Brief regering : Actualisatie Bruinvisbeschermingsplan
29 675 Zee- en kustvisserij
Nr. 196 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
Hierbij doe ik uw Kamer het geactualiseerde Bruinvisbeschermingsplan toekomen, als
uitvoering van Rijksbeleid op basis van de EU-Habitatrichtlijn, -Kaderrichtlijn Mariene
Strategie (KRM) en ASCOBANS1. Dit plan is een herziening van het eerste plan uit 2011 (Kamerstuk 29 675, nr. 138). Naar aanleiding van het eerste plan hebben mijn voorgangers uw Kamer op verschillende
momenten geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 29 675, nrs. 151 en 186).
Dit geactualiseerde plan is tot stand gekomen in nauw overleg met de departementen
van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Defensie,
wetenschappers, alsook andere belanghebbenden, zoals de partners uit het Noordzeeakkoord
en de visserijsector.
Het Bruinvisbeschermingsplan 2020 is in het Engels opgesteld, omdat de bescherming
van de bruinvis niet ophoudt bij het Nederlandse deel van de Noordzee. Buurlanden
en internationale stakeholders zijn ook geconsulteerd via ASCOBANS. Verschillende
onderwerpen uit het plan hebben een sterke internationale component, zoals populatietellingen,
bijvangst en onderwatergeluid. Om deze reden wordt ook een internationale workshop
aangekondigd in het kader van het EU biogeografische proces2.
Dit plan bevat een overzicht van de ontwikkelingen op het gebied van regelgeving en
beleid, populatiestatus- en ecologie, strandingen(onderzoek), vervuiling, bijvangst
en onderwatergeluid. In elk hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan voor de toekomst,
die in Annex I als actieplan staan samengevat. Ik zal hieronder per onderwerp kort
toelichten wat de belangrijkste maatregelen zijn die sinds 2011 zijn genomen en wat
de belangrijkste aanbevelingen zijn voor het vervolg.
Eén van de belangrijkste aanbevelingen uit het eerste plan was het instellen van een
wetenschappelijke adviescommissie. Deze commissie is gevraagd om op basis van het
uitgevoerde onderzoek en actuele inzichten en ontwikkelingen advies en richting te
geven aan het te programmeren onderzoek. De commissie is in 2015 formeel ingesteld
en heeft in 20163 en 20194 een advies uitgebracht. De commissie heeft in 2020 tevens een advies uitgebracht
op basis van het eindconcept van het nieuwe Bruinvisbeschermingsplan. De kern van
deze adviezen, naast diverse inhoudelijke aandachtspunten, omvat het optimaliseren
van internationale samenwerking en het prioriteren van onderzoek dat relevant is voor
beleid. Deze adviezen, alsmede de reacties van nationale en internationale belanghebbenden
tijdens de consultatie in juli en augustus jl., hebben geleid tot een verbetering
van het definitieve plan.
1. Regelgeving en beleid
Op nationaal niveau biedt de Wet Natuurbescherming (2017) de wettelijke instrumenten
voor de strikte bescherming van de bruinvis, waaronder het nemen van generieke beschermingsmaatregelen,
zoals de toetsing van mogelijke effecten van activiteiten en het nemen van gebiedsspecifieke
maatregelen in Natura 2000-gebieden. Voor een mobiele soort als de bruinvis zijn generieke
maatregelen het meest geëigend. De belangrijkste wettelijke kaders op EU-niveau zijn
de Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en verschillende nieuwe
Verordeningen binnen het Gemeenschappelijk Visserijbeleid met betrekking tot de monitoring
en mitigatie van bijvangst. Verordening 812/2004 over de bijvangst van walvisachtigen
is in 2019 vervangen door de nieuwe Technische Maatregelen Verordening (2019/1241)
en ook de Data Collectie Verordening (2017/1004) ziet nu toe op de monitoring van
gevoelige soorten. De Staat van Instandhouding is aangepast van «matig-ongunstig»
naar «gunstig» in 20195, volgens de beoordelingssystematiek van de Habitatrichtlijn. Populatie, verspreiding
en habitat zijn hierin als «gunstig» beoordeeld en het toekomstperspectief als «onbekend».
Volgens de Nederlandse KRM-rapportage uit 2018 (Kamerstuk 27 625, nr. 434) verbetert de toestand wel, maar is de Goede Milieutoestand nog niet bereikt voor
zeezoogdieren. Tenslotte zijn er sinds 2011 ook relevante resoluties aangenomen door
ASCOBANS, CMS6, IWC7 en OSPAR, onder andere op het gebied van bijvangst en onderwatergeluid.
2. Populatie-ecologie, abundantie & verspreiding
Er zijn meerdere censusprogramma’s die aantallen en (seizoensgebonden) verspreiding
meten. De «Nederlandse» bruinvissen behoren tot een grotere Noordzeepopulatie, die
in 2016 werd geschat op 345.000 dieren, als onderdeel van de internationale SCANS-III
survey. Het KRM-monitoringsprogramma is in 2020 geactualiseerd en geoptimaliseerd
op basis van een analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek8 dat verschillende datastromen met elkaar vergelijkt. De eerste stappen zijn al gezet
in het verder integreren van de resultaten van nationale surveys met internationale surveys die de hele Noordzee bestrijken. Nederland zet zich ook actief in voor het realiseren
van de volgende SCANS-IV survey in 2021. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar het
dieet, contaminanten en voortplanting. Dit heeft geleid tot vele inzichten, maar biedt
beperkte informatie over habitatgebruik en trofische relaties. Informatie over dieet
kan worden verkregen uit de analyse van maaginhoud (recente maaltijden) van gestrande
bruinvissen, alsook door vetzuren- en stabiele isotopen analyses (langetermijndieet).
De combinatie van deze twee levert een beter begrip op van het dieet van de bruinvis.
Er zijn verschillende alternatieve methoden om de abundantie, verspreiding en het
gedrag van bruinvissen te bestuderen (bijvoorbeeld zenderen en high definition camera’s). Zenderen beïnvloedt het dier en verschillende manieren van zenderen dienen
verkend te worden in overleg met stakeholders. Om de rol van de bruinvis in het voedselweb
te kunnen begrijpen is een geïntegreerde aanpak nodig waarin verschillende methoden
en modelleringstechnieken worden gecombineerd.
3. Strandingen
Alle gerapporteerde bruinvisstrandingen worden gedocumenteerd in een centrale database,
www.walvisstrandingen.nl, om analyses te kunnen faciliteren. Het aantal strandingen is gestegen in het laatste
decennium, met sterke variatie tussen seizoenen en regio’s. In Nederland lijkt een
relatief hogere stijging te worden waargenomen van strandingen dan in buurlanden.
Om hiervan de oorzaken te achterhalen is verder, grensoverschrijdend onderzoek nodig.
De voornaamste doodsoorzaken op basis van het strandingenonderzoek blijven infectieziekten,
aanvallen door grijze zeehonden, bijvangst, vermagering en verhongering. Postmortaal
onderzoek aan gestrande dieren biedt waardevolle informatie over doodsoorzaken, dieet,
vervuiling en demografische kenmerken, maar deze dieren zijn waarschijnlijk niet geheel
representatief voor de populatie. Verdere analyse, waaronder van offshore aangetroffen
dode dieren, is nodig om meer inzicht te krijgen in de genoemde onderwerpen. In 2019
is een pilot met vissers gestart om offshore aangetroffen dode dieren te kunnen onderzoeken,
maar er zijn nog geen dieren binnengebracht. Een andere actie is om de kwaliteit van
de verzamelde data van gestrande dode bruinvissen te verbeteren voordat ze naar destructie
worden gebracht en om deze data beschikbaar te maken voor een vergelijking tussen
landen.
4. Vervuiling
Recente studies laten zien dat chemische vervuiling een significante bedreiging blijft
voor bruinvissen, mogelijk doordat de chemicaliën zorgen voor een verhoogde vatbaarheid
voor infectieziekten en een negatief effect op de reproductie. Een internationale
aanpak wordt gevolgd om indicatoren voor effecten van contaminanten, zoals PCB’s,
op bruinvissen op te stellen. Zwerfvuil lijkt geen doodsoorzaak te zijn voor bruinvissen,
hoewel in zeldzame gevallen wel (micro)plastics worden aangetroffen.
5. Incidentele bijvangst
Het aanpakken van incidentele bijvangst blijft een uitdaging, ondanks vele pogingen
bijvangst te verminderen. Eén van de belangrijkste aspecten is het betrekken van de
visserijsector. Het «Remote Electronic Monitoring» project9 in de Nederlandse commerciële staandwantvisserij (2013–2017) resulteerde in een geschatte
jaarlijkse sterfte door bijvangst van 0,3% van de Nederlandse bruinvispopulatie in
het meest negatieve scenario. Dit is lager dan het sterfte percentage van 1% dat ASCOBANS
als (interim) doel heeft gesteld. De impact van buitenlandse visserij en recreatieve
visserij is nog niet gekwantificeerd. Het project, dat gebruik maakte van cameramonitoring,
heeft ook geconcludeerd dat betere, structurele monitoring nodig is in de hele visserijvloot
om een constant, accuraat beeld te krijgen van de bijvangst. Er is ook behoefte om
de mogelijkheden voor alternatieve tuigen te onderzoeken om bijvangst te mitigeren.
De effectiviteit van het gebruik van zogenaamde «pingers» om dieren te verjagen zou
per situatie moeten worden beoordeeld. Tenslotte wordt een internationaal bijvangstproject
voorgesteld, waarmee een structurele verbetering op het gebied van bijvangstmonitoring
wordt beoogd, evenals het implementeren van zinvolle mitigerende maatregelen. Aangezien
dit bij uitstek een internationaal probleem is, zal dit met andere landen in onze
regio en de visserijsector worden opgezet.
6. Onderwatergeluid
Op het gebied van dit onderwerp hebben veel ontwikkelingen plaatsgevonden. Onderwatergeluid
kan worden onderverdeeld in impulsief en continu geluid. Een belangrijke bron van
impulsief geluid wordt gevormd door het heien van de funderingen bij de aanleg van
windparken op zee. Met het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC) worden vooraf de cumulatieve
geluidseffecten getoetst. Het KEC heeft geleid tot een geluidsnorm voor de bouw van
windparken en een verplichting voor het gebruik van akoestische afschrikmiddelen in
de kavelbesluiten onder de Wet windenergie op zee. Naast deze maatregelen is aanvullend
onderzoek nodig naar de geluidsbelasting tijdens de bouw en operationele fase van
windparken, ook doordat windmolens steeds groter worden en het aan het windpark gerelateerde
scheepsverkeer niet alleen bij de bouw, maar ook tijdens de operationele fase toeneemt.
Een methodiek zoals het KEC om ook de geluidsimpact van seismisch onderzoek te kunnen
beoordelen, wordt voorgesteld en zal nader worden uitgewerkt met stakeholders in de
context van het Noordzeeakkoord. Voor explosievenruiming zijn richtlijnen ontwikkeld
om de impact te verminderen en worden mitigerende maatregelen toegepast, zoals het
verplicht gebruik van akoestische afschrikmiddelen. Als vervolg op deze richtlijnen
en procedurele mitigerende maatregelen, zal de beschikbaarheid van alternatieve technologieën
moeten worden verkend. Het gebruik van explosieven voor andere redenen moet tot een
minimum worden beperkt. Maatregelen om de impact van continu geluid, op nationaal
en internationaal niveau, te verminderen en om de kennis hierover te verbeteren, worden
aangemoedigd. Terugkerende onderwerpen uit eerder onderzoek zijn de urgente noodzaak
om de cumulatieve impact van onderwatergeluid te adresseren en te beoordelen, de behoefte
aan het verbeteren en valideren van populatiemodellen, het valideren van mitigerende
maatregelen en het ontwikkelen van sector-overstijgende beoordelingskaders voor impulsief
geluid. Deze onderwerpen hebben daarom ook prioriteit voor het vervolg.
Vervolgstappen naar concrete beschermingsmaatregelen zijn de implementatie van het
actieplan in Annex I in vastgesteld beleid, monitoring en onderzoek. Samen met de
Ministeries van I&W, EZK en Defensie en andere partijen zet ik mij actief in voor
de uitvoering van dit actieplan. Ik zal uw Kamer tweejaarlijks informeren over de
voortgang ervan, zoals ook is afgesproken in het Noordzeeakkoord (Kamerstuk 33 450, nr. 68).
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit