Brief regering : Voortgangsbrief Jeugd
31 839 Jeugdzorg
Nr. 751
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER
               VOOR RECHTSBESCHERMING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
Ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november a.s. informeren wij
                  u hierbij over de actuele ontwikkelingen in het jeugddomein. Hiertoe zijn de vijfde
                  voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd en de meest recente CBS-cijfers
                  bijgevoegd. Wij gaan tevens in op uw verzoek om te reageren op een onderzoek van Jeugdzorg
                  Nederland over de financiële positie van jeugdzorgorganisaties.1
Het welzijn van kinderen in Nederland is over het algemeen hoog en een grote meerderheid
                  (90%) geeft aan tevreden te zijn met zijn/haar leven.2 Dit is goed nieuws, maar we zien ook dat het niet met alle kinderen altijd goed gaat
                  en dat het welzijn van kinderen soms onder druk staat, bijvoorbeeld bij kinderen en
                  jongeren met een levenslange en levensbrede beperking. De coronacrisis maakt dit extra
                  zichtbaar.
               
Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven staat de jeugdhulpsector voor grote
                  uitdagingen: continuïteit van specialistische zorg voor kinderen en jongeren staat
                  onder druk, jeugdhulpwerkers ervaren een hoge werkdruk, veel aanbieders hebben het
                  financieel moeilijk en gemeenten kampen met budgettaire knelpunten. Cliënten, professionals,
                  aanbieders, gemeenten en Rijk werken nauw samen, onder meer in de stuurgroep Zorg
                  voor de Jeugd, om deze uitdagingen aan te gaan en samen de zorg voor jeugd te verbeteren.
                  Dit doen we via een drieledige aanpak:
               
1) Verbeteren van de dagelijkse praktijk:
Door samen de programma’s uit te voeren die we deze kabinetsperiode zijn gestart verbeteren
                  we stap voor stap de praktijk voor kinderen, ouders en professionals.3
2) Verbeteren van het jeugdhulpstelsel:
Door de Jeugdwet aan te passen zorgen we voor meer continuïteit en stabiliteit in
                  het zorglandschap. De wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn richten zich op betere
                  (regionale) samenwerking, steviger opdrachtgever- en opdrachtnemerschap, versterkt
                  inzicht en toezicht en betere inkoopprocessen.
               
3) Verbeteren van de financiële randvoorwaarden:
Bij voorjaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 210, nr. 1) zijn extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 miljoen
                  in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. We onderzoeken of gemeenten
                  structureel meer budget nodig hebben voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering
                  van de Jeugdwet. De uitkomsten van dit onderzoek worden eind van dit jaar verwacht.
                  De uitkomsten dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. Vooruitlopend daarop
                  heeft het kabinet besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300
                  miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
               
Hoofdpunten van deze brief:
– Alle betrokken instellingen spannen zich enorm in om jongeren en hun ouders zo goed
                        mogelijk te ondersteunen, begeleiden en behandelen in deze tijd van corona (par. 1).
                     
– De meest recente CBS-cijfers laten zien dat het jeugdhulpgebruik in de eerste helft
                        van 2020 is gedaald (par. 2).
                     
– In de uitvoering van het programma Zorg voor de Jeugd zijn bemoedigende stappen gezet
                        (par. 3).
                     
– Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
                        hebben we deze zomer in consultatie gebracht. De reacties verwerken we in overleg
                        met de betrokken partijen (par. 4).
                     
– Gemeenten werken actief aan het verduidelijken van de reikwijdte van de Jeugdwet (par.
                        5.).
                     
– Er zijn belangrijke stappen gezet in het opzetten van de landelijke expertisecentra
                        voor specialistische jeugdhulp en de aanpak van eetstoornissen (par. 6).
                     
– Het traject om tot vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen te komen is in volle
                        gang (par 7.)
                     
– We informeren u over de financiële situatie van gemeenten(par. 8).
– We geven aan hoe we nog openstaande moties en toezeggingen uitvoeren (par. 9).
1. Gevolgen COVID-19 voor jeugd, jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
               
Kinderen en jongeren zijn gelukkig zelf minder kwetsbaar voor het coronavirus. De
                     maatregelen tegen de verspreiding van het virus hebben grote impact op het leven van
                     kinderen en jongeren en zeker ook voor kinderen en jongeren met een levenslange en
                     levensbrede beperking. Zij worden beperkt in hun sociale contacten, kunnen minder
                     sporten en bewegen, hebben minder fysiek onderwijs en zien hulp en ondersteuning zoals
                     dagbesteding of dagbehandeling verminderen of zelfs wegvallen. Vooral het beperken
                     van fysieke sociale contacten botst met de natuurlijke ontwikkelingsbehoeften van
                     jongeren. Ook voor jongvolwassenen (18–27 jaar) is de impact groot. Waar dit normaal
                     een periode is om een zelfstandig bestaan op te bouwen met veel (nieuwe) sociale contacten,
                     is dat nu minder makkelijk. Voor jongeren in een kwetsbare positie zijn de gevolgen
                     vaak nog groter, bijvoorbeeld door armoede, leerachterstanden, een kwetsbare positie
                     op de arbeidsmarkt of spanningen in huis.
                  
Deze tijd vergt niet alleen veel van jongeren en hun ouders, maar van iedereen in
                     het jeugddomein. Scholen, kinderopvang, wijkteams, jeugdhulpverleners, jeugdgezondheidszorg,
                     jeugdhulpinstellingen, jeugdbescherming en jeugdreclassering zetten alles op alles
                     om kinderen, jongeren en hun ouders zo goed mogelijk te ondersteunen, begeleiden en
                     behandelen. Daarvoor verdienen zij een groot compliment, want hun werk is in deze
                     coronatijd niet eenvoudig.
                  
Lessons learned Jeugd
Om te leren van de aanpak van de eerste coronagolf heeft het kabinet afgelopen zomer
                     met een groep van meer dan 100 deskundigen teruggekeken op de getroffen maatregelen.
                     Organisaties uit het jeugddomein hebben de volgende lessen getrokken uit de aanpak
                     tot aan de zomer:
                  
1) Zorg dat de basis voor het mentaal welbevinden van kinderen, jongeren en jongvolwassenen op orde is door het gewone leven zo veel mogelijk door te laten gaan. Denk hierbij aan het
                           openhouden van kinderopvang, (speciaal) onderwijs, sport, vrijetijdsbesteding, jongerenwerk,
                           jeugdhulp, dagbesteding en dagbehandeling.
                        
2) Versterk het ontschotte, «community-based» werken. Door de coronacrisis zijn professionals uit verschillende disciplines in het jeugddomein
                           versneld samen gaan werken. Geadviseerd wordt om deze ontwikkeling te stimuleren.
                        
3) Samen zorgen voor meer draagvlak. Geadviseerd wordt om beleid samen met jongeren vorm te geven. Jongeren kunnen op
                           inhoud, toon en vorm als geen ander het beleid dat op hen gericht is helpen vormgeven,
                           uitdragen en implementeren.
                        
Het kabinet heeft deze lessen omarmd. Bij de maatregelenpakketten sinds de zomer is
                  in het bijzonder gekeken naar het mentaal welbevinden van kinderen en jongeren. Zolang
                  het veilig kan, gaat het gewone leven voor kinderen en jongeren tot 18 jaar door (onderwijs,
                  sport, vrijetijdsbesteding). Ook voor kwetsbare jongeren geldt dat het gewone leven
                  door moet gaan (speciaal onderwijs, jongerenwerk, jeugdhulp, zorg en ondersteuning).
                  Voor jongvolwassenen (18+) is dit complexer gezien het risico op verspreiding van
                  het virus. Het kabinet is in gesprek met jongerenorganisaties, jongerenwerkers, gemeenten,
                  het veiligheidsberaad en het Nederlands Jeugdinstituut over hoe deze groep meer perspectief
                  geboden kan worden.
               
Wij ondersteunen de oproep om meer ontschot samen te werken. Dit doen wij o.a. in
                     de stuurgroep Zorg voor de Jeugd en Corona waar tientallen organisaties uit verschillende
                     disciplines kortcyclisch samenwerken. Alle eerder gemaakte afwegingskaders, handreikingen,
                     protocollen en Q&A’s zijn – waar nodig – geactualiseerd en te vinden op www.nji.nl/coronavirus.
                  
Deze coronaperiode onderstreept nogmaals het belang en de waarde van het betrekken
                     van jongeren bij het vormgeven van beleid. Sinds afgelopen zomer zijn verschillende
                     jongerenorganisaties actief betrokken bij bovengenoemde stuurgroep, met het ontwerpen
                     van coronacampagnes gericht op jongeren, met het uitwerken van de doorbraakaanpak
                     n.a.v. het advies van de werkgroep Halsema en denken ze creatief mee over hoe wij
                     de jeugd perspectief kunnen bieden in coronatijd. Daarnaast spreken collega bewindspersonen
                     met jongerenorganisaties verbonden aan Coalitie Y over onderwijs, de arbeidsmarkt,
                     de woningmarkt, het klimaat en structurele jongereninspraak.
                  
2. Voorlopige cijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering eerste
                  halfjaar 2020
               
Bij deze brief treft u de voorlopige4 CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de
                     eerste helft van 2020 aan. Verschillende zaken vallen op in de cijfers:
                  
– Minder jongeren hebben jeugdhulp ontvangen (– 2,7%): in de eerste helft van 2020 hebben 347.510 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen.
                           Dat is een daling van ongeveer 9.500 jongeren ten opzichte van de eerste helft van
                           2019.
                        
– Sterke daling gesloten jeugdhulp (– 27%): in de eerste helft van 2020 verbleven er circa 1.400 jongeren in de gesloten jeugdhulp.
                           Dit is een daling van 27% ten opzichte van dezelfde periode in 2019.
                        
– Meer jongvolwassenen in pleeggezinnen (+ 50%): het aantal jongeren boven de 18 in de pleegzorg is in de eerste helft van 2020 met
                           50% gestegen ten opzichte van de eerste helft van 2019. Deze stijging is in lijn met
                           de afspraak die we hierover hebben gemaakt tussen Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland.
                        
– Minder verwijzingen door huisartsen (– 28%): het aantal verwijzingen naar jeugdhulp van huisartsen is in de eerste helft van 2020
                           sterk gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2019. Deze ontwikkeling is in lijn
                           met de daling van het aantal verwijzingen van huisartsen naar GGZ- of ziekenhuiszorg.
                        
– Lichte stijging kinderbeschermingsmaatregelen (+ 3%): Op 30 juni 2020 waren er in totaal 32.675 kinderbeschermingsmaatregelen (3% meer
                           dan op 30 juni 2019). In meer dan twee derde van de maatregelen betrof dit een ondertoezichtstelling
                           en in 31% een voogdijmaatregel.
                        
– Lichte daling jeugdreclasseringsmaatregelen (– 1,6%): Op 30 juni 2020 waren er in totaal 5.755 jeugdreclasseringsmaatregelen van kracht.
                           Dit is een daling van 1,6% ten opzichte van het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen
                           op 30 juni 2019.
                        
Voor een volledig overzicht van de cijfers verwijzen wij u naar de bijgevoegde rapportages
                     van het CBS. De cijfers zijn hoopgevend. Doordat pleegjongeren (veel) vaker ook na
                     hun 18e in het pleeggezin verblijven kunnen ze zich beter voorbereiden op zelfstandigheid.
                     Ook de sterke daling van het aantal gesloten plaatsingen ligt in lijn met de doelen
                     van de Jeugdwet en het programma Zorg voor de Jeugd. Sommige fluctuaties zullen (deels)
                     in verband staan met de maatregelen tegen het coronavirus. Zo is het mogelijk dat
                     het aantal verwijzingen van huisartsen een sterke daling vertoont, omdat huisartsen
                     in deze periode minder kinderen en jongeren hebben gezien. Ook is het mogelijk dat
                     er onzuiverheden in de data zitten wegens de coronacrisis.5
3. Voortgang Programma Zorg voor de Jeugd
               
Bijgevoegd treft u de vijfde voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd
                     aan. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat ook in deze tijd van corona hard is gewerkt
                     om de zorg voor jeugd te verbeteren. De stuurgroep Zorg voor de Jeugd6 signaleert de volgende positieve ontwikkelingen:
                  
– Er is steeds meer aandacht voor het verbeteren van de toegang en de borging van de
                           vijf basisfuncties van lokale teams. Verschillende regio’s werken, met ondersteuning van het Ondersteuningsteam
                           Zorg voor de Jeugd (OZJ), aan de verbetering van wijkgericht werken en versterking
                           van het gewone leven.
                        
– We zien een groeiende beweging van professionals die steeds beter samenwerken om hulp
                           aan kinderen en jongeren te verbeteren. Professionals uit onderwijs, jeugdhulp en
                           zorg werken en leren samen in «communities of practice» van ondersteuningsprogramma Met Andere Ogen. Een ander mooi voorbeeld zijn de gedragswetenschappers
                           die in «mastermindsessies» nadenken over de dilemma’s van gesloten jeugdzorg, zoals: hoe weeg je het opheffen
                           van een onveilige situatie af tegenover de schadelijke effecten van een uithuisplaatsing
                           of gesloten plaatsing? Maar denk ook aan K-EET en Netwerk 16–27. En het initiatief van het kabinet en de VNG om 10.000 professionals in 45 grote
                           gemeenten te trainen in de zogenoemde «doorbraakmethode».7
– Er is een beleidsvoorstel voor meer maatwerk voor onderwijs-zorgarrangementen en een
                           vervolgaanpak van het thuiszitterpact ontwikkeld.8
– Het onderzoek naar de lessen van de regionale pilots jeugdbescherming is afgerond en op basis daarvan
                           wordt eind dit jaar een kaderstellend scenario voor effectieve jeugd- en gezinsbescherming
                           opgeleverd.9
– De VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) en het Rijk hebben afspraken
                           gemaakt over een doorbraakaanpak om voor kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel tijdig jeugdbescherming en passende
                           jeugdhulp te organiseren. Dit naar aanleiding van de «Voortgangsrapportage kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid.
                        
– Gemeenten hebben een Norm voor Opdrachtgeverschap vastgesteld. Hierbij spreken gemeenten als collectief af waaraan de samenwerking
                           binnen regio’s moet voldoen en wanneer er sprake is van kwalitatief goede samenwerking.
                           Wij zijn met gemeenten in gesprek over de bijdrage die dit kan leveren aan een betere
                           organisatie van (specialistische) jeugdhulp.
                        
Passende zorg en ondersteuning voor kinderen en jongeren met een levenslange en levensbrede
                     beperking
Om kinderen en jongeren met een beperking tijdig te voorzien van passende hulp werken
                     wij samen met cliëntorganisaties aan een ondersteunend instrument voor gemeenten en
                     cliënten om de toegang te verbeteren. Dit instrument sluit aan op het KPMG-onderzoek
                     «Basisfuncties voor lokale teams in kaart»10. Met de VNG is besproken dat dit onderwerp ook via het verbetertraject toegang sociaal
                     domein onder de aandacht van gemeenten kan worden gebracht.
                  
Er wordt gewerkt aan een inhoudelijk programma van eisen voor een integrale afweging.
                     Dit wordt via drie routes uitgewerkt. In de eerste helft van 2021 worden de eerste
                     twee routes uitgewerkt: ondersteuningsaanbod voor medewerkers toegang (doel: concrete
                     handvatten) en een zelfscan voor gemeenten (doel: vinden mogelijke struikelblokken
                     en praktische oplossingen). In de tweede helft van 2021 volgt de derde route: het
                     programma van eisen wordt geïntegreerd in de doorontwikkeling van de basisfuncties
                     van lokale teams (doel: structureel wegnemen van knelpunten). De Kamer zal begin 2021
                     het advies ontvangen en via de reguliere voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd
                     (de volgende rapportage ontvangt u in juni 2021) worden geïnformeerd over de uitwerking
                     van de drie routes.
                  
Voor een volledig overzicht van alle acties en resultaten verwijzen wij u naar bijgevoegde
                  voortgangsrapportage.
               
Tegelijkertijd wordt in de rapportage geconstateerd dat er nog veel werk is te verrichten:
                  kinderen, jongeren en ouders ontvangen nog te vaak niet (tijdig) passende hulp en
                  professionals ervaren nog teveel administratieve lasten en kunnen niet altijd de hulp
                  en ondersteuning bieden die ze nodig achten. Ook hebben de maatregelen tegen het coronavirus
                  grote impact op de uitvoering van het programma, aangezien bijeenkomsten niet door
                  konden gaan en betrokken partijen tijd hebben moeten steken in het implementeren van
                  de maatregelen (zoals bijvoorbeeld het omgaan met bezoekregelingen). Desondanks blijven
                  alle partijen zich inzetten om de praktijk voor kinderen, jongeren, (pleeg)ouders,
                  professionals, jeugdhulpaanbieders en gemeenten steeds merkbaar en meetbaar beter
                  te maken.
               
4. Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugd
               
De evaluatie van de Jeugdwet11, rapportages van de Transitie Autoriteit Jeugd12, een rapport over de knelpunten bij jeugdhulp in het strafrechtelijk kader13, recente onderzoeken naar de financiële positie van specialistische aanbieders14 en recente ervaringen in de praktijk laten zien dat zich in de uitvoering knelpunten
                     voordoen die naar het oordeel van het kabinet om aanpassingen vragen in het jeugdstelsel.
                     Bij brieven van 20 maart jl.15 en 17 juni jl.16 hebben we u hierover uitgebreid geïnformeerd. We hebben een wijziging van de Jeugdwet
                     in voorbereiding die zich richt op:
                  
1) Versterken opdrachtgeverschap gemeenten
Het is nodig dat gemeenten hun gezamenlijk opdrachtgeverschap als regio versterken
                           door betere regionale samenwerking om zo de kwaliteit en continuïteit van de zorg
                           aan kinderen beter te borgen. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten binnen
                           de jeugdhulpregio’s een samenwerkingsverband oprichten voor het op basis van een regiovisie
                           organiseren van specialistische jeugdhulp. Ook bepalen we waarover er bovenregionale
                           afstemming nodig is.
                        
2) Versterken toegang
Uit het KPMG-onderzoek
                           «Basisfuncties voor lokale teams in kaart» komen vijf basisfuncties en bijbehorende centrale inzichten naar voren. Om te komen
                           tot een betere toegang tot jeugdhulp door versterking van onder meer de lokale teams,
                           is het van belang om deze functies en inzichten daadwerkelijk lokaal te borgen. In
                           het wetsontwerp is een delegatiebepaling opgenomen waarmee een toegangsplan verplicht
                           kan worden gesteld.
                        
3) Versterken governance bij aanbieders
We gaan in de Jeugdwet, naast de al bestaande eis van een openbare jaarverantwoording,
                           een aantal eisen stellen aan goed bestuur van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
                           instellingen ten behoeve van een beter systeem van intern en extern toezicht op de
                           bedrijfsvoering (een onafhankelijk intern toezichthouder en een transparante financiële
                           bedrijfsvoering). De eisen aan goed bestuur voor jeugdhulpaanbieders zullen zoveel
                           mogelijk gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan zorgaanbieders in de Zvw
                           en Wlz.
                        
4) Versterken inzicht en toezicht
De taken van de Jeugdautoriteit gaan we wettelijk verankeren, om het inzicht in de
                           ontwikkeling van het jeugdhulplandschap te vergroten. Dat maakt het makkelijker voor
                           gemeenten en regio’s om te sturen. We regelen dat toezicht wordt gehouden op de naleving
                           van governance verplichtingen van aanbieders. Bovendien willen we meer inzicht in
                           de naleving van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio’s om regie en samenhang
                           in de zorg voor jeugdigen te organiseren en de transformatie te faciliteren.
                        
Planning
De voorgenomen wijziging van de Jeugdwet (wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen) is afgelopen zomer in internetconsultatie gebracht en aan een aantal adviesorganen
                  voorgelegd. De reacties liggen in lijn met de eerdere signalen van de betrokken partijen.
                  Er is steun voor het doel om de beschikbaarheid van de zorg voor jeugd te verbeteren.
                  Over de uitwerking lopen de reacties uiteen. Kort gezegd vinden gemeenten het wetsvoorstel
                  op bepaalde onderdelen te verstrekkend en gedetailleerd, terwijl aanbieders het voorstel
                  niet ver genoeg vinden gaan. Organisaties van cliënten en professionals vragen de
                  bedoeling voor de praktijk – wat betekent het voor cliënten en professionals – te
                  verhelderen. We danken alle respondenten voor hun reactie en suggesties om het wetsvoorstel
                  te verbeteren. De reacties en adviezen vragen om nadere uitwerking en waar nodig om
                  bijstelling van het wetsvoorstel. Daarover zijn we in gesprek met de betrokken partijen,
                  met als doel een uitvoerbaar en effectief wetsvoorstel om de beschikbaarheid van de
                  zorg voor jeugd te verbeteren dat op maximaal draagvlak kan rekenen van de uitvoerende
                  partijen. Vervolgens zal na besluitvorming in de ministerraad de Raad van State om
                  advies worden gevraagd. Na advisering door de Raad van State kan het wetsvoorstel
                  bij uw Kamer worden ingediend.
               
Doorontwikkeling Jeugdautoriteit
De doorontwikkeling van de Jeugdautoriteit is in volle gang. Zo is het Instellingsbesluit
                  Jeugdautoriteit in september jl. geplaatst in de Staatscourant17. Dit besluit geeft de Jeugdautoriteit de taak om de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
                  en jeugdreclassering te bevorderen. Daarvoor analyseert en signaleert de Jeugdautoriteit
                  continuïteitsrisico's op organisatie- en op stelselniveau. Op basis daarvan deelt
                  de Jeugdautoriteit gevraagd en ongevraagd bevindingen met gemeenten, aanbieders en
                  het Rijk; de Jeugdautoriteit monitort indien nodig afspraken tussen deze partijen
                  en adviseert in een uiterst geval over tijdelijke liquiditeitssteun. Ook deelt de
                  Jeugdautoriteit bevindingen met het Rijk omtrent beleid of de inzet van bestuurlijke
                  maatregelen, voor zover dit betrekking heeft op zorgcontinuïteit. Daarnaast legt dit
                  besluit vast dat de Jeugdautoriteit zich onafhankelijk en onpartijdig opstelt ten
                  aanzien van de positie en de belangen van gemeenten, aanbieders, de VNG, de BGZJ en
                  het Rijk. Zo voeren we de motie van het lid Voordewind c.s. uit over een heldere positionering
                  van de Jeugdautoriteit18.
               
Early Warning System
Daarnaast is het Early Warning System van de Jeugdautoriteit in opbouw. Het Early
                  Warning System bevat financiële data en informatie over specialistische jeugdzorgaanbieders.
                  De Jeugdautoriteit heeft op basis van deze informatie en de uitkomsten uit het onderzoek
                  «Stand financiële gezondheid jeugdhulpaanbieders»19 een «Verdiepingsonderzoek stand financiële gezondheid jeugdhulpaanbieders» uitgevoerd.
                  De resultaten daarvan zijn in oktober jl.» gepubliceerd.20 De uitkomsten van dit rapport zijn voor specialistische aanbieders vergelijkbaar
                  met het eerder genoemde rapport van Jeugdzorg Nederland. Verder voert de Jeugdautoriteit
                  opnieuw een algemeen onderzoek uit naar de financiële positie van specialistische
                  aanbieders, wat wij later dit jaar zullen delen met de Tweede Kamer. Ook vindt sinds
                  oktober jl. het trendoverleg EWS plaats tussen de Jeugdautoriteit, de VNG, de BGZJ, de IGJ en Ministeries van VWS
                  en JenV. In dit overleg delen en bespreken deze partijen maandelijks de landelijke
                  trends, signalen en ontwikkelingen in relatie tot de beschikbaarheid van jeugdhulp,
                  kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
               
Verder werken wij met de VNG en de BGZJ aan het convenant continuïteit jeugdhulp.
                  In dit convenant is aandacht voor de rol en bevoegdheden van de Jeugdautoriteit en
                  – in het verlengde hiervan – goed opdrachtgeverschap en goed opdrachtnemerschap. Met
                  dit convenant geven wij invulling aan de motie van het lid Voordewind c.s. over het
                  borgen van stevige bevoegdheden van de Jeugdautoriteit in het convenant met VNG en
                  BZGJ.21 Wij streven ernaar om dit convenant eind dit jaar te kunnen vaststellen met de VNG
                  en de BGZJ.
               
5. Reikwijdte jeugdhulp
               
Per brief van 29 juni jl.22 heeft de Minister van VWS toegezegd onderzoek te zullen doen naar de duiding van
                  het succes van enkele gemeenten van wie bekend is dat zij successen boeken bij de
                  transformatie van de jeugdhulp. Dit toegespitst op het vlak van toegang en inkoop.
               
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt ruimte aan gemeenten om
                  maatwerk te kunnen leveren en te kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en
                  gezinnen te ondersteunen. Zowel het expertiseteam van de VNG als het onderzoek van
                  JB Lorenz23 geven aan dat het invullen van de jeugdhulpplicht van gemeenten vraagt dat zij lokaal
                  keuzes maken en die vertalen in instructie/aansturing van de praktijk om écht te doen
                  wat nodig is en dus soms ook dingen níet te doen. De Jeugdwet biedt hiervoor voldoende
                  ruimte. Het landelijk «dichtregelen» van de jeugdhulpplicht heeft daarom niet de voorkeur
                  van het expertiseteam van de VNG. Een aantal gemeenten maakt die keuzes al en boekt
                  zo successen in hun jeugdbeleid. Het toegezegde verdiepende onderzoek naar de aanpak
                  in deze gemeenten – dat inmiddels is gestart – moet meer helderheid geven over de
                  wijze waarop gemeenten met de jeugdhulpplicht omgaan en de keuzes die zij kunnen maken
                  om de druk op de jeugdhulp te verminderen. Resultaten worden begin 2021 verwacht.
                  Onderzocht worden o.a. de uitvoeringspraktijk van Utrecht, Deventer, Zaltbommel en
                  Midden-Groningen. Meer inzicht in de aanpak van die gemeenten kan helpen om de benodigde
                  scherpe keuzes te maken bij de lokale invulling van de jeugdhulpplicht.
               
6. Expertisecentra en aanpak eetstoornissen
               
Stand van zaken expertisecentra jeugdhulp24
Acht coördinerende gemeenten zijn hard aan de slag met de opzet van expertisecentra
                  voor kinderen met meervoudige problematiek. Voor de jeugdregio’s in de provincie Limburg
                  heeft Roermond de taak opgepakt om als coördinerende gemeente op te treden en een
                  expertisecentrum op te zetten. Samen met expertteams, professionals en ervaringsdeskundigen
                  wordt binnen elk bovenregionaal expertisecentrum gekeken waar de zorg voor een jeugdige
                  vastloopt en wat ervoor nodig is om dat op te lossen. Inmiddels is het eerste expertisecentrum,
                  samen met de partijen in de regio, aan de slag. Om regio’s te ondersteunen bij de
                  opzet van het expertisecentrum is onder leiding van de Landelijk Ambassadeur Oppakken
                  en Leren van Casuïstiek een netwerk gestart met de projectleiders van de expertisecentra.
                  Hierin wordt gewerkt aan een kwaliteitsmonitor en de leer- en kennisfunctie. Daarnaast
                  wordt van elkaar geleerd, bijvoorbeeld hoe vraag en aanbod in de regio het beste inzichtelijk
                  gemaakt kunnen worden. Zoals aan uw Kamer toegezegd volgt in het voorjaar van 2021
                  een uitgebreide brief met de stand van zaken over de expertisecentra jeugdhulp.
               
Aanpak eetstoornissen
Binnen de ketenaanpak eetstoornissen (K-eet) zijn inmiddels twee regionale netwerken
                     gerealiseerd. Professionals werken in deze netwerken domein-overstijgend samen in
                     de aanpak van casuïstiek. Daarnaast worden in november regioscans afgerond. Deze regioscans
                     maken inzichtelijk wat er in regio’s nodig is op het gebied van scholing en zorgaanbod
                     om de zorg rondom eetstoornissen te verbeteren. Ook wordt op dit moment onderzocht
                     hoe beschikbare data kunnen helpen bij betere en vroegere signalering van eetstoornissen
                     en wordt gewerkt aan een «webbased tool» die patiënten, ouders en professionals eenvoudig
                     toegang geeft tot betrouwbare en actuele informatie over eetstoornissen.
                  
Tot slot is afgelopen zomer de leidraad rond het voorkomen, verminderen en toepassen
                     van dwangvoeding afgerond. Deze leidraad biedt een belangrijk handvat voor professionals
                     in het streven naar het voorkomen van dwangvoeding én het zorgvuldig toepassen daarvan,
                     indien noodzakelijk, om ernstig gevaar, tot overlijden toe, te voorkomen. Deze leidraad
                     wordt verspreid onder zorgprofessionals. Ook wordt er met de IGJ en beroepsverenigingen
                     gesproken over hoe de implementatie van de leidraad binnen de sector verder gestimuleerd
                     kan worden.
                  
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het programma van K-eet een looptijd van 3
                     jaar. Een tussenevaluatie vindt plaats aan het einde van ieder jaar. Volgend voorjaar
                     ontvangt uw Kamer de eerste tussenevaluatie. Rondom pro-anorexia en het tegengaan
                     daarvan wordt dit jaar, samen met veldpartijen, een actieagenda opgezet. De bewustwording
                     van professionals, ouders én patiënten met een eetstoornis over de gevaren van pro-anorexia
                     is daar onderdeel van. In het voorjaar van 2021 wordt u geïnformeerd hierover. Hiermee
                     geven wij uitvoering aan de motie van het lid Van der Graaf c.s. over dit onderwerp.25
7. Jeugdbescherming
               
In de Kamerbrief «Perspectief voor de Jeugd» (20 maart 2020) is geschetst dat de huidige
                  inrichting van de jeugdbescherming complex is en dat de werkwijzen van de betrokken
                  instellingen niet goed op elkaar aansluiten. Daarnaast ontvangen gezinnen en kinderen
                  die dit het hardste nodig hebben niet altijd tijdig passende hulp. De afgelopen periode
                  zijn daarom verschillende maatregelen in gang gezet om deze knelpunten voor zowel
                  de korte al de lange termijn weg te nemen.
               
Op de korte termijn: beleidsreactie tussenrapportage vervolgtoezicht inspecties «Kwetsbare
                     kinderen onvoldoende beschermd
Op 15 oktober jl.26 hebben wij uw Kamer de beleidsreactie toegezonden naar aanleiding van de voortgangsrapportage
                  van de inspecties IGJ en IJenV over de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering.
                  De constateringen van de inspecties zijn duidelijk en geven ons reden tot zorg. Ondanks
                  de goede stappen die er voor de lange termijn gezet zijn, zijn er op de korte termijn
                  nog steeds kinderen die wachten op een jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder en/of de
                  noodzakelijke jeugdhulp die nodig is in de uitvoering van het gedwongen kader. Een
                  doorbraak is dan ook noodzakelijk. Met instemming en draagvlak van het veld hebben
                  we in eerdergenoemde beleidsreactie een hoog ambitieniveau neergezet. De gemeenten
                  en instellingen zijn direct gestart met de doorbraakaanpak en dit loopt nu. Dit houdt
                  in dat onder regie van de verantwoordelijke gemeenten de lokale teams, zorgaanbieders
                  en GI’s per kind dat wacht afspraken maken om snel jeugdbescherming/jeugdreclassering
                  en/of noodzakelijke jeugdhulp te organiseren. Zoals in de beleidsreactie is opgenomen
                  monitoren wij met de VNG en de branches de voortgang van deze doorbraakaanpak. Met
                  de inzet van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) wordt geleerd van de
                  casuïstiek om te komen tot tijdige jeugdhulp en deze doorbraakaanpak op het niveau
                  van de uitvoering, op het niveau van samenwerking en op het niveau van ons systeem.
                  Daarnaast toetsen de inspecties op dit moment of de doorbraakaanpak in alle regio´s
                  is gestart. Vervolgens monitoren de inspecties periodiek en op maat of deze aanpak
                  leidt tot het gewenste resultaat. Tijdens het WGO van 23 november zullen we u nader
                  informeren over de voortgang van deze doorbraakaanpak.
               
Met de doorbraakaanpak geven wij mede uitvoering aan de motie van de leden Westerveld,
                  Van der Graaf en Van den Berge27 waarin wordt gevraagd om in kaart te brengen hoe het mogelijk is dat er vaak geen
                  tijdige hulp op gang komt voor kinderen met ondertoezichtstelling na vermoedens van
                  seksueel geweld en op korte termijn te komen met een plan van aanpak om dit te verbeteren.
                  Ook de motie van de leden Van den Berge en Westerveld28 over hoe het aanbod van jeugdhulp kan worden geoptimaliseerd, waardoor gezinsproblemen
                  snel worden onderkend, aangepakt en gede-escaleerd, zodat de oplegging van spoedmaatregelen
                  zo veel mogelijk kan worden teruggedrongen, willen wij op deze wijze invoeren. Tot
                  slot geven wij met de door ons ingezette doorbraakaanpak uitvoering aan de motie van
                  het lid Wörsdörfer29 waarbij gemeenten en instellingen de effectiviteit van de genomen beschermingsmaatregelen
                  bij gaan houden en daarbij een zelfregulerend systeem optuigen.
               
Op de lange termijn: Vereenvoudiging jeugd- en gezinsbescherming
Om te komen tot een effectieve jeugd- en gezinsbescherming worden in laatstgenoemde
                     Kamerbrief scenario’s geschetst voor een effectievere ondersteuning van kinderen en
                     gezinnen bij veiligheidsvraagstukken. Wij hebben in gedeeld opdrachtgeverschap met
                     de VNG een kwartiermaker aangesteld, met de opdracht om op basis van de geschetste
                     scenario’s te komen tot een toekomstscenario, een beoordelingskader ter toetsing van
                     dit scenario en een advies over de vervolgaanpak, waarin toegewerkt wordt naar een
                     eenvoudiger en effectiever stelsel van jeugd- en gezinsbescherming.
                  
Begin 2021 zullen wij uw Kamer informeren over het opgeleverde scenario, het beoordelingskader
                     en de vervolgaanpak die wij voor ogen hebben.
                  
Internationale verkenning
Om inzichten en inspiratie op te doen voor onze Nederlandse discussie over het jeugdbeschermingsstelsel
                  hebben wij het NJi gevraagd in kaart te brengen hoe het stelsel in andere landen georganiseerd
                  is. Het NJI heeft gekeken naar de stelsels, wetgeving en praktijk van de jeugdbescherming
                  in Duitsland, Denemarken en Zweden. Deze drie landen liggen dicht bij Nederland qua
                  cultuur en geografie, maar er zijn ook interessante verschillen te zien in de manier
                  waarop de jeugdbescherming georganiseerd is. In de drie landen is sprake van een meer
                  gezinsgerichte benadering, kan hulp en jeugdbescherming in één hand gaan, zijn organisaties
                  herkenbaar en is het systeem eenvoudiger en uitlegbaar. Dit zijn waardevolle inzichten
                  die ons inspireren en aan het denken zetten. Tegelijkertijd zien wij dat ook in het
                  buitenland de discussie over het stelsel van jeugdbescherming niet afgerond is en
                  ook daar onderhevig is aan nieuw inzichten en ontwikkelingen. De inzichten uit het
                  buitenland zijn samengebracht in een quickscan en beschikbaar gesteld aan de kwartiermaker
                  voor het toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming.30 Met de quickscan hebben wij uitvoering gegeven aan een motie van de leden Bergkamp
                  en Van der Staaij over hoe het feitenonderzoek en de rechterlijke toets in ander landen
                  is vormgegeven31.
               
Pilots jeugdbescherming
De zes pilots jeugdbescherming experimenteren met een nieuwe werkwijze en laten ieder
                     op hun eigen manier zien waar kansen (en knelpunten) liggen om de samenwerking in
                     de jeugdbescherming te verbeteren. Het Athena-Instituut van de VU Amsterdam heeft
                     de pilots onderzocht en gekeken naar de randvoorwaarden die nodig zijn om tot geïntegreerde
                     vormen van samenwerking te komen. Dit onderzoek is gepubliceerd op de website van
                     Zorg voor de Jeugd32. De uitkomsten vormen waardevolle input voor het toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming.
                  
Wij gaan in gesprek met de pilots jeugdbescherming om te bezien op welke wijze zij
                     eventueel als proeftuin verder kunnen bijdragen aan de doorontwikkeling en totstandkoming
                     van het toekomstscenario.
                  
Nieuwe doelstellingen Raad voor de Kinderbescherming
Per brief van 28 november 201933 is uw Kamer gemeld dat het terugbrengen van de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming
                     (RvdK) deels wordt beïnvloed door interne beperkingen en deels door problemen in de
                     keten.
                  
Ten aanzien van de keten is het hierboven toegelichte traject naar effectieve jeugd-
                     en gezinsbescherming ingezet, dat ook beoogt de taken van de RvdK effectiever te maken.
                  
De RvdK zet ondertussen zelf ook in op verbeteringen. Hiervoor is – zoals uw Kamer
                     eerder is bericht – een nieuwe doelstelling geformuleerd. Het uitgangspunt hiervan
                     is een structurele verbetering van de totale doorlooptijd. Voor kinderen, ouders en
                     ketenpartners is de totale doorlooptijd van de RvdK immers van belang: vanaf het moment
                     dat een verzoek tot onderzoek binnenkomt tot het moment dat het advies aan cliënten
                     en de rechterlijk macht dan wel OM gegeven wordt.
                  
Het terugbrengen van de doorlooptijd van de RvdK vergt een meerjarige inspanning,
                  ondersteund door een programmadirectie. De RvdK werkt er in de periode 2020–2022 naartoe
                  dat beschermingsonderzoeken gemiddeld binnen 56 dagen (in plaats van de gemiddelde
                  doorlooptijd in 2019 van 90 dagen), en gezag- en omgangsonderzoeken gemiddeld binnen
                  85 dagen (in plaats van de gemiddelde doorlooptijd in 2019 van 153 dagen) worden afgerond.
                  Deze termijnen zijn nodig om alle benodigde stappen adequaat uit te voeren om tot
                  rekest of advies aan de rechterlijke macht te komen: de intake en administratieve
                  handelingen, beoordeling van de casuïstiek, gesprekken met kinderen, ouders en het
                  netwerk van het kind, het bevragen van informanten en hierover rapporteren, omkleed
                  met zorgvuldigheidsbeginselen zoals hoor- en wederhoor, inzage en multidisciplinaire
                  beoordeling. Overigens geldt dat beschermingsmaatregelen voor kinderen die in een
                  acuut onveilige situatie verkeren direct worden ingezet, zoals ook blijkt uit een
                  verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer.
               
De RvdK neemt binnen zijn invloedgebied verantwoordelijkheid voor de kinderen die
                  wachten op een kinderbeschermingsonderzoek en over wie dus nog geen advies is uitgebracht.
                  Geborgd is dat bij de betrokken ketenpartners altijd zicht is op de veiligheid van
                  het kind en de RvdK deze afspraken kent en deze op risico’s kan prioriteren.
               
Beleidsdoorlichtingen jeugdbescherming en Raad voor de Kinderbescherming
In zijn brief van 12 september 201934 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de voor 2020
                     geplande beleidsdoorlichting van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze beleidsdoorlichting
                     van artikel 34.1 zou tezamen met de beleidsdoorlichting van artikel 34.5 (jeugdbescherming,
                     het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de BES Voogdijraad) in het 4de kwartaal van 2020 worden aangeboden.
                  
Mede als gevolg van het Corona-virus hebben deze beleidsdoorlichtingen vertraging
                     opgelopen. De beleidsdoorlichtingen zijn inmiddels in een vergevorderd stadium en
                     zullen in het eerste kwartaal van 2021 alsnog aan uw Kamer worden toegezonden.
                  
Klacht en tucht
Vanuit het actieplan verbetering feitenonderzoek werken de RvdK, VT en de GI’s samen
                  met het AKJ aan concrete handvatten om hun klachtenprocedures te verbeteren. Hierbij
                  worden de formele en informele klachtenprocedures bij de RvdK, VT en de GI’s onderzocht.
                  Gekeken wordt naar de klachtafhandeling, zowel vanuit het cliënten- als het professionele
                  perspectief, naar verschillen tussen en binnen organisaties en de verbeterpunten.
               
De verwachting is dat dit traject eind 2020/begin 2021 resultaten zal opleveren, waarmee
                  de organisaties in 2021 aan de slag gaan.
               
In opdracht van Jeugdzorg Nederland heeft Van Montfoort onderzoek gedaan naar de aanpak
                  van het klachtgedrag van veelklagers. Van Montfoort onderzocht op welke wijze de belasting
                  op instelling en professional kan worden verminderd en hoe een GI ervoor kan zorgen
                  dat lastig klaaggedrag van cliënten zo min mogelijk impact heeft op het werk, de professionals
                  en de GI. De bevindingen van dit onderzoek zullen helpend zijn bij het verder stroomlijnen
                  van het klacht- en tuchtrecht.
               
In de praktijk zien we dat een groep cliënten zowel klaagt bij de betreffende instelling
                  als een tuchtrechtprocedure start bij het SKJ. Het tuchtrecht heeft echter een ander
                  doel (kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en bewaken) en is niet bedoeld
                  als hoger beroep bij klachten. Echter, in de praktijk lijken de klacht bij de GI en
                  de tuchtrechtzaken bij SKJ vaak over dezelfde gebeurtenis(sen) te gaan en lijkt een
                  tuchtrechtzaak vaker voort te komen uit onvrede over de genomen besluiten dan over
                  het professionele handelen an sich.
               
Het SKJ heeft de afgelopen periode al stappen gezet met de inrichting van een «voorportaal»
                  voor een vroegtijdige selectie op de ontvankelijkheid van een klacht. Daarnaast heeft
                  Nivel i.s.m. hogeschool Leiden en Universiteit Leiden in opdracht van het SKJ een
                  onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het tuchtrecht en de wijze waarop het
                  heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het functioneren van jeugdprofessionals. Dit
                  onderzoek verschijnt eind november en zal belangrijke input vormen voor de gesprekken
                  tussen de Ministeries VWS en JenV en het SKJ bestuur om te bezien op welke wijze het
                  tuchtrecht meer kan worden gestroomlijnd met het klachtrecht.
               
Begin 2021 zullen we een bijeenkomst organiseren met de relevante stakeholders van
                  de bovengenoemde acties om tot een nadere afstemming te komen en de kaders voor het
                  vervolg te bepalen.
               
Agressie en geweld
Bedreiging van en agressie en geweld tegen (jeugd)hulpverleners – of dit nu op sociale
                  media is of daarbuiten – is volstrekt onacceptabel en heeft daarom onze aandacht.
                  Eind 2019 is met Facebook afgesproken dat er een apart kanaal wordt gemaakt wat gebruik
                  kan worden als «meldpunt» om effectiever berichten van dit medium verwijderd te krijgen.
                  Vooralsnog heeft deze afspraak helaas geen gestalte kunnen krijgen als gevolg van
                  corona. Uit de pilot bij jeugdbescherming Amsterdam blijkt wel dat de samenwerking
                  met Facebook goed is en dat zaken desgevraagd snel van Facebook worden gehaald. Voorts
                  wordt aan de arbeidsmarkttafel samen met professionals uit de jeugdzorg gezocht naar
                  best practices als het gaat om het voorkomen van agressie en geweld. Samen met Jeugdzorg
                  Nederland wordt bekeken welke opties er zijn voor het beleggen van een «tafel» speciaal
                  voor de aanpak van agressie en geweld.
               
8. Financiën
               
Financiële afspraken rondom corona
Het is van belang dat kinderen, jongeren en ouders tijdig passende hulp ontvangen,
                     en snel en goed geholpen worden met hun problemen, ook gedurende de coronacrisis.
                     Daartoe is het volgende afgesproken met de VNG:
                  
– Het Rijk compenseert gemeenten voor directe meerkosten Jeugdwet en Wmo 2015 als gevolg van de coronacrisis in 2020. Daartoe wordt het voorschot van € 144 miljoen,
                           dat in het voorjaar aan gemeenten is verstrekt, bij de decembercirculaire opgehoogd
                           tot € 170 miljoen. Dit is besloten op basis van het onderzoek naar de meerkosten als
                           gevolg van corona in het sociaal domein, dat in september is afgerond.35
– We overwegen meerkosten voor het sociaal domein ook in 2021 te compenseren.
– Maatwerkafspraken tussen gemeenten en aanbieders: continuïteit van zorg staat in het jeugddomein voorop. Eind maart 2020 is dan ook
                           de dringende oproep aan gemeenten gedaan om een continuïteitsbijdrage aan jeugdhulpaanbieders
                           te bieden op het niveau van voor de coronacrisis. Deze generieke oproep is stopgezet
                           per 1 juli 2020. Zorg kon vanaf dat moment vrijwel volledig weer doorgang vinden,
                           al dan niet op aangepaste wijze. In het geval van continuïteitsproblemen bij jeugdzorginstellingen
                           is er ruimte voor maatwerkoplossingen tussen jeugdzorginstellingen en gemeenten, waarbij
                           reeds gemaakte afspraken tussen gemeenten en jeugdzorginstellingen worden gerespecteerd
                           en zorgaanbieders waar nodig worden gestimuleerd de zorgverlening al dan niet in aangepaste
                           vorm naar het reguliere niveau terug te brengen.
                        
Onderzoek structureel benodigd budget
Gemeenten kampen met financiële druk. Om deze te verlichten heeft het kabinet bij
                  voorjaarsnota 2019 extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet:
                  € 420 miljoen in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. Daarnaast zijn
                  er met de VNG aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt en is afgesproken om in 2020
                  een onderzoek te doen naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen
                  nodig zijn voor gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet.
                  De resultaten van dit onderzoek worden eind van dit jaar verwacht. De uitkomsten van
                  dit onderzoek dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van
                  het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen
                  verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Bij de Miljoenennota
                  2021 is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op
                  jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
               
Coördinatiekosten
De Minister van VWS heeft uw Kamer toegezegd om de uitkomsten van onderzoeken van
                     KPMG36 en Berenschot37 over overheadkosten c.q. coördinatiekosten naast elkaar te leggen om te zien hoe
                     de bijna 30% coördinatiekosten die in deze onderzoeken wordt genoemd tot stand zijn
                     gekomen.
                  
In het onderzoek van Berenschot wordt een inschatting gemaakt van het aandeel van
                     coördinatiekosten in het landelijk jeugdzorgbudget.38 Deze coördinatiekosten bestaan uit verschillende componenten zoals de kosten voor
                     VWS, inspectie en raden, landelijke programma’s, personele overhead en ICT kosten
                     van aanbieders en gemeenten. Naar schatting wordt 29% van het landelijk jeugdhulpbudget
                     aan coördinatiekosten besteed, waarvan 4,3% bij gemeenten, 21,3% bij zorgaanbieders
                     en de overige 3,4% bij de eerder genoemde componenten, zoals VWS en landelijke programma’s.
                     In het onderzoek van KPMG heeft men het over uitvoeringskosten of overhead en werkt
                     men met andere definities; zo worden kosten vanuit het Rijk niet meegenomen. Uit het
                     onderzoek van KPMG blijkt dat 4% van het jeugdhulpbudget wordt besteed aan uitvoeringskosten
                     bij gemeenten en 25% van het budget aan uitvoeringskosten bij zorgaanbieders (loonkosten
                     van personeel dat geen zorg levert, huisvesting, ICT, etc.). De uitkomsten van beide
                     onderzoeken zijn wegens verschillende definities moeilijk te vergelijken, maar schetsen
                     het beeld dat er bijna 30% van het jeugdhulpbudget besteed wordt aan niet-primaire
                     processen, die (deels) benodigd zijn om de primaire-processen te faciliteren. Momenteel
                     is er geen zicht op de hoogte van specifieke onderdelen in deze uitgaven, zoals ICT
                     en huisvesting.
                  
Overheadkosten of coördinatiekosten roepen het beeld op dat deze ten koste gaan van
                  de zorgverlening. Een groot deel van de overheadkosten zijn echter benodigd en staan
                  in dienst van de zorgverlening. Dat deel van de overheadkosten dat geen directe of
                  indirecte toegevoegde waarde heeft voor de zorg moeten we zoveel mogelijk verminderen.
                  Hiertoe hebben we onder andere het programma Aanpak Regeldruk voor opgericht en is
                  speciaal adviseur Rita Verdonk aangesteld. In dit kader zijn vele schrapsessies, twee
                  landelijke schrapdagen en een landelijke schrapweek georganiseerd. Tevens is door
                  betrokken partijen het convenant «stoppen met tijdschrijven»39 ondertekend. Gemeenten, Jeugdzorg Nederland, VWS en de vakbonden hebben afgesproken
                  dat in nieuwe contracten en de CAO jeugdzorg (2021) geen verplichting tot vermijdbaar
                  tijdschrijven meer wordt opgenomen. Een aantal gemeenten en aanbieders stopt nog dit
                  jaar met tijdschrijven.
               
Rapport Jeugdzorg Nederland «De financiële positie van jeugdzorgorganisaties»
Tijdens de procedurevergadering van 14 oktober jl. heeft uw Kamer ons verzocht te
                     reageren op het rapport «De financiële positie van Jeugdzorgorganisaties» dat Jeugdzorg
                     Nederland begin oktober publiceerde.40 Het rapport van Jeugdzorg Nederland maakt enerzijds zichtbaar dat grote aanbieders
                     van jeugdzorg, door Jeugdzorg Nederland aangemerkt als «systeempartijen», gemiddeld
                     nauwelijks winst realiseren. Anderzijds laat het rapport zien dat kleine(re) aanbieders
                     gemiddeld genomen grote winsten weten te realiseren. Het beeld dat uit het rapport
                     naar voren komt is dat de winstgevendheid van een aanbieder gemiddeld genomen afneemt
                     naarmate de omzet toeneemt.
                  
Het rapport gaat slechts beperkt in op de oorzaken van de lage respectievelijk hoge
                     winsten. Ten aanzien van de «systeempartijen» geeft het rapport aan dat dit aanbieders
                     zijn die ook de meer complexe zorg aanbieden, en daarnaast hun expertise en praktijkkennis
                     inbrengen in bijvoorbeeld de regionale expertteams. Ook spelen zij, meer dan kleinere
                     aanbieders, een rol in het opleiden van personeel. Zij hebben zogezegd een bredere
                     functie in het jeugdzorgstelsel.
                  
Mede in het licht van de tekorten van gemeenten roept het rapport van Jeugdzorg Nederland
                  belangrijke vragen op over de wijze waarop gemeenten de zorg inkopen en waar zij hun
                  tarieven op baseren. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en
                  zelfs in verordeningen randvoorwaarden opnemen om winsten te beperken of om op z'n
                  minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Daar kunnen ze afspraken
                  over maken in hun contracten. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme
                  prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten. In de beantwoording
                  van de schriftelijke vragen naar aanleiding van o.a. het artikel «Topverdiensten voor
                  zorgbedrijven, miljoenen niet naar zorg» in het Brabants Dagblad (17 oktober 2020)
                  wordt dit nog nader toegelicht.41
Het lid Peters heeft in het mondelinge vragenuur van 6 oktober 2020 gevraagd of er
                     niet eigenlijk meer sprake is van een verschil tussen lichte en zware zorg i.p.v.
                     tussen grote en kleine aanbieders. Ook hebben de leden Kuiken en Peters per motie42 aandacht gevraagd voor hoge winsten bij jeugdhulpaanbieders.
                  
De vraag van het lid Peters is niet zo precies op basis van het onderzoek te beantwoorden.
                     Gemeenten dienen reële tarieven te betalen. Reëel betekent in eerste instantie dat
                     de tarieven kostendekkend moeten zijn (uitgaande van een goede bedrijfsvoering van
                     een aanbieder). Vanuit maatschappelijk oogpunt betekent reëel ook dat de tarieven
                     geen ruimte bieden tot het maken van exorbitante winsten.
                  
Tarieven dienen daarbij dus aan te sluiten bij de kostenopbouw van aanbieders. Deze
                  wordt deels bepaald door de grootte van een aanbieder, maar voornamelijk door de soort
                  en zwaarte van de zorg die de aanbieder biedt.
               
Wij werken aan een wetsvoorstel «maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015». Op basis van dat wetsvoorstel zal er een AMvB «reële prijzen Jeugdwet» worden opgesteld.
                  De Amvb reële prijs, welke we aan het voorbereiden zijn, moet gemeenten helpen om
                  tot een reëel tarief te komen. De grondslag voor deze AMvB is onderdeel van voornoemd
                  wetsvoorstel. De internetconsultatie voor dit wetsvoorstel is inmiddels gesloten en
                  de reacties op de internetconsultatie zijn verwerkt. Het wetsvoorstel zal zo spoedig
                  mogelijk voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd.
               
Winstuitkering door zorgaanbieders
SEO Economisch Onderzoek heeft samen met BDO in opdracht van het Ministerie van VWS
                     onderzoek gedaan naar de randvoorwaarden die gesteld kunnen worden aan winstuitkering
                     door zorgaanbieders. Eveneens is onderzocht of het mogelijk is een maatschappelijk
                     maximaal aanvaardbare norm voor winstuitkering te introduceren, om excessen tegen
                     te gaan dan wel te voorkomen.
                  
Recent is het onderzoek «normering winstuitkering zorg» opgeleverd. Uw Kamer is hierover
                     geïnformeerd op 4 november jl.43.
                  
In de Wibz zal, zoals aan uw Kamer gemeld, de mogelijkheid worden geïntroduceerd om
                     voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale
                     zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet.
                     De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerkingtreding kunnen variëren per
                     categorie van zorgaanbieders en worden gekoppeld aan het zich voordoen van bepaalde
                     risico’s en excessen in een sector en de noodzaak die tegen te gaan. Daarnaast zal
                     onderzocht worden of het wenselijk, (juridisch) mogelijk en handhaafbaar is een norm
                     te ontwikkelen voor maatschappelijk maximaal aanvaardbare winstuitkering.
                  
Vennootschapsbelasting
De Minister van VWS heeft het lid Raemakers toegezegd om nader in te gaan op de vennootschapsbelastingplicht
                     van jeugdzorginstellingen.
                  
Tot aan de invoering van het nieuwe jeugdstelsel per 1-1-2015 waren de instellingen
                     in de provinciale jeugdzorg in de regel gesubsidieerde instellingen, kort gezegd omdat
                     er een subsidieplicht gold voor provincies. Onder voorwaarden zijn gesubsidieerde
                     instellingen niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, hetgeen veelal
                     ook voor jeugdzorginstellingen gold.
                  
Onder het nieuwe stelsel is dat anders en daardoor worden jeugdzorginstellingen vanaf
                     2015 voor de vennootschapsbelasting op dezelfde manier behandeld als ziekenhuizen,
                     verpleeghuizen en GGZ-instellingen. Al deze instellingen kunnen de zorgvrijstelling
                     vennootschapsbelasting toepassen, als zij aan de voorwaarden voldoen. Die voorwaarden
                     zijn voor alle zorginstellingen gelijk. Belangrijkste voorwaarde voor toepassing van
                     de vrijstelling is dat de activiteiten van de betreffende instelling voor ten minste
                     90% uit zorg bestaan. De vraag wat – voor de vennootschapsbelasting – wel moet worden
                     verstaan onder zorg en wat niet, is vaak voor de praktijk lastig. De Staatssecretaris
                     van Financiën heeft daarom ter verduidelijking een beleidsbesluit uitgebracht waarin
                     dit is uitgewerkt. In de meest recente versie van dat besluit is ook specifiek aangegeven
                     welke activiteiten uit het jeugdzorgdomein wel en welke niet passen binnen de fiscale
                     interpretatie van het zorgbegrip. Het is mogelijk dat bij toepassing van die regels
                     uit de optelsom van activiteiten blijkt dat een jeugdzorginstellingen niet onder de
                     zorgvrijstelling van de vennootschapsbelasting valt. In dat geval wordt belasting
                     geheven over de fiscale winst van de instelling. In verliesjaren is geen belasting
                     verschuldigd.
                  
Overigens vielen jeugdzorgverleners die als zelfstandige of bijvoorbeeld via een besloten
                     vennootschap werken, altijd al onder een belastingheffing over hun resultaat, hetzij
                     via de vennootschapsbelasting, hetzij via de inkomstenbelasting. Voor deze groep is
                     er dus geen verandering ten opzichte van de situatie vóór 2015.
                  
De Staatssecretaris van Financiën is bij zijn interpretatie van de vrijstelling –
                  zoals hij die heeft verwoord in het hiervoor genoemde Besluit – gebonden aan afspraken
                  op Europees niveau. Een vrijstelling voor zorginstellingen zoals Nederland die kent,
                  zal mogelijk Europees gezien worden als ongeoorloofde staatssteun. De Nederlandse
                  vrijstelling wordt echter gerespecteerd, omdat deze nog dateert van voor de totstandkoming
                  van de EEG. Voorwaarde is wel dat Nederland geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengt
                  in de vrijstelling. Het fiscale zorgbegrip beweegt daardoor ook niet automatisch mee
                  met ontwikkelingen in de zorg, maar wordt statisch uitgelegd naar de situatie ten
                  tijde van de totstandkoming van de vrijstelling (jaren 40 en 50 van de vorige eeuw,
                  toen de zorg nog werd uitgevoerd door overheidsinstanties). Hoewel die statische uitleg
                  niet altijd tot een ideale situatie leidt, is dat wel te verkiezen boven het mogelijke
                  verlies van de vrijstelling als geheel.
               
Voorbeelden van werkzaamheden van jeugdzorginstellingen die op grond van het eerder
                  genoemde Besluit van de Staatssecretaris van Financiën buiten de reikwijdte van de
                  zorgvrijstelling vennootschapsbelasting vallen, zijn – niet-limitatief –: niet-medische
                  begeleiding van kinderen in het (speciaal) onderwijs, onderzoek en opleiding (workshops,
                  cursussen) op het gebied van jeugdhulp en werkzaamheden die zien op opvoedingsproblemen
                  in alle situaties waarin de jeugdige zelf geen medische beperking heeft. Dit geldt
                  ook voor de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die op
                  grond van de Jeugdwet worden verricht.
               
Jeugdzorginstellingen die voor meer dan 10% dergelijke (of andere niet kwalificerende)
                  activiteiten verrichten, vallen niet onder de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting.
                  Daarmee lijken jeugdzorginstellingen – relatief vaker dan andere typen zorginstellingen
                  – geen gebruik te kunnen maken van de zorgvrijstelling. In gesprek met Jeugdzorg Nederland
                  is daarom vorig jaar afgesproken dat de financiële consequenties voor de jeugdzorginstellingen
                  door deze verandering in kaart zullen worden gebracht. Wij hebben begrepen dat Jeugdzorg
                  Nederland de inventarisatie van de gevolgen nog niet heeft afgerond. Zodra dit het
                  geval is zullen wij hier verder met hen over spreken.
               
9. Uitvoering van moties en toezeggingen
               
– Motie Raemakers/Wörsdörfer over adviesaanvraag ROB inzake regionalisering
Aan de motie van de leden Raemakers en Wörsdörfer44 wordt invulling gegeven met twee adviesaanvragen aan de ROB door de Minister van
                  BZK, welke naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 een advies zullen opleveren.
                  Een aanvraag uit augustus 2019 met betrekking tot de regionalisering en de rol van
                  het Rijk hierbij en een aanvraag uit augustus 2020 over de organisatie van regionale
                  opgaven.
               
– Motie Westerveld over wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking
                     van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)45
Het lid Westerveld verzoekt per motie om afspraken te maken met de VNG en gemeenten
                  die ervoor zorgen dat gemeenten na de overgangstermijn van een jaar de door een andere
                  gemeente toegekende jeugdhulp die nog niet is afgerond voortzetten, tenzij er zorginhoudelijke
                  redenen zijn om die jeugdhulp te wijzigen of te stoppen. Er wordt samen met de VNG
                  en gemeenten een convenant opgesteld waarin gemeenten zich committeren om indien de
                  door de vorige gemeente toegekende jeugdhulp na een jaar nog niet is afgerond en er
                  geen zorginhoudelijke reden is om de jeugdhulp te wijzigen of te stoppen, dezelfde
                  zorg voort te zetten voor zolang noodzakelijk. Gemeenten kunnen dit jaar, onder de
                  voorwaarde dat dezelfde hulp wordt voortgezet, wel nieuwe afspraken maken met zorgaanbieders.
               
– Motie Peters over wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van
                     het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)46
                     
Het lid Peters vraagt per motie om samen met de VNG te onderzoeken of het mogelijk
                     is om de onderzoeks-, betaal- en informatieplicht van gemeenten zodanig vorm te geven
                     dat het in alle gevallen uiteindelijk aan de gemeenten is om onderling uit te zoeken
                     welke gemeente de factuur moet betalen. In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is
                     onder meer een betaal-, onderzoeks- en informatieplicht ten aanzien van jeugdhulp,
                     jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering opgenomen (Artikel 8.2.1 van de
                     Jeugdwet). Daarmee wordt bewerkstelligd dat het aan gemeenten is om uit te zoeken
                     welke gemeente een factuur moet betalen.
                  
Er wordt een ministeriële regeling opgesteld met nadere regels over de betaal-, onderzoeks-
                     en informatieplicht. In deze regeling zal worden vastgelegd dat gemeenten in reactie
                     op een informatieverzoek van een jeugdhulpaanbieder over de jeugdhulp aan een jeugdige
                     binnen een termijn van uiterlijk 2 weken moeten uitzoeken welke gemeente verantwoordelijk
                     is voor die jeugdhulp.
                  
– Motie Westerveld/Kwint over zorgbeschikking voor regulier onderwijs aan gehandicapt
                     kind47
                     
Ter uitvoering van deze motie heeft het Ministerie van VWS opdracht gegeven aan KPMG
                  om te komen tot een ondersteunend instrument voor gemeenten en cliënten als extra
                  hulp voor de integrale afweging voor toegang (zie par. 3 van deze brief). Het doel
                  hiervan is om passende zorg en ondersteuning te vinden voor kinderen en jongeren met
                  een levenslange en levensbrede beperking. Hierbij zal onder andere expliciete aandachtzijn
                  voor kinderen met levenslange ondersteuningsvragen en de verbinding met onderwijs.
               
– Motie Westerveld over het in kaart brengen van dwangmaatregelen en onderzoek naar
                     de gevolgen48
                     
Ieder half jaar verstrekken GGZ-aanbieders op basis van de Wvggz een analyse over
                     de verplichte zorg die zij in die periode hebben verleend. Sinds 2019 registreren
                     instellingen voor gesloten jeugdhulp op vrijwillige basis alle gedwongen afzonderingen
                     in het kader van het project «Ik laat je niet alleen». Wij overwegen om in het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen een
                     vergelijkbare verplichting als in de Wvggz op te nemen voor de instellingen voor gesloten
                     jeugdhulp.
                  
In de loop van de jaren zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van dwangmaatregelen.49 Ook heeft u vorig jaar een analyse van twee proefschriften over de gesloten jeugdhulp
                     ontvangen.50 Er is daarom geen nieuw onderzoek uitgevoerd naar de effecten van dwangmaatregelen.
                     Uit bestaand onderzoek naar de effecten blijkt dat gedwongen behandeling onder bepaalde
                     voorwaarden kan werken, maar dat het toepassen van meer drang en dwang leidt tot een
                     slechter leefklimaat, meer incidenten, slechtere behandeluitkomsten en hogere recidive.
                     Daarom zijn er verschillende initiatieven ingezet om het gebruik van dwangmaatregelen
                     te verminderen, zoals het bovengenoemde project «Ik laat je niet alleen». Uit de laatste
                     rapportage bleek dat het aantal gedwongen afzonderingen afneemt.51 Naast de onderzoeken die er al zijn, willen wij voor eetstoornissen aanvullend onderzoek
                     laten doen naar de frequentie van dwangvoeding én reden hiervan in de afgelopen twee
                     jaar.
                  
– Motie Peters over contact met de VNG over jeugd- en jongerenwerk52
                     
Ter invulling van deze motie heeft het Ministerie van VWS contact opgenomen met de
                  VNG en de betrokken brancheorganisaties om gezamenlijk in kaart te brengen waar financiële
                  problemen (wegens de coronamaatregelen) bij jeugd- en jongerenwerk zich voordoen.
                  Op basis van deze inventarisatie heeft het kabinet besloten om dit mee te nemen bij
                  het tweede steunpakket voor gemeenten, provincies en waterschappen waarbij € 777 mln.
                  extra beschikbaar werd gesteld, waarvan € 7,3 mln. voor lokale vrijwilligersorganisaties,
                  waaronder scoutingverenigingen.
               
– Motie Westerveld/Wörsdörfer over een plan van aanpak uithuisplaatsingen53
                     
Het streven is het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en meer gezinsgerichte
                  hulp in te zetten. Dat gebeurt binnen het programma Zorg voor de Jeugd. De cijfers
                  laten het ook zien: het aantal uithuisplaatsingen daalt. Het aandeel kinderen dat
                  naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, neemt in de laatste
                  jaren af; van 40 procent in 2016 naar 34 procent in 2019. We zijn dus op de goede
                  weg, maar het kan natuurlijk altijd beter. Daarom geven de BGZJ prioriteit aan thema’s
                  als het versterken van het voorveld en gezinsgericht werken.
               
– Motie Wörsdörfer c.s. over het bij ministeriële regeling stellen van regels ter
                     beperking van de uitvoeringskosten54
                     
Wij hebben het voornemen om het aantal productcodes in een aantal sectoren te beperken
                  en deze op te nemen in een ministeriële regeling. Op deze wijze komen wij tegemoet
                  aan de motie. Ook de beantwoording van Kamervragen van de leden Wörsdörfer en Westerveld55 gaat hier op in.
               
– Motie Raemakers/Hijink over jaarlijks toetsen dataveiligheid56
                     
Ter uitvoering van deze motie zullen wij begin 2021 wederom penetratietesten laten
                  verrichten naar de dataveiligheid bij jeugdhulpinstellingen. Ook in beantwoording
                  op Kamervragen van de leden Raemakers/Hijink/Wörsdörfer gaan wij hier nader op in.
               
– Toezegging informele mentoren
De Minister van VWS heeft toegezegd de Tweede Kamer in het najaar te informeren over
                     de stand van zaken m.b.t. de inzet en samenwerking met steunfiguren/informele mentoren
                     en daarbij de vraag te beantwoorden of wettelijke verankering van informele mentoren
                     hierbij kan helpen.
                  
De BGZJ hebben in juli jl. een uitvraag gedaan onder hun leden om een beeld te krijgen
                     van de stand van zaken en de mogelijke drempels bij het realiseren van de doelstelling.
                     De resultaten hiervan heeft de BGZJ beschreven in een brief.57
Zorgaanbieders onderschrijven het belang van samenwerking met een steunfiguur en een
                     deel past dit ook toe Ze zien echter ook belemmeringen. Zo is het vinden van een steunfiguur
                     niet altijd makkelijk, is de rolverdeling tussen informele mentor en hulpverlener
                     soms onduidelijk, kunnen privacy-aspecten belemmerend werken en vergt het leren samenwerken
                     met steunfiguren tijd, training en maatwerk, waar niet altijd middelen voor beschikbaar
                     zijn.
                  
Richting eind volgend jaar willen we concrete stappen zetten om het samenwerken met
                     informele steunfiguren voor zoveel mogelijk (kwetsbare) uithuisgeplaatste kinderen
                     te realiseren. Dit najaar organiseert BGZJ daarom samen met de beroepsverenigingen
                     en betrokken partijen (waaronder de stichting Het Vergeten Kind, jongeren, ervaren
                     steunfiguren en ouders) een expertmeeting waar wordt verkend wat nodig is om het inzetten
                     van steunfiguren tot een succes te maken. Verder gaan de beroepsverenigingen aan de
                     slag met een plan van aanpak voor bij- en nascholingsaanbod voor het inzetten en samenwerken
                     met informele steunfiguren. Daarnaast zal in overleg met de VNG gekeken worden hoe
                     hier in de contractering verder op kan worden ingezet. Ook gaan we door met het leren
                     van ervaringen en het delen van goede voorbeelden via onder meer de site en nieuwsbrieven
                     van zorg voor de jeugd58, de BGZJ, VNG en beroepsorganisaties.
                  
De Jeugdwet biedt voldoende ruimte om een informele mentor in te zetten.59 Verder is het samenwerken met een steunfiguur of het informele netwerk rondom jongeren
                  en het gezin opgenomen in de richtlijnen voor jeugdhulp, waaronder de richtlijn «samen
                  beslissen». We kiezen daarom vooralsnog niet voor wettelijke verankering.
               
– Toezegging nadere uitleg monitoring Jeugd
De Minister van VWS heeft toegezegd uw Kamer nader te informeren over de monitoring
                     van het jeugdbeleid. De monitoring van het jeugdbeleid bestaat uit drie onderdelen:
                  
1) Het Jaarrapport Jeugdmonitor (CBS).
2) De benchmark jeugdhulpgebruik.
3) Nadere onderzoeken.
Het Jaarrapport Jeugdmonitor gaat nader in op maatschappelijke en sociaaleconomische
                     factoren die van invloed zijn op jeugdigen en opvoed- en opgroeiproblemen. Zo geeft
                     het rapport meer inzicht in ontwikkelingen rondom school, criminaliteit, welzijn,
                     etc. De benchmark jeugdhulp is een instrument dat inzicht geeft in verschillen tussen
                     gemeenten in jeugdhulpgebruik. Voor de benchmark wordt bij aanbieders het jeugdhulpgebruik
                     in acht categorieën jeugdhulp uitgevraagd. De data worden op het niveau van gemeenten
                     gepubliceerd en geven zicht op trends en ontwikkelingen en kunnen door gemeenten worden
                     ingezet om jeugdhulpgebruik onderling te vergelijken en te leren van elkaar. Daarnaast
                     wordt, op basis van de CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, een beperkt aantal nadere
                     onderzoeken uitgezet om specifieke verschillen tussen gemeenten nader te verklaren.
                     Deze nadere onderzoeken worden begeleid door medewerkers van de branches, beroepsverenigingen,
                     gemeenten en departementen. Alle monitorresultaten zijn terug te vinden op de site
                     van de jeugdmonitor: https://jeugdmonitor.cbs.nl/. Alle monitorgegevens zijn openbaar en worden gebruikt door partijen zoals ministeries,
                     het NJi, wetenschappers, colleges, raadsleden en burgers.
                  
– Onderzoek toekomstgericht werken (bijgevoegd)
In het actieprogramma Zorg voor de Jeugd is afgesproken dat iedere jongere merkbaar
                  beter wordt voorbereid op de overgang naar volwassenheid, door afspraken vast te leggen
                  in een toekomstplan. In dit kader zijn er zes pilots toekomstgericht werken uitgevoerd
                  en wordt momenteel, als opvolging van deze pilots, door het NJi en het Ondersteuningsteam
                  Zorg voor de Jeugd (OZJ) het project «toekomstgericht werken» uitgevoerd. Uit de pilots
                  blijkt dat het vooral belangrijk is dat jongeren worden ondersteund bij de zogenaamde
                  BIG 5 (support, wonen, werk & school, zorg en inkomen). Het opstellen van een plan
                  daartoe blijkt vooral een middel, toekomst gericht werken krijgt in de praktijk ook
                  zonder toekomstplan concreet vorm. Zo wordt in verschillende gemeenten integraal gewerkt
                  om ervoor te zorgen dat jongeren beter worden begeleid in hun weg naar volwassenheid.
                  Om de toekomstgerichte aanpak verder te ondersteunen is Deloitte gevraagd te onderzoeken
                  hoe vaak er vanuit instellingen en gemeenten toekomstgericht en dus vanuit de eerder
                  genoemde BIG 5 wordt gewerkt60. Specifiek is daarbij gekeken naar de inzet van informele mentoren.
               
Door extra druk bij organisaties wegens de coronamaatregelen was de respons op de
                  gehouden enquête niet hoog, maar desondanks geeft het rapport aan hoe gemeenten en
                  instellingen bezig zijn met toekomstgericht werken. De resultaten van het onderzoek
                  worden betrokken bij het project Toekomstgericht werken. Uw Kamer zal via de reguliere
                  voortgangsrapportages (u ontvangt de volgende in juni 2021) worden geïnformeerd over
                  de vorderingen.
               
– Effectbeoordeling opname geschilrecht in de Jeugdwet (bijgevoegd)
Nivel heeft een ex-ante effectbeoordeling gedaan naar opname van geschilrecht in de
                     Jeugdwet en de mogelijkheid van schadevergoeding daarbij, om na te gaan in welke mate
                     de Jeugdwet aan kan sluiten bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)61. Het onderzoek geeft aan dat er voor- en nadelen zitten aan harmonisatie. Zo kan
                     harmonisatie zorgen voor vereenvoudiging van klachtprocedures voor jeugdhulpaanbieders
                     die daarnaast andere vormen van zorg bieden die onder de Wkkgz vallen. Aan de andere
                     kant kan harmonisatie, en daarmee de invoering van een geschilleninstantie, leiden
                     tot hogere belasting van medewerkers door het invoeren van een extra klachtoptie.
                     Bovendien zullen aanbieders die alleen jeugdhulp bieden hun klachtenprocedure moeten
                     aanpassen.
                  
Momenteel loopt ook een evaluatie van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz).
                     Ook daarin wordt aandacht besteed aan het klacht- en geschilrecht. Wij wachten de
                     resultaten van die evaluatie af (planning is eerste kwartaal 2021), zodat we dit kunnen
                     betrekken in een standpunt op onderzoek naar het geschilrecht in de Jeugdwet en de
                     eventuele aanpassing daarvan vanwege harmonisatie met het geschilrecht in de Wkkgz.
                  
– Nadere onderzoeken beleidsinformatie Jeugd (bijgevoegd)
In het kader van de beleidsinformatie jeugd zijn verschillende nadere onderzoeken
                     uitgevoerd, naar 1) langere trajectduur bij wijkteams62, 2) langere trajecten bij ambulante hulp op locatie63 en 3) toename Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS) maatregelen64. De belangrijkste resultaten zijn:
                  
Een langere trajectduur bij wijkteams hangt samen met preventie. Wijkteams registreren
                     preventieve activiteiten als jeugdhulp en preventief werk vergt vaak lang, maar niet
                     intensief contact.
                  
Een langere trajectduur bij wijkteams zorgt voor een daling in jeugdhulp met verblijf
                     (-3%) en een stijging van jeugdhulp geleverd door wijkteam (+20%).
                  
Ambulant werkende professionals nemen een transitie waar, waarbij jongeren met zwaardere
                     problematiek meer ambulant worden geholpen en minder vaak met verblijf. Dit zorgt
                     ervoor dat jongeren langer ambulant worden geholpen.
                  
Het kan ook dat jongeren langer ambulant worden geholpen als er (te) weinig jeugdhulp
                     met verblijf beschikbaar is.
                  
Mogelijke verklaringen voor een stijging van het aantal VOTS maatregelen zijn: wachtlijsten
                     bij de Raad voor de Kinderenbescherming, rechtbanken en zorgaanbieders en lang(er)
                     inzetten op intensieve vrijwillige hulp.
                  
– Overzicht wetgeving (bijgevoegd)
De Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd om uw Kamer nader te informeren over wetsvoorstellen
                  die bij VWS in voorbereiding zijn. Een overzicht van alle relevante wetsvoorstellen
                  is bijgevoegd bij deze brief65.
               
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
                  P. Blokhuis
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  S. Dekker
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming