Brief regering : Stand van zakenbrief COVID-19
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 713 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 november 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, over de stand van zaken van de ontwikkelingen omtrent het coronavirus.
Het aantal besmettingen ligt nog steeds hoog. De cijfers zijn veel lager dan ze waren,
maar nog veel hoger dan ze moeten zijn. Ook zien we dat het tempo van de daling van
het aantal besmettingen trager is dan een week geleden.
In de ouderenzorg zien we het aantal verpleeghuizen met een besmetting in huis nog
steeds toenemen. En in de ziekenhuizen zal het nog lang duren voor er weer voldoende
ruimte is om alle reguliere zorg te hervatten.
We zitten nu met het gemiddeld aantal landelijk besmettingen in het derde risiconiveau,
namelijk 216 positief getesten per 100.000 inwoners per week. Dat is nog steeds een
hoog aantal besmettingen. We hebben de tweede golf pas echt achter ons gelaten als
we terug zijn op het eerste niveau «waakzaam» in de routekaart. We zijn er dus nog
niet.
Dit betekent dat we nog steeds een beroep moeten doen op ieders uithoudingsvermogen
en dat we ons samen moeten blijven houden aan de maatregelen met het doel om onze
kwetsbaarste mensen te beschermen en te voorkomen dat de zorg overbelast raakt.
Met dit gegeven kan ik helaas nog geen doorkijk geven naar de feestdagen. Hoezeer
ik ook begrijp dat mensen daar erg naar uit zien. Het hangt af van hoe de cijfers
zich de komende weken ontwikkelen en in hoeverre we nieuwe besmettingen weten te voorkomen.
Ik verwacht dat ik begin december, naar verwachting 8 december, meer duidelijkheid
kan geven.
Leeswijzer
In deze brief ga ik in op het huidig epidemiologisch beeld, de OMT-adviezen van 9
en 16 november jl. en de stand van zaken van het maatregelenpakket (paragrafen 1–3).
Vervolgens komen de gecontroleerde teruggang naar niveau 1 (paragraaf 4) en de doorontwikkeling
van het dashboard (paragraaf 5) aan bod en geef ik de huidige stand van zaken van
testen en traceren (paragraaf 6), digitale ondersteuning (paragraaf 7), quarantaine
(paragraaf 8), vaccin (paragraaf 9) en innovatieve behandelingen (paragraaf 10). Daarna
ga ik in op de zorg voor patiënten in de curatieve zorg (paragraaf 11) en de opschaling
van tijdelijke zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis (paragraaf 12). Een hoofdstuk
kwetsbare personen volgt (paragraaf 14), waarna nog enkele overige onderwerpen worden
behandeld (paragraaf 15–19).
Met deze brief voldoe ik aan:
• De toezegging aan het lid Pieter Heerma om de Kamer te informeren over de stand van
zaken rondom de LAMP-test en de ademtest (Handelingen II 2020/21, nr. 20, debat over
de ontwikkelingen rondom het coronavirus) en de aantallen is hiermee afgedaan.
• de gewijzigde motie van het lid Klaver c.s. over uniformering van het bron- en contactonderzoek
bij de verschillende GGD regio’s, met waar noodzakelijk ruimte voor maatwerk(Kamerstuk
25 295, nr. 685).
• De toezegging aan het lid van Van Haga te zorgen dat alle informatie op de site, zowel
die van het RIVM als die van de rijksoverheid, altijd accuraat en openbaar is, zodat
deze voor een ieder is terug te vinden (Handelingen II 2020/21, nr. 20, debat over
de ontwikkelingen rondom het coronavirus).
• De toezegging aan uw Kamer naar aanleiding van de breed aangenomen motie van het lid
Middendorp c.s. dat ik extra inzet op het onderzoeken van de (negatieve) niet beoogde
effecten van CoronaMelder (Kamerstuk 25 295, nr. 511).
• Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Klaver, de toezegging
dat buurthuizen wel als locatie kunnen worden gebruikt voor georganiseerde en besloten
dagbesteding voor kwetsbare personen (Kamerstuk 25 295, nr. 693).
• De toezegging om het vrijwilligersplatform van NLvoorElkaar verder onder de aandacht
te brengen richting ondernemers die hulp willen bieden.
• De motie van het lid Segers waarin het kabinet wordt verzocht in overleg te treden
met landelijke opererende vrijwilligersorganisaties om hen nog beter in staat te stellen
de sociale en praktische gevolgen van de coronamaatregelen op te vangen en te verzachten
(Kamerstuk 25 295, nr. 643).
• (deels) De motie van het lid Van der Staaij c.s., waarin het kabinet wordt verzocht
in samenspraak met gemeenten te bezien hoe (mentaal) welbevinden van mensen kan worden
vergroot (Kamerstuk 25 295, nr. 672).
• De motie van de leden Weyenberg en Veldman waarin het kabinet wordt verzocht reizigers
die in Nederland aankomen uit een COVID-risicogebied (Kamerstuk 25 295, nr. 664) wil ik verplichten een negatief testresultaat te kunnen tonen dat maximaal 48 uur
voor aankomst is afgegeven.
De gewijzigde motie van het lid Van Brenk (Kamerstuk 25 295, nr. 687) welke de regering verzoekt, in samenspraak met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) alles op alles te zetten om werkgevers in de zorg ervan te weerhouden zorgmedewerkers
in te zetten die besmet zijn met het coronavirus door te komen met alternatieven,
• Het verzoek van lid Wilders tijdens het laatste COVID-debat (Handelingen II 2020/21,
nr. 20, debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus), een oproep te doen aan
zorgorganisaties om de overhead, zijnde leidinggevenden en ondersteunende staf, te
vragen om waar het kan de medewerkers op de werkvloer te ondersteunen.
• De toezegging om na te gaan op welke manier we het Samenwerkingsplatform kunnen benutten
om bedrijven proactief besmettingen te laten voorkomen in hun eigen omgeving.
1. Duiding epidemiologisch beeld
Als we kijken naar de cijfers, dan zien we dat we de bocht hebben genomen. De daling
is ingezet, de maatregelen hebben effect. We moeten goed volgen of de daling doorzet.
Want de cijfers zijn wel lager dan ze waren, maar nog veel hoger dan ze moeten zijn.
We moeten dus volhouden, het virus is wijdverspreid en kan – als we verslappen – weer
makkelijk toeslaan.
In de afgelopen week zijn 37.706 nieuwe positieve testuitslagen ontvangen, dit is
er ongeveer 6.000 minder dan de week daarvoor. Van 9 tot en met 16 november zijn er
226.083 personen getest in de GGD-teststraten, dit zijn er minder dan in de week ervoor.
Ook als je kijkt naar de trend van afgelopen weken is een daling zichtbaar. Zo waren
3 weken geleden (26 oktober t/m 1 november) bijna 400 positieve testen per 100.000
inwoners geconstateerd, terwijl dit afgelopen week (9–15 november) nog iets meer dan
200 positieve testen over 7 dagen waren. Het percentage positieve testen is 13,8%
per week, dus aan het dalen. Vorige week was het percentage 14,5% en de week ervoor
16,6%.
Afgelopen week zijn 1496 mensen vanwege COVID-19 op de verpleegafdelingen opgenomen
(volgens Stichting NICE), dit zijn 24 nieuwe opnames minder dan de week daarvoor.
Het aantal opnames op de Intensive Care (IC) bedroeg deze week 224, iets minder dan
de week ervoor, toen er 275 nieuwe opnames werden geregistreerd op de IC. Daarmee
is de bedbezetting nog steeds hoog, maar wel aan het afnemen.
Op 17 november is de nieuwe berekening van het reproductiegetal bekend: 0.89 (waarde
van twee weken geleden). Dit getal geeft de groei van de epidemie van twee weken geleden
(3 november) weer. Ook de R waarde zit dus onder 1, wat aangeeft dat de verspreiding
van het virus aan het afnemen is. Het aantal besmettelijke personen blijft hoog, met
117.905 personen deze week. Dat betekent dat er nog steeds een grote kans is, dat
je besmet wordt door iemand waarmee je in contact komt. Daarom blijft het belangrijk
dat we gezamenlijk blijven volhouden om de basisregels in acht te nemen. Alleen zo
voorkomen we dat het virus weer snel oplaait.
Regionaal beeld
In alle regio’s daalde de incidentie, het percentage positief getesten en het aantal
positieve testen. Per 17 november waren 4 regio’s zorgelijk, 16 ernstig en 5 zeer
ernstig. Er zijn echter grote verschillen tussen regio’s. De regio’s met het laagste
percentage positieve testen waren Groningen, Fryslân, Drenthe (onder de 10%) en de
regio’s met de hoogste percentages waren Rotterdam-Rijnmond, Twente en Zuid-Holland-Zuid
(boven de 16%).
In de regio’s Groningen, Fryslân en Drenthe is het kleinste aantal nieuwe positieve
testen zichtbaar. De regio’s met het hoogste aantal positieve testen per 100.000 inwoners
zijn Rotterdam-Rijnmond, Twente en Zuid-Holland-Zuid, deze regio’s hadden meer dan
300 meldingen per 100.000 inwoners.
2. OMT-adviezen van 9 en 16 november jl.
Het OMT is op 6 november en 13 november bijeen geweest om te adviseren over de situatie
rondom de COVID-19-uitbraak. De adviezen zijn opgenomen in de bijlage (Bijlage Advies
n.a.v 85e en 87e OMT).1, 2
Het 85e OMT-advies beslaat de volgende onderdelen:
1. Quarantaineperiode en testbeleid, inclusief reizigers
2. Resultaten PIENTER-3-onderzoek
3. Uitzondering voor kinderen m.b.t. zingen in groepsverband
Ad1) Quarantaineperiode en testbeleid, incl. reizigers
Het OMT stelt vast dat de compliance met quarantaine in Nederland niet optimaal is,
slechts 50% van de mensen die in quarantaine zouden moeten, geeft aan dat ook te doen.
Van de mensen die uit oranje of rode gebieden naar Nederland komen, geldt dat slecht
voor circa 25%. Het verkorten van de quarantaine kan bijdragen aan de compliance.
Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 8, quarantaine.
Op dit moment is alleen de PCR-test gevalideerd voor testen van asymptomatische personen.
De PCR-testcapaciteit heeft de afgelopen tijd onder druk gestaan, er lijkt nu ruimte
te komen om deze ook voor asymptomatische personen in te zetten. Mede gezien de huidige
testcapaciteit, acht het OMT het verantwoord om een PCR-test aan te bieden op de vijfde
dag na het laatst mogelijke blootstellingmoment, of later al naar gelang iemand later
als nauw contact is getraceerd. Een negatief geteste persoon op dag 5 na het laatst
mogelijke contact met de index kan dan uit quarantaine, mits deze persoon alert blijft
op het ontstaan van klachten. Als deze klachten zich alsnog voordoen, moet deze persoon
zich onmiddellijk opnieuw laten testen. Deze gewenste alertheid geldt voor de periode
tot 14 dagen na dat laatste blootstellingsmoment.
Voor personen die contact hebben met kwetsbare personen met een verhoogd risico op
complicaties geldt, dat zij deze contacten gedurende de gehele tien dagen vermijden,
onafhankelijk van een negatieve PCR-testuitslag. Voor personen die werkzaam zijn in
de zorg geldt, dat zij na een negatieve PCR-testuitslag van persoonlijke beschermingsmiddelen
gebruik dienen te maken, tot ten minste tien dagen na het laatste mogelijke contact,
mits zich geen klachten voordoen. Voor deze twee categorieën van personen zal het
OMT in een vervolgadvies een verdere uitwerking geven (zie onder 87e OMT-advies).
Bovenbeschreven beleid kan in alle GGD-regio’s waar de test- en BCO-capaciteit op
orde is, worden voorbereid en uitgevoerd. Daarnaast is het raadzaam in enkele GGD-regio’s
de performance van (antigeen)sneltesten bij personen zonder klachten in vergelijking
met de PCR te onderzoeken om tot een validatie-advies te komen m.b.t. het gebruik
van deze sneltesten als alternatief voor de PCR voor het testen van asymptomatische
personen tijdens de quarantaineperiode. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 6,
testen en traceren.
Het OMT adviseert de mogelijkheid voor het eisen van een negatieve testuitslag bij
binnenkomst in Nederland voor alle reizigers (zowel van terugkerende Nederlanders
als buitenlandse bezoekers aan Nederland) uit oranje of rode gebieden, te verkennen.
Dit komt aan de orde in de paragraaf 6, testen en traceren.
Ad 2) Resultaten PIENTER-3-onderzoek
Het OMT heeft kennisgenomen van de resultaten van de PIENTER Coronastudies. Het percentage
mensen met antistoffen in het bloed (seroprevalentie), is gestegen van 2,8% in april,
naar 4,5% in juni en verder naar 5,1% begin oktober. Zes maanden na infectie waren
bij 94% van de deelnemers met een doorgemaakte infectie bij wie antistoffen aangetoond
waren, nog steeds deze antistoffen (IgG) detecteerbaar. Deze antistoffen vertoonden
tevens een stijging in het vermogen tot binding aan het virus. Dit zijn gunstige resultaten.
Ad 3) Uitzondering voor kinderen m.b.t. zingen in groepsverband
In het OMT-advies van 2 november jl. is geadviseerd zingen in groepsverband in welke
context dan ook af te raden. Hieronder viel ook zingen op scholen en kindercentra.
Het OMT komt op dit advies terug voor wat betreft zingen door jonge kinderen. Omdat
kinderen zelf weinig ziek worden van COVID-19 en weinig bijdragen aan de verspreiding
van het virus, is het OMT van mening dat voor kinderen t/m 12 jaar een uitzondering
kan worden gemaakt op de regel «zingen in groepsverband». In paragraaf 3, maatregelen
wordt beschreven hoe het kabinet om gaat met het OMT-advies ten aanzien van zingen
in groepsverband.
BAO-advies
Het BAO omarmt het advies over testen om de quarantaine te verkorten. Het is daarbij
belangrijk dat er meteen voldoende capaciteit is en dat dit ook blijvend is. Er moet
ook rekening worden gehouden met uitvoeringsaspecten. Snelheid is van belang, maar zorgvuldigheid is nog belangrijker.
Ten aanzien van het advies over reizigers, adviseert het BAO te zorgen dat men dit
niet op gaat vatten als een aansporing om te gaan reizen. Dit vergt goede communicatie.
Het BAO is ook van mening dat het goed zou zijn als reizigers met een bewijs van een
negatieve test terugkomen.
Het BAO neemt kennis van de resultaten van het Pienter onderzoek en is het eens met
de uitzondering voor kinderen m.b.t. het zingen in groepsverband
Het 87e OMT-advies bestaat uit de volgende onderdelen
1. Vraagstukken omtrent verloop van de epidemie
2. Strategie van afschalen
3. Tijdelijke versoepeling van maatregelen tijdens de feestdagen
4. Diverse facetten van het testbeleid
Ad1) Vraagstukken omtrent verloop van de epidemie
Uit het beloop van de ziekenhuisopnames, ziekenhuisbezetting, IC-opnames en IC-bezetting
blijkt enig effect van de maatregelen genomen op 28 september en blijkt het verwachte
effect van de maatregelen genomen op 13 oktober. Het OMT ziet geen noodzaak om het
pakket maatregelen van 13 oktober jl., vanaf 18 november aan te scherpen.
Ad2) Strategie van afschalen
In het OMT is de-escalatie in brede zin besproken, waarbij de geleerde lessen van
het afschalen na de eerste golf en het ontstaan van de tweede golf zijn betrokken.
Het OMT constateert dat de daling van het aantal besmettingen en de R-waarde nog onvoldoende
zijn om nu al over te gaan tot een afschaling. Het OMT benoemt met welke aspecten
rekening moet worden gehouden bij het afschalen van maatregelen. Hierbij gaat het
bijvoorbeeld om basismaatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te
controleren zonder het tot een volgende golf te laten komen. Verder gaat het om communicatie
over de maatregelen. In paragraaf 4 komt aan de orde hoe gecontroleerd kan worden
teruggaan naar niveau 1 – «waakzaam».
Op dit moment kunnen nog geen definitieve signaalwaarden worden gegeven. Hiervoor
zullen aanvullende berekeningen moeten plaatsvinden en moet duidelijk worden hoe deze
zich verhouden tot de signaalwaarden die gebruikt werden voor de escalatie. Dit wordt
verder uitgewerkt en zal in een volgend OMT terugkomen.
Ad3) Tijdelijke versoepeling van maatregelen tijdens de feestdagen
Het OMT benadrukt dat het versoepelen van maatregelen rond de feestdagen een risico
op nieuwe besmettingen met zich meebrengt. De Rt is weliswaar gedaald, maar het totaal
aantal besmettelijke mensen (prevalentie) is nog onvoldoende gedaald om een versoepeling
van maatregelen af te kondigen. Een besluit over al dan niet tijdelijke afschaling
van maatregelen tijdens de feestdagen blijft daarom een politieke afweging. Als gekozen
wordt voor versoepeling tijdens de feestdagen, is te overwegen een aantal regels in
acht te nemen om dit met zo min mogelijk risico te laten verlopen. Het OMT denkt daarbij
aan het uitsluitend vieren van de feestdagen in huiselijke kring, met een beperking
van het aantal gasten per dag, consistent met een eerder gehanteerd aantal mensen,
bijvoorbeeld 6. In paragraaf 4, wordt kort ingegaan op de feestdagen.
Ad4) Diverse facetten van het testbeleid
Ten aanzien van testen van kinderen t/m 12 jaar, adviseert het OMT, op basis van de
meest recente epidemiologische informatie (incidentie in de leeftijdsgroepen, vindpercentage
in BCO en clusteridentificatie), dat het verantwoord is om voor kinderen t/m 12 jaar
een afwijkend test- en thuisbeleid aan te houden. In paragraaf 6, testen en traceren
komt dit nader aan de orde.
Ten aanzien van testen van zorgmedewerkers in quarantaine, zal het beleid door het
RIVM worden uitgewerkt en, na overleg met diverse partijen, waaronder Verenso en de
FMS, tijdens een volgend OMT worden gefinaliseerd.
Ten aanzien van hertesten van personen uit risicogroepen na een negatieve antigeentest,
geeft het OMT aan dat gevalideerde antigeensneltesten toegepast kunnen worden bij
personen met klachten die op COVID-19 kunnen wijzen. Het is van belang dat er in de
patiëntinformatie ook aandacht wordt besteed aan de betekenis van een negatieve uitslag
van de antigeensneltest. Hierin moet worden vermeld dat voor zorgmedewerkers en personen
uit medische risicogroepen een hertest met PCR wordt geadviseerd bij een negatieve
antigeentest. In paragraaf 6 wordt hierop nader ingegaan.
Een aantal aanvullende vragen in het kader van het testbeleid, zoals grootschaliger
en frequenter testen, ook van mensen zonder klachten of zonder bewezen contact met
index en de inzet van antigeentest, in plaats van PCR of LAMP voor het testen van
mensen zonder klachten uit BCO/Coronamelder, komt in een volgend OMT aan de orde.
BAO-advies
Het BAO onderschrijft de analyse van het OMT dat de prevalentie nu nog onvoldoende
is gedaald om tot versoepeling van maatregelen over te gaan. Het BAO is van mening
dat volhouden van de maatregelen belangrijk is, maar dat tegelijkertijd perspectief
bieden ook van belang is voor mensen om vol te kunnen houden. Er wordt aangegeven
dat het goed is gedragsonderzoekers te betrekken om na te gaan wat de behoefte van
mensen is en zo te bezien of dat wat mensen graag willen, ook op een veilige manier
kan. Als er nagedacht wordt over mogelijkheden rond de kerst, is het BAO van mening
dat in de communicatie helder moet zijn dat hoe meer ruimte er komt, hoe langer de
staart van de epidemie wordt. Het BAO steunt derhalve het advies van het OMT om zeer
beperkt versoepeling toe te staan tijdens de kerstdagen en oud en nieuw.
Het BAO onderschrijft op basis van de geleerde lessen, het advies van het OMT t.a.v.
de systematiek van afschaling.
Ten aanzien van antigeentesten onderschrijft het BAO het advies van het OMT dat de
zekerheid van een aanvullende PCR test alleen nodig is voor mensen die zelf heel kwetsbaar
zijn, omdat het voor hen gevolgen voor de behandeling heeft, en voor zorgmedewerkers.
3. Maatregelen
Maatregelenpakket vanaf donderdag 19 november
Zoals in de Stand van zakenbrief COVID-19 van 4 november jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 688) is aangegeven zal het tijdelijke aanvullende pakket maatregelen aflopen op woensdag
18 november 23.59 uur. Concreet maakt dit dat de maatregelen zoals beschreven in mijn
voortgangsbrief Covid-19 dd. 14 oktober (Kamerstuk 25 295, nr. 656) weer van kracht zullen zijn.
Dat betekent dat ten opzichte van de afgelopen twee weken, met de anderhalve meter
in acht genomen, weer iets meer mogelijk wordt. Je mag bijvoorbeeld thuis weer maximaal
één groep van maximaal drie personen per dag ontvangen, in plaats van twee personen.
De groepsgrootte binnen en buiten is weer maximaal vier personen in plaats van twee.
Theaters, zwembaden en bioscopen kunnen weer open waarbij een maximum van 30 personen
per ruimte geldt. En ook de musea en bibliotheken, pretparken en dierentuinen kunnen
weer open. Met alle geldende voorwaarden en restricties voor afstand houden, triage
en verplicht reserveren.
Het betekent ook dat we per donderdag 19 november 00.00 uur teruggaan naar de strikte
beperkingen die we sinds 13 oktober kennen, waaronder de sluiting van eet- en drinkgelegenheden,
sporten boven de 18 alleen op anderhalve meter en met maximaal vier personen, geen
publiek bij sportwedstrijden, een alcoholverbod buiten en in winkels en hotels tussen
20.00 uur en 07:00 uur. En het dringende advies om niet naar het buitenland te reizen,
tenzij dat strikt noodzakelijk is en thuis te werken, tenzij het echt niet anders
kan. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar bovengenoemde brief van 14 okt jl.
Gegeven de huidige situatie – met nog steeds een hoog aantal besmettingen – is het
noodzakelijk de maatregelen van 13 oktober te continueren. Dit is in lijn met het
advies dat het OMT hierover geeft. Er blijven veel beperkingen in stand. Dit vraagt
voortdurende en langdurige offers van ons allemaal. We worden beperkt in ons persoonlijke
leven en contacten met anderen en veel sectoren worden hard getroffen. Voor veel mensen
brengt dit onzekerheid mee over het voortbestaan van hun bedrijf of het perspectief
van hun baan. Het is een zware tijd, maar we moeten volhouden om de tweede golf het
hoofd te bieden én een derde golf te voorkomen.
Bij de uitwerking van de 13 oktober-maatregelen en de ervaringen bij de invoering
van dit pakket bleek dat deze maatregelen op een aantal punten verduidelijkt of verbeterd
moesten worden. Dit heeft er toe geleid dat we de volgende wijzigingen in het pakket
van 13 oktober hebben doorgevoerd:
De uitzonderingen op de algehele sluiting van eet- en drinkgelegenheden worden uitgebreid
met:
• Zorginstellingen voor patiënten en bezoekers van patiënten.
• Afhaalfunctie in pret- en dierenparken.
• Andere locatie (dan uitvaartcentra) waar een uitvaartplechtigheid plaats vindt.
• Een locatie waar besloten en georganiseerde dagbesteding plaatsvindt voor kwetsbare
groepen.
Voor gezamenlijk zingen of schreeuwen gelden preciezere regels. Professionele zangers
zijn uitgezonderd van het verbod, als ook kinderen tot en met 12 jaar en zang als
onderdeel van de belijdenis van godsdienst of levensbeschouwing en betogingen en vergaderingen
als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Het maximumaantal van 30 personen per ruimte blijft gelden. In de uitzonderingen hierop
vindt een tweetal verhelderingen plaats. De eerste is dat «jeugdvereniging voor jeugd
tussen 0 tot 18» wordt gespecificeerd in «gebruik van gebouwen voor scouting-, cultuur-,
kunst-, sport-, en andere georganiseerde jeugdactiviteiten voor personen tot en met
17 jaar». Daarnaast wordt voor uitvaartplechtigheden een maximum van 100 aanwezige
personen gesteld.
De maximale groepsgrootte bij groepsvorming is vier. In de uitzonderingen hierop zijn
er drie wijzigingen. De eerste is dat dit maximum niet geldt voor een bijeenkomst
die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een rechter of een officier van justitie
in de uitoefening van zijn ambt of die dient ter behandeling van een bezwaar of administratief
beroep. De tweede is dat de uitzondering die geldt voor personen die deelnemen aan
activiteiten van jeugdverenigingen tot en met 17 jaar wordt verbreed met personen die deelnemen aan activiteiten van
jeugdorganisaties tot en met 17 jaar. Ten derde wordt de bestaande uitzondering op de maximale groepsgrootte
tussen functionarissen en degene jegens wie deze persoon zijn taak uitoefent nader
gepreciseerd en worden ook zij die werkzaam voor een andere organisatie voor de tenuitvoerlegging
van straffen of in de vitale asielketen uitgezonderd.
Tenslotte hebben we twee uitzonderingen toegevoegd op de anderhalve meter maatregel.
Allereerst worden zorgvrijwilligers en andere mensen die bij de uitvoering van hun
werk de anderhalve meter afstand niet kunnen houden uitgezonderd. Daarnaast zijn ook
personen die een onderwijsactiviteit in het voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs
of hoger onderwijs verzorgen dan wel daar aan deelnemen voor zover deze werkzaamheden
niet op gepaste wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand,
en voor de beroepsmatige werkzaamheden, waartoe de betreffende leerlingen of studenten
worden opgeleid, uitgezonderd van de veilige-afstandsnorm.
Tijdelijke wet maatregelen COVID-19
Ook wil ik u inlichten over de voortgang van de regelingen ter uitvoering van de Tijdelijke
wet maatregelen COVID-19 (Kamerstuk 35 526). Er zijn vijf regelingen in voorbereiding. Deze regelingen zijn op 28 oktober 2020
gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en ter consultatie voorgelegd aan verschillende (advies)organen, bestuurlijke partners
en andere instanties. Twee van de vijf regelingen betreffen Europees Nederland: de
Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 en de Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen
COVID-19, waarin verschillende verplichtingen ten aanzien van mondkapjes zijn opgenomen
ter omzetting van het nu geldende dringend advies. De eerstgenoemde ministeriële regeling
bevat geen nieuwe maatregelen, want het is een zo veel mogelijk beleidsneutrale omzetting
van de geldende noodverordeningen. Op onderdelen zijn tekstuele aanpassingen aangebracht
voortvloeiend uit de tekst van de wet, bij voorbeeld daar waar het gaat om de definities
die de wet hanteert. De andere drie regelingen bevatten maatregelen die genomen kunnen
worden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Vanwege de uiteenlopende
situaties op de eilanden en de nodige flexibiliteit is er voor elk eilandgebied een
afzonderlijke regeling opgesteld. Deze regelingen zijn in overleg met de gezaghebbers
tot stand gebracht en zijn in de week van 2 november ter consultatie voorgelegd aan
de eilandsraden, de lokale handhavers en de lokale gezondheidsdiensten.
Wij verwachten dat de vijf regelingen donderdag 19 november a.s. kunnen worden vastgesteld
en aan u en de Eerste Kamer kunnen worden overgelegd in het kader van de wettelijke
nahangprocedure (artikel 58c, tweede lid, Wpg). Als deze wettelijke procedure is doorlopen
zetten wij het proces van gelijktijdige inwerkingtreding van de wet, de algemene maatregel
van bestuur over de veilige afstand en de ministeriële regelingen in werking. De voordracht
voor het inwerkingtredingsbesluit van de wet wordt dan onmiddellijk na afloop van
de nahangperiode aangeboden aan het Kabinet van de Koning. Ik verwacht dat ondertekening
van het koninklijk besluit en contrasignering in dat geval tijdig kan plaatsvinden.
Door middel van een spoeduitgifte van het Staatsblad op maandag 30 november kan ons
streven dat is gericht op inwerkingtreding per 1 december gerealiseerd worden.
Zicht op en inzicht in het virus
4. Gecontroleerd terug naar niveau 1 – «waakzaam»
Op 4 november jl. hebben we een tijdelijke verzwaring van de gedeeltelijke lockdown
afgekondigd om het virus hard te raken. Deze landelijke maatregelen zijn genomen omdat
de druk op de zorg te hoog werd en omdat we een versnelling wilden aanbrengen in de
daling van de cijfers. De effecten van dit pakket zullen de komende weken zichtbaar
worden. Op basis van de laatste inzichten verwacht het RIVM dat we met de tijdelijke
verzwaring 670 opnames op de ziekenhuisopnames, waarvan 110 IC opnames, zullen vermijden.
Het doel van de maatregelenpakketten in de bestrijding van de epidemie is dat het
aantal contactmomenten vermindert en dat daarmee heel Nederland weer in risiconiveau 1
(«waakzaam») komt. Wanneer we dat niveau bereikt hebben zal echt afhangen van hoe
we het de komende weken doen. Als het aantal besmette mensen blijft dalen, hopen en
denken we half december een eerste voorzichtige tussenstap te kunnen zetten. Voorwaarde
daarvoor is dat we in ieder geval binnen de signaalwaarde van risiconiveau 2 moeten
zitten. Het einddoel is heel Nederland weer in risiconiveau 1, dat hopen we dan de
tweede helft januari te bereiken.
Gecontroleerd teruggaan naar niveau 1 moet geleidelijk plaatsvinden. De maatregelen
die gelden zodra we weer in niveau 1 gelden moeten zorgen voor een situatie die op
lange termijn houdbaar is voor de zorg, de epidemie terugdringt én tegelijkertijd
ook houdbaar is voor de samenleving. De weg terug nemen we samen, solidariteit tussen
de regio’s. De nu geldende maatregelen worden alléén als het in heel Nederland goed
genoeg gaat, versoepeld. Belangrijke criteria die hierbij een rol spelen zijn het
aantal positief geteste personen, het aantal ziekenhuisopnames en IC-opnames, een
effectief BCO, het reproductiegetal dat lange tijd onder de 1 zal moeten zijn en de
situatie in de verpleeghuizen. Op dit moment buigt het OMT zich over de hoogte van
de signaalwaarden. Daarover zal het OMT een advies uitbrengen.
Afgelopen zomer hebben we veel lessen geleerd over de bestrijding van de epidemie.
Deze nemen we mee in de aanpassing van de routekaart. Een aantal lessen zijn: In de
lagere risico niveaus moet een voldoende stevig pakket aan maatregelen gelden om oplaaien
van het virus te voorkomen. Naleving van de maatregelen is cruciaal, juist bij afschaling
en ook als de besmettingscijfers laag zijn. Snelle opschaling van maatregelen en gericht
ingrijpen is van belang. Verder is het testen en traceren, een effectief BCO, en inzicht
in de verspreiding van het virus belangrijk. Daarbij moeten we ook rekening houden
een veranderende omgeving, we gaan nu richting de winterperiode, waarin we meer binnen
blijven. Verder is de besmettingsgraad in de ons omringende landen relevant.
Nu we op het punt staan van afschalen wordt duidelijk dat afschalen een andere dynamiek
kent dan opschalen. Zo gaat het bij opschalen om snelheid bij toenemende besmettingen,
bij afschalen is het belangrijk om rekening te houden met het feit dat de ziekenhuis-
en IC-bezetting na-ijlt op de besmettingsgraad. Het afschalen van de maatregelen verdient
in de routekaart een aparte plaats.
5. Doorontwikkeling dashboard
Het coronadashboard is een communicatie-instrument dat permanent in ontwikkeling is
en blijft. Sinds kort wordt het twee keer per maand op donderdag bijgewerkt met nieuwe
informatie en functies. We voegen niet alleen nieuwe informatie toe, maar we werken
er ook aan om het dashboard en de informatie relevanter en begrijpelijker te maken
voor iedereen. Daarvoor voeren we elke twee weken flitspeilingen uit met concrete
vraagstukken en leggen we nieuwe ontwerpen voor. Op dit moment trekt het dashboard
dagelijks tussen de 150.000 en 500.000 bezoekers.
Uit een recente flitspeiling blijkt dat gebruikers het dashboard relevant vinden.
Tegelijk bestaat de behoefte aan meer duiding van de cijfers. Dit werd eerder ook
bevestigd in twee expertmeetings. Daartoe wordt momenteel gewerkt aan een toplaag
en wordt extra content voorbereid, zoals artikelen, animaties, infographics en video’s
die eenvoudig uitleg geven over de cijfers.
Momenteel worden verschillende nieuwe databronnen voorbereid voor publicatie op het
dashboard. Het gaat bijvoorbeeld om de resultaten van het RIVM gedragsonderzoek en
cijfers over sterfte. Ook verwacht ik binnenkort de regionale ziekenhuiscijfers van
NICE op het dashboard te kunnen tonen.
In het AO Langer Thuis van 11 november jl. heb ik toegezegd dat we op korte termijn
cijfers op het dashboard gaan vermelden over het aantal besmettingen binnen de gehandicaptenzorg
en over kwetsbare ouderen. Uiteraard blijft publicatie van nieuwe data altijd onderhevig
aan onvoorziene technische omstandigheden. Een nieuwe databron kan pas gepubliceerd
worden als deze geheel in orde is.
Vooruitblik dashboard
In het vierde kwartaal van 2020 wordt verder onderzocht hoe het algemene Nederlandse
publiek het coronadashboard ervaart. Op basis van deze onderzoeken wordt de gebruiksvriendelijkheid
van het dashboard verder vergroot.
Zoals al eerder aangekondigd, werken de waterschappen en het RIVM aan het intensiveren
van het rioolwaterprogramma. Vorige week hebben de Unie van Waterschappen, het RIVM
en ik een intentieverklaring voor meerjarige bestuurlijke samenwerking opgesteld t.b.v.
dagelijkse monitoring.
In rioolwater kun je ziekteverwekkers, zoals het COVID-19 virus, meten die met de
ontlasting via de wc in het rioolwater terecht komen. Momenteel vinden deze metingen
wekelijks plaats en deze cijfers zijn in ons dashboard te vinden. Het is de bedoeling
dat alle rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) dagelijks worden bemonsterd, zodat
het RIVM deze monsters kan analyseren. De Unie van Waterschappen zal starten met de
investeringen die nodig zijn om dit programma mogelijk te maken. Naar verwachting
zullen in Q1 2021 ca. 30% van de RWZI’s dagelijks bemonsterd kunnen worden, in Q2
ca. 55%, in Q3 ca. 85% en in Q4 100%.
6. Testen en traceren
Om te schetsen hoe het testlandschap, inclusief sneltesten, er uit gaat zien, heb
ik uw Kamer een eerste invulling gestuurd van de teststrategie3. Deze strategie bestaat uit drie sporen: (1) de basistestinfrastructuur van de GGD,
(2) het aanvullende testspoor via bedrijven en instellingen en (3) thuistesten en
heeft tot doel infectieziektebestrijding en economisch en maatschappelijk verkeer
mogelijk maken. Momenteel zien we dat mensen met klachten gelukkig snel terecht kunnen
in de testlocaties van de GGD-en en dat zij ook steeds sneller de uitslag ontvangen.
Tegelijkertijd zitten we nog in een gedeeltelijke lockdown en willen we zo spoedig
mogelijk terug naar een situatie waarin het economisch en maatschappelijk verkeer
weer mogelijk is én we het virus onder controle houden. Op termijn zal vaccinatie
hiervoor de oplossing bieden. Tot die tijd kan grootschalig en frequent testen van
de Nederlanders in combinatie met bron- en contactonderzoek bijdragen aan het open
houden van de samenleving en het zicht houden op het virus. Het grootschalig testen
van mensen zonder klachten is een ambitie waar het bedrijfsleven (ook in een recent
gelanceerd plan) om heeft gevraagd en die door het kabinet wordt omarmd.
Doorontwikkeling teststrategie
Ik wil realiseren dat in Nederland het testen op COVID-19 sneller, op meer plekken
en bij meer mensen kan plaatsvinden en hiermee wil ik de al eerder aan u gezonden
teststrategie verder uitbouwen. Samen met GGD GHOR Nederland, en met hulp van VNO-NCW
en Defensie, doe ik al het mogelijke om voldoende (over)capaciteit te creëren, en
ik ben blij dat het gezamenlijk bedrijfsleven hier ook de schouders onder wil zetten.
Dat gaat stap voor stap en kan niet allemaal in één keer. In deze doorontwikkeling
van de teststrategie speelt de invoering van sneltesten een prominente rol, waarbij
het motto is: veilig, verantwoord en snel. De volgende mijlpalen staan mij voor ogen
en deze zijn ook schematisch afgebeeld in de bijlage4:
1. Vanaf 1 december wil ik dat mensen zonder klachten, die naar voren komen als nauwe contacten via Bron- en Contactonderzoek
(BCO) en/of de CoronaMelder-app, getest kunnen worden. Op basis van het 85e OMT-advies van 9 november jl. kunnen deze mensen zich op dag 5 na het laatste blootstellingsmoment
laten testen. Bij een negatieve uitslag en zonder klachten kunnen zij vervolgens uit
quarantaine als er geen andere redenen zijn om in quarantaine te blijven, mits deze
persoon alert blijft op klachten (en zich als die zich voordoen subiet laat testen).
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Marijnissen en Jetten over het
zo spoedig mogelijk starten van het testen van mensen zonder klachten.5 Voor deze doelgroep zullen PCR- en LAMP-testen worden gebruikt. Om te bepalen of
antigeentesten in deze groep kunnen worden gebruikt, zal op enkele plekken een praktijkvalidatie
worden uitgevoerd door eerst een dubbele test met de PCR. Wanneer de validatie aangeeft
dat de beoordeelde antigeentest geschikt is voor testen van asymptomatische nauwe
contacten, kan ook die gevalideerde antigeentest gebruikt worden voor deze doelgroep.
2. Ik onderzoek of het mogelijk is om inkomende reizigers per 15 januari 2021 op dag
5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd.
De LCT zal ik om advies vragen of de testcapaciteit toereikend is voor deze doelgroep,
en GGD GHOR Nederland vraag ik om mij te adviseren over de uitvoeringsaspecten, omdat
het om een flink aantal vervoersstromen gaat (lucht, openbaar vervoer, auto, zee).
Verder op in deze brief zal ik ingaan op mijn bredere inzet op reizen.
3. Vanaf maart 2021 is het de stip op de horizon om in toenemende mate grootschalig testen
mogelijk te maken, waarbij uitgegaan wordt van een totale testcapaciteit zodanig dat
iedereen in Nederland (met of zonder klachten) zich gemiddeld 1 keer per maand kan laten testen (10 miljoen testen per
maand). Met nadruk stel ik dat deze ambitie vanaf maart niet gelimiteerd is, ook niet
in financiële zin. Om de besmettingsgraad laag te houden en hiermee perspectief bieden
voor een zo open mogelijke samenleving wil ik in januari twee experimenten «grootschalig
en frequent testen» uitvoeren, waarmee ervaringen opgedaan kunnen worden voor de ambitie
vanaf maart. Dit kan hand in hand gaan met het verkleinen van de maatschappelijke
impact, door testlocaties voor dit doel in te richten op plekken die hieraan bijdragen.
Door deze experimenten kijken we wat de beste aanpak voor grootschalig testen is (welke
testen, hoeveel testen, welke logistiek en infrastructuur nodig, wat is het effect
op het virus, wat is de maatschappelijke impact, testbereidheid etc.). Ik heb het
OMT om advies gevraagd over deze aanpak.
Er is nog erg veel nodig om deze beoogde testafnamecapaciteit te realiseren. Om op
méér plekken méér mensen te kunnen testen vanaf 1 maart zullen er aanvullende testafname-aanbieders
en -locaties bij moeten komen. Daarvoor heb ik de hulp nodig van GGD-en, werkgevers
en ondernemers. Ik ben dan ook blij met de inspanningen die nu al gedaan worden door
deze partijen en hoop op hun hulp voor de opgaven die voor ons liggen. In de basistestinfrastructuur
(spoor 1) wil ik in elk geval een afname van 175.000 testen realiseren vanaf maart.
Dat is echter niet voldoende. Om de bevolking vanaf maart frequent en grootschalig
eens per maand te kunnen laten testen is een verdubbeling van die ambitie nodig en
daarbij zoek ik nadrukkelijk de samenwerking met de ondernemers, werkgevers, instellingen
en VNO-NCW voor het realiseren van meer testafnamecapaciteit. Ik overweeg ook via
een aanbesteding een aantal aanbieders van testafname te contracteren, waarmee ik
vanaf maart extra aantallen testafnames extra per dag kan waarborgen.
Er zijn ook extra fysieke testlocaties nodig, bijvoorbeeld bij ondernemers en op andere
publiek toegankelijke locaties die voldoende ruimte bieden voor het afnemen van testen
(bijv. trein- en metrostations, detailhandel etc.). Tot slot is het randvoorwaardelijk
dat er een gevalideerde antigeentest is voor mensen zonder klachten en dat er (geschoold)
testafnamepersoneel beschikbaar is.
4. In spoor 2 kunnen bedrijven en instellingen aanvullend nu al testcapaciteit realiseren
voor hun werknemers met klachten met name met sneltesten, zoals al eerder gemeld. Dit is voor bedrijven van
toegevoegde waarde onder andere door minder uitval van personeel en omdat meer economische
en maatschappelijke activiteiten mogelijk zijn. Zoals het toegankelijk maken van evenementen.
Dit is in ruimere mate mogelijk bij een gevalideerde (antigeen) sneltest voor mensen
zonder klachten. In januari 2021 kan in dit spoor – zodra we op het niveau «waakzaam» zijn
aangekomen – en na beoordeling door het RIVM geëxperimenteerd worden met fieldlabs
evenementen. Bekeken wordt hoe bedrijven in dit spoor maximaal ondersteund kunnen
worden. Ook geldt dat de testafname in dit spoor dient te gebeuren binnen de gestelde
uitgangspunten voor testlocaties buiten de GGD6 en andere nader te stellen eisen, bijvoorbeeld uit de komende LCI richtlijn. Hierdoor
kan de IGJ ook op dit spoor toezicht houden. Deze uitgangspunten bevatten thema’s
als kwaliteit en veiligheid, AVG, privacy, registratie en melding van testuitslagen
en goede communicatie met de geteste persoon.
5. Tot slot wordt in spoor 3 gewerkt aan de mogelijkheid om thuisafname door een zorgprofessional
bij minder mobiele en/of kwetsbare mensen grootschaliger toe te passen. Daarnaast
worden in dit spoor de mogelijkheden verkend om op termijn thuistesten op basis van
zelfafname mogelijk te maken.
Het kabinet benadrukt hierbij dat testen alleen niet voldoende is: geen enkele test,
hoe frequent ook afgenomen, verslaat in zijn eentje het virus. Het gedrag van mensen
is en blijft de cruciale factor. Ik blijf oproepen tot naleving van de basismaatregelen.
Bereidheid om te laten testen en in (zelf) quarantaine gaan is echt noodzakelijk om
deze strategie van testen te laten slagen.
Stand van zaken Basis testinfrastructuur (spoor 1)
Afgelopen week zijn in totaal 41.200 COVID-19 testen gemiddeld per dag afgenomen (zorg
en GGD). In deze aantallen zitten ook de afnames die zorginstellingen zelf regelen
voor hun zorgpersoneel. Bij de GGD’en alleen werden 32.600 testen gemiddeld per dag
afgenomen. Dit is 2.500 minder testen dan die week daarvoor. Er is dus een daling
te zien in het aantal afgenomen testen. Niet alleen het aantal geteste personen daalt,
ook het percentage mensen met een positieve testuitslag is de afgelopen week gedaald
van 14,5% in week 45 naar 13.8% in week 46. (zie tabel).
Er kunnen meerdere verklaringen zijn voor de daling van de testaanvragen. Allereerst
is de besmettingsgraad gedaald. Daarnaast kan het bijvoorbeeld zijn dat de gedeeltelijke
lockdown ervoor zorgt dat mensen toch in quarantaine zijn, niemand ontmoeten en daardoor
minder klachten hebben, of dat mensen minder de noodzaak ervaren om zich te laten
testen. Bij de GGD’en is voldoende ruimte. Zo kunnen zij aankomende week 79.000 COVID-19
testen afnemen.
In bovengenoemde cijfers zijn de testen in private testlocaties niet meegenomen. In
de passage over «toezicht op testbeleid», ga ik verder in op het testen buiten de
GGD-testlocaties en wat dit betekent voor de aantallen testen.
De doorlooptijden zijn op dit moment al gedaald, zie tabel onder «feiten en cijfers».
Met name de tijd tussen het maken van een afspraak voor een test en het afnemen van
de test is een stuk lager. Omdat we nog niet overal in het land de doorlooptijd van
2x24 uur halen, blijven we werken aan betere doorlooptijden tussen testafname en testresultaat.
Ik verwacht dat er eind november ca. 90.000 COVID-19 testen kunnen worden afgenomen
door de GGD’en en in het kader van de klinische/kritieke zorg.
Het OMT heeft in zijn advies van 16 november 2020, opnieuw geadviseerd over het testen
van kinderen in de basisschoolleeftijd. Voor kinderen (tot en met groep 2 van de basisschool,
t/m 6 jaar) blijft het advies gelijk, zij hoeven in principe niet getest hoeven te
worden als zij verkoudheidsklachten hebben en/of koorts hebben/benauwdheid zijn. Testen
mag wel maar is geen dringend advies, tenzij ze ernstig ziek zijn of uit het bron-
en contactonderzoek (BCO) naar voren komen. Kinderen van groep 3 t/m groep 8 (7 t/m
12 jarigen) hoeven ook niet getest te worden wanneer zij alleen verkoudheidsklachten
hebben. Ook hier geldt dat testen wel mag maar geen dringend advies is, tenzij het
kind ook koorts heeft/benauwd is of anderszins ernstig ziek is, uit BCO naar voren
komt of als het kind deel uitmaakt van een uitbraakonderzoek (op advies van GGD).
Zoals bekend worden 19 (X)L locaties gebouwd om te zorgen voor een extra testcapaciteit.
Er zijn momenteel twee locaties geopend. Hierdoor kunnen vanaf december zeker 100.000–130.000
testen worden afgenomen via de GGD-testlocaties. Voor eind december zullen alle 19
XL- en L locaties open zijn, waarbij voor een spreiding van de locaties over Nederland
gezorgd zal worden zodat 90% van de Nederlanders op ca 30–45 minuten rijafstand van
een testlocatie woont. Per locatie zal er een mix van testen worden uitgerold in de
tijd. De PCR test blijft de basis vormen voor de testafnames, daarna volgen de LAMP
test7 en de antigeen(snel)testen8. De ademtest9 zal daar in een later stadium aan toegevoegd worden, mits deze positief wordt gevalideerd.
Momenteel vindt validatie plaats voor het testen van mensen zonder klachten en er
wordt bij de opbouw van de XL- en L testlocaties ook al rekening gehouden met de te
verwachte groei van het aantal testen door het toevoegen van het risicogericht testen
van mensen zonder klachten. De toezegging aan het lid Heerma om de Kamer te informeren
over de stand van zaken rondom de LAMP-test en de ademtest en de aantallen is hiermee
afgedaan.
Onderdeel van de basisinfrastructuur is ook het thuistesten. Hiervoor werken veel
regionale GGD’en al langer met regionale swabdiensten, die wanneer iemand echt niet
naar de GGD-testlocatie kan komen thuis testen afnemen. Dit doet de GGD bijvoorbeeld
in samenwerking met wijkverpleegkundigen. Deze mogelijkheid wordt verder uitgebreid
en omdat dit gaat over thuis testen licht ik dit nader toe onder spoor 3. De GGD doet
echter meer om de wijkgerichte aanpak uit te breiden. Vorige week heeft de GGD 10
mobiele testunits gelanceerd, die per direct inzetbaar zijn. Hiermee zetten zij extra
testcapaciteit in, op plekken waar de prevalentie hoog is en/of bij uitbraken. Hoeveel
testen via de regionale swabdiensten en via de mobiele testunits worden afgenomen
is niet precies bekend en fluctueert, maar het draagt bij aan de fijnmazigheid van
het testaanbod. Al deze onderdelen in de basisinfrastructuur moeten het zeker mogelijk
maken om per maart een afnamecapaciteit te bewerkstellingen van in totaal 175.000
test per dag.
Stand van zaken Testen via werkgevers (spoor 2)
Met dit spoor maak ik in samenwerking met VNO-NCW, betrokken werkgevers, bedrijfsartsen,
arbodiensten en andere zorgprofessionals initiatieven mogelijk die zorgen dat door
de inzet van met name antigeentesten werknemers (vooralsnog met klachten) getest kunnen
worden. Voor werkgevers buiten de zorg moet het begin december mogelijk zijn via het Landelijke Coördinatiepunt Hulpmiddelen
(LCH) centraal ingekochte antigeentesten kunnen bestellen en ontvangen. Het blijft
tegelijkertijd voor werkgevers mogelijk om zelf gevalideerde testen in te kopen en
in te zetten. Bedrijfsartsen, arbodiensten en andere zorgprofessionals zullen in dit spoor bij de uitvoering hiervan een belangrijke rol spelen.
Het Ministerie van SZW onderzoekt daarom nu ook hoe zij bedrijfsartsen en arbodiensten
daar financieel kunnen ondersteunen. Dit dient indirect ook als stimulans voor werkgevers
om mee te doen, een deel van de kosten wordt daarmee vergoed. Om werkgevers nog verder
te helpen wordt er in samenwerking met EZK en VNO NCW ook gewerkt aan een helpdesk
en een «toolkit»: werkinstructies, lay-out van analyseruimtes, medisch-inhoudelijke
richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen om in de praktijk te kunnen testen.
Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die de GGD'en het afgelopen jaar hebben
opgedaan. Ook is hulp mogelijk bij het vinden en/of opleiden van (test)personeel.
Ik hecht er aan dat testen op basis van vrijwilligheid geschiedt en dat binnen de
reguliere arbeidsverhoudingen afspraken dienen te worden gemaakt tussen werkgevers
en werknemers over testen.
Voor de zorgaanbieders is het sinds vorige week mogelijk om de antigeensneltesten te bestellen
via het LCH. Daarnaast is bij een negatieve antigeen(snel)testen in de zorgsetting,
voor zorgmedewerkers en personen uit medische risicogroepen, een PCR-test ter herbevestiging
nodig, conform advies van het 87e advies van het OMT. De reden dat we de zorgaanbieders toch voorzien van deze antigeen(snel)testen,
is op verzoek van de sector zelf. Een positieve uitslag is immers betrouwbaar en daardoor
kan sneller duidelijk worden dat er sprake is van een besmetting.
Het blijft, zoals ik in mijn voorgaande brief aangaf, van groot belang dat zowel door
zorgaanbieders als door werkgevers buiten de zorg aan bepaalde voorwaarden en eisen
wordt voldaan. Daarom heb ik – in overleg met het RIVM, IGJ en GGD GHOR Nederland –
de uitgangspunten10 waaronder getest mag worden op COVID-19 (zowel PCR als antigeen(snel)testen) buiten
de GGD-testlocaties nogmaals op een rijtje gezet. Hiermee is het voor iedereen duidelijk
waar aan moet worden voldaan als partijen zelf testen willen gaan afnemen. Deze uitgangpunten
lopen vooruit op de LCI-richtlijn die eind deze maand wordt gepubliceerd. In deze
richtlijn gaat het RIVM vooral in op de medische eisen waaraan het testen moet voldoen.
Daarin gaan zijn ook in op welke wijze zowel de positieve als de negatieve testuitslagen
gemeld kunnen worden aan de GGD. Vooruitlopend daarop heeft het RIVM samen met het
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) al een bericht naar buiten gebracht
aan de arboprofessionals over de inzet van antigeensneltesten bij bedrijven/instellingen
en de rol van de bedrijfsarts daarin. In de uitgangspunten en ook in de richtlijn,
is aandacht voor het melden van de (positieve) gevallen aan de GGD. Om dit te vergemakkelijken
werkt GGD GHOR Nederland nu hard aan een zogenaamde interface voor het IT-systeem
van de GGD’en. Half december is deze interface technisch gereed om getest te worden
op alle veiligheidsaspecten; vanaf medio december moet melding op deze manier mogelijk
zijn. Op deze manier kan deze informatie dan ook makkelijker gedeeld worden met het
RIVM zodat zicht kan worden gehouden op het virus.
Stand van zaken Thuistesten (spoor 3)
In het derde spoor worden de mogelijkheden verkend voor testen in de thuissituatie.
Met de komst van de antigeentesten wordt het mogelijk om mensen te testen tegen beperkte
kosten en met eenvoudige voorzieningen, omdat een laboratoriumomgeving geen vereiste
meer is. Een aantal testen is inmiddels gevalideerd in een ziekenhuisomgeving waarbij
monsters werden afgenomen door een deskundig persoon. De vraag is nu, of deze testen
ook thuis in te zetten zijn: ofwel als thuisafname door een deskundig persoon, al
dan niet geanalyseerd op locatie, ofwel als zelfafname, door de burger zelf. En ook
in situaties zonder klachten. In dit spoor zal de komende maanden daarom nader gekeken
worden naar de juridische voorwaarden die hier dienen te gelden, maar ook naar de
benodigde informatietechnologie en communicatie, de benodigde vormen van instructie,
en hoe registratie van de aanmelding en het testresultaat geborgd kan worden. In verband
met thuisafname door professionals wordt de komende weken, in een samenwerking tussen
private partijen en publieke instanties, een proef gestart in een aantal regio’s,
om kwetsbare of minder mobiele mensen thuis te laten testen.
Feiten en Cijfers
Feiten en cijfers over testen en traceren de afgelopen 3 weken
Indicator
Week 44
Week 45
Week 46
Omvang
Totaal aantal afgenomen COVID-19 testen (GGD-testlocaties en overige/kritieke zorg)1
381.500 totaal per week
54.500 gemiddeld per dag
322.000 totaal per week
46.000 gemiddeld per dag
288.400 totaal per week
41.200 gemiddeld per dag
Totaal aantal afgenomen COVID-19 testen alleen bij de GGD testlocaties1
295.400 testen per week
42.200 gemiddeld per dag
245.700 testen per week
35.100 gemiddeld per dag
228.200 testen per week
32.600 gemiddeld per dag
Het aantal meldingen positieven en percentage positieve testresultaten2
64.087 meldingen bij het RIVM
48.495 positieven uit de GGD-testlocaties
16,6% positieven in de GGD-testlocaties.
43.621 meldingen bij het RIVM
35.349 positieven uit de GGD-testlocaties.
14,5% positieven in GGD-testlocaties
37.706 meldingen bij het RIVM
31.219 positieven uit de GGD-testlocaties. 13,8% positieven in GGD-testlocaties
Aantal en percentage opgestarte en afgeronde BCO2
83,3% van de contactinventarisaties i.h.k.v. BCO is uitgevoerd, 52.402 in totaal.
Dit loopt op gedurende de weken die volgen in verband met registratie achterstanden.
85,4% van de contactinventarisaties i.h.k.v. BCO is uitgevoerd, 37.127 in totaal.
Dit loopt op gedurende de weken die volgen in verband met registratie achterstanden.
87,9% van de contactinventarisaties i.k.v.h. BCO is uitgevoerd, 32.489 in totaal.
Dit loopt op gedurende de weken die volgen in verband met registratie achterstanden.
Percentage mensen met nieuwe klachten dat bereid is zich te laten testen3
32% (onderzoek tussen 30 september en 4 oktober)
32% (onderzoek tussen 30 september en 4 oktober)
32% (onderzoek tussen 30 september en 4 oktober)
Effectiviteit
Gemiddelde tijd tussen het inplannen van een afspraak en de testafname4
21,5 uur
9,5 uur
8,8 uur
Gemiddelde tijd tussen de testafname en testuitslag4
35,3 uur
30,2 uur
28,3 uur
Gemiddelde tijd tussen inplannen testafspraak en testuitslag4
56,8 uur
39,7 uur
37,1 uur
Gemiddelde tijd tussen het inplannen van een afspraak en testuitslag voor prioritair
testen (zorgpersoneel en onderwijs via GGD-testlocaties)4
30,0 uur
25,5 uur
23,5 uur
X Noot
1
Bron: CoronIT en LCDK lab-uitvraag (10/10/2020).
X Noot
2
Bron: Epidemiologische situatie Nederland, RIVM (10/11/2020).
X Noot
3
Bron: Gedragsonderzoek RIVM & GGD via https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/maatregelen-welbevinden.
X Noot
4
Bron: GGD-GHOR CoronIT Week 44 en 45 (11/11/2020).
Laboratorium capaciteit PCR-testen
Naast het afsluiten van overeenkomsten met meerdere laboratoria voor de afname van
PCR-laboratoriumcapaciteit, het voeren van gesprekken met partijen over hoogvolume
laboratoria in Nederland en het ondersteunen van een pilot met een PCR-robot, hebben
we afgelopen zomer een aanbesteding uitgevoerd voor het poolen door labs. Deze contracten
gaan deze maand in. De PCR-robot wordt in december geïnstalleerd en beproefd met monsters
van het RIVM en een GGD-locatie. In de loop van januari komt deze robot beschikbaar
voor het produceren van 10.000 tot 20.000 PCR-tests per etmaal.
Toezicht op testen en testbeleid
Voor alle partijen die testen geldt uiteraard dat ze zich aan wet- en regelgeving
moeten houden.
Het testen op COVID-19 dient onder toezicht van een arts plaats te vinden en COVID-19
is een meldingsplichtige ziekte wat betekent dat melding bij de regionale GGD van
positieve gevallen verplicht is. Om dit nogmaals duidelijk te maken heb ik, zoals
eerder in deze brief vermeld, vorige week een compleet overzicht van uitgangspunten
online11 gezet. Daarnaast brengt het RIVM eind deze maand een LCI-richtlijn uit en werkt de
GGD aan het eenvoudiger mogelijk maken van het melden van testuitslagen aan het IT-systeem
van de GGD. In de afgelopen 2 weken heeft de IGJ met websearch en signalen van GGD’en
naar nieuwe aanbieders van private testlocaties gezocht en blijft dat de komende tijd
ook doen. Aan nieuwe aanbieders zijn brieven verzonden met daarin een aantal vragen.
De reacties worden geanalyseerd en zijn input voor keuzes in het toezicht aan locaties.
De GGD’en krijgen van steeds meer private teststraten de positieve testuitslagen door.
De GGD’en geven aan dat het merendeel van deze partijen doorgaans welwillend is om
aan de gestelde eisen te voldoen en voeren doorgaans aanpassingen op verzoek van de
GGD’en snel door. Naast toezicht op private aanbieders houdt de IGJ ook toezicht op
de testlocaties die onder de GGD vallen en op laboratoria. De IGJ krijgt vanuit verschillende
partijen en personen meldingen over afnamepunten. In een aantal gevallen is direct
contact gelegd met de aanbieder en heeft deze aanbieder het product van de markt gehaald
of het handelen aangepast om te voldoen aan geldende regels. In overleg met de GGD’en
is een vereenvoudigd meldformulier ontwikkeld en aan alle GGD’en toegestuurd waarmee
GGD’en makkelijker zelf melding kunnen doen bij het meldpunt van de IGJ. De IGJ gaat
uiteraard verder met het toezicht op testen, zowel binnen als buiten de GGD-testlocaties,
en zal wanneer dat nodig is ook handhavend optreden.
Zicht op testuitslagen en testvraag buiten de GGD-testlocaties
Het is niet zo dat we nu helemaal geen zicht hebben op de uitslagen van testen die
niet via de GGD-testlocaties plaatsvinden. Van testen die worden gedaan bij zorginstellingen
zelf, zowel het personeel als patiënten en cliënten, hebben we de aantallen grotendeels
in beeld. In totaal ging dit vorige week om circa 80.000 tests per week. Van deze
tests krijgen de GGD’en doorgaans de positieve testuitslagen door. Er zijn daarbij
ook commerciële partijen die positieve uitslagen melden. Dit blijkt ook uit de cijfers
van het RIVM, ongeveer een kwart van de meldingen die bekend zijn bij RIVM komen van
buiten de GGD-teststraten, dit is inclusief de zorg en commerciële partijen. Voor
week 45, de laatste week die een redelijk compleet beeld geeft vanwege nagekomen meldingen,
zijn er 43.621 personen gemeld met een positieve testuitslag, waarvan er 35.349 afkomstig
zijn van de GGD-testlocaties. Het is lastig aan te geven welke informatie we missen,
maar met de ingezette acties, namelijk het publiceren van de uitgangspunten, de aankomende
LCI-richtlijn, het eenvoudiger melden van testuitslagen aan het IT-systeem van de
GGD en het toezicht van de IGJ zal het beeld steeds completer worden.
Regie Testketen
De landelijke regie op de testcapaciteit en testketen door de LCT is versterkt en
uitgebreid. Voor de uitvoering van de drie sporen van de teststrategie zijn onder
de LCT drie (stuur)groepen ingericht, waarin betrokken partijen samenwerken. Bovendien
is onder de LCT de stuurgroep sneltesten opgericht, die stuurt op adequate validatie
en implementatie van innovatieve testen en testmethoden. Voor de versterking van een
toekomstbestendige digitale ondersteuning wordt een nieuwe stuurgroep ingericht. Met
de uitvoeringspartners wordt gestuurd op het vergroten van de testafnamecapaciteit
door extra teststraten en testtypen (spoor 1), testafname bij of door werkgevers (spoor
2) en bij de mensen thuis (spoor 3).
De Dienst Testen i.o. heeft opdracht gekregen om ruim voldoende testcapaciteit te
realiseren door inkoop van laboratoriumcapaciteit, testmaterialen en (snel)testen
en om de beschikbare laboratoriumcapaciteit over de testafnamelocaties te verdelen.
De Dienst zorgt daarnaast voor onderlinge operationele afstemming tussen de onderdelen
in de testketen. De LCT heeft opdracht gegeven aan de Dienst Testen i.o. om een betrouwbare
informatiestroom over de uitvoering van het testbeleid. Deze «Cockpit Testen en Traceren»
zal helpen goed geïnformeerde beleidskeuzes te maken ten aanzien van het testbeleid
en de teststrategie. Hierin worden getallen van GGD’en, RIVM, de Dienst Testen i.o.
& VNO-NCW samengebracht voor een compleet beeld van de testketen. Naar verwachting
kan dit integrale cijfermatige beeld van de testketen in december in gebruik genomen
worden. Het resultaat is dat de LCT de grip op de testketen versterkt en kan inspelen
op nieuwe initiatieven en innovaties. André van der Zande heeft als voorzitter van
de LCT tevens aanzet gegeven tot het opstellen van een convenant om de onderlinge
samenwerking van ketenpartners te bekrachtigen.
Bron- en contactonderzoek (BCO)
Door de hoge aantallen besmettingen van de afgelopen tijd, hebben GGD’en veel ervaring
opgedaan met de uitvoering van bron- en contactonderzoek. BCO wordt door de 25 GGD
regio’s voor 80–90% volgens dezelfde werkwijzen en processen uitgevoerd. Ook de medewerkers
die in de landelijke schil worden opgeleid, werken volgens deze zelfde processen.
GGD’en geven aan dat er ruimte is voor verdere uniformering. GGD’en zijn best practices
aan het toetsen, en aan het implementeren om deze uniformiteit te bereiken. Verbetering
zit in de toedeling van de casuïstiek en een efficiëntere werkverdeling, denk aan
moeilijke casussen voor de zeer ervaren medewerker, inzet van vrijwilligers van het
Rode Kruis voor nabellen van de contacten die in quarantaine zitten. Hiermee kan uitwisseling
tussen regio’s en inzetbaarheid van medewerkers verder worden verbeterd. Verder wordt
gewerkt aan landelijke ICT-ondersteuning voor BCO-medewerkers in het gebruik van HP-zone.
Tevens is GGD GHOR Nederland opdrachtgever voor de digitale oplossing, genaamd GGD
Contact, waarmee de besmette persoon in staat wordt gesteld zijn/haar contacten digitaal
te sturen aan de BCO-medewerker tijdens het eerste gesprek. Om deze aantallen volledig
BCO daadwerkelijk te kunnen realiseren moet de besmettingsgraad verder omlaag.
Voor verdere informatie over GGD Contact verwijs ik u naar GGD Contact Voortgang tweede digitale oplossing, Corona Melder. Deze digitale aanvulling op het BCO-proces vermindert, naar verwachting, de handelingen
van de BCO-medewerker en versnelt de contactinventarisatie. GGD GHOR Nederland is
bezig met een efficiencyslag van verschillende acties om hun BCO proces efficiënter
en uniformer in te richten. Hierdoor zal naar verwachting in de komende maanden een
hogere productiviteit gerealiseerd kunnen worden bij volledig BCO en risicogestuurd
BCO. Met de capaciteit op volle sterkte kan half december 3.400 volledige BCO per
dag uitgevoerd worden (dit was 2.720 volledig BCO) en 8.250 risicogestuurd BCO (dit
was 6.600 risicogestuurd BCO). Mochten de besmettingen verder oplopen, kunnen de GGD’en
het BCO verder aanpassen om elke besmetting op te volgen met minimaal BCO (13.000
BCO per dag), «lean» BCO (25.000 BCO per dag) of uitslagen doorbellen (50.000 BCO
per dag).
In elke variant wordt een minimale set aan gegevens geregistreerd. Dankzij deze informatie
kunnen op een hoger abstractie niveau nog steeds clusteranalyses worden gemaakt. Het
bron- en contactonderzoek zal (en moet) altijd voor een deel maatwerk blijven. Bijvoorbeeld
om in te spelen op lokale uitbraken en brandhaarden of omdat specifieke bevolkingskenmerken
in de verschillende regio’s een andere aanpak vraagt. Met bovenstaande acties worden
werkprocessen geüniformeerd en het maatwerk beperkt tot het noodzakelijke, afgestemd
op de lokale situatie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Klaver c.s.12 over uniformering van het bron- en contactonderzoek bij de verschillende GGD regio’s,
met waar noodzakelijk ruimte voor maatwerk. Het asymptomatisch testen per 1 december
zal leiden tot het vinden van meer positieven, die opgevolgd moeten worden met een
BCO. Het exacte aantal is afhankelijk van de prevalentie per 1 december en de besmettingsgraad
onder de doelgroep «asymptomaten». Deze extra BCO’s zullen opgevangen moeten worden
door de beschikbare BCO-capaciteit.
Overige onderwerpen
Door het lid Kuzu (DENK) is tijdens het afgelopen COVID-19 debat (Handelingen II 2020/21,
nr. 20, debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus) gevraagd naar de omgang
met lichaamsmateriaal en DNA-gegevens dat is verzameld bij de testen op COVID-19.
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, gaan de GGDen en laboratoria zorgvuldig
om met dit soort bijzondere persoonsgegevens en lichaamsmateriaal. Hoelang een laboratorium
het wattenstaafje met de gegevens bewaart, hangt af van de testuitslag. Als een testuitslag
negatief is, zal het monster van de test binnen een paar dagen worden vernietigd.
Wanneer een testuitslag positief is, kan het laboratorium het testmateriaal tot drie
maanden bewaren. Het laboratorium gebruikt het testmateriaal om te onderzoeken hoe
het virus zich verspreidt. Ook kan geanonimiseerd materiaal door andere onderzoekers
worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. GGD’en en laboratoria handelen hierbij
vanuit de wettelijke voorschriften zoals onder andere in de Wet PG, WGBO, de AVG en
UAVG zijn vastgelegd.
In het debat heb ik u ook in herinnering gebracht dat ik momenteel werk aan het wetsvoorstel
Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) en heb toegezegd in deze brief terug te komen
op hoe dit wetsvoorstel in elkaar zit. Met de Wzl werk ik toe naar een sluitend en
volledig wettelijk kader voor handelingen met lichaamsmateriaal dat in de geneeskunst
of op het terrein van medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderzoek beschikbaar
komt. Ik streef met deze wet een aantal doelen na. Ten eerste wil ik de zeggenschap
over ons lichaamsmateriaal versterken en in balans brengen met andere doelen van grote
maatschappelijke waarde, zoals medisch-wetenschappelijk onderzoek of kwaliteitsbewaking
in de zorg. Ten tweede borgt de Wzl de zorgvuldige omgang met lichaamsmateriaal, onder
meer door de plicht van medisch-ethische toetsing voorafgaand aan afnames voor toekomstig
wetenschappelijk onderzoek en gebruik van reeds afgenomen lichaamsmateriaal voor concreet
wetenschappelijke onderzoek. Ten derde creëert de Wzl duidelijkheid over en eenduidigheid
in de omgang met lichaamsmateriaal, bijvoorbeeld door regels te stellen voor situaties
die nu tussen verschillende wettelijke kaders vallen en daarmee ongereguleerd zijn.
Over de precieze werking van het wetsvoorstel vraag ik nog even uw geduld. Momenteel
ligt het wetsvoorstel voor advies bij de Afdeling Advisering van de Raad van State.
Ik verwacht begin 2021 het wetsvoorstel aan uw Kamer te zenden.
Aan het lid van Van Haga heb ik toegezegd te zorgen dat alle informatie op de site,
zowel die van het RIVM als die van de rijksoverheid, altijd accuraat en openbaar is,
zodat deze voor een ieder is terug te vinden. Het RIVM heeft haar webpagina met informatie
over de PCR geactualiseerd en daar ook veelgestelde vragen en stukken aan toegevoegd
over de betrouwbaarheid van de PCR. Op rijksoverheid.nl geven we bassinformatie en
verwijzen we naar de RIVM-website. Daarmee is deze toezegging afgedaan.
Tot slot heeft Minister van Ark in het AO van donderdag 12 november jl. aangegeven
te zullen reageren op een artikel van Follow the Money over vrijgevestigde artsen die goed geld verdienen met het afnemen van testen en
de coronacrisis. Minister van Ark zal de beantwoording op Kamervragen hierover zo
spoedig mogelijk naar uw Kamer sturen.
7. Digitale ondersteuning
CoronaMelder
Ruim vijf weken na landelijke introductie is CoronaMelder inmiddels al door bijna
4 miljoen (3.982.293) mensen gedownload. In totaal hebben op 16 november 36.496 mensen,
samen met de GGD, een melding gedaan van besmetting waarmee zij andere mensen hebben
gewaarschuwd dat zij mogelijk ook besmet zijn. Sinds vorige week is CoronaMelder op
Android telefoons ook beschikbaar in de Friese taal (voor die Android-telefoons waarop
Fries als systeemtaal beschikbaar is). De app is nu beschikbaar in elf talen. Met
het introduceren van de landschapsmodus op Apple telefoons voldoet CoronaMelder daarnaast
nu ook aan alle 50 criteria van de WCAG 2.1 standaard voor toegankelijkheid.
Europese interoperabiliteit
Mijn eerste inspanningen waren gericht op het realiseren van CoronaMelder voor Nederland.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld wordt daarnaast in Europees verband al geruime tijd
gewerkt aan een digitale infrastructuur, de European Federated Gateway Server (hierna: de federatieve gateway), om grensoverschrijdende interoperabiliteit tussen
notificatiesapps te realiseren. Met deze infrastructuur hebben gebruikers alleen de
app uit hun eigen land nodig om een notificatie te krijgen als zij in contact zijn
geweest met een besmet persoon met een app uit een ander deelnemend land. De EU-landen
met een app die werken op basis van het framework van Apple en Google zullen stapsgewijs,
in zogenaamde «waves», aansluiten op de federatieve gateway. De eerste wave bestaat uit Duitsland, Ierland en Italië en is inmiddels gerealiseerd. Spanje, Letland,
Kroatië en Denemarken zijn in een tweede wave aangesloten op de federatieve gateway.
Bij amendement van het lid Van den Berg c.s.13 is in de Tijdelijke wet notificatieapplicatie COVID-19 een wettelijke grondslag gecreëerd
voor de uitwisseling van gegevens via de federatieve gateway. Hieraan geef ik graag
gevolg. Uiteraard stel ik daarbij, net als bij de landelijke introductie, hoge eisen
aan het waarborgen van de privacy en informatieveiligheid van gebruikers van de app.
Daarom wordt ook nu een zorgvuldig proces doorlopen met alle benodigde technische
checks en tests om een spoedige aansluiting mogelijk te maken. Op 6 november is de
aanvraag naar de Europese Commissie verstuurd met daarbij ondersteunende documentatie
bestaande uit o.a. een technische checklist, een DPIA, een Privacy Verklaring en verwijzing
naar de juridische grondslag.
De Tijdelijke wet notificatieapplicatie COVID-19 regelt dat bij een algemene maatregel
van bestuur (hierna: AMvB) de verwerkingsverantwoordelijke voor de Europese uitwisseling
wordt aangewezen. Ik heb de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) bereid gevonden
om met spoed over het ontwerp voor deze AMvB te adviseren. Dit advies van de AP heb
ik op 11 november jl. ontvangen en ik streef ernaar de AMvB en nota van toelichting
zo spoedig mogelijk aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer te overleggen.
De wet voorziet in een voorhangtermijn van vier weken, waarna de ontwerp AMvB voor
advies zal worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State en na
verwerking van het advies vervolgens zal worden gepubliceerd in het Staatsblad. Gelet
op het aantal besmettingen in Nederland en de rest van Europa lijkt het mij verstandig
zo snel mogelijk aan te sluiten op de federatieve gateway. Het virus stopt immers
niet bij de grens en door het gebruik van de federatieve gateway wordt het bereik
van CoronaMelder groter waardoor ketens van besmettingen sneller en vaker kunnen worden
verbroken. Dat is van belang in de grensregio’s. Daarbij acht ik het van belang dat
de grondslag voor interoperabiliteit op wens van uw Kamer reeds is opgenomen in de
wet, zoals ook de Raad van State eerder reeds adviseerde, en de AP geen principiële
bezwaren tegen interoperabiliteit heeft en de reikwijdte van de AMvB slechts beperkt
is tot het aanwijzen van de verwerkingsverantwoordelijke.
Gelet op het voorgaande ben ik dan ook voornemens om vooruitlopend op de inwerkingtreding
van de AMvB, aan te sluiten bij de eerstvolgende wave die plaatsvindt op 30 november
a.s. Uiteraard alleen indien en voor zover dit niet op bezwaren stuit in uw Kamer
dan wel de Eerste Kamer.
Nauwkeurigheid meldingen
Ik constateer dat er berichten zijn over onterechte CoronaMelder notificaties waarbij,
bijvoorbeeld, sprake zou kunnen zijn geweest van signalen van buren door muren heen.
Tijdens de technische tests in Vught, waar eerder de werking van de gebruikte bluetooth-techniek
is gevalideerd, is gebleken dat de meeste notificaties terecht zijn. Maar ook dat
incidenteel mensen die buiten de 1,5 meter waren toch een notificatie kunnen ontvangen.
De meeste obstakels (zoals muren, ramen en autodeuren) bleken tijdens deze tests de
bluetoothsignalen dusdanig te verzwakken dat ook de kans op notificatie sterk afnam.
Het is echter denkbaar dat er situaties zijn waarbij bepaalde muren niet voor voldoende
verzwakking van het signaal zorgen. Met een hogere adoptie zullen dit soort uitzonderingssituaties
zich vaker voordoen. Binnenkort komt een tweede versie van het framework van Apple
en Google beschikbaar. Deze versie zal nog beter onderscheid kunnen maken bij obstakels.
Het Verenigd Koninkrijk heeft deze versie inmiddels in gebruik en toont nauwkeuriger
resultaten op dit vlak. In voorbereiding op aansluiting op de tweede versie van het
framework zal de werking van bluetooth opnieuw getest worden, waarbij expliciet aandacht
wordt gegeven aan obstakels zoals bijvoorbeeld muren. Bekeken wordt of deze tests
in samenwerking met Duitsland kunnen worden gehouden.
Doorlopende evaluatie CoronaMelder
Zoals aan uw Kamer toegezegd, is na de landelijke introductie van CoronaMelder op
10 oktober jl. gestart met de doorlopende evaluatie van de werking van de app. De
evaluatie loopt op dit moment ongeveer vijf weken en beslaat de volgende vijf onderzoeksgebieden
zoals opgenomen in het evaluatieprotocol: adoptie, gebruik, direct beoogde effecten,
indirect beoogde effecten en niet-beoogde effecten. Doordat CoronaMelder is ontworpen
met privacy-by-design als uitgangspunt, kan maar voor enkele indicatoren de data vanuit
de backend van CoronaMelder en de (systemen van de) van de GGD’en worden benut. Er
worden daarom ook meerdere onderzoeken uitgevoerd op basis van surveys. Coördinatie
hierop vindt plaats door prof. dr. Wolfgang Ebbers (Erasmus School of Social and Behavioural
Sciences). Bij de doorlopende evaluatie wordt samen gewerkt met vooraanstaande Nederlandse
wetenschappers en wordt de samenwerking gezocht met onderzoekers uit andere EU-lidstaten.
Hierover vindt wekelijks afstemming plaats. Enkele voorbeelden van deze onderzoeken
zijn:
• Lifelines panel onderzoek in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Groningen,
de Rijksuniversiteit Groningen en de Aletta Jacobs School of Public Health14. Coördinatie vindt plaats door assistant professor Esther Metting. Aan de «Corona-barometer»
worden ook vragen over CoronaMelder toegevoegd.
• LISS panel onderzoek uitgevoerd door CentERdata en het Centraal Bureau voor de Statistiek
onderzoeken onder leiding van associate professor Nynke van der Laan15. In dit panel worden onder meer vragen over de opvolging van adviezen uit CoronaMelder
uitgezet.
• Onderzoek uitgevoerd door de gedragsunit van het RIVM waarin vragen zijn opgenomen
over hoe mensen denken over CoronaMelder en het gebruik van de app.
• Bij huisartsen en de GGD wordt via vragenlijsten onderzocht wat de introductie van
CoronaMelder voor hun betekent in de praktijk.
• Het Center eHealth Research & Wellbeing van de Universiteit Twente onderzoekt onder
leiding van prof. dr. Lisette van Gemert in samenwerking met prof. dr. Catherine Bolman
van de Open Universiteit kwalitatief de impact op mensen die een notificatie ontvangen16.
• Systematisch literatuuronderzoek naar de effectiviteit van digitale opsporing op epidemiologische
en medische uitkomsten. Onderzoek onder leiding van Dr. Lotty Hooft (Cochrane Nederland
en UMC Utrecht).
Met de eerste data die momenteel binnenkomen, zullen ook de volgende onderzoeken spoedig
worden gestart:
• Onderzoek naar de effectiviteit van CoronaMelder op epidemiologische en medische uitkomsten
op de Nederlandse data, zoals het verminderen van het aantal overdrachten per geïnfecteerd
individu (de R) en het verminderen van het totaal aantal besmettingen. Onderzoek onder
leiding van en in samenwerking met Prof. dr. Janneke van de Wijgert UMC Utrecht en
Dr. Lotty Hooft (Cochrane Nederland en UMC Utrecht).
• Modelstudies naar in hoeverre CoronaMelder bijdraagt aan het verminderen of vertragen
van de groei van het reproductiegetal, in samenwerking met Dr. Don Klinkenberg van
het RIVM alsmede prof. dr. Mirjam Kretzschmar van UMC Utrecht.
CoronaMelder is een aanvulling op de reguliere bron- en contactopsporing met als doel
om sneller en meer nauwe contacten te bereiken en zo bij te dragen aan het bestrijden
van verspreiding van het virus. De doorlopende evaluatie van
CoronaMelder is bedoeld om inzicht te geven in deze bijdrage in de praktijk. Ook worden
de resultaten gebruikt om aanpassingen in de app, de bijbehorende handelingsperspectieven,
de communicatie en in het beleid door te voeren.
Zorgvuldigheid staat voorop en daarom heb ik ook de Begeleidingscommissie gevraagd
om een duiding van de resultaten.
Adoptie en gebruik
Op 16 november was CoronaMelder door ongeveer 22,5% van de totale Nederlandse bevolking
gedownload. In vergelijking met de andere 19 Europese landen die een notificatie-app
hebben geïntroduceerd is de adoptie in Nederland hoog. Alleen in Duitsland, Ierland
en Finland is de adoptiegraad hoger17. Daarnaast hadden op 16 november 36.496 mensen na een positieve test samen met de
GGD hun contacten via de app gewaarschuwd.
Zoals hiervoor aangegeven worden meerdere kwantitatieve surveys in representatieve
panels uitgezet om de werking en het gebruik van CoronaMelder te onderzoeken. Er zijn
nulmetingen uitgevoerd voorafgaand aan landelijke introductie en de eerste metingen
zijn direct na introductie gestart. De eerste inzichten uit deze surveys laten zien
dat van de respondenten die de app op dit moment al gebruiken, de overgrote meerderheid
(±96%) aangeeft de app te zullen blijven gebruiken in de komende twee maanden. Ook
is te zien dat er nog een groep mensen is die neutraal staat tegenover het gebruik
van de app. De mogelijkheid om vanaf 1 december mensen zonder klachten die naar voren
komen als nauw contacten uit zowel het reguliere BCO als na een melding van CoronaMelder
op dag 5 na blootstelling te laten testen, kan voor deze groep mensen een reden zijn
om de app alsnog te gaan gebruiken. Dit ga ik de komende periode volgen.
(In)direct beoogde effecten
Van de mensen die bij het aanvragen van een test aangaven dat ze een melding van CoronaMelder
hadden gehad was 99,8% op het moment van het aanvragen van de test nog niet benaderd
door de GGD vanuit het reguliere BCO. Dit indiceert dat CoronaMelder op dit moment
inderdaad sneller nauwe contacten bereikt.
Gezien het grote aantal mensen dat zich meldt voor een test na notificatie (in totaal
21.227 op 16 november) is het waarschijnlijk ook een grotere groep dan gevonden wordt
via het reguliere BCO. Deze snellere opsporing van nauwe contacten kan verklaard worden
doordat een notificatie sneller wordt verstuurd dan in het analoge proces nauwe contacten
kunnen worden benaderd. Daartoe moeten immers eerst de nauwe contacten bij de besmette
persoon worden uitgevraagd, waarna deze daarna één voor één worden benaderd. Hierbij
is het ook mogelijk dat een besmet persoon zich niet alle nauwe contacten herinnert
of zelfs kent, waardoor CoronaMelder niet alleen sneller maar ook meer nauwe contacten
kan bereiken. Het hoge percentage nog niet vanuit regulier BCO benaderde nauwe contacten
kan overigens mede zijn veroorzaakt doordat het BCO tijdelijk was afgeschaald. Dit
zal de komende tijd moeten blijken.
In de eerste weken na landelijke introductie bleek tussen de 11,0% en 14,1% van de
mensen die zich na notificatie en met klachten liet testen ook daadwerkelijk besmet
met het Coronavirus. Ik heb de begeleidingscommissie gevraagd om advies over hoe deze
cijfers te onderzoeken en te duiden. De commissie heeft mij aangegeven de cijfers
bemoedigend te vinden. De commissie geeft aan met een duiding te komen en adviseert
ook in de evaluatie een vergelijking met specifieke groepen zoals nauwe contacten
en huisgenoten in reguliere bron- en contactopsporing mee te nemen.
Niet beoogde effecten
Zoals toegezegd aan uw Kamer naar aanleiding van de breed aangenomen motie van het
lid Middendorp18 zet ik extra in op het onderzoeken van de (negatieve) niet beoogde effecten van CoronaMelder.
De app is nu een aantal weken in gebruik en ik herken dat er al signalen zijn van
niet beoogde gedrags-, sociale en maatschappelijk effecten. In de media circuleren
bijvoorbeeld vragen rondom appgebruik door werknemers, scholieren en mensen in de
zorg. Uit navraag bij de CoronaMelder Helpdesk blijkt een klein aandeel van de vragen
hierover te gaan. Op CoronaMelder.nl wordt extra aandacht besteed aan deze maatschappelijk
vraagstukken maar ik neem deze signalen ook mee in de onderzoeken.
In de aanpak van de doorlopende evaluatie is rekening gehouden met onderzoek naar
deze onvoorziene effecten. Hiertoe worden momenteel ook al vragenlijsten uitgezet
onder GGD-medewerkers (bron- en contactonderzoek- en ICT-medewerkers) en huisartsen
om te onderzoeken wat de impact van het gebruik van CoronaMelder is op het werkproces
en de werklast van hen. Dit in navolging op de voor de lancering uitgevoerde Uitvoeringstoets
door Bureau Berenschot waarover uw Kamer eerder geïnformeerd is19. Ik zal u in een volgende brief informeren over de eerste resultaten uit dit onderzoek.
Rapportage over cijfers ten aanzien van CoronaMelder
De in deze rapportage genoemde cijfers en de tussentijdse resultaten uit de doorlopende
evaluatie zullen binnenkort ook online beschikbaar komen. Zo kan, in lijn met de open
en transparante wijze waarop CoronaMelder tot stand is gekomen, de voortgang van de
evaluatie worden gevolgd. In een volgende brief zal ik u informeren over de digitale
vindplaats hiervan.
Advies 13 begeleidingscommissie
Op 27 oktober heeft de Begeleidingscommissie haar dertiende advies (bijgevoegd) uitgebracht20. Dit advies richt zich op het belang van het houden van regie op de testcapaciteit,
het versnellen van de verwerking van positieve testuitslagen, en het registreren van
snel- en zelftest uitslagen. De commissie geeft aan dat bij al deze aspecten ICT een
belangrijke rol kan spelen. In het geval van CoronaMelder kan gebruikers van de app
bijvoorbeeld de mogelijkheid worden gegeven om hun meldcode, welke zij gebruiken om
in de app samen met de GGD anderen te waarschuwen, al door te geven bij het aanvragen
van een test. Het waarschuwen van contacten via CoronaMelder na het ontvangen van
een positieve testuitslag kan hierdoor direct en sneller plaatsvinden zonder tussenkomst
van de GGD medewerker waardoor mogelijk onbewuste en ongewilde besmettingen kunnen
worden voorkomen. De commissie adviseert daarnaast ook voor registratie van snel-
en zelftesten gebruik te maken van digitale oplossingen om het verloop van de epidemie
goed te kunnen volgen. Deze adviezen neem ik mee bij de doorontwikkeling van CoronaMelder.
Momenteel wordt verkend om gebruikers van CoronaMelder deze mogelijkheid te geven.
Dit moet technisch mogelijk worden gemaakt en daarna ook in de praktijk geïmplementeerd
worden. Ik kom daar in een volgende brief op terug.
Oplossing 2 Voortgang tweede digitale oplossing («Oplossing 2»)
In mijn brief dd. 8 oktober21 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkeling van «Oplossing 2». Deze tweede digitale
oplossing ondersteunt de GGD bij haar reguliere bron- en contactonderzoek. In eerste
instantie door het verzamelen van gegevens ten behoeve van het bron- en contactonderzoek
(BCO) te versnellen en te vereenvoudigen. Inmiddels is er een definitieve naam voor
de oplossing, namelijk «GGD Contact».
Ik ondersteun de GGD in de realisatie van deze oplossing door het beschikbaar stellen
van middelen en technische expertise. Zo is een deel van de experts die aan CoronaMelder
hebben gewerkt ook bij de ontwikkeling van deze digitale oplossing betrokken. Daarnaast
financier ik een deel van de kosten (6,2 mln.). De rest van de kosten worden door
de GGD-en zelf gedragen.
GGD Contact wordt gefaseerd gerealiseerd, waarbij stap voor stap onderdelen worden
opgeleverd en uitgebreid. Door deze gefaseerde aanpak kan snel waarde aan het BCO
worden toegevoegd. De eerste fase omvat het mogelijk maken dat een besmet persoon
contactgegevens van recente nauwe contacten zelf kan verzamelen en met de GGD kan
delen. Hiervoor komt een app beschikbaar waarmee de besmette persoon de relevante
contactgegevens aan de GGD kan verstrekken. Deze gegevens komen via een portaal, dat
hiervoor wordt gebouwd, bij de BCO-medewerker terecht om de relevante contacten te
inventariseren. Door gegevens eerder in het BCO digitaal vast te leggen, wordt het
vervolgproces bij de GGD verkort, en de kans op fouten in gegevensoverdracht kleiner.
Evenals bij CoronaMelder gebeurt de ontwikkeling van GGD Contact zo transparant mogelijk.
Dat betekent dat broncodes en tussenproducten doorlopend worden gepubliceerd op het
online platform Github. Ditzelfde geldt ook voor de ontwerpen van de gebruikersinterface.
Iedereen die geïnteresseerd is, wordt daarmee in staat gesteld om het ontwikkelproces
nauwlettend te volgen en verbeteringen aan te dragen. Ook zullen diverse tests en
checks worden gedaan op het gebied van bruikbaarheid en gebruiksvriendelijkheid en
op het gebied van privacy en gegevensbescherming en informatieveiligheid. Net als
bij de ontwikkeling van CoronaMelder worden daaraan ook nu geen concessies gedaan.
Gelet op de gevoeligheid van de verwerkte gegevens worden extra maatregelen genomen
op het gebied van informatiebeveiliging.
Onder voorbehoud van de uitkomsten van de tests en checks zal de GGD naar verwachting
eind november of medio december een praktijktest in vijf regio’s starten. Dit geeft
de GGD de ruimte om het werken met deze tweede digitale oplossing te ervaren en te
verenigen met de bestaande werkprocessen. Daarnaast maakt de praktijktest het mogelijk
om de beschreven functionaliteiten te beproeven en verbeterpunten meteen op te pakken.
De praktijktest is door de GGD gepland in vijf regio’s, te weten Gooi en Vechtstreek,
Rotterdam-Rijnmond, Twente, West-Brabant en Zuid-Limburg.
Gedurende het realisatieproces van GGD Contact wordt, tot slot, opnieuw kritisch meegekeken
en geadviseerd door de Taskforce Digitale Ondersteuning bestrijding COVID-19 en de
Taskforce Gedragswetenschappen.
8. Quarantaine
Ondersteuning bij quarantaine
Uit gedragsonderzoek door het RIVM blijkt dat de naleving van de quarantainemaatregelen
met name bij de groepen die niet primair zelf besmet zijn maar in contactzijn geweest
met iemand die besmet is, een punt van zorg is. Het RIVM heeft in haar rapport van
14 november jl.22 een aantal adviezen gegeven om deze naleving te bevorderen. De inzet van het kabinet
sluit aan op deze adviezen.
Sociale ondersteuning
Het genoemde onderzoek van het RIVM toont aan dat mensen sneller geneigd zijn thuis
te blijven wanneer zij praktisch en sociaal ondersteund worden. In overleg met de
GGD en het Rode Kruis bevorder ik dat mensen in quarantaine ondersteund worden door
een quarantainecoach. Deze quarantainecoach benadert mensen die een positieve testuitslag
hebben of naar voren komen uit BCO als mogelijk besmet meerdere malen telefonisch
tijdens de quarantaineperiode. Op deze manier worden mensen gestimuleerd om in quarantaine
te blijven en kan steun worden verleend. Praktische belemmeringen, hulpvragen en problemen
worden geïnventariseerd. Quarantaine coaches wijzen de weg naar lokale initiatieven
voor hulp bij eenzaamheid, financiële problemen en praktische zaken. Mocht het voorgaande
t.a.v. de praktische zaken onvoldoende zijn, stimuleer ik dat mensen in verbinding
komen met een buddy. Via deze weg worden mensen ondersteund bij boodschappen doen,
het uitlaten van een huisdier en wordt een luisterend oor geboden. De bedoeling is
om zo laagdrempelig mogelijk aan te sluiten bij initiatieven die in Nederland al aanwezig
zijn. Ook verwijs ik hierbij naar het initiatief van het Rode Kruis «Ready2Help» waar
85.000 mensen zijn ingeschreven die willen helpen bij de praktische zaken.
Financiële ondersteuning
Quarantaine kan financiële gevolgen hebben voor werkgevers en werkenden waarbij niet
vanuit huis gewerkt kan worden. Het kabinet heeft daar oog voor en probeert deze gevolgen
te beperken. De Minister van SZW heeft tijdens het debat over het aanvullende steunpakket
van 3 november jl. aangegeven (Handelingen II 2020/21, nr. 20, debat over nieuw steunpakket),
dat een generieke compensatieregeling voor deze financiële gevolgen niet doeltreffend
is en een specifieke compensatieregeling niet uitvoerbaar. In algemene zin geldt:
hoe langer de quarantaine duurt, hoe groter de financiële gevolgen voor werkgevers
en werkenden. De voorgestelde verkorting van de quarantaineduur tot 5 dagen levert
dan ook een grote bijdrage aan het beperken van de gevolgen voor zowel werkgevers
als werkenden (zie hiervoor de passage in deze brief t.a.v. testen en het recente
OMT-advies t.a.v. asymptomatisch testen). De Minister van SZW heeft verder toegezegd
te verkennen welke andere routes mogelijk zijn om knellende situaties te adresseren.
Hier wordt in de brief over de herijking van het steun- en herstelpakket begin december
nader op ingegaan.
Publiekscommunicatie
Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat een op de vijf personen die daadwerkelijk positief
getest zijn niet de hele quarantaineperiode thuis blijft. Daarom gaan we de komende
tijd extra inzetten op communicatie over het uitleggen van quarantaine, de duur van
quarantaine en wanneer mensen zonder klachten zich kunnen laten testen om de quarantaine
te verkorten. Belangrijk is om niet alleen te focussen op de regels maar op wat men
doet en niet doet tijdens de quarantaine. De communicatie gaat zich veel meer richten
op het stimuleren van mensen om thuis te blijven en het activeren van de (naaste)
omgeving van thuisblijvers. De quarantaineboodschap is een centraal onderwerp binnen
de publiekscampagne «Alleen Samen». Er is binnen die campagne speciale aandacht voor
jongeren, mensen met een migratieachtergrond en mensen met een lage sociaaleconomische
status. Om deze doelgroepen te bereiken, wordt de communicatie meer gericht op communities en lokale gemeenschappen. Middelen die ingezet gaan worden, zijn onder andere content
op online jongerenkanalen en via kanalen die door mensen met een niet-westerse migratieachtergrond
worden gebruikt.
9. Vaccin
Het kabinet zet alles op alles om zo snel als mogelijk te beschikken over een veilig
en effectief vaccin. Zo zijn overeenkomsten gesloten met kansrijke producenten, terwijl
hun vaccins de noodzakelijke testfases doorlopen. De implementatievoorbereidingen
zoals deze zomer zijn gestart komen met het advies van de Gezondheidsraad in een volgende
fase. Ik verwacht dit advies later deze week te ontvangen en zal kort daarop de vaccinatiestrategie
van het kabinet aan u presenteren. In deze brief ga ik dan ook in bredere zin kort
in op de stand van de uitvoering.
Aankoop COVID-19 vaccinatie
Zowel het consortium BioNTech/Pfizer, als Moderna hebben deze week aangegeven dat
hun vaccins een bescherming bieden van meer dan 90%. De Europese medicijnautoriteit
(EMA) is ook voor deze producenten gestart met zogeheten «rolling review»-proces om
de veiligheid, kwaliteit, en effectiviteit van deze vaccins te testen. Dat is natuurlijk
erg goed nieuws. De Europese Commissie heeft – namens de EU-lidstaten – een contract
gesloten met BioNTech/Pfizer voor de levering van 200 miljoen vaccins. Hierover heb
ik u op 16 november jl. per brief geïnformeerd. Na de eerdere contracten met Janssen,
AztraZeneca en Sanofi/GSK is dit het vierde vaccincontract dat de EU sluit. Onderhandelingen
met andere vaccinproducenten lopen nog. Als de verdere stappen in het ontwikkelen
positief verlopen, zou eind dit jaar, of begin 2021, mogelijk een markttoelating kunnen
worden afgegeven. Hierna kan de toediening feitelijk worden opgestart. De levering
van deze vaccins vindt niet in een keer plaats, maar verspreid over een langere periode.
Nederland heeft met het BioNTech/Pfizer-vaccin recht op circa 7,8 miljoen vaccins
(de vaste pro-rata van 3,89% van het EU-brede contract), waarmee 3,9 miljoen mensen
kunnen worden gevaccineerd. De afspraken met Moderna zouden voor Nederland overigens
een hoeveelheid van 3,1 miljoen vaccins betekenen (naar rato).
De exacte datum waarop Nederland de eerste vaccins zou kunnen ontvangen staat nog
niet vast. Ook ben ik positief over een spoedige levering van de eerste vaccins uit
de overeenkomst met AstraZeneca. Deze zouden in het gunstigste geval eveneens in het
eerste kwartaal van 2021 beschikbaar kunnen komen. Tegelijk hecht ik eraan op te merken
dat nog geen enkel vaccin een marktoelating van de EMA/Europese Commissie heeft gekregen.
Ik wil daarom ook voorzichtig zijn met verwachtingen omtrent de beschikbaarheid van
een vaccin. Als alles naar wens verloopt, is het mogelijk om het eerste kwartaal van
2021 te starten met het vaccineren van de eerste doelgroepen. In het meest gunstige
geval kunnen de eerste vaccins in de laatste weken van 2020 worden geleverd, maar
dit is afhankelijk van de toelatingsprocedure. Onze voorbereidingen zijn erop gericht
om ook hier klaar voor te zijn.
Uiteraard betekent dit het nodige voor de logistieke voorbereidingen. Zo moet het
vaccin van Pfizer/BioNTech bijvoorbeeld gehouden worden bij zeer lage temperaturen.
We zijn daarom nu reeds in gesprek met de leverancier, het RIVM en overige betrokken
partijen om dit proces zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. Er zijn door het
RIVM extra ultra-vriezers aangeschaft om de vaccins goed te kunnen bewaren. Deze faciliteiten
zijn gereed in december.
Ook op andere terreinen wordt alles in gereedheid gebracht om zo snel mogelijk te
kunnen starten met vaccineren zodra de vaccins beschikbaar komen, ook in de Caribische
delen van het Koninkrijk. Het RIVM heeft in totaal nu 25 miljoen extra veiligheidsnaalden
en spuiten aangeschaft om de vaccins toe te kunnen dienen. Ook neemt Nederland verder
deel aan een Europese joint procurement voor veiligheidsnaalden. Daarnaast zijn we
in goed gesprek met de partijen die de vaccinatie straks kunnen gaan uitvoeren, echter
de strategie is ook afhankelijk van het advies van de Gezondheidsraad. Nog deze week
wordt het advies van de Gezondheidsraad over de prioritering van doelgroepen verwacht.
Op basis van dit advies, en de reeds beschikbare Europese en internationale adviezen,
komt het kabinet tot een eerste besluit ten aanzien van prioritering en een strategie.
Daarbij zal ik ingaan op de aankoopstrategie van COVID-19 vaccins, de veiligheid,
toelating en leveringstermijn, de doelgroep en het tijdpad daarbij en de wijze van
oproepen en registratie. Maar uiteraard ook de uitvoering van de COVID-19 vaccinatie
door uitvoerende partijen, de logistiek, de communicatie maar ook monitoring en onderzoek.
De vaccinatiestrategie ontvangt uw Kamer kort na het verschijnen van het advies.
10. Innovatieve behandelingen
Naast de vaccinatiestrategie zet ik mij ook intensief in voor de uitbreiding en verbetering
van kansrijke behandelingen van COVID-19. Het gaat er daarbij vooral om welke behandeling
het meest kansrijk is en snel beschikbaar kan komen voor de patiënt. Daarom investeer
ik vooral in (aanvullend) onderzoek en in de noodzakelijke randvoorwaarden om nieuwe
behandelmethoden snel in de praktijk te kunnen inzetten.
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer23 laten weten € 10 miljoen beschikbaar te stellen aan Sanquin Bloedbank voor het inzamelen
van bloedplasma en het daaruit ontwikkelen van een plasmaproduct met antistoffen (de
zgn. immunoglobulines) tegen COVID-19. Inmiddels hebben vele herstelde coronapatiënten
bloedplasma gedoneerd. Eerder is er al een studie vanuit het Erasmus MC en het LUMC
gestart om te toetsen of een behandeling met bloedplasma kort na infectie een therapeutisch
effect heeft op COVID-19. Deze COV-Early studie is begin oktober begonnen met het
includeren van de eerste patiënten.
Daarnaast hebben Sanquin Bloedbank en plasmaproducent Sanquin Plasma Products (SPP)
de afgelopen maanden uit dit gedoneerde bloedplasma een medicijn op basis van antistoffen
geproduceerd. De eerste batch van 4.000 doses van dit medicijn met de antistoffen
is nu klaar om ingezet te worden. Het gaat hierbij om een off-label behandeling (een
bestaand middel dat voor een andere indicatie wordt gebruikt), dat alleen onder toezicht
van de behandelend arts mag worden voorgeschreven. Het is daarbij van belang dat artsen
de uitkomsten van die behandelingen rapporteren, zodat er van geleerd kan worden.
Het is immers nog niet duidelijk wat de werkzaamheid van dit medicijn zal zijn. De
voorraad van dit middel is evenwel beperkt. Sanquin Bloedbank en SPP zetten de productie
voort en de verwachting is dat er in januari 2021 nog zeker 4.000 doses beschikbaar
komen.
Een werkgroep van Sanquin Bloedbank en medische specialisten boog zich de afgelopen
periode over de vraag welke patiëntengroep als eerste in aanmerking zou moeten komen
voor toediening van dit middel. De werkgroep heeft hierover afgelopen week advies
aan mij uitgebracht. Het advies is tweeledig. Allereerst adviseert de werkgroep het
middel preventief in te zetten bij patiënten met een sterk verzwakte afweer, om hen
bescherming te bieden na een hoog risico blootstelling aan het virus. Deze patiënten
zijn extra vatbaar voor een besmetting met het coronavirus en hebben mogelijk het
meeste baat bij een preventieve behandeling met antistoffen. Voor deze groep is het
middel direct inzetbaar. Om van deze behandeling te leren, wordt een observationele
studie gestart. De behandeld artsen zullen hun ervaringen met het middel dan ook delen.
Daarnaast adviseert de werkgroep een onderzoek te starten naar de effectiviteit van
de antistoffen als preventief medicijn bij ouderen in verpleeghuizen. Er is nog geen
(internationaal) bewijs dat plasma, of daaruit gewonnen antistoffen, ook daadwerkelijk
leidt tot een betere weerstand tegen het coronavirus. De werkgroep adviseert dit te
toetsen in bijvoorbeeld verpleeghuizen waar de COVID-19 infectiedruk hoog is. Ik stel
voor het onderzoek zowel financiering als een voorraad van het medicijn beschikbaar.
De geproduceerde doses zijn immers eigendom van VWS. ZonMw zal een procedure starten
om dit onderzoek op korte termijn te laten plaatsvinden. De eerste onderzoeksresultaten
worden vervolgens in de zomer van 2021 verwacht. Met de voortzetting van de productie,
distributie en het onderzoek is een additioneel budget gemoeid van € 6,3 miljoen.
Zorgen dat de zorg het aan kan
11. Zorg voor patiënten in de curatieve sector
Actueel beeld
Het actuele beeld ten aanzien van de zorg voor COVID-patiënten in de curatieve zorg
is gedifferentieerd. Er is geen sprake meer van voortdurende groei van het aantal
ziekenhuisopnames en de curve van COVID-bezetting op de klinische bedden en de IC-bedden
vlakt af. Dat is goed nieuws. Toch ben ik ook nog voorzichtig, want de voorzichtige
daling van de COVID-bezetting op de klinische bedden die we nu zien, moet zich eerst
structureel gaan bewijzen. En daarnaast lijkt er nog geen sprake van een duidelijke
daling van de bedbezetting door COVID-19 patiënten op de IC’s, terwijl we daar zien
dat de gemiddelde ligduur van de patiënten oploopt.
Op dit moment 17 november 2020 zijn totaal 2146 patiënten met COVID-19 in de ziekenhuizen
opgenomen. Dit is een daling van 507 ten opzichte van twee weken geleden (d.d. 3 november).
In diezelfde periode zien we een stijging van 33 COVID-patiënten op de IC en een daling
van 474 COVID-patiënten in de kliniek.
Het Landelijk Centrum Patiëntenspreiding (LCPS) blijft zich inzetten voor een evenwichtige
patiëntenspreiding over alle regio’s heen. In de afgelopen week vonden er gemiddeld
dagelijks 24 bovenregionale overplaatsingen van COVID-19 patiënten naar een ander
ziekenhuis plaats, waarvan 5 IC-patiënten.
Ontwikkeling reguliere zorg
Ondanks de licht positieve geluiden en dalende aantallen COVID-patiënten in de ziekenhuizen,
blijft de druk op de zorg onverminderd hoog. De forse extra benodigde capaciteit voor
zorg aan COVID-patiënten gaat nog steeds ten koste van de reguliere zorg. Momenteel
is gemiddeld 30% van de planbare zorg uitgesteld en in sommige regio’s of individuele
ziekenhuizen loopt dit zelfs nog verder op. In die ziekenhuizen kan – naast de COVID-zorg –
enkel nog (semi-)acute, poliklinische en beperkt planbare kritische zorg worden verleend.
Voor uitgestelde zorg is later een inhaalslag nodig.
Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) berekend dat er sinds de start
van de COVID-19-epidemie in maart nu reeds meer dan een miljoen minder verwijzingen
heeft plaatsgevonden van de huisarts naar een medisch specialist in vergelijking tot
eerdere jaren. NZa ziet hierbij dat er nu meer zorgverlening overeind blijft dan tijdens
de eerste golf en dat het aantal verwijzingen nu gelukkig minder daalt dan toen. Toch
worden op dit moment wekelijks 30.000 minder patiënten verwezen door de huisarts.
Soms gaan klachten vanzelf over en is later geen doorverwijzing meer nodig. Maar voor
het overgrote deel houdt dit in dat er naast de zichtbaar uitgestelde zorg, ook nog
een onzichtbaar stuwmeer is aan patiënten die nu nog niet in beeld zijn gekomen, maar
die op termijn ook zorg zullen moeten ontvangen.
Alles bij elkaar genomen betekent dit dat de zorgverleners in het ziekenhuis na afvlakking
van de tweede golf een grote opgave hebben om deze uitgestelde zorg in te halen. De
termijn waarbinnen en de snelheid waarop de inhaalzorg kan plaatsvinden, is afhankelijk
van het tempo van de afname van de COVID-ziekenhuisbezetting in de tweede golf en
van de Rt-waarde in de komende maanden. Daarbij moeten we ons realiseren dat de mogelijkheden
van de zorg zijn grenzen kent. Ter vergelijking met de inhaalslag na de eerste golf:
tussen de eerste en de tweede golf in de ziekenhuizen was er geen moment geweest dat
het zorgpersoneel heeft kunnen bijkomen, maar werd op volle toeren doorgewerkt. Het
totaal aantal patiënten dat werd behandeld in het ziekenhuis was volgens de NZa in
die periode 19% hoger dan in dezelfde periode in 2018 en 2019. Ondanks al die extra
inspanningen konden de ziekenhuizen het stuwmeer van uitgestelde zorg in de zomerperiode
slechts beperkt ingelopen.
Op grond van de huidige situatie en de prognoses is het beeld dat de zorg in het ziekenhuis
zich minimaal tot diep in het voorjaar in een opschaalde situatie zal bevinden en
het personeel onder hoge druk blijft staan. Daarnaast wordt ook zorgpersoneel ziek
en is er uitval door de werkdruk, die zowel fysiek als psychisch hoog is. Er is dus
geen ruimte om het zorgpersoneel te laten herstellen van de tweede golf, laat staan
om een eventuele derde golf op te vangen. Als de Rt-waarde hoger uitvalt of er zelfs
een derde golf komt, duurt deze situatie vele malen langer, met gezondheidsschade
voor een deel van de patiënten als gevolg. Niet alleen door het langere uitstel, maar
ook door mogelijk beperkingen in de hoeveelheid gekwalificeerd zorgpersoneel.
Stand van zaken Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de COVID-pandemie
Op 23 oktober jl. heeft de Minister voor MZS uw Kamer geïnformeerd24 over het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie. Hierin
heb ik aanvullende tijdelijke maatregelen met partijen genomen om de kwaliteit en
toegankelijkheid van de acute zorg (voor zowel COVID als non-COVID-patiënten) en de
kritieke planbare zorg op peil te houden. Met de maatregelen wordt beoogd de beschikbare
zorgcapaciteit in Nederland zo goed mogelijk te benutten en voor patiënten een gelijke
toegang tot zorg te borgen. Partijen zijn voortvarend aan de slag gegaan met de uitvoering
van het kader. Hierin zijn vijf maatregelen opgenomen. Per maatregel zal ik kort ingaan
op de huidige stand van zaken.
1. Bredere inzet op evenwichtige patiëntenspreiding en meer doorzettingsmacht voor
een planmatige sturing vanuit het LCPS
Het LCPS krijgt een meer sturende rol bij de verdeling van COVID-patiënten over het
land. De invulling van deze rol heeft het LCPS uitgewerkt in een nieuwe werkwijze
die vanaf 9 november is ingegaan. Op basis van een overzicht van het aantal beschikbare
bedden per ziekenhuis, wordt het landelijke beeld opgemaakt. De ROAZ-regio’s worden
geïnformeerd op basis van prognoses hoeveel COVID-patiënten zij de komende week kunnen
verwachten. Ziekenhuizen schalen, op basis van die gevraagde capaciteit, hun COVID-zorg
op en de non-COVID-zorg af. Op deze manier weten ziekenhuizen waar ze aan toe zijn
en kunnen hier tijdig op anticiperen. De IGJ en NZa zien erop toe dat de werkwijze
zodanig is, dat deze leidt tot goede en veilige zorg.
2. Kaderstelling voor prioritering van zorg
In het Tijdelijk beleidskader is afgesproken dat de Federatie van Medisch Specialisten
(FMS) een hulpmiddel maakt om zorginstelling en zorgprofessionals te ondersteunen
om de juiste keuzes te kunnen in de organisatie van de zorg. De FMS heeft op 30 oktober
dit Raamwerk gepubliceerd voor het behoud van reguliere klinische non-COVID zorg25. Het Raamwerk biedt handvatten om de continuïteit van de acute en de kritieke planbare
zorg te waarborgen en draagt bij aan een uniforme werkwijze voor de ziekenhuizen.
Ik hoor dat op basis van het raamwerk op lokaal en regionaal niveau gesprekken worden
gevoerd, waarmee we zien dat het Raamwerk zijn functie dient. In sommige regio’s zien
we nog wel dat meer reguliere zorg wordt afgeschaald dan bij andere regio’s. Het LCPS
blijft samen met ROAZ-regio’s werken aan gelijkmatige patiëntenspreiding om de druk
zo evenwichtig mogelijk te verdelen.
3. Maximalisering regionale ketensamenwerking van alle zorgaanbieders in het ROAZ
Ook in de voor- en nazorgketen (bij onder meer de huisartsen, eerstelijnsverblijf,
VVT-sector en de wijkverpleging) is sprake van hoge druk en schaarse capaciteit. Daarom
is afgesproken dat de regionale ketensamenwerking gemaximaliseerd wordt. Om de zorgcapaciteit
in Nederland zo goed mogelijk te benutten, is inzet van de gehele zorgketen nodig.
Onderdeel van deze geïntensiveerde samenwerking zijn afspraken met huisartsen over
een evenwichtige instroom van patiënten voor wie behandeling in het ziekenhuis zinvol
en wenselijk is en afspraken met de thuiszorg, wijkverpleging en de verpleeghuissector
over de doorstroom in de zorgketen. De motie van de leden Van der Staaij en Veldman
gaat in op deze ketensamenwerking en vraagt welke initiatieven er zijn of aanvullend
kunnen worden gecreëerd voor het verlenen van zorg aan coronapatiënten buiten het ziekenhuis, zowel in (tijdelijke) zorglocaties als in de thuissituatie26.
Hierover kan ik aangeven dat afgelopen zomer bestuurlijk afspraken zijn gemaakt27 gericht op kwetsbare COVID-19 patiënten buiten het ziekenhuis. In paragraaf 12 Opschaling
van tijdelijke zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis in deze brief ga ik uitgebreider
in op de precieze beschikbare capaciteit en (verwachte) bezetting van deze tijdelijke
verblijfplekken. Bij het LCPS zijn er signalen dat patiënten soms nog worden overgeplaatst
naar een ziekenhuis in een andere regio, terwijl zij eigenlijk (in de eigen regio)
zouden moeten doorstromen naar een bed buiten het ziekenhuis. Dit is recent onder
de aandacht gebracht van partijen. Het is belangrijk om hier in de hectiek en drukte
scherp met elkaar op te zijn en te blijven.
Het is nodig dat de huisartsenzorg aan zowel COVID- als niet-COVID-patiënten kan blijven
doordraaien en dat de huisarts toegankelijk is. In de eigen praktijk, maar ook in
de regio wanneer de situatie daarom vraagt. Dat heeft voor de huisartsen eerste prioriteit.
Daarnaast zie je in diverse regio’s initiatieven ontstaan waarin huisartsen inzetten
op zorgverlening aan COVID-patiënten in de thuissituatie. Zo nemen huisartsen in de
regio Amsterdam en Den Bosch samen met thuiszorgorganisaties een deel van de zorg
op zich, zodat herstellende COVID-patiënten eerder het ziekenhuis kunnen verlaten.
Tot slot kan ik u melden dat de IGJ zorgaanbieders, onder meer via een nieuwsbericht
op de website, heeft uitgenodigd om knelpunten in de samenwerking te melden. De IGJ
wil hierover in gesprek gaan om te kijken hoe de zij kan bijdragen aan het oplossen
ervan. Zo kan de instroom en doorstroom van patiënten beter worden en krijgt iedere
patiënt de zorg die hij nodigt heeft, op de juiste plek.
4. Transparantie over toegankelijkheid zorg
De NZa heeft een aparte informatievoorziening ingericht zodat voor zorgaanbieders
en ROAZ-regio’s continu de meest actuele informatie over de patiëntenstromen en de
toegankelijkheid van zorg in de regio beschikbaar is tijdens de COVID-19 pandemie.
Dit inzicht helpt zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij de samenwerking om de toegankelijkheid
van de COVID-zorg en reguliere zorg te kunnen borgen. Op maandag 9 november is dit
dataportaal, genaamd Zorgbeeld, live gegaan. Bij de ontwikkeling van Zorgbeeld is
nauw samengewerkt met het LCPS en het LNAZ. Het portaal biedt zorgaanbieders, ROAZ-regio’s,
verzekeraars en de toezichthouders op een laagdrempelige manier inzicht in de huidige
situatie over de toegankelijkheid van zorg in de eigen regio, maar ook in andere regio’s
en ondersteunt daarmee de samenwerking in de regio. De uitvraag van data is zo efficiënt
mogelijk ingericht om partijen niet onnodig te belasten. Bij de doorontwikkeling van
het portaal en het toevoegen van nieuwe functionaliteiten wordt aangesloten op de
urgentie en behoefte van de gebruikers. De aansluiting van de VVT-sector staat op
de agenda van deze doorontwikkeling.
5. Financiële randvoorwaarden
Tot slot is afgesproken dat zorgverzekeraars afspraken maken over financiële arrangementen.
Zorgaanbieders hebben financieel comfort nodig om zich te kunnen focussen op bovengenoemde
maatregelen en hierin de benodigde keuzes te kunnen maken. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars
zijn met elkaar in gesprek over een regeling voor 2021. Het is belangrijk dat een
ieder hierin zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarnaast is er financiële ondersteuning
vanuit VWS voor ziekenhuizen, zoals bij de opschaling van IC-bedden.
De Minister voor MZS zal de Kamer op korte termijn nader informeren over de stand
van zaken van de financiële ontwikkelingen rond de ziekenhuizen.
Uitbreiden IC-capaciteit
Zoals bekend zijn ziekenhuizen momenteel bezig met de uitbreiding van de IC-capaciteit
en klinische capaciteit in het kader van COVID-19 conform het opschalingsplan COVID-19
van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). De uitbreiding naar 1350 IC-bedden en
bijbehorende klinische bedden voor Covid patiënten stond per 1 oktober gepland. Dit
betreft fase 2 van het opschalingsplan. Het gaat dan om «aanleg» van 200 extra IC-bedden
en 400 extra klinische bedden, structureel voor de duur van de pandemie. De volgende
stap is de uitbreiding naar 1700 IC-bedden per 1 januari 2021. Dit betreft fase 3
van het opschalingsplan. Het gaat dan om «aanleg» van 350 extra IC-bedden en 700 extra
klinische bedden, die flexibel beschikbaar moeten zijn voor de duur van de pandemie.
Om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de extra uitbreiding van de beddencapaciteit
geldt dat de beschikbaarheid van voldoende personeel de bepalende factor is. Hier
hebben we – in tegenstelling tot de eerste golf – nu te maken met knelpunten vanwege
de hoge uitval van personeel op dit moment; en vanwege de zorgverlening aan het grote
aantal COVID-patiënten op de klinische afdelingen van de ziekenhuizen.
Het opschalingsplan van het LNAZ betreft een tijdelijke opschaling van de capaciteit,
alleen bestemd voor het opvangen van COVID-patiënten gedurende de pandemie. Op dit
moment is nog onduidelijk wat de impact van COVID blijft in de toekomst. Hoe het virus
en hoe de behandeling van COVID-patiënten zich ontwikkelt, zullen onder andere van
invloed zijn op de benodigde IC-capaciteit in de toekomst. De motie28 van de heer Wilders verzoekt de regering een structurele reserve van IC-bedden en
klinische ziekenhuisbedden aan te houden teneinde toekomstige pandemieën en rampen
beter op te kunnen vangen. In haar appreciatie van deze motie, waarmee de heer Wilders
akkoord is gegaan, heeft de Minister voor MZS aangegeven dat de opschaling er nu is
voor de coronatijd en dat we daarna – als de COVID-crisis voorbij is – gaan kijken
wat er structureel nodig is.
Op grond van haar wettelijke taak houdt de IGJ toezicht op de opschaling en spreiding.
Zo verzamelt of ontvangt de IGJ informatie van bijvoorbeeld het LCPS, de NZa, meldingen
van patiënten en burgers bij het landelijk meldpunt zorg, en van zorgverleners en
organisaties. De IGJ gaat in gesprek over opvallende zaken en signalen over mogelijke
knelpunten. Door zicht op de feiten en op de omstandigheden waaronder de zorgverlening
wordt georganiseerd, kan de IGJ oordelen of aan de voorwaarden voor goede zorg wordt
voldaan.
De IGJ heeft op 9 november jl. een brief gestuurd naar alle ROAZ-voorzitters waarin
zij nadere informatie vraagt over de voortgang van de opschaling en de beschikbare
IC-capaciteit in de ROAZ-regio’s. De IGJ wil hiermee inzicht krijgen in hoe de samenwerking
verloopt, in hoeverre de uitbreiding van de extra beddencapaciteit gestalte heeft
gekregen, hoe het opschalingsplan in de regio uitgevoerd wordt en wat eventuele knelpunten
zijn. De IGJ vormt zich op dit moment een beeld; in een volgende brief wordt de Kamer
hierover verder geïnformeerd.
Met de realisatie van de opschaling gaan kosten gepaard. Op 30 oktober jl. is door
VWS de Subsidieregeling opschaling COVID-19 gepubliceerd. Met deze subsidieregeling
wordt de fase van 1150 tot 1350 IC-bedden (fase II) en de fase tot 1700 IC-bedden
(fase III) vergoed. Daarnaast worden met deze subsidie enkele werkelijke kosten eenmalig
in 2020 vergoed. Het gaat om bijvoorbeeld: de vergoeding voor noodzakelijke verbouw
en bouwkundige aanpassingen binnen bestaande ziekenhuisgebouwen voor de opschaling
t.b.v. de COVID-19 patiënt; de vergoeding voor noodzakelijke medische inventaris voor
de opschaling t.b.v. de COVID-19 patiënt; en de vergoeding voor het aanleggen van
een COVID-19 (crisis)voorraad geneesmiddelen (conform plan LCG). Het aanvraagportaal
voor deze subsidieregeling is op 2 november 2020 opengesteld. Tot uiterlijk 13 november
2020 konden de ziekenhuizen waar de opschaling plaatsvindt een aanvraag indienen;
inmiddels zijn door alle ziekenhuizen conform bijlage I van de Subsidieregeling aanvragen
ingediend.
De opschaling van de IC-bedden naar de eerste fase, de 1150 IC-bedden, wordt niet
uit de subsidieregeling bekostigd, maar wordt via de zorgverzekeraars bekostigd. In
het bestuurlijk overleg op 24 september jl. over de opschaling van de IC-capaciteit
en klinische bedden hebben zorgverzekeraars aangegeven dat zij voor 2021 exclusief
de opschaling zullen inkopen maar de COVID-19 zorg op de IC (en dus ook de noodzakelijke
opschalingen in fase 1) zonder plafond zullen vergoeden.
Ik begrijp dat de ziekenhuizen met man en macht bezig zijn om de extra IC- en klinische
bedden – inclusief het benodigde personeel – voor elkaar te krijgen en zie ik ook
dat dit geen makkelijke opgave is. Ik waardeer de inzet van alle betrokkenen om de
opschaling conform het opschalingsplan COVID-19 te realiseren zodat de benodigde COVID-19
zorg beschikbaar is. Daarnaast wil ik nog benadrukken dat we net als in de eerste
golf, ook van en tijdens deze tweede golf leren. Er komen voortdurend nieuwe inzichten
waarmee zowel de zorg voor COVID-19 patiënten, als de organisatie van zorg continue
ontwikkelen. Op basis van de ervaringen en nieuwe inzichten wordt de zorg verder ontwikkeld
zodat de beste mogelijke zorg kan worden geboden. Dit is een continu proces.
12. Opschaling tijdelijke zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis
Conform het door de DPG-en ontwikkelde ramingsmodel zijn er landelijk minimaal 300
plekken direct beschikbaar (niveau «basis»), 550 extra plekken die binnen 72 uur in
gebruik genomen moeten kunnen worden (niveau «midden») en 1150 plekken die binnen
2 weken kunnen worden gerealiseerd (niveau «hoog»). Er vindt sinds begin oktober wekelijks
monitoring plaats van beschikbare en bezette plekken. De bezetting van de tijdelijk
verblijfplekken (eerstelijnsverblijf) voor COVID-19-patiënten in de verpleeg- en verzorgingshuizen
is de afgelopen weken verder gestegen van 550 naar 948 plekken over het hele land,
met een beschikbaarheid van 1292 plekken (peildatum 16 november). In de prognose wordt
volgende weken een daling verwacht in bezetting naar ongeveer 870 en 715 plekken.
Van de 25 regio’s zijn er 11 opgeschaald naar niveau «midden», 10 regio’s naar niveau
«hoog» en regio Rotterdam-Rijnmond is aangemerkt als crisisregio. De situatie wordt
door GGD-GHOR als beheersbaar, maar zorgelijk ingeschat. De grootste zorg blijft de
personele capaciteit.
13. Financiële maatregelen in de zorg
De uitbraak van de COVID-19-pandemie vraagt het uiterste van onze zorgverleners en
hun organisaties. Het is belangrijk dat zorgaanbieders zich op die momenten geen zorgen
hoeven te maken over hun financiële positie en zich maximaal kunnen richten op het
leveren van de noodzakelijke en veilige zorg tijdens de crisis en daartoe ook in staat
blijven als we de crisis voorbij zijn. In alle domeinen binnen de zorg zijn (eerder)
afspraken gemaakt om de financiële onzekerheid als gevolg van de COVID-19-pandemie
te beperken. Deze afspraken zijn vertaald naar concrete maatregelen. Veel van deze
maatregelen zijn in beginsel enkel voor 2020 ingericht. In onderstaande paragrafen
ga ik per domein in op hoe ik in 2021 een passend vervolg wil geven aan deze maatregelen.
Wet langdurige zorg
Medio maart 2020 zijn voor de Wet langdurige zorg (Wlz) afspraken gemaakt over financiële
maatregelen als gevolg van de COVID-19-pandemie. Deze afspraken hebben als doel de
continuïteit van zorg op de korte termijn te garanderen en de continuïteit van (het)
zorg(landschap) op langere termijn te borgen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
heeft hiervoor een beleidsregel opgesteld op basis waarvan meerkosten als gevolg van
de COVID-19-pandemie kunnen worden vergoed. De mogelijkheid meerkosten als gevolg
van de COVID-19-pandemie te vergoeden, loopt tot 31 december 2020 voor alle aanbieders
in de langdurige zorg. Ook voorziet deze beleidsregel in compensatie van doorlopende
kosten van zorgaanbieders die ze moeten maken voor overeengekomen productie die zij
ondanks de COVID-19-pandemie wel realiseren.
In mijn brief van 12 juni jl.29 heb ik het perspectief geschetst voor de tweede helft van 2020. Na afloop van de
generieke periode is er voor zorgaanbieders en zorgkantoren de mogelijkheid maatwerkafspraken
te maken. Bijvoorbeeld als er sprake is van een COVID-19-besmetting binnen de instelling
en/of als de dagbesteding als gevolg van de COVID-19-pandemie nog op alternatieve
wijze wordt ingevuld. Ook hiervoor heeft de NZa een beleidsregel opgesteld. Door dagbesteding,
die op alternatieve wijze wordt ingevuld, voor vergoeding in aanmerking te laten komen,
wordt continuïteit van zorg voor de cliënt en tegelijkertijd ook zorgvernieuwing en
innovatie gestimuleerd. Zorgaanbieders die geen COVID-19-besmetting binnen de instelling
hebben en daardoor geen toegang tot de maatwerkregeling hebben, kunnen in uitzonderlijke
situaties een beroep doen op de hardheidsclausule. Hierbij toetst het zorgkantoor
of het omwille van de continuïteit van zorg noodzakelijk is hen te compenseren voor
de effecten van COVID-19-pandemie. Bijvoorbeeld indien er sprake is van uitzonderlijk
hoog ziekteverzuim.
De ontwikkeling van het aantal besmettingen maakt duidelijk dat, in verband met de
COVID-19-pandemie, ook in 2021 dergelijke maatregelen nodig zullen zijn zodat zorgaanbieders
zich maximaal kunnen blijven richten op het leveren van de noodzakelijke en veilige
zorg. Om die reden zal ik op de kortst mogelijke termijn de NZa verzoeken de maatregelen
te verlengen tot 1 januari 2022. Het betreft hierbij de vergoeding van extra kosten
als gevolg van de COVID-19-pandemie, de maatwerkregeling compensatie doorlopende kosten
en de maatwerkregeling dagbesteding. Ik zal de NZa hierbij verzoeken enkele verbeteringen
door te voeren, onder andere op basis van de ervaringen die dit jaar zijn opgedaan
met de maatregelen. Ook zal ik de NZa verzoeken een verband te leggen met de verschenen
Routekaart coronamaatregelen30 zodat passende financiële maatregelen kunnen worden getroffen indien op basis van
deze Routekaart algemene maatregelen worden getroffen die de zorgverlening raken.
Wmo en Jeugdwet
De VNG en het Rijk hebben medio maart 2020, kort na het uitbreken van de coronacrisis,
afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties
en professionals binnen de Jeugdwet en Wmo 2015. De afspraken zijn gericht op het
zo goed mogelijk organiseren van continuïteit van zorg voor cliënten en het borgen
van het zorgstelsel voor de langere termijn.
Meerkostenregeling
Onderdeel van deze afspraken is dat meerkosten als gevolg van de COVID-19-pandemie
door het Rijk worden vergoed. Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd31, is de totale hoogte van de compensatie m.b.t. de Jeugdwet en Wmo 2015 voor het jaar
2020 gezamenlijk vastgesteld op € 170 miljoen. Dit betreft een afrondende afspraak
voor meerkosten in het sociaal domein over 2020. Dat neemt niet weg dat als er evident
aanleiding is om te veronderstellen dat gemeenten door COVID-19 in financiële problemen
komen, of als er onvoorziene ontwikkelingen optreden, Rijk en gemeenten daarover met
elkaar in gesprek zullen gaan.
De afspraak voor compensatie van meerkosten gold in eerste instantie tot 1 juli 2020
en is later verlengd tot 1 januari 2021. Duidelijk is dat zorgaanbieders binnen de
Jeugdwet en Wmo 2015 ook in 2021 extra kosten moeten maken om zorg binnen de maatregelen
van de COVID-19-pandemie te kunnen organiseren. Om deze reden is besloten de afspraken
tussen het Rijk en de VNG te verlengen tot 1 januari 2022. Hiermee wordt de einddatum
van deze regeling in het sociaal domein gelijkgetrokken met de Wlz.
Begin juni jl. is een nadere uitwerking van de afspraken over de compensatie van meerkosten
gepubliceerd. De onderliggende afspraken worden op basis van de ervaringen in 2020
geactualiseerd, maar blijven inhoudelijk grotendeels onveranderd. De basis van de
meerkosten zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen. Gemeenten
worden voor deze meerkosten gecompenseerd door het Rijk. Hiertoe wordt in de loop
van 2021 op macroniveau de omvang van de meerkosten bepaald voor heel 2021. Dit bedrag
wordt in principe via de gebruikelijke verdeelmodellen voor de verschillende uitkeringen
uit het gemeentefonds verdeeld over gemeenten.
Zorgcontinuïteitsafspraken
Alle inzet van professionals, aanbieders, gemeenten en het Rijk moet allereerst gericht
zijn het continueren van de zorg, binnen de richtlijnen van het RIVM. Op reguliere
wijze, of indien noodzakelijk, op alternatieve wijze. Als gevolg van de coronacrisis
kan het echter voorkomen dat zorg niet geleverd kan worden. Om de continuïteit van
zorg en ondersteuning te borgen zijn gemeenten tot 1 juli dit jaar opgeroepen tot
een generieke en landelijke continuïteitsregeling. Gemeenten zijn daarbij verzocht
de omzet onverminderd door te betalen aan aanbieders, ook in het geval dat er sprake
was van vraaguitval. Het doel daarvan was acute liquiditeitsproblemen bij aanbieders
te voorkomen en het behoud van werkgelegenheid in de zorg en ondersteuning.
Na het vervallen van de landelijke oproep per 1 juli, dienen gemeenten op lokaal niveau
echter nog steeds aandacht te hebben voor de financiële positie van aanbieders. Gegeven
de wettelijke taak om de continuïteit van zorg en ondersteuning te waarborgen, wordt
van gemeenten verwacht dat maatwerk wordt verleend aan aanbieders als daartoe aanleiding
is en indien nodig continuïteitsafspraken te maken. Indien aanbieders problemen ondervinden
met doorbetaling door gemeenten is het belangrijk dat ze met elkaar in gesprek gaan
– eventueel met een regiofunctionaris van het ketenbureau indien ze er niet meteen
uitkomen.
Specifiek voor de dagbesteding en de cruciale jeugdzorg binnen de Jeugdwet en Wmo
2015, blijf ik – vanwege signalen dat aanbieders financiële problemen ervaren – in
overleg met de VNG en aanbieders om te bezien of aanvullende afspraken nodig zijn.
Zorgverzekeringswet
Ook voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn medio maart afspraken gemaakt met het doel
de continuïteit van zorg tijdens en na de COVID-19-pandemie te borgen zodat zorgverzekeraars
kunnen blijven voldoen aan hun zorgplicht. Zorgaanbieders worden gecompenseerd voor
de meerkosten die de COVID-19-pandemie met zich meebrengt en krijgen een bijdrage
voor de omzet die daardoor wegvalt. Hiervoor heb ik de NZa via een aanwijzing opdracht
gegeven om passende prestatiebeschrijvingen te ontwikkelen die zorgverzekeraars en
zorgaanbieders kunnen gebruiken voor de continuïteitsbijdrage- en meerkostenregelingen
die tot stand zijn gekomen. Deze prestatiebeschrijvingen gelden tot 1 januari 2022.
In de loop van dit jaar is Zorgverzekeraars Nederland (ZN) naar buiten getreden met
verschillende continuïteitsbijdrage- en meerkostenregelingen over 2020 voor groepen
zorgaanbieders binnen de Zvw.
Op dit moment wordt door ZN/zorgverzekeraars bezien of en waar er ook voor 2021 regelingen
moeten worden vastgesteld en waar regelingen over 2020 nog verlenging van de looptijd
behoeven. De bovengenoemde aanwijzing aan de NZa biedt die mogelijkheid ook voor 2021.
Uiteraard sta ik hierover in contact met ZN en andere betrokken partijen. Ik zal uw
Kamer hier binnenkort verder over informeren.
Persoonsgebonden budget
Ook voor het persoonsgebonden budget (pgb) zijn maatregelen getroffen om de continuïteit
van zorg voor budgethouders te borgen. Hierover zijn afspraken gemaakt met VNG en
ZN over de regeling in het kader van continuïteit van zorg ten aanzien van het pgb
in de Wlz, Jeugdwet en Wmo. De pgb-regeling houdt in dat de generieke maatregel die
tijdens de eerste golf van kracht was (regeling doorbetaling niet-geleverde zorg)
opnieuw wordt ingevoerd, maar doorbetaling alleen mogelijk is onder specifieke in
de regeling bepaalde voorwaarden. De situaties waarin niet-geleverde zorg wordt doorbetaald
is bij besmetting en/of noodzaak tot quarantaine van een budgethouder of diens zorgverlener,
waardoor tijdelijk geen zorg kan worden geleverd of waardoor budgethouder niet naar
de dagbesteding kan gaan. En de situatie dat de zorg niet conform de geldende richtlijnen
kan worden geleverd, zoals bij dagbestedingslocaties. De regeling gaat met terugwerkende
kracht in vanaf 1-10-2020 en is geldig tot en met 31-12-2021. Ik ben voornemens om
ook voor het Zvw-pgb een vergelijkbare regeling te ontwikkelen. Hiervoor ben ik in
gesprek met de betrokken partijen. Naast de regeling doorbetaling niet geleverde zorg
wordt ook de meerkostenregeling PGB voor de Wlz, de Jeugdwet en de Wmo2015 verlengd
naar 31-12-2021.
Publiekscommunicatie
Er is sprake van een oplopende achterstand in het aantal verwijzingen door de huisarts
in vergelijking met voorgaande jaren. Op dit moment onderzoeken we samen met de NZA
en koepelorganisaties welke specifieke groepen mensen met gezondheidsklachten nu geen
of minder zorg afnemen en maken een plan van aanpak hoe we deze groepen met communicatie
kunnen bereiken, zodat zij bij klachten wel contact opnemen met hun zorgverlener.
Ook maken we met een gerichte communicatie aanpak zichtbaar dat de zorg zich in een
uitzonderlijke situatie bevindt, die ook voor patiënten gevolgen kan hebben en wat
dit voor patiënten en geboden zorg kan betekenen.
Bescherming van mensen met een kwetsbare gezondheid
14. Kwetsbare personen
Bescherming van mensen met een kwetsbare gezondheid
Waardering voor zorgmedewerkers in de langdurige zorg
Ook tijdens de tweede golf zien we wat voor impact het COVID-19 virus heeft op de
bewoners en medewerkers in verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg,
maatschappelijke opvang, en zorg thuis. We zien dat het aantal nieuwe besmettingen
op dit moment ook in de langdurige zorg langzaam begint af te nemen. Dit heeft alleen
kunnen gebeuren met de enorme inzet van medewerkers in de zorg en ondersteuning die
in deze moeilijke tijd en omstandigheden ongeremd hun bijzondere werk blijven doen.
Deze mensen en verwanten van kwetsbare mensen die afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning
verdienen daarom alle lof en waardering. Onder bijzonder moeilijke omstandigheden
helpen zij kwetsbare mensen die soms niet altijd begrijpen waarom maatregelen noodzakelijk
zijn. Zij moeten dit mooie en belangrijke werk te vaak doen met minder collega’s dan
gewenst. Bovendien moeten zij deze buitengewone inspanning al maanden volhouden en
is het einde nog niet in zicht. Al deze zorgverleners verdienen ons respect en wij
zullen hen samen ondersteunen waar dat moet en kan.
We zien dat instellingen in de langdurige zorg en aanbieders van zorg thuis of dagbesteding
alle zeilen moeten bijzetten om het virus ferm aan te pakken en hun medewerkers te
ondersteunen en bij te staan, waarbij de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers
zowel waardevol als noodzakelijk is. Zij doen ook hun best om bezoek en socialen contacten
mogelijk te maken en toe te staan.
Ik heb (meer dan) wekelijks overleg met de koepels van zorgaanbieders en cliëntenorganisaties
in de langdurige zorg. In dit overleg worden signalen over knelpunten besproken, zodat
waar mogelijk actie kan worden ondernomen. Zo komt onder meer de stand van zaken rond
bezoek aan de orde.
Verpleeghuiszorg
Cijfers
De huidige situatie ten aanzien van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte
in verpleeghuizen is op dit moment als volgt:
Bewoners
• Uit de cijfers van het RIVM (peildatum 16 november 2020) blijkt dat in de afgelopen
twee weken (week 45 en 46) het aantal nieuwe besmettingen 2.317 bedraagt. Dit is een
afname van ruim 700 ten opzichte van het aantal besmettingen in week 43 en 44. Het
aantal nieuwe besmettingen is nog steeds hoog. Lichtpunt is wel dat uit de recente
cijfers over week 45 46 blijkt dat het aantal nieuwe besmettingen afneemt. De meest
recente cijfers van Verenso zijn hiermee in lijn.
• Het RIVM schat dat sinds het uitbreken van de crisis bij ca. 16.000 bewoners van verpleeghuizen
een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 3.885 mensen als overleden zijn
gemeld32, 33. Een groot deel van de mensen herstelt gelukkig, mede door de goede verzorging die
zij ontvangen.
• In week 46 zijn er 130 cliënten overleden aan de gevolgen van COVID-19. In de afgelopen
twee weken was dit een aantal van respectievelijk 248 (week 45) en 213 (week 44).
Ter vergelijking, in week 44 zijn circa 1.200 bewoners van verpleeghuizen overleden.
Van hen was dus bij ca. 18% een besmetting vastgesteld.
Locaties
• Het aantal verpleeghuislocaties waar één of meerdere besmettingen is gemeld is ook
toegenomen. Het RIVM schat dat op dit moment (16 november peildatum) bij ongeveer
680 verpleeghuislocaties sprake is van een vastgestelde COVID-19 besmetting. Dat is
ruim 25% van het aantal locaties. Het gaat om het aantal verpleeghuislocaties waar
in de afgelopen 28 dagen sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting
op basis van een positieve test. Op een aantal locaties waar sprake was van een besmetting,
zijn in de afgelopen 28 dagen geen nieuwe besmettingen vastgesteld die wegvallen uit
deze groep. Het gaat in totaal om locaties 148 in de afgelopen twee weken (peildatum
16 november 2020).
• In de piek van de eerste golf waren besmettingen gemeld bij ruim 800 locaties. Het
bovenstaande beeld is zichtbaar in onderstaand grafiek.
Clusters
Het RIVM brengt op basis van het bron- en contactonderzoek clusters van besmettingen
in kaart. Op 10 november zijn er 204 clusters (in verpleeghuizen en wooncentra voor
ouderen) geregistreerd met in totaal 2.208 meldingen. De mediane clustergrootte is
6,0 besmettingen. Dat betekent dat de helft van de clusters meer dan 6 en de andere
helft minder dan 6 besmettingen heeft. Het cluster met de meeste besmettingen heeft
maar liefst 108 gerelateerde besmettingen34.
In onderstaande figuur is de ontwikkeling van het aantal nieuwe besmettingen vanaf
1 maart 2020 weergegeven. Momenteel ligt het wekelijks aantal gemelde nieuwe besmettingen
in de buurt van de eerste golf, terwijl er nu veel meer wordt getest.
In de cijfers van week 45 en week 46 zien we een afname van het aantal nieuwe besmettingen in verpleeghuizen.
Ontwikkelingen en signalen verpleeghuiszorg
Zowel van de koepelorganisaties als van de individuele zorgaanbieders vernemen wij
in toenemende intensiteit zorgen over de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Dit
hangt samen met het oplopend ziekteverzuim van zorgmedewerkers als gevolg van besmettingen,
quarantaine of wachten op testuitslagen.
We ontvangen signalen dat activiteiten en zorg in een sommige instellingen min of
meer evenredig met de verminderde beschikbaarheid van zorgverleners worden afgeschaald.
Dit oplopende ziekteverzuim kan de zorgaanbieders dwingen om de zorg af te schalen,
bijvoorbeeld door dagactiviteiten of het toezicht op de groepen te verminderen. Dit
kan noodzakelijk zijn omdat de zorgaanbieders niet meer de menskracht hebben om alle
zorg vol te kunnen houden. ActiZ, Zorgthuisnl, V&VN en Verenso werken op dit moment
samen aan een handreiking hoe je verantwoord keuzes kunt maken ten aanzien van het
regionaal en/of lokaal afschalen in de zorg voor ouderen. Dit document kan ondersteuning
bieden bij het maken van de afspraken in ROAZ verband. De handreiking is ondertussen
gepubliceerd.
Verder vernemen we van zorgaanbieders dat er soms sprake is van enige leegstand in
de verpleeghuizen. Na de eerste golf is het aantal bewoners in verpleeghuizen gedaald
met ca. 5.000 personen. We zien dat vanaf week 23 vindt in de verpleeghuizen geleidelijk
herbezetting plaats. De laatste weken keert de trend weer. De afgelopen week zien
we als gevolg van de hogere sterfte een afname van het aantal Wlz-gebruikers (-345).
Vooral het aantal cliënten opgenomen in verpleeghuizen is met ruim 300 afgenomen.
Volgens het cijfer van deze week is de leegstand op 19 oktober opgelopen tot 975.
Dat kan samenhangen met de twijfels die ouderen soms hebben om naar een verpleeghuis
te verhuizen omdat zij vrezen dat er een volgende bezoekregeling kan komen.
Tegelijkertijd zijn zorgaanbieders creatief met het inzetten van mensen buiten de
zorg. Hoewel bijvoorbeeld mensen van KLM of uit de horeca de zorgverleners niet volledig
kunnen vervangen, kunnen zij de zorgverleners wel helpen. Ook doen zorgaanbieders
hun uiterste best om bezoek aan bewoners mogelijk te blijven maken.
Naast de uitval van zorgverleners door ziekte blijkt dat zorgverleners soms «corona-moe»
beginnen te worden. De zorgverleners zouden terug willen naar de pre-corona situatie,
waarin meer tijd was voor het bieden van meer persoonsgerichte zorg aan bewoners.
Het is daarom extra belangrijk voor de zorgaanbieders om aandacht te geven aan het
vitaal en gemotiveerd houden van de zorgverleners.
Kwetsbare ouderen thuis
Cijfers
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 overlijden van ouderen thuis
boven de 70 jaar is op dit moment als volgt:
• Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen bij ouderen, die ouder zijn
dan 70 jaar en thuis wonen is nog steeds hoog. Uit de cijfers van het RIVM (peildatum
16 november 2020) blijkt dat in de afgelopen twee weken (week 45 en 46) het aantal
nieuwe besmettingen ruim 7.035 bedraagt. Dit is gelukkig wel minder dan de 9.950 nieuwe
besmettingen in de voorgaande twee weken (week 44 en 45).
• Het RIVM schat dat tot nu toe bij bijna 35.950 ouderen van boven de 70 jaar en die
thuis wonen35 een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ongeveer 3.500 mensen als overleden
zijn gemeld.36 Hoeveel van deze ouderen in een kwetsbare gezondheid verkeerden of een vorm van zorg
of ondersteuning thuis ontvingen, is niet bekend.
• In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven vanaf 1 maart 2020. Momenteel
is het wekelijks aantal gemelde nieuwe besmettingen flink hoger dan tijdens de eerste
golf. Reden hiervan is dat er nu veel meer wordt getest. Het aantal mensen dat komt
te overlijden ligt momenteel fors lager.
Ontwikkelingen en signalen met betrekking tot ouderen thuis
Buurthuizen
Naar aanleiding van de tijdelijke maatregelen (aangekondigd in de persconferentie
van 3 november 2020) is de algemene, generieke inloopfunctie van buurthuizen tot 19 november
2020 verboden. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie37 van het lid Klaver is toegezegd dat buurthuizen wel als locatie kunnen worden gebruikt
voor georganiseerde en besloten dagbesteding voor kwetsbare personen. Hierbij doe
ik deze motie af. Ook is het mogelijk om op afspraak individuele ondersteuning te
bieden aan kwetsbare personen. Ik heb dit ook opgenomen in de aanwijzing aan de veiligheidsregio’s.
Op basis hiervan heb ik een handreiking gemaakt zodat het veld de maatschappelijke
ondersteuning in buurthuizen, veilig, kan blijven voortzetten. Deze handreiking is
breed verspreid en te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/documente….
Maatschappelijke initiatieven
In het debat van twee weken geleden is de toezegging gedaan om het vrijwilligersplatform
van NLvoorElkaar verder onder de aandacht te brengen richting ondernemers die hulp
willen bieden. NLvoorElkaar biedt een landelijk vrijwilligersplatform om vraag en
aanbod, juist in deze tijd, actief aan elkaar te verbinden. Er zijn 11.000 organisaties
aangesloten en sinds maart dit jaar heeft NLvoorElkaar 64.000 online matches weten
te maken. NLvoorElkaar heeft een aantal koepelorganisaties benaderd met het verzoek
het platform onder de aandacht te brengen. De gesprekken daarover lopen nog. Eén daarvan
is de Koninklijke Horeca Nederland naar aanleiding van een initiatief in Breda. De
horeca in Breda in een samenwerking gestart met de zorgorganisatie Surplus. Dit betreft
geen vrijwilligerswerk, maar het platform voorziet wel in de behoefte dat organisaties
elkaar kunnen vinden bij dergelijke initiatieven. Daarnaast kan ik melden dat de Kamer
van Koophandel het vrijwilligersplatform van NLvoorElkaar meeneemt in haar voorlichting,
bijvoorbeeld op haar website.
Vrijwilligerswerk
In mijn vorige brief gaf ik aan in gesprek te gaan met landelijk opererende vrijwilligersorganisaties
zoals onder andere Present, Humanitas en de Zonnebloem, om te bezien hoe zij nog beter
in staat gesteld kunnen worden de sociale en praktische gevolgen van de coronamaatregelen
in de komende moeilijke tijd op te vangen en te verzachten. Dit gesprek heeft plaatsgevonden
en de bereidheid samen te werken is groot. De concrete uitwerking van hoe wij hen
kunnen ondersteunen, ook rondom de feestdagen, wordt momenteel uitgewerkt. De #NietAlleen
beweging is hier ook bij aangesloten. Hiermee geef ik invulling aan de motie Segers.38 In de volgende stand van zakenbrief rondom COVID-19 zal ik hier uitgebreider op ingaan.
Met gemeenten bezien hoe kwetsbare mensen beter ondersteund kunnen worden (motie Asscher)
Om uitvoering te geven aan de door Uw Kamer aangenomen motie39 van lid Asscher c.s., wordt op bepaalde thema’s die kwetsbare mensen raken geïnventariseerd
(bijvoorbeeld communicatie, quarantaine, eenzaamheid) hoe gemeenten hiermee omgaan.
De goede voorbeelden wil ik beter delen en bespreken met gemeenten. Hiertoe organiseer
ik op korte termijn een virtuele bijeenkomst tussen en met gemeenten waarin lokaal
georganiseerde interventies, acties en programma’s richting kwetsbare mensen in deze
coronaperiode met elkaar worden gedeeld. Zo kunnen gemeenten van deze goede voorbeelden
leren zodat succesvolle acties richting doelgroepen zoals ouderen, daklozen, GGZ-cliënten,
mensen met een beperking en andere kwetsbare groepen ook in andere gemeenten uitgevoerd
kunnen worden. Hiermee geef ik ook deels invulling aan de motie van lid Van der Staaij
c.s.40, waarin het kabinet wordt verzocht in samenspraak met gemeenten te bezien hoe (mentaal)
welbevinden van mensen kan worden vergroot.
Mensen met een beperking in gehandicaptenzorginstelling en thuis
Cijfers
De situatie ten aanzien van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in
instellingen voor gehandicaptenzorg is op dit moment als volgt:
• Het RIVM (peildatum 16 november) schat dat sinds het uitbreken van de crisis in maart
bij 3.735 bewoners van instellingen sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting,
waarvan 285 mensen zijn overleden.
• Uit deze cijfers blijkt dat in de afgelopen twee weken (week 45 en 46) het totaal
aantal nieuwe besmettingen met ruim 725 is toegenomen. Het aantal nieuwe besmettingen
in week 46 is nog steeds hoog maar ligt met zo’n 348 nieuwe besmettingen 30 nieuwe
besmettingen lager dan in week 45.
Net als bij de verpleeghuizen, geldt dus bij de instellingen voor gehandicaptenzorg
dat het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in week 46 nog steeds hoog
is, maar lager ligt dan in week 45. Het aantal mensen dat in de tweede golf overlijdt
aan COVID-19 is gelukkig lager dan tijdens de eerste golf.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling vanaf 1 maart 2020 weergegeven. Ook hier
is relevant dat nu veel meer getest wordt.
Locaties
Het RIVM schat dat momenteel bij 370 locaties voor gehandicaptenzorg sprake is van
een vastgestelde COVID-19 besmettingen. Dat is ongeveer 14% van het aantal locaties.
Het aantal besmette locaties schat het RIVM in op basis van het aantal gehandicaptenzorginstellingen
waar in de afgelopen 28 dagen sprake is geweest van tenminste één vastgestelde COVID-19
besmetting op basis van een positieve test. Het beeld is zichtbaar in onderstaand
grafiek.
Ontwikkelingen en signalen in de gehandicaptenzorg en met betrekking tot mensen met
een beperking of chronische ziekte thuis
Van zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg die wij spreken horen wij over de enorme
emoties bij cliënten die de noodzakelijke maatregelen losmaken (afstand houden, mondkapjes
bij zorgverleners, meer gereguleerd bezoek en PBM bij bezoek). Het is een opgave voor
de zorgverleners om hier goed mee om te gaan. Juist in de gehandicaptenzorg is dat
soms lastig, omdat sommige cliënten eigen voorzieningen nodig hebben die verbonden
zijn aan de woonruimte van de cliënt, zoals een speciaal bed.
Net als in de ouderenzorg speelt in de gehandicaptenzorg dat de zorgverleners «corona-moe»
beginnen te worden. Men wil terug naar de pre-corona situatie. Zorgaanbieders proberen
hieraan het hoofd te bieden met inzet van geestelijke verzorgers, aanbieden van gesprekken
met psychologen of wat extra verlof.
Uitzondering dringend advies mondkapjes voor mensen met een beperking of chronische
ziekte
Sinds begin oktober geldt een dringend advies mondkapjes te dragen in publieke binnenruimtes.
Dat geldt ook voor mensen met een beperking of chronische ziekte. Deze mensen doen
dit waar mogelijk, want ze zijn gezien hun kwetsbaarheid vaak bang besmet te raken.
Het kabinet is voornemens het dringende mondkapjesadvies om te zetten in een verplichting.
De voorbereidingen dit juridisch te borgen lopen. Sommige mensen zijn vanwege een
(zichtbare of onzichtbare) beperking of chronische ziekte echter niet in staat een
mondkapje te dragen. Zij zijn dan ook uitgezonderd van dat dringende advies en zullen
ook uitgezonderd worden van deze verplichting. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mensen
die fysiek geen mondkapje kunnen dragen of opzetten in verband met een aandoening
aan het gezicht of mensen met een longaandoening die daardoor onvoldoende zuurstof
binnenkrijgen. Ook zijn er mensen die, als zij zelf of hun begeleider een mondkapje
dragen, daar ernstig van ontregeld raken, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke
beperking of psychische aandoening.
In overleg met cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte
is overwogen hoe moet worden aangetoond dat iemand niet in staat is een mondkapje
te dragen. Op basis van dat overleg is ervoor gekozen dat niet afhankelijk te maken
van een formele, medische verklaring, om mensen die kwetsbaar zijn geen extra drempels
op te leggen om te kunnen blijven participeren: het vereisen van een medische verklaring
levert niet alleen een onevenredige belasting oplevert voor mensen om wie het gaat,
maar levert ook een enorme administratieve belasting op in de zorg. We onderkennen
dat dit er ook toe kan leiden dat mensen die wel in staat zijn een mondkapje te dragen,
maar daar niet voor voelen, ten onrechte claimen onder de uitzondering te vallen.
We vertrouwen erop dat het overgrote deel van Nederland te goeder trouw is, zich houdt
aan de voorschriften en geen misbruik maakt van deze uitzondering.
Vanuit cliëntenorganisaties is naar boven gekomen dat de behoefte bestaat om op enige
wijze kenbaar te kunnen maken dat iemand onder de uitzondering valt om discussies
in bijvoorbeeld winkels of met handhavingsbeambten te voorkomen. Uitgangspunt is dat
het de verantwoordelijkheid van mensen zelf is en blijft om aan te tonen dat zij uitgezonderd
zijn. Dat is, zeker bij een onzichtbare beperking, echter niet altijd eenvoudig. In
overleg met cliëntenorganisaties wordt bekeken hoe deze uitzondering vorm kan krijgen,
waarbij mensen die daaraan behoefte hebben ondersteund worden in het kenbaar maken
dat zij onder die uitzondering vallen. Als een handhavingsbeambte twijfelt, kan hij
om aanvullende informatie vragen. Ik zal in overleg treden met degenen die verantwoordelijk
zijn voor handhaving te bespreken hoe zij daarmee omgaan, zodat zij hun werk goed
kunnen blijven doen en de mensen die onder de uitzondering vallen niet onnodig met
belemmeringen te maken krijgen.
Monitor COVID-19-strategie mensen met een beperking of chronische ziekte
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft adviesbureau Significant een monitor
ontwikkeld voor de COVID-19-strategie voor mensen met een beperking of chronische
ziekte (COVID-19 Strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte). Deze
strategie is op 3 juni jl. aan de Kamer gezonden.41 Deze eerste rapportage van de monitor beslaat grofweg de periode april tot en met
september 2020, waarbij het accent op de zomermaanden en daarna ligt42. Daarmee geeft deze monitor een terugblik, maar geen actueel beeld van de huidige
situatie. Hierbij in het kort de bevindingen van de eerste rapportage. In december
en februari volgen nog twee rapportages.
Deze monitor laat – eens te meer – zien dat het leven van mensen met een beperking
en hun naasten tijdens deze coronacrisis hard is geraakt. Zo zagen we in de eerste
fase van de coronacrisis maatregelen die grote impact hadden op het dagelijks leven,
zoals beperkingen voor bezoek, het wegvallen van zorg en ondersteuning, zoals dagbesteding
en fysiotherapie en het afschalen van zorg en begeleiding in instellingen. Daarnaast
geeft de monitor weer dat in de zomerperiode, en daarna, een groot gedeelte van de
zorg weer was opgestart, dagbesteding op veel plekken weer mogelijk was en bezoek
weer kon worden ontvangen. Naast deze ontwikkelingen laat de monitor zien dat bepaalde
thema’s extra aandacht verdienen. Zoals het belang van sociale contacten, en de gevoelens
van eenzaamheid die een aanzienlijk deel van de mensen met een beperking nog steeds
ervaren. Daarnaast is de dagbesteding op veel plaatsen opgestart, maar op een aantal
plaatsen nog niet, of in sterk afgeslankte vorm. Bovendien is te zien dat ruim de
helft van cliënten in instellingen zich betrokken voelen bij het opstellen van maatregelen,
echter een groot gedeelte van de cliënten voelt zich nog steeds onvoldoende betrokken.
Daarnaast is veel informatie over het coronavirus beschikbaar, maar in sommige gevallen
is die nog niet specifiek op deze doelgroep toegesneden of voldoende begrijpelijk.
Verschillende cliëntenorganisaties, zoals Ieder(in), KansPlus en Per Saldo, waren
betrokken bij de opzet en informatievoorziening van deze monitor. Zij benadrukken
dat op bepaalde thema’s, zoals (weggevallen van) dagbesteding en eenzaamheid, de situatie
in de praktijk soms schrijnender is dan de cijfers in de monitor laten zien. Het Ministerie
van VWS spreekt wekelijks met deze partijen en bekijkt steeds samen met de cliëntenorganisaties
welke signalen nadere actie behoeven. VWS heeft al verschillende acties ondernomen
op deze thema’s zoals: bij dagbesteding zijn er tussen VWS, instellingen en cliëntenorganisaties
afspraken gemaakt, hoe deze zoveel mogelijk kan worden gecontinueerd. Met betrekking
tot de inspraak van cliënten heeft VGN handreikingen opgesteld waarbij samenspraak
met cliënten en hun vertegenwoordigers centraal staan. En het programma «Een tegen
eenzaamheid» van VWS zet zich – met nog grotere inzet in coronatijd – met verschillende
initiatieven in tegen eenzaamheid in de samenleving. Zoals eerder in deze brief al
toegelicht, is er op het gebied van communicatie in samenwerking met Vilans, cliënten-
en ouderenorganisaties, en kennisinstituten als het RIVM een centraal informatiepunt
voor begrijpelijke, toegankelijke en gevalideerde corona-informatie ingericht. Deze
informatie is beschikbaar op www.vilans.nl/levenincoronatijd.
Dagbesteding
Het bieden van dagbesteding is vitaal voor de kwaliteit van leven met mensen met een
(verstandelijke) beperking. Het organiseren daarvan is meer complex dan vroeger, bijvoorbeeld
omdat voorkomen moet worden dat groepen cliënten en zorgverleners gaan mixen. Positief
is evenwel dat doordat de dagbesteding meer op de groep of thuis wordt geleverd er
minder overdrachtsmomenten zijn, waardoor het aantal medicatiefouten lijkt af te nemen.
Dak- en thuisloze mensen
Nu weer het maatregelenpakket van 14 oktober van kracht is, vervalt de oproep van
het Rijk aan gemeenten de maatschappelijke opvang open te stellen voor mensen die
daar normaal gesproken geen recht op hebben. Die openstelling was verbonden aan de
oproep «blijf zo veel mogelijk thuis». Dat betekent dat de opvang voor deze mensen
wordt beëindigd per 19 november 2020. Deze en andere maatregelen voor dak- en thuisloze
mensen staan beschreven in de nieuwe versie van de richtlijn voor dak- en thuisloze
mensen die zo snel mogelijk gepubliceerd zal worden op de website van de rijksoverheid.
Het Ministerie van VWS heeft tweewekelijks crisisoverleg met partijen uit het veld.
Hier worden de afspraken breed afgestemd en wordt besproken of nadere afspraken nodig
zijn conform motie van de leden Klaver en Segers43 die verzoekt nadere afspraken te maken met gemeenten en hen daarin te ondersteunen
zolang als dat met het oog op de COVID-maatregelen noodzakelijk is. Tevens wordt in
dit overleg besproken op welke manier gemeenten zicht kunnen houden op de dakloze
mensen, die ze als gevolg van de coronacrisis en het breed openstellen van de opvang
extra in beeld krijgen, waar dezelfde motie Klaver/Segers toe oproept. Daarmee beschouw
ik deze motie als afgedaan.
Persoonlijke beschermingsmiddelen zorg buiten het ziekenhuis
Het RIVM heeft op 3 november 2020 de algemene uitgangspunten voor gebruik van persoonlijke
beschermingsmiddelen (PBM) voor zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis geactualiseerd.
Reden hiervoor was dat er onduidelijkheid was in het veld doordat er verschillen waren
met de richtlijn voor zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis. Dit betrof het moment
waarop de PBM aangetrokken moeten worden als het gaat om het verzorgen/behandelen
van mensen met (verdenking van) COVID-19. Zowel binnen als buiten het ziekenhuis geldt
nu dat bij een patiënt met (verdenking van) COVID-19 PBM gebruikt worden direct bij
het binnentreden van de kamer. Voor de ziekenhuizen was dit al expliciet in de richtlijn
opgenomen. Ook in de verpleeghuizen was dit al vaak staande praktijk.
Verder is het preventief gebruik van mondneusmaskers bij een verhoogde besmettingsgraad
in de omgeving (vanaf inschalingsniveau «zorgelijk») toegevoegd n.a.v. het eerder
gegeven OMT-advies. Hierbij gaat het om continu gebruik, vanwege de continue verzorgings-
en begeleidingsbehoefte van de bewoners. In de praktijk wordt dit al breed toegepast
en kunnen medewerkers zelf op basis van hun professionele inschatting de afweging
maken wel of niet preventief mondneusmaskers te gebruiken zoals ook eerder is bepleit
door de vakbonden en V&VN. Met deze aanpassing zijn ook de uitgangspunten voor gebruik
van PBM voor zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis en voor wijkverpleging samengevoegd.
Preventief gebruik (medische) mondneusmaskers door risicogroepen
Zoals in de brief van 13 oktober jl.44 aangekondigd, heb ik overleg gevoerd met de Landelijke Huisartsenvereniging, de Federatie
van Medisch Specialisten en het Nederlands Huisartsengenootschap over de rol die artsen
kunnen en willen spelen bij het adviseren van mensen met een kwetsbare gezondheid
over preventief gebruik van medische mondmaskers door henzelf. Aanleiding daarvoor
was het OMT-advies dat er op medische gronden geen noodzaak is het preventief gebruik
van medische mondmaskers door kwetsbare groepen zelf dringend te adviseren, maar ruimte
te laten om mensen met een verhoogd risico die zich daardoor veiliger voelen zelf
de keuze te laten om preventief een mondmasker te dragen. De betrokken organisaties
hebben aangegeven dat het niet goed mogelijk is hier in generieke zin afspraken over
te maken. Het hangt van de persoonlijke situatie van iemand af en diens gesprek met
zijn of haar huisarts. Bovendien is er in de meeste gevallen geen medische noodzaak
voor het dragen van een medisch mondneusmasker, en is het daarmee ook niet aan de
arts dit voor te schrijven.
Inmiddels is ook duidelijk, op basis van een rapport van Accenture dat ik op 12 oktober
jl.45 aan uw Kamer heb aangeboden, dat aan de hand van de beschikbare gegevens en verwachtingen
de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voldoende is de tweede COVID-19
golf door te komen, ook als er meer preventief gebruik plaatsvindt of het aantal besmettingen
hoger ligt dan tijdens de eerste golf.
Dat brengt mij ertoe om op basis van het OMT-advies nogmaals te benadrukken dat er
geen dringend advies geldt voor mensen met een verhoogde kwetsbaarheid bij besmetting
met het virus om preventief gebruik te maken van medische mondmaskers. Tegelijk heb
ik wel begrip voor de vraag, waarbij ik het belangrijk vindt dat iedereen naar vermogen
kan participeren in dit «nieuwe normaal». Ik zal daarom nagaan dat apotheken voldoende
voorraad medisch mondmaskers hebben zodat mensen, voor wie dit in deze context belangrijk
is, altijd zelf deze medische mondneusmaskers via een apotheek aan kunnen schaffen.
Persoonlijke beschermingsmiddelen mantelzorgers die intensieve zorg verlenen aan een
naaste
Sinds de eerste golf hebben we voor mantelzorgers, die intensieve zorg geven aan een
naaste, beschermende middelen beschikbaar gesteld. Dit voor het geval degene voor
wie men zorgt getest moet worden of positief getest is. Mantelzorgers kunnen dan respectievelijk
een korte en/of lange termijn pakket PBM ontvangen. In de huidige fase van de crisis
wordt door medewerkers in de zorg en ondersteuning meer preventief gebruik gemaakt
van PBM. Dit op basis van het OMT-advies. Wanneer mantelzorgers belangrijk zijn voor
de zorg van een naaste, is het ook voor hen van belang meer preventief gebruik te
kunnen maken van PBM. Dit hoeft niet op alle niveaus van de route kaart, omdat de
zorg beperkt is tot een naaste. Daarom zullen we, wanneer het besmettingsniveau in
de omgeving past vanaf niveau «ernstig», mantelzorgers voorzien van PBM, een lange
termijn pakket, zodat men dit preventief kan gebruiken. Deze middelen zal VWS ook
om niet ter beschikking stellen. Op dit moment wordt de procedure ingeregeld, waarbij
het zo zal blijven dat mantelzorgers het pakket af kunnen halen bij de apotheek. Zo
snel dit mogelijk is, zullen we dit nadrukkelijk kenbaar maken.
SET COVID-19 2.0
De Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET) geeft een impuls aan de opschaling van
digitale zorg en ondersteuning voor thuiswonende kwetsbare ouderen en mensen met een
chronische ziekte of beperking. Niet alleen kan de inzet van e-health cliënten meer
regie op hun gezondheid en een betere kwaliteit van leven geven, de inzet van e-health
kan daarnaast ook de belasting van zorgprofessionals verlichten en de werkdruk verminderen.
De coronacrisis vraagt veel van de zorg. Het gebruik van digitale zorg en ondersteuning
kan de professional ontlasten en zorgaanbieders helpen in het continueren van zorg
en ondersteuning. Daarom heb ik extra geld beschikbaar gesteld om de inzet van e-health
een impuls te geven. De SET COVID-19 1.0 kon op veel enthousiasme rekenen: er zijn
meer dan 1.700 subsidieaanvragen ingediend. Hiervan zijn er uiteindelijk 460 gehonoreerd,
waarna het subsidieplafond van € 23 miljoen was bereikt.
Aanbieders van wijkverpleging, huisartsenzorg, GGZ en ondersteuning in het kader van
de Wmo-2015 kunnen op dit moment nog gebruikmaken van de SET COVID-19 2.0-regeling.
Hiervoor zijn al meer dan 1.100 aanvragen ingediend. De RVO werkt hard aan de beoordeling
van alle aanvragen. Momenteel zijn 480 aanvragen gehonoreerd, dit aantal neemt snel
toe.
De subsidie wordt vooral ingezet voor de inzet van beeldschermzorg. Circa 60 procent
van de aanvragers zet (onder andere) hierop in. Beeldbellen kan onder andere ingezet
worden om consulten op afstand plaats te laten vinden, maar kan ook ingezet worden
voor sociale doeleinden, bijvoorbeeld voor dagbesteding. Organisaties gebruiken de
subsidie daarnaast voor onder meer telemonitoring (circa 15 procent) en e-health-toepassingen
voor medicatieverstrekking (circa 15 procent).
Meer dan 90 procent van de aanvragers van de SET COVID-19 2.0 is aangesloten bij het
ondersteuningsprogramma SET-up. Dit programma wordt begeleid door VitaValley. SET-up
helpt deelnemers met praktische ondersteuning bij de inzet van digitale zorg en faciliteert
kennisuitwisseling tussen zorgorganisaties, zodat deelnemers aan de SET, SET COVID-19
1.0 en 2.0 van elkaar kunnen leren. De SET COVID-19 2.0 is geopend tot en met 30 november
2020. De reguliere SET-regeling blijft daarna beschikbaar.
Ventilatiesystemen langdurige zorg
In samenwerking met brancheorganisaties is een inventarisatie gedaan onder aanbieders
om te onderzoeken in hoeverre de intramurale zorg voldoet aan de ventilatierichtlijnen
zoals beschreven in het bouwbesluit. Uit deze inventarisatie blijkt dat dit veelal
op orde is en dat de zorgmedewerkers in de instellingen bewust zijn gemaakt van de
RIVM-richtlijnen rondom ventilatie.
Voor de extramurale zorg en ondersteuning is samen met enkele koepelorganisaties van
dagbesteding een communicatiebericht opgesteld waarin stapsgewijs wordt beschreven
hoe er op een veilige manier gebruik gemaakt kan worden van de dagbestedingslocaties
en welke richtlijnen rondom ventilatie zij hiervoor dienen te volgen. Via de koepelorganisaties
worden deze richtlijnen met de leden gedeeld.
Publiekscommunicatie
Het is onvermijdelijk dat de maatregelen die we nemen van invloed zijn op het mentale
welzijn van mensen. Om de mentale druk te verlichten, is het belangrijk om er open
over te zijn en het gesprek erover aan te gaan. Het kabinet zal een deel van campagne
gericht op mentale klachten tijdens de coronacrisis opnieuw inzettten op radio en
social media. De campagne communiceert de boodschap: «Somber of gespannen door het
coronavirus? Praat erover». Verder wordt er aandacht gevraagd voor de mentale gevolgen
van de corona-uitbraak en verwezen naar het steunpuntcoronazorgen.nl. Daar zijn handvatten
te vinden die helpen om zo mentaal fit mogelijk te blijven.
Online informatiepunt voor mensen uit risicogroepen
Ouderen, mensen met een beperking of chronische ziekte, hun naasten en zorgverleners
hebben behoefte aan begrijpelijke en toegankelijke informatie over de gevolgen van
corona op hun dagelijks leven. Daarom hebben wij Vilans, de landelijke kennisorganisatie
voor langdurende zorg, de opdracht gegeven om een online informatiepunt op te zetten.
Mensen uit de risicogroepen, mantelzorgers en zorgverleners worden op www.vilans.nl/levenincoronatijd geholpen bij het vinden van antwoord op hun corona-vragen. De komende tijd wordt
het informatiepunt verder uitgebreid en brengen wij het bij zoveel mogelijk relevante
partijen onder de aandacht. Onder andere via social media, nieuwsbrieven en verwijzingen
via andere websites.
Andere onderwerpen
15. Reizigers
Reizen vormt een risico op verspreiding en import van het coronavirus. Dat is onderstreept
door de ervaringen met terugkerende wintersporters in februari en maart en door vakantiegangers
tijdens de zomervakantie. Daarom is het van groot belang om stappen te zetten om reizen
veiliger te maken. Tot medio januari geldt het advies om niet naar het buitenland
te reizen. Ook na medio januari blijven de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken het uitgangspunt. Als een land een «oranje» reisadvies heeft, wordt aangeraden
alleen noodzakelijke reizen te ondernemen. Vakanties zijn geen noodzakelijke reizen.
Dit noodzakelijke verkeer brengt risico’s mee. Ook tijdens een noodzakelijke reis
is het risico op besmetting in COVID-19-risicogebieden verhoogd. Daarom wil ik stappen
zetten om noodzakelijke reizen vanuit COVID-19-risicogebieden veiliger te maken: het
vragen van een negatieve testverklaring en het testen van reizigers vijf dagen na
aankomst in Nederland.
Reizigers die in Nederland aankomen uit een covid-risicogebied wil ik verplichten
een negatief testresultaat te kunnen tonen dat maximaal 48 uur voor aankomst is afgegeven.
Hiermee geef ik ook invulling aan de motie van de leden Weyenberg en Veldman46 en geef ik opvolging aan het OMT-advies van 9 november jl. Op dit moment zijn er
beperkte juridische mogelijkheden om een zogenaamde negatieve testverklaring te verplichten.
Dit vraagt om een wijziging van de Wet publieke gezondheid. Dit zal naar verwachting
niet eerder dan het voorjaar van 2021 kunnen worden ingevoerd. Met het oog op de uitvoerbaarheid
onderzoeken we de mogelijkheden en de benodigde tijd om dit per vervoerssector in
te voeren. Over de precieze vormgeving hiervan zal ik u later informeren.
Voor bepaalde derdelanders (inwoners van buiten de EU/Schengen en het Verenigd Koninkrijk
die zijn uitgezonderd van het EU-inreisverbod) kan de negatieve testverklaring zonder
wetswijziging verlangd worden op grond van de Schengengrenscode en het EU-inreisverbod.
Voor deze reizigers wil ik dit op korte termijn invoeren, het streven is medio december.
Daarnaast onderzoek ik samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat,
het Ministerie van Justitie en Veiligheid en luchtvaartmaatschappijen of zij vrijwillig
de negatieve testverklaring op (een deel van hun) vluchten ook in willen voeren voor
inwoners van de EU.
Het invoeren van een negatieve testverklaring kan niet volledig voorkomen dat besmette
reizigers uit COVID-19-risicogebieden Nederland binnenkomen. Een reiziger kan immers
besmet zijn nadat de test is afgenomen, of zo kort voor de test dat deze nog onbetrouwbaar
is. Daarom moeten deze reizigers nog steeds in thuisquarantaine. Ik onderzoek of het
mogelijk is om deze reizigers vanaf medio januari de mogelijkheid te bieden zich vijf
dagen na aankomst te laten testen. Bij een negatieve test kan de quarantaine dan worden
beëindigd. Het LCT heb ik om advies gevraagd of de testcapaciteit toereikend is voor
deze doelgroep, en de GGD vraag ik om mij te adviseren over de uitvoeringsaspecten.
Naast het verkorten van de quarantaine, werkt het kabinet aan het beter ondersteunen
van mensen in quarantaine. Daarover informeer ik u hierna in deze brief.
Door het vragen van een negatieve testverklaring en het testen na vijf dagen quarantaine
wordt het risico beperkt dat besmette mensen uit COVID-19-risicogebieden naar Nederland
reizen en wordt het risico beperkt dat besmette mensen in Nederland het virus verder
verspreiden. Met het oog op de hiervoor beschreven maatregelen acht ik het niet zinvol
om ook nog te testen op luchthavens. Het risico bestaat dat besmette reizigers die
op de luchthaven negatief testen, zich slechter aan de quarantaineregels houden. Met
een test voorafgaand aan de reis en een test na vijf dagen quarantaine, verwacht ik
dat de risico’s op het verspreiden van het virus door reizigers uit COVID-19-risicogebieden
sterk wordt gemitigeerd.
16. Gezond leven als onderdeel van de COVID-19 aanpak
Zoals donderdag 12 november jl. in het Algemeen Overleg Arbeidsmarkt door de Minister
voor MZS is toegezegd, reageer ik namens de Staatssecretaris van VWS bij dezen op
een oproep van een grote groep medici, wetenschappers en bestuurders. Deze groep heeft
het kabinet opgeroepen om gezond leven vanaf nu een nadrukkelijker onderdeel te maken
van onze aanpak en van en communicatie over COVID-19. Die oproep omarmt het kabinet
van harte.
Artsen signaleren dat tijdens deze COVID-19 pandemie overgewicht of ernstig overgewicht
(obesitas) tot een ernstiger beloop van COVID-19 leidt, onder meer via bijkomende
aandoeningen (diabetes, hart- en longziekten en trombose), maar met name door een
chronisch slechter functionerend immuunsysteem.
Een gezonde leefstijl kan al binnen enkele weken het immuunsysteem versterken en de
gezondheid en weerstand van een ieder verbeteren. Het heeft ook bewezen positieve
effecten op het mentale welzijn. Artsen geven aan dat kleine veranderingen, zoals
elke dag een half uurtje wandelen, al groot verschil kunnen maken. Het maatschappelijk
belang van voldoende bewegen kwam ook nadrukkelijk naar voren in een oproep van prominenten
uit de sport en beweegsector op 22 mei jl.
Onder de vlag «zorg goed voor jezelf» zijn sinds de zomer al leefstijladviezen opgenomen
over voeding, bewegen, roken en alcohol. Deze adviezen zijn onderdeel van «Alleen
samen krijgen we corona onder controle». De komende periode willen we de communicatie
rondom leefstijl verder versterken. Hoe dat precies zal worden aangepakt, wordt nu
uitgewerkt.
Belangrijk om te vermelden is dat het voor mensen met (ernstig) overgewicht mogelijk
is om via het basispakket gebruik te maken van gecombineerde leefstijlinterventies
(GLI), een leefstijlprogramma waarin wordt gecoacht op een duurzame gedragsverandering
op voeding en bewegen. Huisartsen kunnen mensen daarover informeren en hen doorverwijzen.
Het ministerie werkt met betrokken partijen aan een communicatieaanpak om de GLI meer
voor het voetlicht te brengen.
Werken aan een gezonder Nederland heeft onze volle aandacht. Dat doen we onder andere
met het Nationaal Preventieakkoord, waaruit dit najaar bijvoorbeeld de publiekscampagnes
PUUR (stoppen met roken) en alcoholbewustzijn zijn gestart. We grijpen dit moment
aan om extra onder de aandacht te brengen dat een kleine verandering in leefstijl
al een positief effect heeft op je gezondheid.
Voor de lange termijn verdient gezonde leefstijl meer prioriteit, de Staatssecretaris
van VWS zal daarvoor opties in beeld brengen.
17. Arbeidsmarkt in de zorg
In de brief van 27 oktober en van 29 oktober47 heb ik uitvoerig stilgestaan bij het steeds nijpender wordend tekort aan zorgpersoneel
en het brede palet aan maatregelen waarop wordt ingezet om de zorgprofessionals zoveel
mogelijk te ontlasten. Daarnaast heeft u recent de vierde voortgangsrapportage over
het actieprogramma Werken in de Zorg ontvangen, waar in het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid
in de zorg uitvoering is gesproken.
In deze brief ga ik in op de ontwikkelingen rondom Extra Handen voor de Zorg en de
Nationale Zorgklas en de toezeggingen aan de Kamer in het laatste COVID-19 debat op
4 november jl. en tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg. Daarnaast geef ik
via deze brief aan hoe aan de aangenomen moties van de leden Wilders en Pieter Heerma48, over een nationale reserve aan zorgmedewerkers, en de motie van lid Van den Brenk49, over hoe ervoor wordt gezorgd dat zorgmedewerkers die positief zijn getest op COVID-19
niet toch gaan werken, uitvoering wordt gegeven.
SER commissie
Aan de SER commissie is gevraagd om advies uit te brengen met oplossingsrichtingen
om het werken in de zorg aantrekkelijker te maken. De adviesaanvraag heeft betrekking
op thema’s als loopbaanontwikkeling, waardering, zeggenschap en arbeidsvoorwaarden.
Zoals toegezegd in het AO Arbeidsmarkt aan lid Bergkamp op 12 november 2020, zal ik
de commissie meegeven om te reflecteren op het voorstel vanuit uw Kamer of en onder
welke voorwaarden kan worden gekomen tot één CAO voor verpleegkundigen en verzorgenden.
Nationale Reserve Zorgverleners
Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Wilders en Pieter Heerma50 (nr. kan ik u melden hoe wij hiermee aan de slag zijn en de motie uitvoeren. Er zijn
nu ruim 4500 mensen met een zorgachtergrond in Extra Handen voor de Zorg en ruim 8200
mensen die zich hebben aangemeld via de Nationale Zorgklas. Er is dus animo om te
helpen in de zorg in tijden van crisis. Het is van belang om te bezien wat er nodig
is om enerzijds goed in te zetten binnen zorgorganisaties én anderzijds te behouden
voor de langere termijn.
Wij zijn daarover in gesprek met de Stichting Extra Zorg Samen (hierna: EZS). EZS
is in het afgelopen voorjaar één van de initiatiefnemers geweest van Extra Handen
voor de Zorg. Doelstelling is het vergroten van de inzetbaarheid van de mensen die
zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg. Dat moet de kans op een succesvolle
match vergroten. Daarnaast gaat EZS in deze tweede golf zoveel mogelijk van de mensen
die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg enthousiasmeren om zich structureel
aan te melden als zorgreservist. Zo ontstaat een zorgreservistenbestand dat ook in
volgende crises inzetbaar is. Er wordt nu gewerkt aan de oprichting van regionale
communities. In de communities kunnen zorgreservisten elkaar ontmoeten en met en van
elkaar leren. Om dit te verwezenlijken heeft EZS vier ambassadeurs aangesteld.51 Deze ambassadeurs zijn verantwoordelijk voor de regionale communities van zorgreservisten.
Iedereen die zich aanmeldt bij Extra Handen voor de Zorg wordt door het EZS geïnformeerd
over het proces na aanmelding en over de inzet binnen een zorgorganisatie, zodat ze
precies weten waar ze aan toe zijn.
Zorgmedewerkers die positief zijn getest op COVID-19
De oplopende personeelstekorten op de werkvloer, mede als gevolg van COVID-19, hebben
geleid tot situaties waarbij binnen zorgorganisaties positief geteste zorgmedewerkers
toch aan het werk zijn. In navolging van de aangenomen motie van lid Van den Brenk52 licht ik hier toe hoe ik invulling geef aan de motie. Zorgaanbieders hadden ook voor
COVID-19 al te maken met een tekort aan personeel.
Door COVID-19 is het nog moeilijker geworden de bezetting rond te krijgen. Toch geldt
ook voor zorgmedewerkers hetzelfde als voor alle Nederlanders dat de RIVM richtlijn
gevolgd dient te worden. Medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en
mogen ook niet worden gedwongen om te werken. De RIVM richtlijn is dat mensen met
een positieve COVID-19 test in isolatie moeten gaan tot ze minimaal 24 uur klachtenvrij
zijn en het minimaal zeven dagen geleden is dat ze ziek werden. Ook moet de medewerker
48 uur koortsvrij en 24 uur symptoomvrij zijn. Ten behoeve van zorgmedewerkers heeft
het RIVM uitgangspunten opgesteld voor zowel testbeleid als de inzet van zorgmedewerkers.
Voor medewerkers binnen het ziekenhuis geldt de FMS-richtlijn.
In de richtlijn staat ook hoe om te gaan met quarantaine, bijvoorbeeld omdat mensen
in contact zijn geweest met zieken en COVID-19-patienten.
Het RIVM stelt in haar uitgangspunten dat in geval van quarantaine bij hoge uitzondering
en alléén als de zorgcontinuïteit in het geding komt, gewerkt kan worden onder bepaalde
voorwaarden. Ook in het ziekenhuis is deze uitzonderingssituatie mogelijk op basis
van de FMS-richtlijn. Ik verwacht van werkgevers dat zij de huidige richtlijnen zullen
volgen en alleen gebruik maken van deze uitzonderingsmogelijkheid als er echt geen
andere oplossingen zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen. Het onderstreept
ook het belang om zorgmedewerkers snel te kunnen laten testen met PCR testen. Daarom
kan zorgpersoneel met prioriteit getest worden bij de GGD. Ik blijf erop wijzen dat
zorgmedewerkers altijd een melding kunnen doen bij de Inspectie SZW en IGJ indien
er signalen zijn dat werkgevers niet voldoen aan de voorwaarden die in de uitzonderingsrichtlijn
van het RIVM zijn opgenomen.
Ontwikkeling Extra Handen voor de Zorg
In lijn met motie Wilders53, waarover ik per brief op 29 oktober de Kamer heb geïnformeerd hoe invulling wordt
gegeven aan de motie, geef ik hierbij een update over de ontwikkeling van het initiatief
Extra Handen voor de zorg. Ik onderschrijf deze oproep en betrek deze bij de gesprekken
die ik voer met de sectoren. Hoewel het verkleinen van de tekorten geen gemakkelijke
opgave is, is het bemoedigend dat de maatschappelijke oproep via de campagne tot aan
het aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg, zijn vruchten blijft afwerpen. Het aantal
mensen dat wil bijspringen in de zorg is sterk toegenomen. Drie weken geleden week
waren er 1.147 nieuwe aanmeldingen van mensen met een zorgachtergrond. Sinds die week
zijn er minder aanmeldingen maar nog altijd fors meer dan in de weken ervoor (figuur 1).
Er wordt blijvend aandacht gevraagd voor het initiatief. Hetzelfde beeld zien we bij
de Nationale Zorgklas: twee weken geleden waren er 4.113 nieuwe aanmeldingen en vorige
week 1.892 nieuwe aanmeldingen.
Figuur 1: Aantal nieuwe aanmeldingen bij extra handen voor de zorg.
Aantal beschikbare mensen en hun zorgachtergrond
In totaal stond de teller afgelopen vrijdag op 4.521 beschikbare mensen bij Extra
Handen (stand 13-11-2020), waarvan 889 met een geldige BIG-registratie en 217 met
een BIG-registratie die minder dan 4 jaar geleden is verlopen. 917 mensen hebben een
verlopen BIG-registratie waarvan de datum onbekend is (figuur 2). Daarnaast zijn er
in totaal 8.206 aanmeldingen voor de Nationale Zorgklas. Na het doorlopen van de Nationale
Zorgklas zijn deze mensen beschikbaar om gekoppeld te worden aan zorgorganisaties
die aangeven deze mensen graag in te willen zetten.
Figuur 2: Aantal beschikbare mensen en hun zorgachtergrond.
Matching Extra Handen voor de Zorg
Wat betreft de matching geldt, dat van de 2.065 mensen die zijn voorgesteld aan organisaties,
er 512 zijn ingezet, er 681 zijn afgewezen en 872 mensen nog op een reactie vanuit
de zorgorganisatie wachten (zie figuur 3). Hieruit kunnen we concluderen dat nog steeds
een groot deel wordt afgewezen en de aanvragen langere tijd in behandeling zijn bij
de zorgorganisaties. Dat verschil moet kleiner. Er wordt met name gevraagd om gediplomeerde,
direct zelfstandig inzetbare zorgprofessionals. Die vraag gaan we met de Extra Handen
voor de Zorg niet oplossen. We moeten de zorg anders organiseren en we zien ook dat
het kan. In het Sint-Antonius in Nieuwegein wordt gewerkt met het buddysysteem om
verpleegkundigen te ontlasten. In Drenthe en Brabant worden mensen uit de horeca ingezet
als gastheer of -vrouw in de VVT en zo zijn er nog tal van voorbeelden. Het is dus
mogelijk en er is genoeg aanbod, maar het is ook een oproep aan zorgorganisaties om
het aanbod te omarmen. Wij ondersteunen hierin maximaal door HR-afdelingen te ontlasten
met professionele matching via Extra Handen en via de Nationale Zorgklas. Maar ook
door vier praktijkteams in te richten die zo veel mogelijk belemmeringen, die zorgorganisaties
ervaren, op te lossen. Ook verspreiden we met het Actie Leer Netwerk actief goede
voorbeelden van organisaties waar deze mensen al op een goede manier worden ingezet.
De Commissie Werken in de Zorg analyseert en adviseert over hoe de match tussen vraag
en aanbod kan worden verbeterd en met die aanbevelingen wordt vervolgens aan de slag
gegaan.
De commissie kijkt daarbij zowel naar het proces tijdens de eerste golf van de coronacrisis
als naar hoe het proces nu is en wordt ingericht. Met behulp van een aantal «medewerkersreizen»
wordt de «reis» van de mensen die zich aanmelden in kaart gebracht. Zo krijgen we
boven tafel waar men tegenaan loopt en wat er beter kan. Daarnaast worden er gesprekken
gevoerd met sleutelpersonen die een bijdrage (kunnen) leveren in het proces. Tot slot
komt de commissie met concrete adviezen voor zowel quick-wins als adviezen die op
de wat langere termijn hun effect hebben.
Figuur 3: bruto/netto matching
Toezegging – benaderen oud-zorgmedewerkers via Pensioenfonds Zorg en Welzijn (50Plus)
Kamerlid Sazias vroeg tijdens het laatste COVID-debat en tijdens het AO Arbeidsmarkt
in de Zorg (12 november jl.) of het mogelijk is om via het Pensioenfonds Zorg en Welzijn
(PFZW) oud-zorgverleners op te roepen weer in de zorg te komen werken. Daar kan ik
het volgende over zeggen. Het benaderen van oud-zorgverleners via een oproep door
het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) moet passen binnen de doelstellingen waarvoor
het pensioenfonds de beschikking heeft over de gegevens van hun deelnemers. Het gebruik
van die gegevens voor een brede oproep aan oud-zorgverleners kan alleen indien het
bijdraagt aan een goede pensioenuitvoering. Dit voorjaar heeft een eerste pilot plaatsgevonden.
Daarover heeft de Autoriteit Persoonsgegevens destijds een aantal vragen gesteld inzake
het doelbindingsprincipe. Momenteel wordt onderzocht wat de juridische mogelijkheden
zijn van een dergelijke brede oproep. Ik zal u hier spoedig nader over informeren.
Zoals toegezegd in het AO Arbeidsmarkt zullen, indien het juridisch mogelijk blijkt
om via PFZW een oproep te sturen, de oud-zorgverleners erop worden gewezen wat de
mogelijke financiële gevolgen zijn indien men ervoor kiest gehoor te geven aan de
oproep.
Toezegging overhead laten ondersteunen op de werkvloer (PVV)
Het Kamerlid Wilders vroeg mij tijdens het laatste COVID-debat een oproep te doen
aan zorgorganisaties om de overhead, zijnde leidinggevenden en ondersteunende staf,
te vragen om waar het kan de medewerkers op de werkvloer te ondersteunen. Bijgaand
deze oproep. Tegelijkertijd merk ik op dat het aan de zorgorganisaties is om gehoor
te geven aan deze oproep. We mogen bovendien niet voorbijgaan aan al het belangrijke
werk dat door ondersteunende diensten en leidinggevenden binnen zorgorganisaties wordt
verricht.
Toezegging meer uren werken (PVV)
Zoals ook aangegeven in de vierde voortgangsrapportage, die recent aan de Kamer is
toegezonden, blijkt uit onderzoek van de Stichting Het Potentieel pakken dat 1 op
de 4 vrouwen in de zorg – veelal met een contract tussen de 20 en 25 uur – graag meer
uren wil werken. Met deze wetenschap – en om uitvoering te geven aan de motie van
het lid Agema54 over de uitbreiding van de contracturen en de motie van de leden Van Beukering-Huijbrechts
en Bergkamp55 over het voeren van het gesprek tussen werkgever en werknemer over meer uren werken,
zijn we hiermee aan de slag gegaan. Hier heb ik ook in het AO Arbeidsmarktbeleid in
de Zorg bij stil gestaan. Het stimuleren van meer uren werken voor wie dat wil, is
expliciet onderdeel van het brede pakket om werken in de zorg aantrekkelijker te maken.
We zijn in gesprek met onder andere de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) om via contractering met zorgaanbieders ontwikkelafspraken
te maken over o.a. goed werkgeverschap. Meer uren werken komt in deze gesprekken ook
aan orde.
We ondersteunen de Stichting Het Potentieel Pakken. Deze stichting is opgericht met
als missie het vrouwelijk potentieel op de Nederlandse arbeidsmarkt optimaal te benutten.
Het Potentieel Pakken heeft inmiddels een viertal proeftuinen bij zorginstellingen
waarin geëxperimenteerd wordt met een aanpak om de deeltijdfactor te verhogen. Medewerkers
willen vaak wel meer uren werken maar worden daarin gehinderd door de roostering en
een gebrek aan flexibiliteit. Het Potentieel Pakken helpt zorgorganisaties bij het
aanpakken van dergelijke belemmeringen. Er is veel belangstelling bij zorgorganisaties
voor deze aanpak. Daarom gaan we initiatieven zoals van deze stichting verder ondersteunen.
De ambitie vanaf 2021 is om het aantal zorgorganisaties waaraan ondersteuning wordt
gegeven, flink uit te breiden naar ongeveer 50 instellingen en te laten dienen als
vliegwiel richting meer zorginstellingen, zodat er ook echt impact op de werkvloer
wordt gemaakt. Door te kunnen delen met andere zorginstellingen hoe de belemmeringen
voor het verhogen van de deeltijdfactor, waar mogelijk, zijn weggenomen. In de volgende
voortgangsrapportage werken in de zorg zal ik u informeren over de resultaten die
worden geboekt.
In het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg heb ik eveneens toegezegd aan lid Bergkamp,
in navolging van de motie van het lid Agema56, om advies in te winnen over de juridische mogelijkheden van een voltijdsbonus bij
het College voor de Rechten van de Mens, de Landsadvocaat of eventueel andere juridische
instantie met kennis van zaken op dit thema. Over de uitkomsten wordt de Kamer geïnformeerd
in de volgende voortgangsrapportage Werken in de Zorg of eerder in indien mogelijk.
Ten aanzien van kinderopvang geldt dat voor de onderkant van het inkomensgebouw (tot
26 duizend euro) 96% van de kosten van kinderopvang (tot de maximum uurprijs) al wordt
vergoed. Daarbij komt dat dit kabinet ook dit jaar weer stappen heeft gezet om meer
werken nog lonender te maken o.a. door lagere belastingtarieven en een hogere arbeidskorting.
Toezegging Behouden van goede initiatieven voor de zorg (CDA)
In het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg57 is aan lid Van den Berg toegezegd om te bezien hoe goede initiatieven ten behoeve
van de arbeidsmarkt kunnen worden opgeschaald. Zoals ik in deze brief, maar in de
voortgangsbrief van 27 oktober, de brief van 29 oktober aan de kamer, maar ook in
het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg heb toegelicht, wordt veel in het werk gesteld
om als gevolg van COVID-19 de nog grotere personeelstekorten, al is het tijdelijk,
te laten teruglopen.
Ik wil de kamer ook graag attenderen op de brief58 die aan de kamer is gestuurd op 16 november jl. over de «stand van zaken Coronabanen».
In de brief is toegelicht hoe door middel van de inzet van «coronabanen» op korte
termijn verlichting kan worden geboden aan cruciale sectoren die overbelast zijn,
zoals de zorg. Als gevolg van deze aanpak kunnen mensen die momenteel geen werk hebben
of niet naar hun werk kunnen als gevolg van de crisis, tijdelijk aan de slag. Het
doel van de coronabanen is hierbij niet om structurele arbeidstekorten op te lossen
in bepaalde sectoren. Dit neemt niet weg dat mensen ervaring kunnen opdoen in een
tekortsector, wat mogelijk als opstap dient voor een nieuwe baan. Door de coronabanen
krijgen mensen de mogelijkheid en de ruimte om tijdelijk zinnig werk te doen, terwijl
tegelijkertijd de druk in de cruciale sectoren afneemt. Voor de zorg wordt aangesloten
bij het lopende initiatief Extra Handen voor de Zorg.
Voor alle acties geldt dat wordt ingezet op opschalen waar het kan. De aanmeldingen
voor Extra Handen voor de Zorg hebben in beginsel een tijdelijk karakter maar er wordt
gekeken naar mogelijkheden om mensen met en zonder zorgachtergrond te enthousiasmeren
om een loopbaanswitch te maken en (weer) in de zorg te gaan werken. Via de regionale
contactpunten van Extra Handen voor de Zorg kunnen mensen zich melden en worden via
het contactpunt geïnformeerd over de mogelijkheden en doorverwezen naar zorgaanbieders
die geïnteresseerd zijn om de betreffende persoon via een BBL traject op te leiden.
Toezegging – openstelling zorgbonus voor pgb-houders (Van Kooten-Arissen)
In mijn vorige brief heb ik u toegezegd dat ik u in een volgende COVID-19 brief zal
informeren over de beoogde opzet van de bonusregeling voor zorgprofessionals die werkzaam
zijn als pgb-zorgverlener en het bijbehorende tijdpad voor openstelling van deze regeling.
Hierbij is het streven om de doelgroep zorgverleners die werken via een pgb, zoveel
als mogelijk gelijk te stellen aan de zorgverleners die via zorgaanbieders en -instellingen
werken. Ik ben nog in overleg met belangenorganisatie Per Saldo om hier invulling
aan te geven, waarbij ik u binnenkort op de hoogte breng van de resultaten van deze
gesprekken. Het streven blijft dat de aanvraag voor een bonus voor deze zorgverleners
in het eerste kwartaal van 2020 gedaan kan worden.
18. Caribisch deel van het Koninkrijk
De laatste gegevens van 17 november 2020 van het Caribisch deel van het Koninkrijk
laten het volgende besmettingsbeeld zien:
Bonaire
Sint Eustatius
Saba
Curaçao
Aruba
Sint Maarten
Aantal actieve COVID patiënten
(cumulatief)
3
(138)
0
(14)
0
(5)
427
(1.374)
89
(4.668)
58
(939)
Aantal actuele ziekenhuisopnamen
(op de IC)
0
(0)
0
0
9
(4)
10
(3)
7
(5)
Aantal patiënten overleden
3
0
0
2
44
24
De situatie op Aruba is de afgelopen weken gekenmerkt door een stevige daling van
het aantal besmettingen. Het aantal patiënten in het ziekenhuis op Aruba is weer op
een beheersbaar niveau. Op Curaçao is het aantal positieve gevallen de laatste weken
gestegen naar 1374. Het CMC ziekenhuis is helaas ook getroffen door een uitbraak waardoor
een deel van het personeel van het CMC besmet is. Hierdoor is een deel van de reguliere
zorg afgeschaald. Curaçao heeft een reeks maatregelen afgekondigd om het tij te keren.
Het aantal actieve gevallen op Sint Maarten is sinds 4 november weer aan het stijgen.
Ook het aantal patiënten in het ziekenhuis van Sint Maarten stijgt. Vanaf zondag 8 november
jl. was Caribisch Nederland even vrij van actieve besmettingen. Helaas zijn er de
afgelopen twee weken weer een aantal nieuwe casussen gemeld op Bonaire.
Er is een advies van het OMT-Cariben gevraagd over sneltesten. Zodra deze beschikbaar
is, zal deze met Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden besproken. Uw Kamer zal over
de inhoud van het advies en de uitkomst van dit Vierlandenoverleg op dit punt worden
geïnformeerd in een volgende stand van zaken brief.
Voorts wordt er een toetsingskader gemaakt voor de reisadviezen voor het Caribisch
deel van het Koninkrijk dat meer recht doet aan de lokale omstandigheden en het insulaire
karakter van het gebied.
Tot slot, om waardering uit te spreken voor de uitzonderlijke prestaties die ook medewerkers
in de sectoren zorg en welzijn op Bonaire, Saba en Sint Eustatius hebben geleverd
in de strijd tegen COVID-19, zal het kabinet een zorgbonus beschikbaar stellen. De
werkwijze om dit voor Caribisch Nederland mogelijk te maken, wordt momenteel uitgewerkt.
19. Slachthuizen
De coronaomstandigheden blijven vragen om een alerte houding ten opzichte van slachthuizen
en vleesverwerkende bedrijven. De afgelopen weken hebben dit weer aangetoond.
Op 6 november jl. heeft de Minister van LNV uw Kamer geïnformeerd over een cluster
van besmettingen op een vleesverwerkend bedrijf. De onderneming is op aandringen van
de voorzitter van de Veiligheidsregio en de directeur Publieke Gezondheid gesloten.
Het bedrijf heeft goed meegewerkt. Alle medewerkers zijn getest; het totaal van de
positief geteste personen is uitgekomen op 97. De Veiligheidsregio heeft, samen met
de betrokken gemeente en de GGD, uitvoerig onderzoek gedaan naar ook de thema’s vervoer
en wonen, maar heeft geen bron van de besmettingen kunnen detecteren. De arts infectieziekten
van de GGD concludeert dat het een complex van de drie factoren (wonen, werken en
vervoer) is, mogelijk verergerd door gedrag ((niet-)naleving van de regels door mensen).
Het bedrijf is inmiddels weer opgestart.
De Inspectie SZW (ISZW) heeft nauw contact met de Veiligheidsregio om alle uitkomsten
te bespreken naar aanleiding van de maatregelen die zij, samen met de GGD en de onderneming,
heeft genomen. Voor wat betreft arbeidsomstandigheden lijkt het bij deze onderneming
allemaal op orde te zijn en daarom zal ISZW niet gaan inspecteren. Binnen het thema
wonen is de Veiligheidsregio nog bezig met onderzoek met behulp van een beveiligingsbedrijf.
Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ISZW aansluiten als er een inspectie nodig
is op het gebied van arbeidsmarkt fraude.
Afgelopen week is op nog een ander vleesverwerkend bedrijf een cluster geconstateerd.
Dit bedrijf is (nog steeds) gesloten; de Veiligheidsregio en de GGD zijn nauw betrokken.
Het beeld van de GGD is dat er geen arbeidsmigranten werken, het is geen slachthuis,
maar een producent en exporteur van vleeswaren, vleesconserven, snacks, soepen, sauzen,
vegetarische en veganistische producten. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat
zij graag een inspectie zouden willen laten uitvoeren als dit bedrijf weer gaat opstarten.
Dit zal ISZW dan uitvoeren.
Aan de hand van deze twee casussen constateer ik dat het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten
en COVID-19 goed functioneert. Het Samenwerkingsplatform is meteen geïnformeerd over
de casussen en de projectleider van het Samenwerkingsplatform heeft contact met de
operationeel leiders van de betreffende Veiligheidsregio’s. De Veiligheidsregio’s
geven aan dat de situatie onder controle is. De Landelijke Regietafel is vervolgens
door de projectleider op de hoogte gesteld.
In het debat van 3 november jl. heb ik toegezegd dat ik zal nagaan op welke manier
we het Samenwerkingsplatform ook kunnen benutten om bedrijven proactief besmettingen
te laten voorkomen in hun eigen omgeving. De projectleider van het Samenwerkingsplatform
heeft mij laten weten dat de meest betrokken branches en partijen (vleesverwerkende
industrie en wonen) zijn geïnformeerd over het bestaan en de opdracht van het Samenwerkingsplatform
en dat zij uitgenodigd zijn voor een gesprek. Daar zijn al meerdere branches positief
op ingegaan en binnenkort wordt dit opgevolgd.
Daarnaast heeft het Samenwerkingsplatform weliswaar toezicht en handhaving als instrument,
maar vaak doet het Samenwerkingsplatform ook aan advisering, samen met de Veiligheidsregio
en de GGD. Het Samenwerkingsplatform voert dan bijvoorbeeld het gesprek met directie
van een onderneming over wat een onderneming nog meer kan doen om de besmettingen
te voorkomen dan wel terug te dringen.
Het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 heeft in de periode 1 september
2020 tot en met 11 november 2020 in totaal 35 meldingen gekregen: een keer op het
thema vervoer, elf keer op het thema wonen en 23 keer op het thema werken. Het Samenwerkingsplatform
heeft in totaal zestien keer een integrale inspectie gedaan en er staan nog vier inspecties
gepland op korte termijn.
Op 10 november jl. heef uw Kamer de motie van het lid Ouwehand59 aangenomen, waarin de regering verzocht wordt een meldplicht in te stellen voor bedrijven
met COVID-19 besmettingen onder medewerkers. Ik onderzoek op dit moment of en zo ja,
hoe dit vorm gegeven kan worden.
Tot slot
We zien er allemaal naar uit om meer ruimte te krijgen om weer meer samen te zijn
en minder alleen thuis. We willen allemaal dat dit weer heel snel mogelijk is. Maar
we hebben rond de zomer geleerd dat je maatregelen ook te veel kunt loslaten. Als
wij verslappen, grijpt het virus zijn kans. Daarom is een verantwoorde, behoedzame
route naar minder virus en meer vrijheid van groot belang. Naast ons eigen gedrag,
bieden vaccinatie, goedwerkende medicijnen en grootschalig testen perspectief de langere
termijn. Tot het zo ver is, hebben we elkaar nodig om elkaar en onszelf te beschermen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport