Brief regering : Maatschappelijk effectieve rechtspraak en innovatie
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 627 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 november 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de laatste stand van zaken van de projecten
van de rechtspraak in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER) en
neem ik tevens de gelegenheid te baat uw Kamer te informeren over de stand van zaken
van de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging, de ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak
en het onderzoek naar het Civil Resolution Tribunal in Canada.
Aanleiding voor deze brief is mijn toezegging bij de behandeling van de JenV-begroting
in 2019 om uw Kamer voor de volgende begrotingsbehandeling te informeren over de projecten
MER.1 Deze toezegging heb ik herhaald in het wetgevingsoverleg met de vaste Kamercommissie
van Justitie en Veiligheid over de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging op 3 februari
jl.2
De Raad voor de rechtspraak (verder: de Raad) heeft mij bij brief van 28 september
jl. geïnformeerd over de initiatieven die de rechtspraak ontplooit op het gebied van
innovatie en MER. Deze brief treft u hierbij aan3. Naast MER noemt de Raad in zijn brief ook andere voorbeelden van innovatieve werkwijzen.
De uitbraak van het Coronavirus noopte bijvoorbeeld tot een sterke uitbreiding van
de toepassing van digitale voorzieningen zoals het houden van online zittingen, het
verder verbeteren van de communicatie met rechtzoekenden met behulp van onlinedienstverlening
en het livestreamen van zittingen. De Raad onderzoekt op welke wijze deze voorzieningen
in de toekomst blijvend kunnen worden toegepast. Andere voorbeelden zijn het project
digitale toegang bestuursrecht en civiel recht, het wegwerken van achterstanden en
het project Tijdige rechtspraak. Over deze trajecten is, en wordt, uw Kamer separaat
geïnformeerd.
Maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER)
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) staat dat de huidige juridische procedures «complex» zijn en niet altijd toereikend
zijn voor het oplossen van alledaagse problemen van burgers. Procedures kunnen eenvoudiger
en zouden meer gericht moeten zijn op het bij elkaar brengen van partijen in plaats
van het op de spits drijven van conflicten. Deze passage in het regeerakkoord was
een steun in de rug voor het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak, dat door
de Raad in 2016 is opgezet. Met MER beoogt de rechtspraak meer bij te dragen aan oplossingen
van de problemen waar mensen mee te maken hebben. Onderverdeeld in de thema’s multiproblematiek
en schulden, complexe echtscheidingen, toezicht op bewind, toegang tot de rechter
en probleemoplossend strafrecht, zijn projecten ingericht met het doel de procedure
bij de rechter toegankelijker, oplossingsgerichter, sneller en eenvoudiger te maken.
Over MER heb ik uw Kamer in de afgelopen jaren op verschillende momenten geïnformeerd,
voor het eerst in mijn brief van 20 april 2018. In die brief heb ik MER in het bredere
perspectief geplaatst van de verbetering van de toegang tot het recht. Ik heb toen
ook aangegeven dat het uitproberen van vernieuwende vormen van rechtspraak uiteindelijk
moet leiden tot structurele verbeteringen in de procedures en de organisatie van de
rechterlijke macht. Om aan MER en de bestendiging daarvan een verdere impuls te geven
heb ik voor de jaren 2020 tot en met 2022 tijdelijk € 1 mln. per jaar aan de Raad
beschikbaar gesteld.
Uit de brief van de Raad blijkt dat de onder de vlag van MER gestarte projecten in
de afgelopen anderhalf jaar zijn voortgezet, en dat daar ook een aantal nieuwe projecten
is bijgekomen. Zo zijn bijvoorbeeld vanaf 1 januari 2020 de pilots met de Schuldenrechter
bij de rechtbanken Rotterdam en Den Haag van start gegaan.
Een aantal projecten die aan het begin van MER zijn gestart, is – of wordt – inmiddels
geëvalueerd. Voor een beschrijving en een overzicht van de thema’s, de daarbij behorende
projecten en de stand van zaken daarvan, verwijs ik u naar de brief van de Raad.
Het doel van succesvolle MER projecten is om uiteindelijk rechtspraakbreed geïmplementeerd
te worden. De route daarnaartoe kan worden onderverdeeld in vier fases.
In fase 1 wordt het project gestart en wordt in een gerecht met de ontwikkelde werkwijze voor
een bepaalde periode geëxperimenteerd. Na afloop van de looptijd wordt het project
geëvalueerd. Op basis van de evaluatie besluit de rechtspraak over het vervolg van
het project. Het Presidenten-Raad-Overleg (PRO) heeft de regie over de projecten neergelegd
bij de regiegroep Innovatie. Deze regiegroep adviseert het PRO over hoe de projecten
het beste verder gebracht kunnen worden en bewaakt de kwaliteit en uniformiteit van
de projecten. Als het project geen succes is gebleken, kan de regiegroep adviseren
dat het project niet wordt voortgezet. Als de ervaringen positief zijn, besluit het
PRO op advies van de regiegroep over de vorm waarin het project wordt voortgezet.
Dat kan bijvoorbeeld door toepassing van dezelfde opzet bij meerdere gerechten of
bij meer of andere zaakscategorieën of rechtsgebieden, of in een gewijzigde opzet.
Fase 2. In deze fase wordt de oorspronkelijke pilotopzet verfijnd, voor zover nog aanwezig
worden de weeffouten uit de procedure gehaald, en wordt er nog meer of bredere ervaring
opgedaan met de werkwijze. De uitbouw kan ook zien op de breedte van het experiment,
door niet langer uit te gaan van vrijwillige deelname van beide partijen op basis
van artikel 96 Rv, maar deze voor de wederpartij te verplichten. In dat geval wordt
het project voortgezet onder de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging (waarover
later meer). Deze fase wordt wederom afgesloten met een evaluatie. Als het gaat om
een project dat is voortgezet onder de vlag van MER dan besluit het PRO na advies
van de regiegroep over het vervolg; als het gaat om een experiment onder de Experimentenwet
rechtspleging besluiten het PRO en ik gezamenlijk of het experiment als een standaard
werkwijze binnen de rechtspraak wordt uitgerold.
Indien besloten is tot implementatie bekijkt de regiegroep in fase 3 in overleg met mijn ministerie wat nodig is om de werkwijze binnen de organisatie
te borgen. Daarbij worden ook noodzakelijke wetswijzigingen, financiële gevolgen,
gevolgen voor de ketenpartners en de benodigde overgangsperiode in kaart gebracht
en gewogen. Hiertoe wordt een implementatieplan opgesteld, inclusief een verdeling
van taken en verantwoordelijkheden. Vervolgens wordt de implementatie bij de gerechten
en/of gerechtshoven voorbereid.
In fase 4 tot slot, wordt de werkwijze geïmplementeerd.
Als voorbeeld: de nabijheidsrechter
De experimenten met de nabijheidsrechter zien op het verschaffen van een laagdrempelige
en eenvoudige toegang tot de rechter, waarbij het streven naar een echte oplossing
voor het probleem voorop staat. Dit betekent kort gezegd een laagdrempelige toegang
met een eenvoudig formulier en zonder dagvaarding, geen uitvoerige stukkenwisseling
tijdens de zitting, en de rechtbank nodigt de tegenpartij uit aanwezig te zijn.
Onder de vlag van MER zijn drie projecten met de nabijheidsrechter gestart: de Spreekuurrechter,
de Rotterdamse regelrechter en de Haagse wijkrechter. Na afloop zijn deze projecten
positief geëvalueerd. Het PRO heeft op basis van de uitkomsten daarvan besloten dat
nieuwe initiatieven op dit thema het model van de Rotterdamse regelrechter of de Haagse
wijkrechter volgen. Het model van de Spreekuurrechter was minder geschikt omdat bij
dit project de toegang tot de procedure slechts mogelijk was via de rechtsbijstandsverzekering
en het juridisch loket. De projecten in Rotterdam en Den Haag lopen in elk geval tot
1 januari 2021 door, maar waarschijnlijk ook nog daarna.
Voor deze projecten zijn we nu aanbeland in fase 2, waarin een experiment op basis
van de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging wordt opgezet.
Schematisch ziet het proces van en de besluitvorming over de nabijheidsrechter er
zo uit:
Het is goed te constateren dat de projecten met de nabijheidsrechter veelbelovend
zijn gebleken en we daar nu de volgende stap in het proces kunnen zetten. Met deze
gefaseerde aanpak hebben wij een helder kader in handen om de MER projecten ieder
vanuit de eigen verantwoordelijkheid op hun merites te beoordelen en te besluiten
over voortzetting en implementatie.
Tijdelijke experimentenwet rechtspleging
De Tijdelijke experimentenwet rechtspleging is op 2 juli jl. in het Staatsblad gepubliceerd
(Stb. 2020, nr. 223) en zal rond de zomer 2021 in werking treden. Op basis van deze wet wordt het onder
andere mogelijk een met waarborgen omgeven experimentele procedure verplicht te stellen
voor bepaalde procedures, vorderingen of verzoeken bij bepaalde gerechten. De tot
nu toe gehouden pilots op het thema «toegang tot de rechter» zijn allemaal gebaseerd
op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat betekent dat partijen
hieraan vrijwillig deelnemen. Uit de evaluaties is naar voren gekomen dat een groot
deel van de aangemelde zaken niet binnen de pilot is behandeld omdat de wederpartij
daaraan niet wilde meewerken. Daardoor is een relatief klein aantal zaken in deze
pilots behandeld. Er is behoefte om te onderzoeken of een dergelijke procedure ook
goed werkt als die verplicht is. Zoals bij de behandeling van het wetsvoorstel is
gemeld, wordt een eerste experiment gehouden met een nabijheidsrechter. Met de rechtspraak
worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor zo’n experiment en de daarvoor
op te stellen algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Tegelijkertijd wordt het algemene regelgevende kader voor het houden van experimenten
op basis van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging verder uitgewerkt. Daarbij
gaat het om een AMvB die algemene regels geeft voor de opzet, inhoud en evaluatie
van experimenten en een AMvB die regels geeft voor de samenstelling en werkwijze van
de toetsingscommissie experimenten. Zodra deze AMvB’s gereed zijn, de toetsingscommissie
is ingericht en ook de AMvB voor de nabijheidsrechter is afgerond, kan het hele pakket
inclusief de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging zelf, in werking treden. Dan
zal tevens het eerste experiment met de nabijheidsrechter van start gaan. Ik streef
ernaar dat dit rond de zomer zal zijn.
De bestuursrechtspraak
In zijn brief maakt de Raad gewag van een gesprek tussen raadsheren en bestuursrechters
over de vraag of er ook behoefte is aan experimenten binnen het bestuursrecht. Ik
ga graag met de Raad in gesprek om de wensen en mogelijkheden op dit terrein te verkennen
en te bezien of daarvoor nadere regelgeving nodig is. Dit sluit aan op mijn toezegging
tijdens het eerdergenoemde wetgevingsoverleg om met de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State het gesprek aan te gaan over eventuele experimenten in het bestuursrecht
en uw Kamer daarover te berichten. Door de coronacrisis heeft het gesprek hierover
met de Afdeling bestuursrechtspraak enige vertraging opgelopen. Ik ben overigens wel
met de Afdeling in gesprek over wat er wettelijk nodig is om zittingen op een andere
manier dan fysiek te kunnen laten plaatsvinden. De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie
en Veiligheid stelt buiten twijfel dat dit kan gedurende de coronacrisis. Voor de
langere termijn moet worden onderzocht of blijvend moet worden voorzien in dergelijke
mogelijkheden en wat daarvoor aan regelgeving nodig is. Dit behoeft overigens niet
per se de vorm van een experiment te krijgen. De wens om over meer mogelijkheden te
beschikken om digitaal te communiceren, is blijkens de brief van de Raad ook aan de
orde gekomen in het genoemde gesprek tussen raadsheren en bestuursrechters.
Onderzoek naar het Civiel Resolution Tribunal (CRT) Canada
Aan het eenvoudiger, sneller en oplossingsgerichter maken van de procedure bij de
rechter kan ook de techniek een bijdrage leveren. Dat kan door digitalisering van
bestaande procedures, maar ook door het inrichten van een nieuw soort digitale procedure.
Daarbij kijk ik ook naar voorbeelden in het buitenland.
Eén van die buitenlandse voorbeelden betreft het Civil Resolution Tribunal (CRT) in
Brits-Columbia (Canada). Het CRT is een verplichte, door de overheid ingestelde online
voorziening voor geschilbeslechting in het civielrechtelijke domein. Het CRT geeft
rechtzoekenden informatie, kan partijen begeleiden bij het bereiken van overeenstemming
en kan door rechtzoekenden ook gebruikt worden voor het krijgen van een beslissing
van een deskundige geschilbeslechter. De gedachte achter dit systeem is dat het de
toegang tot professionele geschilbeslechting eenvoudiger maakt, en dat geschillen
sneller, duurzamer en tegen geringere kosten kunnen worden opgelost. Doordat in Canada
naast techneuten en juristen ook rechtzoekenden vanaf het begin bij de opzet en inrichting
van het systeem zijn betrokken, zou dit ook meer aansluiten bij de behoeften van burgers
en bedrijven daar.
Ik heb het WODC gevraagd onderzoek te doen naar deze vorm van geschilbeslechting.
Doel van het onderzoek is te verkennen hoe het Canadese systeem is opgezet en of een
dergelijk systeem voor Nederland mogelijkheden biedt. Het onderzoek beoogt inzicht
te geven in de opzet en wijze van totstandkoming van dit online geschilbeslechtingsplatform,
en in kaart te brengen wat de mogelijke voor- en nadelen zijn van invoering van een
soortgelijk systeem in Nederland. Het onderzoek is naar verwachting in het voorjaar
van 2021 afgerond.
Tot slot
De rechtspraak heeft in de afgelopen periode veel werk verzet om de rechtspraak maatschappelijk
effectiever te maken. Ik ben bij veel projecten op bezoek geweest en heb gesproken
met rechters en andere betrokkenen. Telkens was ik onder de indruk van het grote enthousiasme
waarmee word geprobeerd om het recht dichter bij de mensen te brengen en bij te dragen
aan oplossingen. Het is goed te constateren dat in de komende periode de eerste stappen
worden gezet naar bestendiging en institutionalisering van de opbrengst, waarbij regie
wordt gevoerd op de besluitvorming en op de wijze waaraan vervolg wordt gegeven aan
de pilots. MER staat daarbij niet op zichzelf, maar past in het bredere kader van
de toegang tot het recht, dat niet alleen ziet op de gang naar de rechter maar ook
op een laagdrempelige toegang tot informatie, advies, hulp en begeleiding bij de oplossing
van een probleem en het verkrijgen van rechtsbijstand.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming