effecten van het programma te volgen
en waar nodig bij te sturen. Om de twee jaar zal gemonitord worden op de voortgang
van de maatregelen. Elke zes jaar zal op de effecten en doelbereik gemonitord worden.
Het programma zal opgavegericht werken met een duidelijke termijn voor de uitvoering
van het maatregelenpakket. De middelen zullen middels een specifieke uitkering beschikbaar
worden gesteld. De exacte vormgeving van de sturingsfilosofie inclusief de monitoring
wordt in samenwerking met provincies en terreinbeherende organisaties uitgewerkt als
onderdeel van het uitvoeringsprogramma. Hierover zal de Kamer op uniforme wijze worden
geïnformeerd.
Vraag 7
Op welke wijze worden de eerste activiteiten van de natuurbank geëvalueerd?
Antwoord
De eerste activiteiten van de natuurbank zullen plaatsvinden in de pilot waarvoor
ik Staatsbosbeheer een opdracht heb gegeven. In het document «Onderbouwing en Evaluatie
van het voorstel over de Pilot natuurbank» staat beschreven op welke wijze de pilot
van de natuurbank wordt geëvalueerd. Dit document heb ik u 13 oktober jl. gestuurd
als bijlage van de kamerbrief met de kabinetsreactie op het eindadvies «Niet alles
kan overal» van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Vraag 8
Op welke wijze en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie?
Antwoord
Op basis van de pilot, die uitgevoerd wordt door Staatsbosbeheer, verwacht ik aan
het einde van 2021 de resultaten van een evaluatie. Deze zal ik u sturen.
Vraag 9
Wat zijn de concrete doelstellingen voor de middelen klimaatimpuls natuur en biodiversiteit?
Antwoord
Het gaat hierbij om twee onderdelen uit het Klimaatakkoord: de veenweide-aanpak en
het onderdeel «bomen, bos en natuur».
Voor wat betreft de veenweide-aanpak heb ik de Impulsregeling veenweide ontworpen.
LNV heeft daarvoor € 100 miljoen als eerste tranche beschikbaar gesteld. De regeling
staat nu open voor de provincies, die zelf gezamenlijk ook € 105 miljoen zullen bijdragen.
Doelstelling van deze regeling is het realiseren van 1 Mton reductie broeikasgassen
(CO2-equivalenten) in 2030.
Voor wat betreft het onderdeel bomen, bos en natuur: De bijdrage van het Rijk bestaat
met name uit bijdragen aan bosaanleg ter compensatie van ontbossing in Natura 2000-gebieden,
inrichting met bos op rijksgronden en beheer en herstel van landschapselementen en
agroforestry. De concrete doelstelling voor realisatie van deze drie onderdelen in
2021 is indicatief respectievelijk 145, 145 en 250 hectare. Binnenkort stuur ik u
de toegezegde uitwerking van de Bossenstrategie die ik samen met provincies heb gemaakt.
Mede op basis daarvan zullen de aan dit onderdeel gekoppelde doelen in 2021 nader
worden uitgewerkt en geconcretiseerd.
IV. Vragen over thema uitvoering en toezicht
Vraag 1
Wat zijn de precieze en concrete doelstellingen die u heeft met het artikel 24?
Vraag 2
Kunt u deze doelstellingen tevens benoemen voor de NVWA en het RVO?
Antwoord 1 en 2
De Minister van LNV streeft naar een doeltreffende uitvoering van het agro-, visserij-
en natuurbeleid en een effectief en efficiënt stelsel voor handhaving en toezicht
op deze beleidsterreinen. Deze doelstelling ziet zowel op de werkzaamheden die NVWA
voor LNV verricht, als die van RVO.
Vraag 3
Op welke manier verwacht u deze doelstellingen te realiseren?
Antwoord
Voor zowel de uitvoering van beleid, als voor toezicht en handhaving worden vanuit
het ministerie opdrachten verstrekt aan beide uitvoeringsorganisaties. In de opdrachtformulering
worden tussen beleid en uitvoering afspraken gemaakt over de doelen, middelen, activiteiten
en resultaten.
Vraag 4
Op welke wijze gaat u hierover verantwoording afleggen?
Antwoord
Ten aanzien van de uitgaven op dit begrotingsartikel wordt verantwoording afgelegd
middels het departementale Jaarverslag. Als eigenaar van de NVWA ontvangt u van mij
tevens een aantal aanvullende NVWA-producten, zoals het jaarplan en het jaarverslag.
Verder heb ik afspraken met u gemaakt over een nieuwe opzet van de informatievoorziening
(25 maart 2019). Deze afspraken hebben geleid tot de verantwoordingsrapportage die
ik u op 19 juni jl heb gestuurd (Kamerstuk 33 835, nr. 172). Hierin geeft de NVWA aan de hand van diverse indicatoren inzicht in de resultaten
van het toezicht en de mate waarin bedrijven wet- en regelgeving naleven.
Vraag 5
Wat zijn de concrete ambities voor 2021 voor de door u geformuleerde prioriteiten
voor de NVWA?
• de nationale implementatie van de Europese Diergezondheidsverordening(AHR), de Plantgezondheidsverordening
(PHR) en de Officiële Controleverordening (OCR)
• de versterking van het toezicht door de NVWA op slachthuizen en
• de versterking van het toezicht en de handhaving voor voedselveiligheid en dierenwelzijn.
Antwoord
Mijn ambities voor het toezicht heb ik dit voorjaar verwoord in mijn kaderbrief aan
de NVWA. Over de invulling van deze ambities worden jaarlijks nadere afspraken gemaakt
via het NVWA Jaarplan. Het NVWA jaarplan voor 2021 zal ik eind van dit jaar goedkeuren
en aanbieden aan uw Kamer.
Vraag 6
Wat zijn de concrete ambities voor 2021 voor het RVO en kunt u daarin een prioritering
in aangeven?
Antwoord
RVO streeft naar een doeltreffende en doelmatige uitvoering van alle aan haar opgedragen
uitvoeringsactiviteiten. Dit vertaalt zich bijvoorbeeld in zo laag mogelijke financiële
correcties bij de uitvoering van de Europese Landbouw- en Visserijfondsen. Ook een
EU-conforme uitvoering van het mestbeleid, klimaat-en stikstofbeleid en natuurwetgeving
zijn daar voorbeelden van.
Vraag 7
Kunt u de indicatoren en kengetallen voor artikel 24 concretiseren en uitbreiden aan
de hand van de geformuleerde doelstellingen?
Antwoord:
Dit begrotingsartikel is nieuw en zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld in de beantwoording
van de vragen uit het SO over de jaarverantwoording 2019 van afgelopen juni (Kamerstuk
35 470 XIV, nr. 12), heb ik meer tijd nodig om specifieke beleidsindicatoren en kengetallen te ontwikkelen
om de doeltreffendheid en doelmatigheid van uitvoering, handhaving en toezicht op
deze beleidsterreinen te meten. Deze indicatoren en kengetallen nemen we op in de
ontwerpbegroting 2022.
V. Vragen over de Strategische Evaluatieagenda (SEA)
Vraag 1
Kunt u toelichten hoe het vervolgtraject van de ontwikkeling van de SEA eruit ziet?
Vraag 2
Welke aandachtspunten ziet u hierbij? Kunt u hierbij ook ingaan op de volgende aandachtspunten:
• Consequent nalopen van geplande (instrument) evaluaties op dekkendheid. pagina 22/22
• Het koppelen van de planning aan besluitvormingsmomenten in de beleidscyclus en de
kennisbehoeften.
• Het tijdig geven van duidelijkheid over type synthese onderzoek op de hoofdthema’s.
• Het hoofdthema uitvoering en toezicht toevoegen.
• Meer aandacht voor interdepartementale thema’s en integrale evaluaties hiervan.
Antwoord vraag 1 en 2
De vakdepartementen zijn «volgend» op hetgeen de kadersteller (het Ministerie van
Financiën) over de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) voorschrijft. In de vierde
voortgangsrapportage van de Operatie Inzicht in Kwaliteit zal stil worden gestaan
bij verdere ontwikkeling van de SEA. De Minister van Financiën zal deze voor het einde
van de kabinetsperiode aan de Kamer toesturen. Graag ga ik wel alvast kort in op een
aantal van de door u geadresseerde aandachtspunten. Wat betreft de dekkendheid en
het koppelen van de planning aan besluitvormingsmomenten en kennisbehoefte ben ik
van mening dat «dekkendheid» geen doel op zichzelf is. De inzet van capaciteit en
budget is schaars: binnen het totaal aan beleidsprogramma’s moeten keuzes worden gemaakt.
Overwegingen bij de planning van evaluatieonderzoeken zijn:
• Is er een wettelijke verplichting tot evaluatie?
• Is de evaluatie gevraagd door en/of toegezegd aan de Tweede Kamer?
• Past de geplande evaluatie bij het vergroten van de kennisbehoefte die er op het bepaalde
beleidsterrein nu of in de toekomst is?
• Kan op basis van de geplande evaluaties een beeld worden gegeven op grond waarvan
met het syntheseonderzoek voldoende conclusies te trekken zijn over doeltreffendheid
en doelmatigheid van het beleidsonderdeel?
Wat betreft het type syntheseonderzoek op de hoofdthema’s zal LNV binnen de richtlijnen
blijven die hiervoor bestaan en de Kamer hierover tijdig informeren.
De rapporteurs merken op dat er geen hoofdevaluatiethema uitvoering en toezicht is
opgenomen op de SEA. Ik acht een syntheseonderzoek gebaseerd op onderliggende evaluaties
van uiteenlopende uitvoeringsorganisaties, toezichthouders, het agentschap, ZBO’s
en RWT’s vanwege hun beleidsmatig inhoudelijke verscheidenheid niet zinvol. Daarom
plaats ik deze evaluaties in de SEA onder het beleidsmatig inhoudelijke hoofdthema
waarop ze het meest betrekking hebben.
Vraag 3
Kunt u aangeven op welke manier u de Kamer wilt betrekken bij het verder ontwikkelen
van de SEA en bij het bepalen van logische evaluatiemomenten?
Antwoord
De Kamer kan op verschillende momenten haar invloed uitoefenen op onze departementale
SEA:
• De Kamer kan te allen tijde een verzoek doen om een (onderdeel van) een beleidsterrein
te evalueren en haar wensen duidelijk maken ten aanzien van de Strategische Evaluatie
Agenda.
• De Kamer kan, met verwijzing naar de Motie-Harbersbrieven haar invloed uitoefenen
op de opzet en vraagstelling van de komende syntheseonderzoeken.
Vraag 4
Bent u bereid in de volgende verbeterslag een explicietere koppeling te leggen tussen
de beleidsdoorlichtingen/strategische evaluaties en de beleidsartikelen van de begroting?
Antwoord
Ja. Ik ben bereid om bij de geplande evaluaties aan te geven op welk Begrotingsartikel
dit beleid terug te vinden is.
Vraag 5
Kunt u aangeven welke onderdelen van uw beleid een sterk interdepartementaal karakter
hebben en hoe het interdepartementale overleg verloopt om tot departement-overstijgende
strategische evaluaties te komen?
Antwoord
In bijlage 5 bij de Klimaatnota 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 609) bent u onlangs geïnformeerd over het (interdepartementale) evaluatieplan van het
Klimaatakkoord waarin ook LNV participeert. De doorlichting van het (nationale) klimaatbeleid
is als pilot onderdeel van de Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit(OIIK) en is
momenteel de enige meerjarige interdepartementale evaluatieagenda die er rijksbreed
loopt. Wel voert LNV al evaluaties uit samen met andere departementen. Niet uitputtende
voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld: de geplande evaluatie van het Noordzeeakkoord
in 2023 met IenW, EZK en BZK en de in het Noordzeeoverleg samenwerkende stakeholders.
Met EZK evalueert LNV op het gebied van toegepast onderzoek en de evaluatie van het
Programma naar een Rijke Waddenzee vindt plaats met IenW, de waddenprovincies en andere
opdrachtgevers. Ook op andere beleidsterreinen wordt de samenwerking gezocht of liggen
er potentiële mogelijkheden. Ik kan u toezeggen dat we in de SEA in de Ontwerpbegroting
2022 apart terugkomen op departement-overstijgende evaluaties.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit