Brief regering : Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda videoconferentie Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 511 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 november 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over de geannoteerde agenda videoconferentie
Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020, het verslag informele videoconferentie
Raad voor Concurrentievermogen 18 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 504), de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen
18 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 499), het verslag High Level videoconferentie over toerisme op 28 september 2020 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 507), de antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda videoconferentie
Raad voor Toerisme van 28 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 503), de antwoorden op vragen commissie over de kabinetsappreciatie Witboek buitenlandse
subsidies op de interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2941), de videoconferentie informele Raad voor Concurrentievermogen op 23 oktober 2020
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 506), het fiche: Mededeling Kritieke Grondstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 2936), de definitieve kabinetsappreciatie Witboek buitenlandse subsidies op de interne
markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2917) en het verslag Raad voor Concurrentievermogen van 23 oktober 2020.
De vragen en opmerkingen zijn op 12 november 2020 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 17 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda over de doelstelling van
de Europese Unie (EU) voor het bereiken van strategische autonomie. Hierbij wordt
het diversifiëren van productie- en toeleveringsketens genoemd, net als het stimuleren
van investeringen in de productie in Europa en het bevorderen van samenwerking tussen
lidstaten. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover deze doelstelling? Is deze doelstelling
realistisch? Welke stappen worden er nu al gezet om deze doelstelling te realiseren
en welke zitten er nog in de pijplijn? Wat is de Nederlandse inzet op deze doelstelling?
Voor het kabinet is strategische autonomie geen doel op zich, maar een wijze waarop
een weerbare EU vormgegeven wordt die in staat is om haar eigen publieke belangen,
inclusief de beschikbaarheid van essentiële goederen en diensten, te borgen. Hierbij
moeten de voordelen van een open economie en de nauwe verbondenheid van Nederland
met de wereldmarkten niet uit het oog worden verloren. Ook moet worden beseft dat
autonomie op deelgebieden slechts één van de middelen is waarmee publieke belangen
kunnen worden geborgd en strategische afhankelijkheden kunnen worden voorkomen – net
zoals dat geldt voor bijvoorbeeld openheid, diversificatie van handelspartners, een
concurrerende, eerlijke, duurzame en goed functionerende interne markt, sterke mededingingskaders,
screening van foreign direct investment (FDI) en investeringen in infrastructuur, onderzoek, innovatie en onderwijs.
Toch kan het op specifieke deelterreinen mogelijk zijn dat een vergrote mate van autonomie
wenselijk is. Hierbij moet een goede afweging gemaakt worden tussen de kosten en opbrengsten
van extra autonomie. Om dit de bereiken zet het kabinet zich in om met Europese partners
strategische afhankelijkheden in kaart te brengen, en zo nodig op passende wijze te
reduceren. Dit kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld door
het aanleggen van voorraden, het diversifiëren van waardeketens, of het investeren
in industriële en technologische capaciteiten. Het bundelen van Europese middelen
en kennis is hierbij van belang. In dit kader heeft het kabinet in de «Visie op de
toekomst van de industrie in Nederland»1 opgeroepen om meer Europees te gaan samenwerken op het gebied van innovatie, onder
andere via industriële allianties.
De leden van de VVD-fractie lezen over de «call-to-action», waarin een oproep wordt
gedaan voor het meer beschikbaar maken van financiering voor Europese innovatie groeibedrijven.
Deze leden vragen of er een overzicht is van EU-lidstaten en -instituties en hoe zij
(voornemens zijn om te) voldoen aan deze oproep.
Deze call-to-action wordt gedaan namens het SME Envoy Network. Het SME Envoy Network heeft als collectief
ingestemd met deze call-to-action. In deze call-to-action wordt een oproep gedaan aan de Europese investeringsvehikels (Europese Investeringsbank
(EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF), in samenwerking met EU-lidstaten, maar
ook National Promotional Banks and Institutions (NPBIs), institutionele investeerders en private investeerders, om de krachten te
bundelen en middelen uit de huidige instrument en instrumenten die in de pijplijn
zitten aan te wenden om op die manier voldoende financiering voor scale-ups te bewerkstelligen.
Het is vervolgens aan de EU-lidstaten, de Europese investeringsvehikels, maar ook
aan de andere partijen, om door middel van verscheidene acties de call-to-action ter harte te nemen.
Nederland zet in lijn met de call-to-action een eerste stap met de aankondig van het Dutch Future Fund (DFF). Het DFF is recent gelanceerd en staat bij het Europees Investeringsfonds EIF
al open voor aanvragen van venture and growth capital fondsen. Het DFF maakt meer
kapitaal vrij voor innovatieve scale-ups. De opzet van een deeptechfonds wordt momenteel
verkend en uitgewerkt, het streven is gericht om een dergelijk fonds in het voorjaar
van 2021 operationeel te laten zijn.2
Kan de Staatssecretaris een gerangschikt overzicht geven van welke lidstaten het meeste
uitgeven aan innovatieve groeibedrijven? Hoe doet Nederland het volgens de Staatssecretaris
op dit gebied?
Het European Innovation scoreboard 20203 geeft een goed overzicht van de prestaties van EU-lidstaten ten aanzien van hun innovatiesystemen.
Het niveau van overheidsinvesteringen in R&D, het niveau van venture capital uitgaven
en bedrijfsinvesteringen die ten goede komen aan innovatie zijn hierin meegenomen.
In de ranking scoort Nederland vierde. Op de onderdelen van «R&D-expenditure in the
business sector» scoort Nederland rond het Europese gemiddelde. Nederland scoort wel
bovengemiddeld op het onderdeel «venture capital expenditures».
Nederland doet het goed op het gebied van innovatie en innovatieve groeibedrijven.
Nederlands staat vierde wereldwijd in de WEF Global Competiveness Index4 en vierde in het European Innovation Scoreboard. Daarnaast is het Nederlandse startup
ecosysteem sterk gestegen in Genome Startup Ecosystem ranking5, en is het nu het twaalfde ecosysteem wereldwijd en het derde ecosysteem in Europa.
Deze leden lezen dat in lijn met deze oproep onlangs het Dutch Future Fund is opgericht.
Hoeveel kapitaal beschikt dit fonds? Hoeveel bedrijven gaan hier naar schatting gebruik
van kunnen maken? Hoe maken zij hier aanspraak op? Deze leden zijn blij om te lezen
dat er ook aandacht komt voor hulp aan start- en scale-ups met het Deeptech fonds.
Het Dutch Future Fund (DFF) krijgt een omvang van € 300 miljoen en gaat investeren in «venture and growth
capital» fondsen. Naar schatting zullen hier zo’n 15–20 fondsinvesteringen mee worden
gedaan. Omdat ook private investeerders als co-financiers worden aangesloten, is de
verwachting van het Europees Investeringsfonds EIF dat hiermee circa € 1,5 miljard
aan risicokapitaal voor innovatieve mkb’ers wordt gemobiliseerd. De venture and growth
capital fondsen investeren vervolgens in deze bedrijven. Het hangt van de specifieke
fondsstrategie en -criteria af hoe veel bedrijven zij hiermee financieren, maar typisch
worden vanuit één fonds circa tien investeringen gedaan waarmee honderd tot tweehonderd
bedrijven geholpen worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een beleidsdebat zal plaatsvinden op het
gebied van ruimtevaart. Deze leden zijn blij om te lezen dat Europa een sterkere rol
wil aannemen in de mondiale ruimtevaarteconomie. Zij lezen dat de Staatssecretaris
aangeeft dat er binnen de EU concrete stappen kunnen worden gezet op het gebied van
technologieontwikkeling. Op welke stappen doelt de Staatssecretaris? Zal de Staatssecretaris
hiervoor tijdens dit beleidsdebat meer aandacht vragen? Wat vindt de Staatssecretaris
van de technologieontwikkeling in Nederland? Is de Staatssecretaris van mening dat
hier nog concrete stappen te zetten zijn? Zo ja, welke? Hoe zet de Staatssecretaris
zich in om deze stappen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het borgen van duurzame en veilige ruimtevaart, zal Nederland in haar
interventie aangeven verheugd te zijn dat er een Europese dialoog zal worden gestart
over verkeersmanagement in de ruimte (Space Traffic Management). Daarbij streeft Nederland op dit gebied uiteindelijk naar een internationaal juridisch
kader in VN-verband, hoewel dit nog de nodige jaren zal vergen.
Maar naast het overleg over het internationale juridische kader, kunnen ook andere
stappen worden gezet om ruimtevaart duurzamer en veiliger te maken. Daarbij hoort
technologieontwikkeling, bijvoorbeeld om satellieten robuuster te maken (om voortijdige
uitval te voorkomen), ruimteobjecten scherper te kunnen observeren om botsingen te
voorkomen (space situational awareness), satellieten gecontroleerd terug naar de Aarde te brengen en ruimtepuin te verwijderen.
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn actief op deze terreinen en participeren
in technologieprogramma’s van de EU en de European Space Agency ESA. Zo kunnen Nederlands bedrijven en kennisinstellingen reeds participeren in ESA-programma’s
waarin Nederland tijdens de Ministeriële ESA-Conferentie in 2019 heeft ingeschreven,
zoals het ruimteveiligheidsprogramma en de technologieprogramma’s6.
Nederland zal niet alleen bevorderen dat Europese technologieprogramma’s voor dit
doel kunnen blijven worden gebruikt, maar ook dat Nederlandse organisaties voldoende
mogelijkheden krijgen om in deze programma’s te participeren. Om de slaagkans van
Nederlandse partijen in EU-programma’s op het gebied van onderzoek en ontwikkeling
(Horizon Europe) en defensiesamenwerking (Europees Defensiefonds) te verhogen, heeft
het kabinet recent € 255 miljoen voor cofinanciering uitgetrokken. Daarnaast ondersteunen
Netherlands Space Office (NSO) en de RVO bedrijven en kennisinstellingen in de ruimtevaartsector die een beroep
op deze fondsen willen doen.
In mijn recente brief over de brede toegevoegde waarde van ruimtevaart7 ga ik, in lijn met de motie van het lid Amhaouch c.s., over scenario's om de Nederlandse
ruimtevaartambities beter vorm te geven8 nader in op scenario’s die aansluiten bij nog niet gerealiseerde kansen voor de ruimtevaartsector.
Daarbij is technologieontwikkeling een belangrijk speerpunt, niet alleen voor veiligheid
in de ruimte (Scenario 3: Toegang tot de ruimte), maar ook voor aardobservatie (Scenario
1), optische satellietcommunicatie (Scenario 3) en wetenschappelijke instrumentontwikkeling
(Scenario 4: astronomische ruimtemissies).
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland ervoor zal pleiten dat Europa zoveel
mogelijk eensgezind optreedt in mondiale fora. Gebeurt dit nu nog niet?
Bij de voorbereiding van de interventies in het Verenigde Naties-comité voor het vreedzaam
gebruik van de ruimte wisselen de lidstaten van de EU en de ESA doorgaans hun standpunten
uit, hetgeen overigens niet betekent dat deze lidstaten in alle gevallen inhoudelijk
dezelfde inbreng leveren.
Deze leden lezen dat er na de Raad voor Concurrentievermogen een European Space Agency
(ESA)-EU Ruimteraad zal plaatsvinden waarin zal worden gesproken over de raadsconclusies.
Deze conclusies gaan onder andere in op het herstel van de sector van de COVID-19
crisis. Is er zicht op hoeveel deze sector heeft geleden van de crisis? Kan de Staatssecretaris
hierbij ook ingaan op de situatie van de sector in Nederland?
Voor de internationaal georiënteerde Nederlandse ruimtevaartsector heeft COVID-19
gezorgd voor economische tegenwind. Vooral de wereldwijde reisbelemmeringen zorgden
voor vertragingen en kostenstijgingen bij het voorbereiden van lanceringen en nieuwe
opdrachten. Daarbij kwam dat lanceerinrichtingen (zoals de lanceerinrichting van ESA
in Frans-Guyana) en testfaciliteiten (zoals ESTEC in Noordwijk) in het voorjaar 2020
tijdelijk (soms gedeeltelijk) moesten sluiten. Er was ook sprake van vraaguitval in
met name de commerciële ruimtevaartsector, die qua dienstverlening sterk afhankelijk
is van vraag uit de luchtvaart en de cruisevaart.
Ondanks deze tegenwind bestaat de indruk dat de Nederlandse ruimtevaartsector zich
relatief goed staande houdt. Zo kunnen de meeste ruimtevaartbedrijven en kennisinstellingen
nog voort met lopende opdrachten, met een voor de ruimtevaart gebruikelijke relatief
lange looptijd). Daarnaast zorgen publieke opdrachtgevers zoals ESA en de EU voor
een relatief stabiele opdrachtenstroom, waarbij ESA en NSO bovendien maatregelen namen
om de gevolgen van COVID-19 te verminderen, zoals snelle en ruime bevoorschotting
en versnelde aanbesteding- en gunningsprocedures. Daarnaast hebben de ruimtevaartbedrijven
gebruik kunnen maken van het generieke crisis- en herstelpakket.
Nederland zal tijdens de Ruimtevaartraad pleiten voor terughoudendheid bij het entameren
van specifieke sectorale maatregelen voor de ruimtevaartsector op Europees niveau.
De sector zal zich kunnen herstellen door de voortvarende uitvoering van de ruimtevaartprogramma’s
waarover reeds besluiten genomen zijn, zoals over de ruimtevaartprogramma’s van de
EU en de ESA, die veelal een lange looptijd hebben. Daarnaast kan de ruimtevaartsector
gebruik maken van Europese en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s, zoals
Horizon Europe, het Europees Defensie Fonds, de ESA-technologieprogramma’s en de nationale
Small Business Innovation Research regeling SBIR’s en wetenschappelijke programma’s.
Ondanks dit relatief gunstige beeld in vergelijking met andere sectoren, kan niet
worden uitgesloten dat individuele bedrijven alsnog in zwaar weer geraken. Het NSO
houdt daarom nauwlettend de vinger aan de pols, ook met het oog op gaten die hierdoor
in Europese toeleverketens kunnen ontstaan.
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording van de vragen in het verslag
van een schriftelijk overleg 28 september 2020 dat de Staatssecretaris aangeeft in
gesprek te zijn met de taskforce gastvrijheidssector. Wanneer kunnen deze leden de
uitkomst van dit overleg verwachten?
De Taskforce Gastvrijheidseconomie is ingesteld om de samenwerking tussen de verschillende
partijen te versterken. De Taskforce benoemt gezamenlijke doelen en laat concrete
acties in samenwerking uitvoeren. Op dit moment werken partijen aan een actualisering
van de actieagenda. Na het volgende bestuurlijke overleg van de Taskforce in januari
zal ik, zoals toegezegd in het VAO Toerisme op 29 oktober, uw Kamer informeren over
de agenda en de acties die gezamenlijk worden opgepakt.
De leden van de VVD- fractie lezen in het verslag van de High Level videoconferentie
over toerisme op 28 september 2020 dat commissaris Breton vier aspecten benadrukte
die voor hem belangrijk zijn, namelijk tijdelijke financiële noodplannen zowel op
EU als nationaal niveau, staatssteun, betere coördinatie, bijvoorbeeld door actuele
reisinformatie op de Reopen-EU website en de inzet van het Recovery and Resilience
Fund (RRF) en Meerjarig Financieel Kader (MFK) om de toerismesector weerbaar, duurzaam
en digitaal te maken. Deze leden vragen zich af hoe de Staatssecretaris denkt over
deze vier aspecten. Zou zij deze beantwoording per aspect kunnen doen?
Het kabinet onderschrijft het belang van financiële steunmaatregelen en heeft vanaf
het begin van de crisis gekozen voor een stevig pakket van generieke maatregelen die
mee ademen met de ernst van de situatie en het omzetverlies van ondernemingen. Ook
de toeristische sector maakt van deze maatregelen gebruik. In het derde steunpakket
heeft het kabinet wederom geld beschikbaar gesteld voor ondernemers en ook aangegeven
de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) te verbreden. Daarnaast is er specifiek voor
de horeca extra geld beschikbaar gesteld omdat deze sector door de recente maatregelen
een onevenredig harde klap heeft gekregen.
Ook de Europese Commissie erkent dat tijdelijke steunmaatregelen voor ondernemingen
in sectoren die door de crisis geraakt worden nodig zijn en heeft hiertoe ook mogelijkheden
geboden in de EU-staatssteunregels, mede met het oog om ondernemingen in de toeristische
sector te helpen.
Het kabinet is voorstander van coördinatie van maatregelen omtrent reizen in EU-verband,
zoals reisadviezen, en heeft dit steeds bij relevante gelegenheden opgebracht. Zoals
eerder aangegeven bij Kamervragen over de geannoteerde agenda van de Toerismeraad
op 28 september.9 Ook is het kabinet voorstander van een gemeenschappelijk Europees afwegingskader
voor het identificeren van risicogebieden in de EU, met afgestemde indicatoren en
signaalwaarden. Dit zou bij voorkeur ook moeten leiden tot in EU-verband afgestemde
maatregelen, zoals nationale reisadviezen. Een gemeenschappelijk afwegingskader ondersteunt
onderlinge communicatie, ook naar burgers en bedrijven, zowel pan-Europees als regionaal.
Nederland is voorstander van een gecoördineerde aanpak vanuit het belang om het vrije
verkeer – waar de volksgezondheidssituatie dit toestaat – zo min mogelijk te hinderen,
zodat burgers en bedrijven zo min mogelijk worden belemmerd in hun vrijheden en daarmee
de economie en interne markt zo min mogelijk worden geschaad. Er moet echter wel ruimte
blijven om nationaal een afweging te kunnen blijven maken, ook voor de reisadviezen,
waarbij bijvoorbeeld de epidemiologische situatie, sociale acceptatie van maatregelen
en testcapaciteit mee kunnen wegen.
Er zijn meerdere Europese middelen waar bedrijven in de toerismesector gebruik van
kunnen maken. Allereerst kunnen middelen uit het garantiefonds van de EIB worden ingezet
voor garantie-instrumenten, kredietlijnen, overbruggingskredieten en werkkapitaal
aan het MKB. Het kabinet zet deze middelen in via generieke regelingen zoals de BMKB
en GO garantieregelingen waar deze sector ook al gebruik van maakt. Daarnaast kan
het MKB gebruik maken van financiering uit het Europees Fonds voor Concurrentievermogen
van het MKB (COSME). Binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) is vanuit
COSME een budget van 1,4 miljard EUR beschikbaar voor het verbeteren van toegang tot
financiering voor het MKB. Het beheer, waaronder het stellen van voorwaarden, van
dit instrument ligt in handen van Qredits en Beequip.
Wat betreft de inzet van de Recovery and Resilience Facility (RRF) buigt het kabinet zich op dit moment over het proces voor het opstellen en
indienen van een Nederlands Recovery and Resilience Plan (RRP). Het kabinet zal uw Kamer voor aanvang van het kerstreces hierover informeren
middels een Kamerbrief.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde
stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de Europese staatssteunkaders
moeten worden herzien om de implementatie van nieuwe technologische ontwikkelingen,
zoals waterstof en Carbon Capture and Storage, te versnellen. Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke punten de staatssteunkaders zouden moeten worden aangepast?
De meeste huidige EU-staatssteunkaders dateren uit 2014 en moeten geschikt worden
gemaakt om de groene en digitale transitie van de economieën van de EU-lidstaten,
evenals nieuwe technologische- en marktontwikkelingen, waar nodig te kunnen ondersteunen
met staatssteun. De Commissie is van plan om een geactualiseerd EU steunkader te maken
waarin publieke autoriteiten de nieuwe EU-prioriteiten op een kosteneffectieve manier
met zo min mogelijk verstoring van de concurrentie en handel in de Unie kunnen helpen
bereiken. De intentie is om met de herziening van de EU-steunkaders gepaste maatregelen
te faciliteren voor een moderne koolstofvrije en circulaire economie met behoud van
de integriteit van de interne markt. De herziening van veel van de EU-staatssteunkaders
staat in het werkprogramma van de Commissie voor het jaar 2021. Nederland is van mening
dat de meeste EU staatssteunkaders actualisering behoeven om de nieuwe EU prioriteiten
te ondersteunen.
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over het Recovery en Resilience
Facility (RRF) als financiële ondersteuning om groen herstel te bevorderen. Om aanspraak
te kunnen maken op middelen uit de RRF dienen lidstaten een nationaal herstel- en
veerkrachtplan op te stellen dat aansluit bij de landenspecifieke aanbevelingen uit
het Europees semester. Kan de Staatssecretaris aangeven wat dit voor Nederland betekent?
Wat voor investeringen, in welke sectoren, aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen
2020–2021 voor Nederland? Kan de Kamer te zijner tijd, mede in het licht van de aangehouden
motie van de leden Bruins/Amhaouch over participeren in eerste aanvraagronde van de
Recovery and Resilience Facility (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 48), inzage krijgen in de Nederlandse RRF-indiening die uiterlijk op 30 april 2021 moet
worden ingediend? Kan daarbij ook inzage worden gegeven in de indieningen van andere
EU-lidstaten? Welke partijen zijn of worden betrokken bij de Nederlandse RRF-indiening(en)?
Wordt deze indiening eerst nog voorgelegd aan de Kamer alvorens deze wordt ingediend
in Brussel? Hoe wordt geborgd dat indieningen van andere lidstaten, ondanks de verplichting
om RRF-projecten Europees aan te besteden, niet leiden tot een ongelijk speelveld
binnen de EU? Hoe wordt voorkomen dat investeringen in en door andere lidstaten Nederlandse
industrieën en sectoren op achterstand zetten? Wie houdt daar toezicht op? In hoeverre
bestaat er een risico dat wanneer Nederland in april 2021 als enige lidstaat geen
RRF-indiening doet, terwijl andere lidstaten dit wel doen, Nederland dreigt te gaan
achterlopen en dat dit grote gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van het Nederlandse
bedrijfsleven?
Wat betreft de inzet van de Recovery and Resilience Facility (RRF) buigt het kabinet zich op dit moment over het proces voor het opstellen en
indienen van een Nederlands Recovery and Resilience Plan (RRP). Het kabinet zal uw Kamer voor aanvang van het kerstreces hierover informeren
middels een Kamerbrief.
Plannen kunnen formeel ingediend worden bij de Commissie tussen
1 januari 2021 en 30 april 2021. Ook daarna (voor 30 april 2022 en 30 april 2023)
zijn er mogelijkheden om plannen in te dienen bij de Commissie. Lidstaten blijven
aanspraak maken op hun nationale allocatie binnen het RRF als zij hun plannen later
dan 30 april 2021 indienen.
Het kabinet acht het van belang dat de herstelplannen van lidstaten in lijn zijn met
de landspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie. Deze aanbevelingen neemt
het kabinet ook mee bij het opstellen van het nationale herstelplan. De afgelopen
jaren heeft Nederland al stappen ondernomen op verschillende aanbevelingen. Voorbeelden
hiervan zijn de versobering van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de Wet Arbeidsmarkt
in Balans en het vrijmaken van extra middelen voor innovatie, bijvoorbeeld via het
Groeifonds. Sinds februari 2020 heeft Nederland nog een aantal aanvullende stappen
gezet in lijn met de aanbevelingen. Zo is de zelfstandigenaftrek versoberd en komt
er een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Bovendien zijn belangrijke
stappen gezet voor het pensioenakkoord. De genoemde hervormingen sluiten aan bij landspecifieke
aanbevelingen en bieden daarmee goede aanknopingspunten voor het herstelplan dat Nederland
in zal dienen.
Het kabinet zet zich in voor een zo vroeg mogelijke openbaarmaking van de herstelplannen
van andere lidstaten en zal deze doorgeleiden aan uw Kamer zodra dat het geval is.
Zodra de uitvoeringshandelingen ter goedkeuring van de plannen in de Raad worden besproken,
op basis van een Commissievoorstel, zal het kabinet de Kamer een appreciatie toesturen.
Een verstoring van het Europese gelijke speelveld wordt voorkomen door de eis dat
alle uitgaven die lidstaten doen met RRF-middelen voldoen aan de Europese staatssteun-
en aanbestedingskaders. Overigens kan het Nederlands bedrijfsleven ook profiteren
van investeringen in het buitenland. Nederlandse bedrijven kunnen bijvoorbeeld inspelen
op de hogere investeringsbehoefte in het buitenland, mogelijk profiteren van kennis-spillovers
en middels Europese samenwerking sterker uit de crisis komen.
Gegeven deze waarborgen verwacht ik weinig risico voor de concurrentiepositie van
het Nederlands bedrijfsleven. Ook niet als het RRP later dan april 2021 wordt ingediend.
Daarbij is het relevant op te merken dat de RRF-middelen niet direct bij de indiening
van een plan naar een lidstaat vloeien. Afgezien van de voorfinanciering op basis
van goedkeuring van een plan, volgt betaling pas na het behalen van doelen en mijlpalen
tijdens de uitvoering van het plan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de brief Visie op de
toekomst van de industrie in Nederland schrijft dat Nederland leidend is in clusters
als agrofood, de maritieme sector en de machinebouw en dat die brief vooral is gericht
op het lang termijnperspectief voor de brede Nederlandse maakindustrie, van voedingsmiddelen,
de hightechindustrie, tot aan de maritieme sector en de defensie-industrie. Ook lezen
deze leden het volgende: «Nederland is in verschillende internationale markten nadrukkelijk
aanwezig. Van oudsher kent Nederland een sterke voedingsmiddelenindustrie en na de
Tweede Wereldoorlog heeft zich een petrochemisch complex van wereldklasse ontwikkeld.
Rondom Eindhoven is er een sterk cluster op het gebied van machinebouw en halfgeleiders
ontstaan, met wereldspelers als Philips, ASML, VDL, Vanderlande en NXP. Deze drie
sectoren zijn in Nederland de grootste deelsectoren binnen de industrie, en Nederland
is ten opzichte OESO sterk gespecialiseerd in deze sectoren. Op het snijvlak van de
industrie en de agrarische sector zijn marktleiders als Lely en Moba actief. En het
verleden als zeevarende natie vertaalt zich nog altijd in een vooraanstaande positie
in de maritieme sector.» Deelt de Staatssecretaris de mening dat als Nederland koploper,
leidend en vooraanstaand wil blijven in de in de brief beschreven sectoren het van
belang is dat Nederland bij de vergroeningsopgave maximaal gebruik maakt van de kansen
die de RRF biedt?
Ik onderschrijf het belang om kansen te benutten die beschikbaar zijn voor de vergroeningsopgave
en de in de brief over de Nederlandse maakindustrie beschreven sectoren. Voor de plannen
van het kabinet in het kader van het RRF verwijs ik u naar het antwoord op de voorgaande
vraag.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie het consumentenpakket
kort zal toelichten. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij tegenover de verschillende
onderdelen van dit pakket staat en of deze overeenkomen met haar eigen consumentenagenda?
De nieuwe consumentenagenda is op vrijdag 13 november gepresenteerd door de Europese
Commissie. Het Duits voorzitterschap heeft een informele Raad voor Consumentenbeleid
gepland op 7 december waar naar verwachting inhoudelijk op de agenda zal worden ingegaan.
Via de geannoteerde agenda die voor de Raad wordt opgesteld zal ik uw Kamer informeren
over de inhoud van de agenda en de Nederlandse inzet.
Is bekend wat het werkprogramma voor de Raad voor Concurrentievermogen, onderdelen
interne markt en industrie, van inkomend voorzitter Portugal gaat inhouden?
Het inkomend Portugees voorzitterschap zal tijdens de RvC het werkprogramma voor de
RvC, onderdelen interne markt en industrie, presenteren. Het is nog niet bekend wat
in het werkprogramma staat. Ik zal uw Kamer via het verslag van de Raad informeren
over het programma.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven van harte de oproep in de «call-to-action»
Enabling Innovative Growth Enterprises to Grow for the European Future voor het meer
beschikbaar maken van financiering voor Europese innovatieve groeibedrijven. Deze
leden kijken uit naar het Dutch Future Fund voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven
en het Deeptech Fonds gericht op kennisintensieve start- en scale-ups. Wanneer moeten
deze fondsen startklaar zijn?
Ik verwijs naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een beleidsdebat zal plaatsvinden over de
raadsconclusies over ter versterking van de Europese ruimtevaartsector en concurrentiepositie
in het licht van onder andere de coronacrisis. Op 10 november 2020 heeft de Staatssecretaris
de brief Brede verkenning toegevoegde waarde van ruimtevaarttechnologie met de Kamer
gedeeld, ter uitvoering van de motie van het lid Amhaouch c.s. over scenario's om
de Nederlandse ruimtevaartambities beter vorm te geven (Kamerstuk 24 446, nr. 67). Twee conclusies uit de brief zijn dat we nog maar aan het begin staan van het benutten
van de mogelijkheden die ruimtevaart voor overheden en bedrijven biedt en dat Nederland
volgens het Netherlands Space Office (NSO) te weinig investeert om de ambities van
het Nederlandse ruimtevaartbeleid helemaal te realiseren. Kan de Staatssecretaris
inzichtelijk maken wat de (economische) schade aan de Europese en Nederlandse ruimtevaartindustrie
als gevolg van COVID-19 is? Welke kansen zijn er voor de sector om zich uit de crisis
te innoveren en via welke wegen kan dit?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de informele videoconferentie
Raad voor Concurrentievermogen dat de Europese Commissie door middel van een consultatie
in detail zal kijken naar de uitgaven in ieder lidstaat om vast te stellen of staatssteun
door lidstaten binnen de kaders van de interne markt heeft plaatsgevonden, en dat
eind 2020 af gewogen wordt of de tijdelijke kaderregeling voor staatsteun wel of niet
wordt verlengd. Deze leden begrijpen de tijdelijke verruiming van staatssteunregels
in het kader van baanbehoud in de coronacrisis, maar wijzen ook op het risico van
oneerlijke concurrentie en een ongelijk speelveld tussen lidstaten. Wat is het standpunt
van Nederland, wanneer verlenging voor langere termijn aan de orde komt en een meer
een permanent karakter krijgt? Gaat Nederland zich daartegen verzetten? Kan de Kamer
inzage krijgen in de consultatie van de uitgaven die lidstaten met staatssteun hebben
gedaan?
De Europese Commissie heeft de resultaten van de consultatie niet gepubliceerd. Wel
heeft de Europese Commissie inmiddels de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun
ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19 uitbraak verlengd tot
30 juni 2021, met uitzondering van de herkapitalisatiemaatregelen die zijn verlengd
tot 30 september 2021. Nederland heeft deze beperkte verlenging van de Tijdelijke
kaderregeling, gezien de huidige stand van de crisis, gesteund. Daarbij heeft Nederland
gepleit voor het houden van een evaluatie in de eerste helft van 2021 om te kijken
of een verdere verlenging noodzakelijk is. Ook enkele Nederlandse steunmaatregelen
uit het derde steun- en noodpakket van het kabinet kunnen worden verlengd en aangepast
door de verlenging van deze Tijdelijke kaderregeling. Met het oog op eerlijke concurrentie
tussen lidstaten is het nodig dat deze verruiming niet onnodig lang voortduurt. Het
kabinet zal daarom kritisch zijn op een verlenging voor een (nog) langere termijn,
dit zal mede afhankelijk zijn van de voortgang van het herstel van de economieën in
de lidstaten.
Wat is de stand van zaken omtrent zowel het Europese als Nederlandse voorstel voor
een «level playing-field»-instrument om verstorend gedrag door staatsgesteunde bedrijven
uit derde landen op de interne markt te kunnen aanpakken?
Op basis van het voorstel van het kabinet voor een zogenaamd level playing field-instrument
heeft de Europese Commissie eerder dit jaar een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken
van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde
landen. De probleemanalyse van de Commissie komt sterk overeen met het Nederlandse
voorstel. Net als Nederland stelt de Commissie een uitgebreider en strenger toezicht
op de interne markt voor. Bedrijven die actief zijn op de interne markt en die door
overheidssteun oneerlijk concurreren met EU-ondernemers, vormen namelijk een toenemend
probleem. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen naar aanleiding van
de kabinetsappreciatie van het witboek, worden momenteel gesprekken met de Commissie
gevoerd over de verdere uitwerking van toekomstige instrumenten op dit terrein (Kamerstuk
22 112, nr. 2941). Ook vindt er momenteel vanuit de Commissie een impact assessment plaats. De verwachting
is dat de Commissie in het tweede kwartaal van 2021 met concrete voorstellen zal komen.
De leden van de CDA-fractie waarderen de inzet van de Staatssecretaris ten aanzien
van de verwijdering uit appstores en richting platforms met een poortwachterspositie.
Deze leden zijn verheugd te in de antwoorden op vragen commissie over onder andere
de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 18 september 2020 lezen dat
dit op Europees niveau gaat worden geregeld en de Europese Commissie in het vierde
kwartaal van dit jaar met voorstellen komt. Is de Staatssecretaris op de hoogte van
wat deze voorstellen gaan inhouden?
De Europese Commissie komt naar verwachting in december met een voorstel voor de «Digital
Markets Act». Het gaat hierbij om regelgeving voor grote platforms met een poortwachtersfunctie.
Hierbij zullen naar verwachting verplichtingen en verboden worden opgelegd aan deze
platforms. Dit om concurrentie op platformmarkten te stimuleren en om gebruikers te
beschermen. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe het voorstel van de Commissie
er precies uit komt te zien. Ik zal uw Kamer na publicatie via een BNC-fiche op de
hoogte brengen van het voorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Staatssecretaris naar aanleiding van een
vraag over de uitvoering van de motie van het lid Palland c.s. over erkenning dat
intracommunautaire maatregelen uit het EU-mededingings- en staatssteunkader niet of
onvoldoende werken voor de maritieme maakindustrie (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475) schrijft dat het zij zich inzet voor een verbetering van de positie van de maritieme
maakindustrie en voor het beter kunnen ondervangen van de gevolgen van staatssteun
uit derde landen. Zo zal de uitwerking van het witboek inzake buitenlandse subsidies
mogelijk handvatten bieden om steun uit derde landen tegen te gaan. Deze leden vragen
hoe zij het woord «mogelijk» hier moeten interpreteren.
In algemene zin kan ik zeggen dat dit zal afhangen van de precieze uitwerking van
de voorgestelde instrumenten en dat het kabinet pleit voor een instrument dat op alle
sectoren van toepassing is. Daarnaast heb ik in de beantwoording van Kamervragen over
het witboek en vragen bij de begroting van mijn ministerie10 aangegeven dat ik op dit moment, mede naar aanleiding van een motie van het lid Palland,
verken welke opties er zijn om tegemoet te komen aan de specifieke problemen van oneerlijke
concurrentie in de maritieme maakindustrie (Kamerstuk 22 112, nr. 2941). Deze verkenning is nadrukkelijk breder dan het witboek omdat de specifieke problemen
in de maritieme maakindustrie breder zijn dan de scope van het witboek.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het standpunt van Nederland is voor wat betreft
de punten 2 en 4 die eurocommissaris Breton heeft geformuleerd ten aanzien van de
toerismesector. Overweegt de Staatssecretaris een RRF-indiening ten aanzien van toerisme?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie.
Deze leden steunen de Staatssecretaris in haar standpunt dat de European Agenda for
Tourism 2050 niet mag leiden tot extra maatregelen op Europees niveau, mede gelet
op het subsidiariteitsprincipe. Zij onderstrepen het belang van samenwerking met de
sector en regionale overheden in de Taskforce Gastvrijheidssector.
Het is de leden van de CDA-fractie bekend dat het EU Directoraat-generaal Concurrentie
met een aantal sectoren sectorspecifieke follow up consultaties over het Witboek buitenlandse
subsidies op de interne markt wil houden. Is de Staatssecretaris bereid er in Brussel
voor te pleiten dat dergelijke sectorspecifieke follow-up consultaties worden gehouden
met de (Europese) maritieme maakindustrie en met andere sectoren die voor de Nederlandse
economie van groot belang zijn?
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen over het witboek buitenlandse subsidies
heb aangegeven, pleit het kabinet voor een generiek instrument dat in principe voor
alle sectoren van toepassing is (Kamerstuk 22 112, nr. 2941). Er vindt momenteel een impact assessment plaats, waarin ook onderzoek wordt gedaan
naar de grootte en reikwijdte van het probleem. Daarbij is aandacht voor verschillende
sectoren. Belangengroepen kunnen input leveren op dit impact assessment. Ook belangengroepen
uit de maritieme maakindustrie zouden zich hiervoor kunnen melden. Mij is niet bekend
dat de Europese Commissie met specifieke sectoren een follow-up houdt. Wel wordt in
de algemene impact assessment onderzoek gedaan naar de grootte en reikwijdte van het
probleem, waarbij ook aandacht is voor specifieke sectoren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie op 6 oktober 2020 een
«inception impact assessment» heeft gepubliceerd en momenteel een impact assessment
uitvoert om de lastendruk waar mogelijk te kwantificeren. Wanneer is deze afgerond?
Voorts zijn deze leden positief om in het verslag de volgende punten terug te lezen:
– het Nederlandse standpunt voor wat betreft de ontwikkeling van Industrie-Allianties,
om ons concurrentievermogen in strategische ecosystemen en waardeketens te waarborgen.In
welke mate is de Nederlandse industrie hierbij aangehaakt?;
– het transparanter en toegankelijker maken van de totstandkoming van Important Projects
of Common European interest, met name voor kleine lidstaten en het mkb;
– het standpunt van Eurocommissaris Vestager dat qua publieke aanbestedingen eerlijke
concurrentie belangrijker is dan een zo laag mogelijke prijs;
– de oproep voor modernisering van de mededingingswetgeving om te voorkomen dat de EU
achter de feiten aanloopt en om een weerbare en toekomstbestendige Europese economie
te behouden en tegenwicht te kunnen bieden aan de VS en China.
Zij hopen dat de Staatssecretaris zich voor deze punten blijft inspannen.
De leden van de CDA-fractie zijn ten aanzien van de volgende twee punten uit het verslag
Raad voor Concurrentievermogen van 23 oktober 2020 benieuwd naar de Nederlandse positie:
– «Sommige lidstaten stelden een compensatie-instrument voor om eventuele schade, veroorzaakt
door het voorgestelde instrument, voor Europese bedrijven te vergoeden.»
– «Sommige lidstaten noemden expliciet de automobielsector als innovatieve sector die
nu steun nodig zou hebben. Deze lidstaten pleitten ook voor het inzetten op behoud
van verwerking van kritieke grondstoffen in de EU om eenzijdige afhankelijkheid van
derde landen te voorkomen.»
Kan de Staatssecretaris de positie ten aanzien van deze standpunten toelichten?
Het impact assessment wordt momenteel uitgevoerd en zal tot in 2021 lopen. De Commissie
heeft aangegeven in het tweede kwartaal van 2021 met een wetsvoorstel te zullen komen.
Het is gebruikelijk dat met de publicatie van het wetsvoorstel ook het impact assessment
wordt gepubliceerd. De roep om een compensatie-instrument is in de publieke consultatie
niet direct teruggekomen. De inschatting van het kabinet is dat de verwachte schade
van de voorgestelde instrumenten beperkt zal zijn, omdat de instrumenten zich primair
richten op bedrijven uit derde landen. Bovendien stelt de Commissie voor een EU-belangentoets
onderdeel te laten zijn van de geschetste instrumenten, om te voorkomen dat de Europese
belangen door dit in instrument onverhoopt geschaad worden.
Mijn ministerie monitort de Nederlandse innovatiekracht breed en voert momenteel gesprekken
met alle innovatieve sectoren waar deze innovatiekracht onder druk is komen te staan.
De automobielsector is er daar één van, net als de luchtvaartsector en de maritieme
sector. We onderzoeken momenteel in overleg met de automobielsector welke innovatieprojecten
onder druk staan of onder druk komen te staan en op welke manier en in welke vorm
deze projecten wel doorgang kunnen vinden.
De Europese Commissie heeft het actieplan kritieke grondstoffen gelanceerd waarin
veel aandacht is voor acties zowel binnen als buiten Europa om minder afhankelijk
te worden van derde landen. Mijnbouw en circulariteit krijgen ruime aandacht en via
de Europese Grondstoffen Alliantie worden gehele waardeketens gemobiliseerd. Waar
Europa relatief beperkte mijnbouwactiviteiten rond kritieke grondstoffen heeft, zal
via strategische partnerschappen de toevoer van kritieke grondstoffen gediversifieerd
moeten worden onder andere via Australië. De vervolgstap van verwerking vindt echter
ook grotendeels buiten Europa plaats, met daaraan gekoppeld de industrieën die de
verwerkte grondstoffen omzetten in strategische componenten. Aangezien Europa minder
afhankelijk wil zijn van het buitenland voor strategische waardeketens, zoals die
in de automobielsector, ondersteun het kabinet de inzet op het behoud van de verwerking
van kritieke grondstoffen in de EU.
Het kabinet is daarom positief over de inzet in het actieplan op behoud van de mogelijkheid
van verwerking van kritieke grondstoffen in de EU, iets waarmee ook de weerbaarheid
van sectoren als de automobielsector versterkt kan worden.11
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken behorende
bij het schriftelijk overleg Raad van Concurrentievermogen van 12 november 2020. Deze
leden willen de Staatssecretaris hier nog enkele vragen over stellen.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de ambitie voor een groen herstel uit de
crisis. De Staatssecretaris noemt in haar brief diverse manieren waarop de industrie
hierin gestimuleerd wordt. Deze leden vragen de Staatssecretaris toe te lichten welke
effecten zij verwacht van de genoemde beleidsopties en maatregelen. Welke effecten
zijn het meest veelbelovend voor de Nederlandse economie? Welke kansen pakt de Staatssecretaris
van de Europese fondsen om de Nederlandse industrie te vergroenen? Waar schiet het
huidige pakket te kort? Wat heeft de Nederlandse industrie nog meer nodig om groen
uit de crisis te komen? Werkt de Staatssecretaris naast de genoemde plannen nog aan
aanvullende plannen voor groen herstel?
Het doel van de genoemde beleidsopties is het bewerkstelligen van een groen herstel
voor de industrie in lijn met de nationale en Europese klimaatdoelstellingen. De verwachting
is dat met een pakket van borgingsinstrumenten, zoals het Europese Emissiehandelsysteem
(ETS), en faciliterende maatregelen, zoals middelen uit het Innovatiefonds ter ondersteuning
van de uitrol van schone technologieën, een concurrerende, toekomstbestendige en veerkrachtige
Europese industrie gerealiseerd kan worden. Ook voor de Nederlandse economie zijn
zowel borgings- als faciliterende maatregelen van belang om op een verstandige manier
de benodigde emissies in de industrie te reduceren, waarbij er gewaakt wordt voor
risico’s op weglek en een ongelijk speelveld. Het ETS is de belangrijke ondersteunende
pilaar voor een kosteneffectieve industriële transitie op Europese schaal. Het cap and trade mechanisme van ETS borgt dalende emissies en een gelijk speelveld binnen de ETS-landen,
en prikkelt tegelijkertijd investeringen in emissiereductie daar waar die het goedkoopst
zijn. Daarom pleit het kabinet voor een aanscherping van het ETS. Naast deze prikkel
dragen de faciliterende instrumenten, inclusief naar verwachting de herziening van
de staatssteunkaders, bij aan de mogelijkheden van lidstaten en bedrijven voor investeringen
in de benodigde infrastructuur, ontwikkeling en innovatie van nieuwe technologieën
en aan acceleratie van opschaling van bestaande en nieuwe technieken voor duurzame
productie en emissiereductie in Nederland en Europa. Het kabinet ziet kansen om investeringen
in de groene industriële transformatie te stimuleren, zoals gepland in het Klimaatakkoord
en benoemd in de Kamerbrief «Visie duurzame basisindustrie 2050, de keuze is aan ons»12, en beoogt daar ook Europese fondsen voor te gebruiken. Nederlandse industrieën kunnen
onder andere gebruik maken van middelen uit het Innovatiefonds, Connecting Europe Facility (CEF) en het Just Transition Mechanism (JTM). Nederland zet zich in om de aanspraak van Nederlandse bedrijven op Europese
fondsen te bevorderen en ondersteunt hen via RVO met informatievoorziening en begeleiding
bij financieringsaanvragen bij de Commissie. Zo is dit jaar nog een RVO-loket opgericht
voor het begeleiden van Nederlandse industrie voor aanvragen van het Innovatiefonds.
Actualisering van de EU-staatssteunkaders kan bijdragen om nationale ondersteuning
voor o.a. opschalingsprojecten mogelijk te maken in bijvoorbeeld elektrolyseerders
voor groene waterstof en elektrificatie. Nederland dringt dan ook aan bij de Commissie
dat aanpassing van EU-wet- en regelgeving en bronbeleid noodzakelijk zijn voor het
opbouwen van een circulaire economie met technieken als chemische recycling van plastics.
Dit betreft derhalve een veelomvattend pakket aan maatregelen, waarbij een adequate
en voorspoedige uitrol wenselijk is.
De leden van de D66-fracite ondersteunen natuurlijk de «call-to-action» voor het beschikbaar
stellen van financiering voor Europese groeibedrijven. Deze leden vragen de Staatssecretaris
om toe te lichten waar deze «call-to-action» uit bestaat. Kan de Staatssecretaris
nader toelichten wat ze voor het Nederlands bedrijfsleven verwacht van deze «call-to-action»?
Worden er naast het Dutch Future Fund en Deeptech Fonds ook andere initiatieven in
Nederland verwacht naar aanleiding van deze «call-to-action»?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat Europa zo veel mogelijk
eensgezinds optreedt in mondiale fora op het gebied van ruimtevaart. Kan de Staatssecretaris
meer inzicht geven in hoe de verschillende lidstaten kijken naar het genoemde Verenigde
Naties-comité voor het vreedzaam gebruik van de ruimte? Waar zitten de discussiepunten
en wat is het standpunt van Nederland in deze punten? Universiteit Leiden beschikt
over veel kennis over ruimtewetgeving. Welke rol kan Nederland spelen bij het opzetten
van wetgeving voor space control management?
Het VN-Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen
bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en
andere hemellichamen (VN-Ruimteverdrag) wordt door alle verdragspartijen gezien als
het belangrijkste (juridisch) kader voor het vreedzaam gebruik van de kosmische ruimte.
Momenteel wordt veel gesproken over het duurzaam gebruik van de ruimte, en over wat
nodig is om het vreedzaam gebruik van de ruimte ook voor toekomstige generaties veilig
te stellen. Hiertoe zijn onder andere de Long Term Sustainability Guidelines ontwikkeld, en wordt gesproken over Space Traffic Management. Daarnaast wordt gesproken over de ontwikkeling van een internationaal regime voor
de regulering van de exploratie en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de ruimte.
De Nederlandse inzet is gericht op het reguleren van deze onderwerpen met als doel
het duurzaam en vreedzaam gebruik van de ruimte veilig te stellen. Dit betekent dat
Nederland veelal inzet op het opstellen van een internationaal kader, waar mogelijk
juridisch bindend.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen van de VVD-fractie, wisselen de lidstaten
van de EU en de ESA bij de voorbereiding van de interventies in het Verenigde Naties-comité
voor het vreedzaam gebruik van de ruimte doorgaans hun standpunten uit, hetgeen overigens
niet betekent dat deze lidstaten in alle gevallen inhoudelijk dezelfde inbreng leveren.
Zo wijkt de inbreng van Luxemburg over het gebruik van natuurlijke grondstoffen in
de ruimte af van de inbreng van die lidstaten (zoals Nederland) die het VN-Maanverdrag
hebben ondertekend. Ook specifieke thema’s die raken aan het dual use – karakter van ruimtevaarttechnologie, zorgen soms voor accentverschillen bij de
inbreng van EU-lidstaten in dit forum.
Het Rijk doet regelmatig een beroep op de expertise van Universiteit Leiden, die over
veel kennis en ervaring beschikt op het terrein van ruimterecht.
De leden van de D66-fractie zien uit naar het verslag van de ESA-EU Ruimteraad over
de Europese visie op leidende principes in de ruimtevaarteconomie. Deze leden ontvangen
graag van de Staatssecretaris meer inzicht over wat deze visie betekent voor de Nederlandse
economie, waarbij zij de Staatssecretaris vragen specifiek in te gaan op sectorherstel
na COVID-19 en hoe de concurrentiepositie op ruimtevaart versterkt kan worden.
Nederland zal tijdens de ESA-EU Ruimteraad de autonome toegang van Europa tot en het
gebruik van de ruimte blijven steunen, maar ook aangeven dat dit alleen betaalbaar
kan blijven bij een open (Europese) economie. Zoals ik in mijn recente brief over
de brede toegevoegde waarde van ruimtevaart aangeef13, is de Nederlandse ruimtevaartsector tussen 2014 en 2018 fors gegroeid, qua werkgelegenheid
zelfs met meer dan 20%. Dit was alleen mogelijk omdat Nederlandse ruimtevaartbedrijven
concurrerend zijn op de sterk groeiende publieke en private ruimtevaartmarkt. Niet
alleen zullen Nederland en Europa zich blijven inzetten voor open markten, maar ook
niet-Europese aanbieders toegang blijven bieden tot de Europese markt, waar nodig
onder de randvoorwaarde van nationale veiligheid.
Mits wereldmarkten voldoende open blijven, is de verwachting dat de Nederlandse ruimtevaartsector
de groei die zij tot nu toe laat zien, zal kunnen blijven volhouden. Daarbij ondersteunt
de EU, de ESA en de Nederlandse overheid bedrijven en kennisinstellingen met technologieprogramma’s
en gebruikersgedreven ruimtevaartprogramma’s, zoals het satellietnavigatie-programma
Galileo en het aardobservatie-programma Copernicus. Deze programma’s demonstreren
aan klanten in de hele wereld de uitstekende technologische positie van Europese (en
Nederlandse) bedrijven en kennisinstellingen. Op nationaal niveau stimuleert het Rijk
toepassingen van ruimtevaarttechnologie en satellietdata voor publieke uitdagingen
met bijvoorbeeld SBIR’s en het Satellietdataportaal.
Voor het sectorherstel na COVID-19 en de versterking van de concurrentiepositie van
de ruimtevaartsector verwijs ik u naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat