Brief regering : Voortgangsbrief Jeugd
31 839 Jeugdzorg
Nr. 751
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
Ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november a.s. informeren wij
u hierbij over de actuele ontwikkelingen in het jeugddomein. Hiertoe zijn de vijfde
voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd en de meest recente CBS-cijfers
bijgevoegd. Wij gaan tevens in op uw verzoek om te reageren op een onderzoek van Jeugdzorg
Nederland over de financiële positie van jeugdzorgorganisaties.1
Het welzijn van kinderen in Nederland is over het algemeen hoog en een grote meerderheid
(90%) geeft aan tevreden te zijn met zijn/haar leven.2 Dit is goed nieuws, maar we zien ook dat het niet met alle kinderen altijd goed gaat
en dat het welzijn van kinderen soms onder druk staat, bijvoorbeeld bij kinderen en
jongeren met een levenslange en levensbrede beperking. De coronacrisis maakt dit extra
zichtbaar.
Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven staat de jeugdhulpsector voor grote
uitdagingen: continuïteit van specialistische zorg voor kinderen en jongeren staat
onder druk, jeugdhulpwerkers ervaren een hoge werkdruk, veel aanbieders hebben het
financieel moeilijk en gemeenten kampen met budgettaire knelpunten. Cliënten, professionals,
aanbieders, gemeenten en Rijk werken nauw samen, onder meer in de stuurgroep Zorg
voor de Jeugd, om deze uitdagingen aan te gaan en samen de zorg voor jeugd te verbeteren.
Dit doen we via een drieledige aanpak:
1) Verbeteren van de dagelijkse praktijk:
Door samen de programma’s uit te voeren die we deze kabinetsperiode zijn gestart verbeteren
we stap voor stap de praktijk voor kinderen, ouders en professionals.3
2) Verbeteren van het jeugdhulpstelsel:
Door de Jeugdwet aan te passen zorgen we voor meer continuïteit en stabiliteit in
het zorglandschap. De wetsvoorstellen die in voorbereiding zijn richten zich op betere
(regionale) samenwerking, steviger opdrachtgever- en opdrachtnemerschap, versterkt
inzicht en toezicht en betere inkoopprocessen.
3) Verbeteren van de financiële randvoorwaarden:
Bij voorjaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 210, nr. 1) zijn extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 miljoen
in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. We onderzoeken of gemeenten
structureel meer budget nodig hebben voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering
van de Jeugdwet. De uitkomsten van dit onderzoek worden eind van dit jaar verwacht.
De uitkomsten dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. Vooruitlopend daarop
heeft het kabinet besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300
miljoen op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Hoofdpunten van deze brief:
– Alle betrokken instellingen spannen zich enorm in om jongeren en hun ouders zo goed
mogelijk te ondersteunen, begeleiden en behandelen in deze tijd van corona (par. 1).
– De meest recente CBS-cijfers laten zien dat het jeugdhulpgebruik in de eerste helft
van 2020 is gedaald (par. 2).
– In de uitvoering van het programma Zorg voor de Jeugd zijn bemoedigende stappen gezet
(par. 3).
– Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen»
hebben we deze zomer in consultatie gebracht. De reacties verwerken we in overleg
met de betrokken partijen (par. 4).
– Gemeenten werken actief aan het verduidelijken van de reikwijdte van de Jeugdwet (par.
5.).
– Er zijn belangrijke stappen gezet in het opzetten van de landelijke expertisecentra
voor specialistische jeugdhulp en de aanpak van eetstoornissen (par. 6).
– Het traject om tot vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen te komen is in volle
gang (par 7.)
– We informeren u over de financiële situatie van gemeenten(par. 8).
– We geven aan hoe we nog openstaande moties en toezeggingen uitvoeren (par. 9).
1. Gevolgen COVID-19 voor jeugd, jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
Kinderen en jongeren zijn gelukkig zelf minder kwetsbaar voor het coronavirus. De
maatregelen tegen de verspreiding van het virus hebben grote impact op het leven van
kinderen en jongeren en zeker ook voor kinderen en jongeren met een levenslange en
levensbrede beperking. Zij worden beperkt in hun sociale contacten, kunnen minder
sporten en bewegen, hebben minder fysiek onderwijs en zien hulp en ondersteuning zoals
dagbesteding of dagbehandeling verminderen of zelfs wegvallen. Vooral het beperken
van fysieke sociale contacten botst met de natuurlijke ontwikkelingsbehoeften van
jongeren. Ook voor jongvolwassenen (18–27 jaar) is de impact groot. Waar dit normaal
een periode is om een zelfstandig bestaan op te bouwen met veel (nieuwe) sociale contacten,
is dat nu minder makkelijk. Voor jongeren in een kwetsbare positie zijn de gevolgen
vaak nog groter, bijvoorbeeld door armoede, leerachterstanden, een kwetsbare positie
op de arbeidsmarkt of spanningen in huis.
Deze tijd vergt niet alleen veel van jongeren en hun ouders, maar van iedereen in
het jeugddomein. Scholen, kinderopvang, wijkteams, jeugdhulpverleners, jeugdgezondheidszorg,
jeugdhulpinstellingen, jeugdbescherming en jeugdreclassering zetten alles op alles
om kinderen, jongeren en hun ouders zo goed mogelijk te ondersteunen, begeleiden en
behandelen. Daarvoor verdienen zij een groot compliment, want hun werk is in deze
coronatijd niet eenvoudig.
Lessons learned Jeugd
Om te leren van de aanpak van de eerste coronagolf heeft het kabinet afgelopen zomer
met een groep van meer dan 100 deskundigen teruggekeken op de getroffen maatregelen.
Organisaties uit het jeugddomein hebben de volgende lessen getrokken uit de aanpak
tot aan de zomer:
1) Zorg dat de basis voor het mentaal welbevinden van kinderen, jongeren en jongvolwassenen op orde is door het gewone leven zo veel mogelijk door te laten gaan. Denk hierbij aan het
openhouden van kinderopvang, (speciaal) onderwijs, sport, vrijetijdsbesteding, jongerenwerk,
jeugdhulp, dagbesteding en dagbehandeling.
2) Versterk het ontschotte, «community-based» werken. Door de coronacrisis zijn professionals uit verschillende disciplines in het jeugddomein
versneld samen gaan werken. Geadviseerd wordt om deze ontwikkeling te stimuleren.
3) Samen zorgen voor meer draagvlak. Geadviseerd wordt om beleid samen met jongeren vorm te geven. Jongeren kunnen op
inhoud, toon en vorm als geen ander het beleid dat op hen gericht is helpen vormgeven,
uitdragen en implementeren.
Het kabinet heeft deze lessen omarmd. Bij de maatregelenpakketten sinds de zomer is
in het bijzonder gekeken naar het mentaal welbevinden van kinderen en jongeren. Zolang
het veilig kan, gaat het gewone leven voor kinderen en jongeren tot 18 jaar door (onderwijs,
sport, vrijetijdsbesteding). Ook voor kwetsbare jongeren geldt dat het gewone leven
door moet gaan (speciaal onderwijs, jongerenwerk, jeugdhulp, zorg en ondersteuning).
Voor jongvolwassenen (18+) is dit complexer gezien het risico op verspreiding van
het virus. Het kabinet is in gesprek met jongerenorganisaties, jongerenwerkers, gemeenten,
het veiligheidsberaad en het Nederlands Jeugdinstituut over hoe deze groep meer perspectief
geboden kan worden.
Wij ondersteunen de oproep om meer ontschot samen te werken. Dit doen wij o.a. in
de stuurgroep Zorg voor de Jeugd en Corona waar tientallen organisaties uit verschillende
disciplines kortcyclisch samenwerken. Alle eerder gemaakte afwegingskaders, handreikingen,
protocollen en Q&A’s zijn – waar nodig – geactualiseerd en te vinden op www.nji.nl/coronavirus.
Deze coronaperiode onderstreept nogmaals het belang en de waarde van het betrekken
van jongeren bij het vormgeven van beleid. Sinds afgelopen zomer zijn verschillende
jongerenorganisaties actief betrokken bij bovengenoemde stuurgroep, met het ontwerpen
van coronacampagnes gericht op jongeren, met het uitwerken van de doorbraakaanpak
n.a.v. het advies van de werkgroep Halsema en denken ze creatief mee over hoe wij
de jeugd perspectief kunnen bieden in coronatijd. Daarnaast spreken collega bewindspersonen
met jongerenorganisaties verbonden aan Coalitie Y over onderwijs, de arbeidsmarkt,
de woningmarkt, het klimaat en structurele jongereninspraak.
2. Voorlopige cijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering eerste
halfjaar 2020
Bij deze brief treft u de voorlopige4 CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de
eerste helft van 2020 aan. Verschillende zaken vallen op in de cijfers:
– Minder jongeren hebben jeugdhulp ontvangen (– 2,7%): in de eerste helft van 2020 hebben 347.510 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen.
Dat is een daling van ongeveer 9.500 jongeren ten opzichte van de eerste helft van
2019.
– Sterke daling gesloten jeugdhulp (– 27%): in de eerste helft van 2020 verbleven er circa 1.400 jongeren in de gesloten jeugdhulp.
Dit is een daling van 27% ten opzichte van dezelfde periode in 2019.
– Meer jongvolwassenen in pleeggezinnen (+ 50%): het aantal jongeren boven de 18 in de pleegzorg is in de eerste helft van 2020 met
50% gestegen ten opzichte van de eerste helft van 2019. Deze stijging is in lijn met
de afspraak die we hierover hebben gemaakt tussen Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland.
– Minder verwijzingen door huisartsen (– 28%): het aantal verwijzingen naar jeugdhulp van huisartsen is in de eerste helft van 2020
sterk gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2019. Deze ontwikkeling is in lijn
met de daling van het aantal verwijzingen van huisartsen naar GGZ- of ziekenhuiszorg.
– Lichte stijging kinderbeschermingsmaatregelen (+ 3%): Op 30 juni 2020 waren er in totaal 32.675 kinderbeschermingsmaatregelen (3% meer
dan op 30 juni 2019). In meer dan twee derde van de maatregelen betrof dit een ondertoezichtstelling
en in 31% een voogdijmaatregel.
– Lichte daling jeugdreclasseringsmaatregelen (– 1,6%): Op 30 juni 2020 waren er in totaal 5.755 jeugdreclasseringsmaatregelen van kracht.
Dit is een daling van 1,6% ten opzichte van het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen
op 30 juni 2019.
Voor een volledig overzicht van de cijfers verwijzen wij u naar de bijgevoegde rapportages
van het CBS. De cijfers zijn hoopgevend. Doordat pleegjongeren (veel) vaker ook na
hun 18e in het pleeggezin verblijven kunnen ze zich beter voorbereiden op zelfstandigheid.
Ook de sterke daling van het aantal gesloten plaatsingen ligt in lijn met de doelen
van de Jeugdwet en het programma Zorg voor de Jeugd. Sommige fluctuaties zullen (deels)
in verband staan met de maatregelen tegen het coronavirus. Zo is het mogelijk dat
het aantal verwijzingen van huisartsen een sterke daling vertoont, omdat huisartsen
in deze periode minder kinderen en jongeren hebben gezien. Ook is het mogelijk dat
er onzuiverheden in de data zitten wegens de coronacrisis.5
3. Voortgang Programma Zorg voor de Jeugd
Bijgevoegd treft u de vijfde voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd
aan. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat ook in deze tijd van corona hard is gewerkt
om de zorg voor jeugd te verbeteren. De stuurgroep Zorg voor de Jeugd6 signaleert de volgende positieve ontwikkelingen:
– Er is steeds meer aandacht voor het verbeteren van de toegang en de borging van de
vijf basisfuncties van lokale teams. Verschillende regio’s werken, met ondersteuning van het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ), aan de verbetering van wijkgericht werken en versterking
van het gewone leven.
– We zien een groeiende beweging van professionals die steeds beter samenwerken om hulp
aan kinderen en jongeren te verbeteren. Professionals uit onderwijs, jeugdhulp en
zorg werken en leren samen in «communities of practice» van ondersteuningsprogramma Met Andere Ogen. Een ander mooi voorbeeld zijn de gedragswetenschappers
die in «mastermindsessies» nadenken over de dilemma’s van gesloten jeugdzorg, zoals: hoe weeg je het opheffen
van een onveilige situatie af tegenover de schadelijke effecten van een uithuisplaatsing
of gesloten plaatsing? Maar denk ook aan K-EET en Netwerk 16–27. En het initiatief van het kabinet en de VNG om 10.000 professionals in 45 grote
gemeenten te trainen in de zogenoemde «doorbraakmethode».7
– Er is een beleidsvoorstel voor meer maatwerk voor onderwijs-zorgarrangementen en een
vervolgaanpak van het thuiszitterpact ontwikkeld.8
– Het onderzoek naar de lessen van de regionale pilots jeugdbescherming is afgerond en op basis daarvan
wordt eind dit jaar een kaderstellend scenario voor effectieve jeugd- en gezinsbescherming
opgeleverd.9
– De VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) en het Rijk hebben afspraken
gemaakt over een doorbraakaanpak om voor kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel tijdig jeugdbescherming en passende
jeugdhulp te organiseren. Dit naar aanleiding van de «Voortgangsrapportage kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid.
– Gemeenten hebben een Norm voor Opdrachtgeverschap vastgesteld. Hierbij spreken gemeenten als collectief af waaraan de samenwerking
binnen regio’s moet voldoen en wanneer er sprake is van kwalitatief goede samenwerking.
Wij zijn met gemeenten in gesprek over de bijdrage die dit kan leveren aan een betere
organisatie van (specialistische) jeugdhulp.
Passende zorg en ondersteuning voor kinderen en jongeren met een levenslange en levensbrede
beperking
Om kinderen en jongeren met een beperking tijdig te voorzien van passende hulp werken
wij samen met cliëntorganisaties aan een ondersteunend instrument voor gemeenten en
cliënten om de toegang te verbeteren. Dit instrument sluit aan op het KPMG-onderzoek
«Basisfuncties voor lokale teams in kaart»10. Met de VNG is besproken dat dit onderwerp ook via het verbetertraject toegang sociaal
domein onder de aandacht van gemeenten kan worden gebracht.
Er wordt gewerkt aan een inhoudelijk programma van eisen voor een integrale afweging.
Dit wordt via drie routes uitgewerkt. In de eerste helft van 2021 worden de eerste
twee routes uitgewerkt: ondersteuningsaanbod voor medewerkers toegang (doel: concrete
handvatten) en een zelfscan voor gemeenten (doel: vinden mogelijke struikelblokken
en praktische oplossingen). In de tweede helft van 2021 volgt de derde route: het
programma van eisen wordt geïntegreerd in de doorontwikkeling van de basisfuncties
van lokale teams (doel: structureel wegnemen van knelpunten). De Kamer zal begin 2021
het advies ontvangen en via de reguliere voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd
(de volgende rapportage ontvangt u in juni 2021) worden geïnformeerd over de uitwerking
van de drie routes.
Voor een volledig overzicht van alle acties en resultaten verwijzen wij u naar bijgevoegde
voortgangsrapportage.
Tegelijkertijd wordt in de rapportage geconstateerd dat er nog veel werk is te verrichten:
kinderen, jongeren en ouders ontvangen nog te vaak niet (tijdig) passende hulp en
professionals ervaren nog teveel administratieve lasten en kunnen niet altijd de hulp
en ondersteuning bieden die ze nodig achten. Ook hebben de maatregelen tegen het coronavirus
grote impact op de uitvoering van het programma, aangezien bijeenkomsten niet door
konden gaan en betrokken partijen tijd hebben moeten steken in het implementeren van
de maatregelen (zoals bijvoorbeeld het omgaan met bezoekregelingen). Desondanks blijven
alle partijen zich inzetten om de praktijk voor kinderen, jongeren, (pleeg)ouders,
professionals, jeugdhulpaanbieders en gemeenten steeds merkbaar en meetbaar beter
te maken.
4. Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugd
De evaluatie van de Jeugdwet11, rapportages van de Transitie Autoriteit Jeugd12, een rapport over de knelpunten bij jeugdhulp in het strafrechtelijk kader13, recente onderzoeken naar de financiële positie van specialistische aanbieders14 en recente ervaringen in de praktijk laten zien dat zich in de uitvoering knelpunten
voordoen die naar het oordeel van het kabinet om aanpassingen vragen in het jeugdstelsel.
Bij brieven van 20 maart jl.15 en 17 juni jl.16 hebben we u hierover uitgebreid geïnformeerd. We hebben een wijziging van de Jeugdwet
in voorbereiding die zich richt op:
1) Versterken opdrachtgeverschap gemeenten
Het is nodig dat gemeenten hun gezamenlijk opdrachtgeverschap als regio versterken
door betere regionale samenwerking om zo de kwaliteit en continuïteit van de zorg
aan kinderen beter te borgen. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat gemeenten binnen
de jeugdhulpregio’s een samenwerkingsverband oprichten voor het op basis van een regiovisie
organiseren van specialistische jeugdhulp. Ook bepalen we waarover er bovenregionale
afstemming nodig is.
2) Versterken toegang
Uit het KPMG-onderzoek
«Basisfuncties voor lokale teams in kaart» komen vijf basisfuncties en bijbehorende centrale inzichten naar voren. Om te komen
tot een betere toegang tot jeugdhulp door versterking van onder meer de lokale teams,
is het van belang om deze functies en inzichten daadwerkelijk lokaal te borgen. In
het wetsontwerp is een delegatiebepaling opgenomen waarmee een toegangsplan verplicht
kan worden gesteld.
3) Versterken governance bij aanbieders
We gaan in de Jeugdwet, naast de al bestaande eis van een openbare jaarverantwoording,
een aantal eisen stellen aan goed bestuur van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen ten behoeve van een beter systeem van intern en extern toezicht op de
bedrijfsvoering (een onafhankelijk intern toezichthouder en een transparante financiële
bedrijfsvoering). De eisen aan goed bestuur voor jeugdhulpaanbieders zullen zoveel
mogelijk gelijk zijn aan de eisen die worden gesteld aan zorgaanbieders in de Zvw
en Wlz.
4) Versterken inzicht en toezicht
De taken van de Jeugdautoriteit gaan we wettelijk verankeren, om het inzicht in de
ontwikkeling van het jeugdhulplandschap te vergroten. Dat maakt het makkelijker voor
gemeenten en regio’s om te sturen. We regelen dat toezicht wordt gehouden op de naleving
van governance verplichtingen van aanbieders. Bovendien willen we meer inzicht in
de naleving van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio’s om regie en samenhang
in de zorg voor jeugdigen te organiseren en de transformatie te faciliteren.
Planning
De voorgenomen wijziging van de Jeugdwet (wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen) is afgelopen zomer in internetconsultatie gebracht en aan een aantal adviesorganen
voorgelegd. De reacties liggen in lijn met de eerdere signalen van de betrokken partijen.
Er is steun voor het doel om de beschikbaarheid van de zorg voor jeugd te verbeteren.
Over de uitwerking lopen de reacties uiteen. Kort gezegd vinden gemeenten het wetsvoorstel
op bepaalde onderdelen te verstrekkend en gedetailleerd, terwijl aanbieders het voorstel
niet ver genoeg vinden gaan. Organisaties van cliënten en professionals vragen de
bedoeling voor de praktijk – wat betekent het voor cliënten en professionals – te
verhelderen. We danken alle respondenten voor hun reactie en suggesties om het wetsvoorstel
te verbeteren. De reacties en adviezen vragen om nadere uitwerking en waar nodig om
bijstelling van het wetsvoorstel. Daarover zijn we in gesprek met de betrokken partijen,
met als doel een uitvoerbaar en effectief wetsvoorstel om de beschikbaarheid van de
zorg voor jeugd te verbeteren dat op maximaal draagvlak kan rekenen van de uitvoerende
partijen. Vervolgens zal na besluitvorming in de ministerraad de Raad van State om
advies worden gevraagd. Na advisering door de Raad van State kan het wetsvoorstel
bij uw Kamer worden ingediend.
Doorontwikkeling Jeugdautoriteit
De doorontwikkeling van de Jeugdautoriteit is in volle gang. Zo is het Instellingsbesluit
Jeugdautoriteit in september jl. geplaatst in de Staatscourant17. Dit besluit geeft de Jeugdautoriteit de taak om de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering te bevorderen. Daarvoor analyseert en signaleert de Jeugdautoriteit
continuïteitsrisico's op organisatie- en op stelselniveau. Op basis daarvan deelt
de Jeugdautoriteit gevraagd en ongevraagd bevindingen met gemeenten, aanbieders en
het Rijk; de Jeugdautoriteit monitort indien nodig afspraken tussen deze partijen
en adviseert in een uiterst geval over tijdelijke liquiditeitssteun. Ook deelt de
Jeugdautoriteit bevindingen met het Rijk omtrent beleid of de inzet van bestuurlijke
maatregelen, voor zover dit betrekking heeft op zorgcontinuïteit. Daarnaast legt dit
besluit vast dat de Jeugdautoriteit zich onafhankelijk en onpartijdig opstelt ten
aanzien van de positie en de belangen van gemeenten, aanbieders, de VNG, de BGZJ en
het Rijk. Zo voeren we de motie van het lid Voordewind c.s. uit over een heldere positionering
van de Jeugdautoriteit18.
Early Warning System
Daarnaast is het Early Warning System van de Jeugdautoriteit in opbouw. Het Early
Warning System bevat financiële data en informatie over specialistische jeugdzorgaanbieders.
De Jeugdautoriteit heeft op basis van deze informatie en de uitkomsten uit het onderzoek
«Stand financiële gezondheid jeugdhulpaanbieders»19 een «Verdiepingsonderzoek stand financiële gezondheid jeugdhulpaanbieders» uitgevoerd.
De resultaten daarvan zijn in oktober jl.» gepubliceerd.20 De uitkomsten van dit rapport zijn voor specialistische aanbieders vergelijkbaar
met het eerder genoemde rapport van Jeugdzorg Nederland. Verder voert de Jeugdautoriteit
opnieuw een algemeen onderzoek uit naar de financiële positie van specialistische
aanbieders, wat wij later dit jaar zullen delen met de Tweede Kamer. Ook vindt sinds
oktober jl. het trendoverleg EWS plaats tussen de Jeugdautoriteit, de VNG, de BGZJ, de IGJ en Ministeries van VWS
en JenV. In dit overleg delen en bespreken deze partijen maandelijks de landelijke
trends, signalen en ontwikkelingen in relatie tot de beschikbaarheid van jeugdhulp,
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Verder werken wij met de VNG en de BGZJ aan het convenant continuïteit jeugdhulp.
In dit convenant is aandacht voor de rol en bevoegdheden van de Jeugdautoriteit en
– in het verlengde hiervan – goed opdrachtgeverschap en goed opdrachtnemerschap. Met
dit convenant geven wij invulling aan de motie van het lid Voordewind c.s. over het
borgen van stevige bevoegdheden van de Jeugdautoriteit in het convenant met VNG en
BZGJ.21 Wij streven ernaar om dit convenant eind dit jaar te kunnen vaststellen met de VNG
en de BGZJ.
5. Reikwijdte jeugdhulp
Per brief van 29 juni jl.22 heeft de Minister van VWS toegezegd onderzoek te zullen doen naar de duiding van
het succes van enkele gemeenten van wie bekend is dat zij successen boeken bij de
transformatie van de jeugdhulp. Dit toegespitst op het vlak van toegang en inkoop.
De omschrijving van de jeugdhulpplicht in de Jeugdwet biedt ruimte aan gemeenten om
maatwerk te kunnen leveren en te kunnen doen wat nodig is om kwetsbare kinderen en
gezinnen te ondersteunen. Zowel het expertiseteam van de VNG als het onderzoek van
JB Lorenz23 geven aan dat het invullen van de jeugdhulpplicht van gemeenten vraagt dat zij lokaal
keuzes maken en die vertalen in instructie/aansturing van de praktijk om écht te doen
wat nodig is en dus soms ook dingen níet te doen. De Jeugdwet biedt hiervoor voldoende
ruimte. Het landelijk «dichtregelen» van de jeugdhulpplicht heeft daarom niet de voorkeur
van het expertiseteam van de VNG. Een aantal gemeenten maakt die keuzes al en boekt
zo successen in hun jeugdbeleid. Het toegezegde verdiepende onderzoek naar de aanpak
in deze gemeenten – dat inmiddels is gestart – moet meer helderheid geven over de
wijze waarop gemeenten met de jeugdhulpplicht omgaan en de keuzes die zij kunnen maken
om de druk op de jeugdhulp te verminderen. Resultaten worden begin 2021 verwacht.
Onderzocht worden o.a. de uitvoeringspraktijk van Utrecht, Deventer, Zaltbommel en
Midden-Groningen. Meer inzicht in de aanpak van die gemeenten kan helpen om de benodigde
scherpe keuzes te maken bij de lokale invulling van de jeugdhulpplicht.
6. Expertisecentra en aanpak eetstoornissen
Stand van zaken expertisecentra jeugdhulp24
Acht coördinerende gemeenten zijn hard aan de slag met de opzet van expertisecentra
voor kinderen met meervoudige problematiek. Voor de jeugdregio’s in de provincie Limburg
heeft Roermond de taak opgepakt om als coördinerende gemeente op te treden en een
expertisecentrum op te zetten. Samen met expertteams, professionals en ervaringsdeskundigen
wordt binnen elk bovenregionaal expertisecentrum gekeken waar de zorg voor een jeugdige
vastloopt en wat ervoor nodig is om dat op te lossen. Inmiddels is het eerste expertisecentrum,
samen met de partijen in de regio, aan de slag. Om regio’s te ondersteunen bij de
opzet van het expertisecentrum is onder leiding van de Landelijk Ambassadeur Oppakken
en Leren van Casuïstiek een netwerk gestart met de projectleiders van de expertisecentra.
Hierin wordt gewerkt aan een kwaliteitsmonitor en de leer- en kennisfunctie. Daarnaast
wordt van elkaar geleerd, bijvoorbeeld hoe vraag en aanbod in de regio het beste inzichtelijk
gemaakt kunnen worden. Zoals aan uw Kamer toegezegd volgt in het voorjaar van 2021
een uitgebreide brief met de stand van zaken over de expertisecentra jeugdhulp.
Aanpak eetstoornissen
Binnen de ketenaanpak eetstoornissen (K-eet) zijn inmiddels twee regionale netwerken
gerealiseerd. Professionals werken in deze netwerken domein-overstijgend samen in
de aanpak van casuïstiek. Daarnaast worden in november regioscans afgerond. Deze regioscans
maken inzichtelijk wat er in regio’s nodig is op het gebied van scholing en zorgaanbod
om de zorg rondom eetstoornissen te verbeteren. Ook wordt op dit moment onderzocht
hoe beschikbare data kunnen helpen bij betere en vroegere signalering van eetstoornissen
en wordt gewerkt aan een «webbased tool» die patiënten, ouders en professionals eenvoudig
toegang geeft tot betrouwbare en actuele informatie over eetstoornissen.
Tot slot is afgelopen zomer de leidraad rond het voorkomen, verminderen en toepassen
van dwangvoeding afgerond. Deze leidraad biedt een belangrijk handvat voor professionals
in het streven naar het voorkomen van dwangvoeding én het zorgvuldig toepassen daarvan,
indien noodzakelijk, om ernstig gevaar, tot overlijden toe, te voorkomen. Deze leidraad
wordt verspreid onder zorgprofessionals. Ook wordt er met de IGJ en beroepsverenigingen
gesproken over hoe de implementatie van de leidraad binnen de sector verder gestimuleerd
kan worden.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het programma van K-eet een looptijd van 3
jaar. Een tussenevaluatie vindt plaats aan het einde van ieder jaar. Volgend voorjaar
ontvangt uw Kamer de eerste tussenevaluatie. Rondom pro-anorexia en het tegengaan
daarvan wordt dit jaar, samen met veldpartijen, een actieagenda opgezet. De bewustwording
van professionals, ouders én patiënten met een eetstoornis over de gevaren van pro-anorexia
is daar onderdeel van. In het voorjaar van 2021 wordt u geïnformeerd hierover. Hiermee
geven wij uitvoering aan de motie van het lid Van der Graaf c.s. over dit onderwerp.25
7. Jeugdbescherming
In de Kamerbrief «Perspectief voor de Jeugd» (20 maart 2020) is geschetst dat de huidige
inrichting van de jeugdbescherming complex is en dat de werkwijzen van de betrokken
instellingen niet goed op elkaar aansluiten. Daarnaast ontvangen gezinnen en kinderen
die dit het hardste nodig hebben niet altijd tijdig passende hulp. De afgelopen periode
zijn daarom verschillende maatregelen in gang gezet om deze knelpunten voor zowel
de korte al de lange termijn weg te nemen.
Op de korte termijn: beleidsreactie tussenrapportage vervolgtoezicht inspecties «Kwetsbare
kinderen onvoldoende beschermd
Op 15 oktober jl.26 hebben wij uw Kamer de beleidsreactie toegezonden naar aanleiding van de voortgangsrapportage
van de inspecties IGJ en IJenV over de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering.
De constateringen van de inspecties zijn duidelijk en geven ons reden tot zorg. Ondanks
de goede stappen die er voor de lange termijn gezet zijn, zijn er op de korte termijn
nog steeds kinderen die wachten op een jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder en/of de
noodzakelijke jeugdhulp die nodig is in de uitvoering van het gedwongen kader. Een
doorbraak is dan ook noodzakelijk. Met instemming en draagvlak van het veld hebben
we in eerdergenoemde beleidsreactie een hoog ambitieniveau neergezet. De gemeenten
en instellingen zijn direct gestart met de doorbraakaanpak en dit loopt nu. Dit houdt
in dat onder regie van de verantwoordelijke gemeenten de lokale teams, zorgaanbieders
en GI’s per kind dat wacht afspraken maken om snel jeugdbescherming/jeugdreclassering
en/of noodzakelijke jeugdhulp te organiseren. Zoals in de beleidsreactie is opgenomen
monitoren wij met de VNG en de branches de voortgang van deze doorbraakaanpak. Met
de inzet van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) wordt geleerd van de
casuïstiek om te komen tot tijdige jeugdhulp en deze doorbraakaanpak op het niveau
van de uitvoering, op het niveau van samenwerking en op het niveau van ons systeem.
Daarnaast toetsen de inspecties op dit moment of de doorbraakaanpak in alle regio´s
is gestart. Vervolgens monitoren de inspecties periodiek en op maat of deze aanpak
leidt tot het gewenste resultaat. Tijdens het WGO van 23 november zullen we u nader
informeren over de voortgang van deze doorbraakaanpak.
Met de doorbraakaanpak geven wij mede uitvoering aan de motie van de leden Westerveld,
Van der Graaf en Van den Berge27 waarin wordt gevraagd om in kaart te brengen hoe het mogelijk is dat er vaak geen
tijdige hulp op gang komt voor kinderen met ondertoezichtstelling na vermoedens van
seksueel geweld en op korte termijn te komen met een plan van aanpak om dit te verbeteren.
Ook de motie van de leden Van den Berge en Westerveld28 over hoe het aanbod van jeugdhulp kan worden geoptimaliseerd, waardoor gezinsproblemen
snel worden onderkend, aangepakt en gede-escaleerd, zodat de oplegging van spoedmaatregelen
zo veel mogelijk kan worden teruggedrongen, willen wij op deze wijze invoeren. Tot
slot geven wij met de door ons ingezette doorbraakaanpak uitvoering aan de motie van
het lid Wörsdörfer29 waarbij gemeenten en instellingen de effectiviteit van de genomen beschermingsmaatregelen
bij gaan houden en daarbij een zelfregulerend systeem optuigen.
Op de lange termijn: Vereenvoudiging jeugd- en gezinsbescherming
Om te komen tot een effectieve jeugd- en gezinsbescherming worden in laatstgenoemde
Kamerbrief scenario’s geschetst voor een effectievere ondersteuning van kinderen en
gezinnen bij veiligheidsvraagstukken. Wij hebben in gedeeld opdrachtgeverschap met
de VNG een kwartiermaker aangesteld, met de opdracht om op basis van de geschetste
scenario’s te komen tot een toekomstscenario, een beoordelingskader ter toetsing van
dit scenario en een advies over de vervolgaanpak, waarin toegewerkt wordt naar een
eenvoudiger en effectiever stelsel van jeugd- en gezinsbescherming.
Begin 2021 zullen wij uw Kamer informeren over het opgeleverde scenario, het beoordelingskader
en de vervolgaanpak die wij voor ogen hebben.
Internationale verkenning
Om inzichten en inspiratie op te doen voor onze Nederlandse discussie over het jeugdbeschermingsstelsel
hebben wij het NJi gevraagd in kaart te brengen hoe het stelsel in andere landen georganiseerd
is. Het NJI heeft gekeken naar de stelsels, wetgeving en praktijk van de jeugdbescherming
in Duitsland, Denemarken en Zweden. Deze drie landen liggen dicht bij Nederland qua
cultuur en geografie, maar er zijn ook interessante verschillen te zien in de manier
waarop de jeugdbescherming georganiseerd is. In de drie landen is sprake van een meer
gezinsgerichte benadering, kan hulp en jeugdbescherming in één hand gaan, zijn organisaties
herkenbaar en is het systeem eenvoudiger en uitlegbaar. Dit zijn waardevolle inzichten
die ons inspireren en aan het denken zetten. Tegelijkertijd zien wij dat ook in het
buitenland de discussie over het stelsel van jeugdbescherming niet afgerond is en
ook daar onderhevig is aan nieuw inzichten en ontwikkelingen. De inzichten uit het
buitenland zijn samengebracht in een quickscan en beschikbaar gesteld aan de kwartiermaker
voor het toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming.30 Met de quickscan hebben wij uitvoering gegeven aan een motie van de leden Bergkamp
en Van der Staaij over hoe het feitenonderzoek en de rechterlijke toets in ander landen
is vormgegeven31.
Pilots jeugdbescherming
De zes pilots jeugdbescherming experimenteren met een nieuwe werkwijze en laten ieder
op hun eigen manier zien waar kansen (en knelpunten) liggen om de samenwerking in
de jeugdbescherming te verbeteren. Het Athena-Instituut van de VU Amsterdam heeft
de pilots onderzocht en gekeken naar de randvoorwaarden die nodig zijn om tot geïntegreerde
vormen van samenwerking te komen. Dit onderzoek is gepubliceerd op de website van
Zorg voor de Jeugd32. De uitkomsten vormen waardevolle input voor het toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming.
Wij gaan in gesprek met de pilots jeugdbescherming om te bezien op welke wijze zij
eventueel als proeftuin verder kunnen bijdragen aan de doorontwikkeling en totstandkoming
van het toekomstscenario.
Nieuwe doelstellingen Raad voor de Kinderbescherming
Per brief van 28 november 201933 is uw Kamer gemeld dat het terugbrengen van de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK) deels wordt beïnvloed door interne beperkingen en deels door problemen in de
keten.
Ten aanzien van de keten is het hierboven toegelichte traject naar effectieve jeugd-
en gezinsbescherming ingezet, dat ook beoogt de taken van de RvdK effectiever te maken.
De RvdK zet ondertussen zelf ook in op verbeteringen. Hiervoor is – zoals uw Kamer
eerder is bericht – een nieuwe doelstelling geformuleerd. Het uitgangspunt hiervan
is een structurele verbetering van de totale doorlooptijd. Voor kinderen, ouders en
ketenpartners is de totale doorlooptijd van de RvdK immers van belang: vanaf het moment
dat een verzoek tot onderzoek binnenkomt tot het moment dat het advies aan cliënten
en de rechterlijk macht dan wel OM gegeven wordt.
Het terugbrengen van de doorlooptijd van de RvdK vergt een meerjarige inspanning,
ondersteund door een programmadirectie. De RvdK werkt er in de periode 2020–2022 naartoe
dat beschermingsonderzoeken gemiddeld binnen 56 dagen (in plaats van de gemiddelde
doorlooptijd in 2019 van 90 dagen), en gezag- en omgangsonderzoeken gemiddeld binnen
85 dagen (in plaats van de gemiddelde doorlooptijd in 2019 van 153 dagen) worden afgerond.
Deze termijnen zijn nodig om alle benodigde stappen adequaat uit te voeren om tot
rekest of advies aan de rechterlijke macht te komen: de intake en administratieve
handelingen, beoordeling van de casuïstiek, gesprekken met kinderen, ouders en het
netwerk van het kind, het bevragen van informanten en hierover rapporteren, omkleed
met zorgvuldigheidsbeginselen zoals hoor- en wederhoor, inzage en multidisciplinaire
beoordeling. Overigens geldt dat beschermingsmaatregelen voor kinderen die in een
acuut onveilige situatie verkeren direct worden ingezet, zoals ook blijkt uit een
verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer.
De RvdK neemt binnen zijn invloedgebied verantwoordelijkheid voor de kinderen die
wachten op een kinderbeschermingsonderzoek en over wie dus nog geen advies is uitgebracht.
Geborgd is dat bij de betrokken ketenpartners altijd zicht is op de veiligheid van
het kind en de RvdK deze afspraken kent en deze op risico’s kan prioriteren.
Beleidsdoorlichtingen jeugdbescherming en Raad voor de Kinderbescherming
In zijn brief van 12 september 201934 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de voor 2020
geplande beleidsdoorlichting van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze beleidsdoorlichting
van artikel 34.1 zou tezamen met de beleidsdoorlichting van artikel 34.5 (jeugdbescherming,
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de BES Voogdijraad) in het 4de kwartaal van 2020 worden aangeboden.
Mede als gevolg van het Corona-virus hebben deze beleidsdoorlichtingen vertraging
opgelopen. De beleidsdoorlichtingen zijn inmiddels in een vergevorderd stadium en
zullen in het eerste kwartaal van 2021 alsnog aan uw Kamer worden toegezonden.
Klacht en tucht
Vanuit het actieplan verbetering feitenonderzoek werken de RvdK, VT en de GI’s samen
met het AKJ aan concrete handvatten om hun klachtenprocedures te verbeteren. Hierbij
worden de formele en informele klachtenprocedures bij de RvdK, VT en de GI’s onderzocht.
Gekeken wordt naar de klachtafhandeling, zowel vanuit het cliënten- als het professionele
perspectief, naar verschillen tussen en binnen organisaties en de verbeterpunten.
De verwachting is dat dit traject eind 2020/begin 2021 resultaten zal opleveren, waarmee
de organisaties in 2021 aan de slag gaan.
In opdracht van Jeugdzorg Nederland heeft Van Montfoort onderzoek gedaan naar de aanpak
van het klachtgedrag van veelklagers. Van Montfoort onderzocht op welke wijze de belasting
op instelling en professional kan worden verminderd en hoe een GI ervoor kan zorgen
dat lastig klaaggedrag van cliënten zo min mogelijk impact heeft op het werk, de professionals
en de GI. De bevindingen van dit onderzoek zullen helpend zijn bij het verder stroomlijnen
van het klacht- en tuchtrecht.
In de praktijk zien we dat een groep cliënten zowel klaagt bij de betreffende instelling
als een tuchtrechtprocedure start bij het SKJ. Het tuchtrecht heeft echter een ander
doel (kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en bewaken) en is niet bedoeld
als hoger beroep bij klachten. Echter, in de praktijk lijken de klacht bij de GI en
de tuchtrechtzaken bij SKJ vaak over dezelfde gebeurtenis(sen) te gaan en lijkt een
tuchtrechtzaak vaker voort te komen uit onvrede over de genomen besluiten dan over
het professionele handelen an sich.
Het SKJ heeft de afgelopen periode al stappen gezet met de inrichting van een «voorportaal»
voor een vroegtijdige selectie op de ontvankelijkheid van een klacht. Daarnaast heeft
Nivel i.s.m. hogeschool Leiden en Universiteit Leiden in opdracht van het SKJ een
onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het tuchtrecht en de wijze waarop het
heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het functioneren van jeugdprofessionals. Dit
onderzoek verschijnt eind november en zal belangrijke input vormen voor de gesprekken
tussen de Ministeries VWS en JenV en het SKJ bestuur om te bezien op welke wijze het
tuchtrecht meer kan worden gestroomlijnd met het klachtrecht.
Begin 2021 zullen we een bijeenkomst organiseren met de relevante stakeholders van
de bovengenoemde acties om tot een nadere afstemming te komen en de kaders voor het
vervolg te bepalen.
Agressie en geweld
Bedreiging van en agressie en geweld tegen (jeugd)hulpverleners – of dit nu op sociale
media is of daarbuiten – is volstrekt onacceptabel en heeft daarom onze aandacht.
Eind 2019 is met Facebook afgesproken dat er een apart kanaal wordt gemaakt wat gebruik
kan worden als «meldpunt» om effectiever berichten van dit medium verwijderd te krijgen.
Vooralsnog heeft deze afspraak helaas geen gestalte kunnen krijgen als gevolg van
corona. Uit de pilot bij jeugdbescherming Amsterdam blijkt wel dat de samenwerking
met Facebook goed is en dat zaken desgevraagd snel van Facebook worden gehaald. Voorts
wordt aan de arbeidsmarkttafel samen met professionals uit de jeugdzorg gezocht naar
best practices als het gaat om het voorkomen van agressie en geweld. Samen met Jeugdzorg
Nederland wordt bekeken welke opties er zijn voor het beleggen van een «tafel» speciaal
voor de aanpak van agressie en geweld.
8. Financiën
Financiële afspraken rondom corona
Het is van belang dat kinderen, jongeren en ouders tijdig passende hulp ontvangen,
en snel en goed geholpen worden met hun problemen, ook gedurende de coronacrisis.
Daartoe is het volgende afgesproken met de VNG:
– Het Rijk compenseert gemeenten voor directe meerkosten Jeugdwet en Wmo 2015 als gevolg van de coronacrisis in 2020. Daartoe wordt het voorschot van € 144 miljoen,
dat in het voorjaar aan gemeenten is verstrekt, bij de decembercirculaire opgehoogd
tot € 170 miljoen. Dit is besloten op basis van het onderzoek naar de meerkosten als
gevolg van corona in het sociaal domein, dat in september is afgerond.35
– We overwegen meerkosten voor het sociaal domein ook in 2021 te compenseren.
– Maatwerkafspraken tussen gemeenten en aanbieders: continuïteit van zorg staat in het jeugddomein voorop. Eind maart 2020 is dan ook
de dringende oproep aan gemeenten gedaan om een continuïteitsbijdrage aan jeugdhulpaanbieders
te bieden op het niveau van voor de coronacrisis. Deze generieke oproep is stopgezet
per 1 juli 2020. Zorg kon vanaf dat moment vrijwel volledig weer doorgang vinden,
al dan niet op aangepaste wijze. In het geval van continuïteitsproblemen bij jeugdzorginstellingen
is er ruimte voor maatwerkoplossingen tussen jeugdzorginstellingen en gemeenten, waarbij
reeds gemaakte afspraken tussen gemeenten en jeugdzorginstellingen worden gerespecteerd
en zorgaanbieders waar nodig worden gestimuleerd de zorgverlening al dan niet in aangepaste
vorm naar het reguliere niveau terug te brengen.
Onderzoek structureel benodigd budget
Gemeenten kampen met financiële druk. Om deze te verlichten heeft het kabinet bij
voorjaarsnota 2019 extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet:
€ 420 miljoen in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. Daarnaast zijn
er met de VNG aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt en is afgesproken om in 2020
een onderzoek te doen naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen
nodig zijn voor gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet.
De resultaten van dit onderzoek worden eind van dit jaar verwacht. De uitkomsten van
dit onderzoek dienen als inbreng voor de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van
het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen
verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Bij de Miljoenennota
2021 is besloten om de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op
jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Coördinatiekosten
De Minister van VWS heeft uw Kamer toegezegd om de uitkomsten van onderzoeken van
KPMG36 en Berenschot37 over overheadkosten c.q. coördinatiekosten naast elkaar te leggen om te zien hoe
de bijna 30% coördinatiekosten die in deze onderzoeken wordt genoemd tot stand zijn
gekomen.
In het onderzoek van Berenschot wordt een inschatting gemaakt van het aandeel van
coördinatiekosten in het landelijk jeugdzorgbudget.38 Deze coördinatiekosten bestaan uit verschillende componenten zoals de kosten voor
VWS, inspectie en raden, landelijke programma’s, personele overhead en ICT kosten
van aanbieders en gemeenten. Naar schatting wordt 29% van het landelijk jeugdhulpbudget
aan coördinatiekosten besteed, waarvan 4,3% bij gemeenten, 21,3% bij zorgaanbieders
en de overige 3,4% bij de eerder genoemde componenten, zoals VWS en landelijke programma’s.
In het onderzoek van KPMG heeft men het over uitvoeringskosten of overhead en werkt
men met andere definities; zo worden kosten vanuit het Rijk niet meegenomen. Uit het
onderzoek van KPMG blijkt dat 4% van het jeugdhulpbudget wordt besteed aan uitvoeringskosten
bij gemeenten en 25% van het budget aan uitvoeringskosten bij zorgaanbieders (loonkosten
van personeel dat geen zorg levert, huisvesting, ICT, etc.). De uitkomsten van beide
onderzoeken zijn wegens verschillende definities moeilijk te vergelijken, maar schetsen
het beeld dat er bijna 30% van het jeugdhulpbudget besteed wordt aan niet-primaire
processen, die (deels) benodigd zijn om de primaire-processen te faciliteren. Momenteel
is er geen zicht op de hoogte van specifieke onderdelen in deze uitgaven, zoals ICT
en huisvesting.
Overheadkosten of coördinatiekosten roepen het beeld op dat deze ten koste gaan van
de zorgverlening. Een groot deel van de overheadkosten zijn echter benodigd en staan
in dienst van de zorgverlening. Dat deel van de overheadkosten dat geen directe of
indirecte toegevoegde waarde heeft voor de zorg moeten we zoveel mogelijk verminderen.
Hiertoe hebben we onder andere het programma Aanpak Regeldruk voor opgericht en is
speciaal adviseur Rita Verdonk aangesteld. In dit kader zijn vele schrapsessies, twee
landelijke schrapdagen en een landelijke schrapweek georganiseerd. Tevens is door
betrokken partijen het convenant «stoppen met tijdschrijven»39 ondertekend. Gemeenten, Jeugdzorg Nederland, VWS en de vakbonden hebben afgesproken
dat in nieuwe contracten en de CAO jeugdzorg (2021) geen verplichting tot vermijdbaar
tijdschrijven meer wordt opgenomen. Een aantal gemeenten en aanbieders stopt nog dit
jaar met tijdschrijven.
Rapport Jeugdzorg Nederland «De financiële positie van jeugdzorgorganisaties»
Tijdens de procedurevergadering van 14 oktober jl. heeft uw Kamer ons verzocht te
reageren op het rapport «De financiële positie van Jeugdzorgorganisaties» dat Jeugdzorg
Nederland begin oktober publiceerde.40 Het rapport van Jeugdzorg Nederland maakt enerzijds zichtbaar dat grote aanbieders
van jeugdzorg, door Jeugdzorg Nederland aangemerkt als «systeempartijen», gemiddeld
nauwelijks winst realiseren. Anderzijds laat het rapport zien dat kleine(re) aanbieders
gemiddeld genomen grote winsten weten te realiseren. Het beeld dat uit het rapport
naar voren komt is dat de winstgevendheid van een aanbieder gemiddeld genomen afneemt
naarmate de omzet toeneemt.
Het rapport gaat slechts beperkt in op de oorzaken van de lage respectievelijk hoge
winsten. Ten aanzien van de «systeempartijen» geeft het rapport aan dat dit aanbieders
zijn die ook de meer complexe zorg aanbieden, en daarnaast hun expertise en praktijkkennis
inbrengen in bijvoorbeeld de regionale expertteams. Ook spelen zij, meer dan kleinere
aanbieders, een rol in het opleiden van personeel. Zij hebben zogezegd een bredere
functie in het jeugdzorgstelsel.
Mede in het licht van de tekorten van gemeenten roept het rapport van Jeugdzorg Nederland
belangrijke vragen op over de wijze waarop gemeenten de zorg inkopen en waar zij hun
tarieven op baseren. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en
zelfs in verordeningen randvoorwaarden opnemen om winsten te beperken of om op z'n
minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Daar kunnen ze afspraken
over maken in hun contracten. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme
prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten. In de beantwoording
van de schriftelijke vragen naar aanleiding van o.a. het artikel «Topverdiensten voor
zorgbedrijven, miljoenen niet naar zorg» in het Brabants Dagblad (17 oktober 2020)
wordt dit nog nader toegelicht.41
Het lid Peters heeft in het mondelinge vragenuur van 6 oktober 2020 gevraagd of er
niet eigenlijk meer sprake is van een verschil tussen lichte en zware zorg i.p.v.
tussen grote en kleine aanbieders. Ook hebben de leden Kuiken en Peters per motie42 aandacht gevraagd voor hoge winsten bij jeugdhulpaanbieders.
De vraag van het lid Peters is niet zo precies op basis van het onderzoek te beantwoorden.
Gemeenten dienen reële tarieven te betalen. Reëel betekent in eerste instantie dat
de tarieven kostendekkend moeten zijn (uitgaande van een goede bedrijfsvoering van
een aanbieder). Vanuit maatschappelijk oogpunt betekent reëel ook dat de tarieven
geen ruimte bieden tot het maken van exorbitante winsten.
Tarieven dienen daarbij dus aan te sluiten bij de kostenopbouw van aanbieders. Deze
wordt deels bepaald door de grootte van een aanbieder, maar voornamelijk door de soort
en zwaarte van de zorg die de aanbieder biedt.
Wij werken aan een wetsvoorstel «maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015». Op basis van dat wetsvoorstel zal er een AMvB «reële prijzen Jeugdwet» worden opgesteld.
De Amvb reële prijs, welke we aan het voorbereiden zijn, moet gemeenten helpen om
tot een reëel tarief te komen. De grondslag voor deze AMvB is onderdeel van voornoemd
wetsvoorstel. De internetconsultatie voor dit wetsvoorstel is inmiddels gesloten en
de reacties op de internetconsultatie zijn verwerkt. Het wetsvoorstel zal zo spoedig
mogelijk voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd.
Winstuitkering door zorgaanbieders
SEO Economisch Onderzoek heeft samen met BDO in opdracht van het Ministerie van VWS
onderzoek gedaan naar de randvoorwaarden die gesteld kunnen worden aan winstuitkering
door zorgaanbieders. Eveneens is onderzocht of het mogelijk is een maatschappelijk
maximaal aanvaardbare norm voor winstuitkering te introduceren, om excessen tegen
te gaan dan wel te voorkomen.
Recent is het onderzoek «normering winstuitkering zorg» opgeleverd. Uw Kamer is hierover
geïnformeerd op 4 november jl.43.
In de Wibz zal, zoals aan uw Kamer gemeld, de mogelijkheid worden geïntroduceerd om
voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale
zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet.
De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerkingtreding kunnen variëren per
categorie van zorgaanbieders en worden gekoppeld aan het zich voordoen van bepaalde
risico’s en excessen in een sector en de noodzaak die tegen te gaan. Daarnaast zal
onderzocht worden of het wenselijk, (juridisch) mogelijk en handhaafbaar is een norm
te ontwikkelen voor maatschappelijk maximaal aanvaardbare winstuitkering.
Vennootschapsbelasting
De Minister van VWS heeft het lid Raemakers toegezegd om nader in te gaan op de vennootschapsbelastingplicht
van jeugdzorginstellingen.
Tot aan de invoering van het nieuwe jeugdstelsel per 1-1-2015 waren de instellingen
in de provinciale jeugdzorg in de regel gesubsidieerde instellingen, kort gezegd omdat
er een subsidieplicht gold voor provincies. Onder voorwaarden zijn gesubsidieerde
instellingen niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, hetgeen veelal
ook voor jeugdzorginstellingen gold.
Onder het nieuwe stelsel is dat anders en daardoor worden jeugdzorginstellingen vanaf
2015 voor de vennootschapsbelasting op dezelfde manier behandeld als ziekenhuizen,
verpleeghuizen en GGZ-instellingen. Al deze instellingen kunnen de zorgvrijstelling
vennootschapsbelasting toepassen, als zij aan de voorwaarden voldoen. Die voorwaarden
zijn voor alle zorginstellingen gelijk. Belangrijkste voorwaarde voor toepassing van
de vrijstelling is dat de activiteiten van de betreffende instelling voor ten minste
90% uit zorg bestaan. De vraag wat – voor de vennootschapsbelasting – wel moet worden
verstaan onder zorg en wat niet, is vaak voor de praktijk lastig. De Staatssecretaris
van Financiën heeft daarom ter verduidelijking een beleidsbesluit uitgebracht waarin
dit is uitgewerkt. In de meest recente versie van dat besluit is ook specifiek aangegeven
welke activiteiten uit het jeugdzorgdomein wel en welke niet passen binnen de fiscale
interpretatie van het zorgbegrip. Het is mogelijk dat bij toepassing van die regels
uit de optelsom van activiteiten blijkt dat een jeugdzorginstellingen niet onder de
zorgvrijstelling van de vennootschapsbelasting valt. In dat geval wordt belasting
geheven over de fiscale winst van de instelling. In verliesjaren is geen belasting
verschuldigd.
Overigens vielen jeugdzorgverleners die als zelfstandige of bijvoorbeeld via een besloten
vennootschap werken, altijd al onder een belastingheffing over hun resultaat, hetzij
via de vennootschapsbelasting, hetzij via de inkomstenbelasting. Voor deze groep is
er dus geen verandering ten opzichte van de situatie vóór 2015.
De Staatssecretaris van Financiën is bij zijn interpretatie van de vrijstelling –
zoals hij die heeft verwoord in het hiervoor genoemde Besluit – gebonden aan afspraken
op Europees niveau. Een vrijstelling voor zorginstellingen zoals Nederland die kent,
zal mogelijk Europees gezien worden als ongeoorloofde staatssteun. De Nederlandse
vrijstelling wordt echter gerespecteerd, omdat deze nog dateert van voor de totstandkoming
van de EEG. Voorwaarde is wel dat Nederland geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengt
in de vrijstelling. Het fiscale zorgbegrip beweegt daardoor ook niet automatisch mee
met ontwikkelingen in de zorg, maar wordt statisch uitgelegd naar de situatie ten
tijde van de totstandkoming van de vrijstelling (jaren 40 en 50 van de vorige eeuw,
toen de zorg nog werd uitgevoerd door overheidsinstanties). Hoewel die statische uitleg
niet altijd tot een ideale situatie leidt, is dat wel te verkiezen boven het mogelijke
verlies van de vrijstelling als geheel.
Voorbeelden van werkzaamheden van jeugdzorginstellingen die op grond van het eerder
genoemde Besluit van de Staatssecretaris van Financiën buiten de reikwijdte van de
zorgvrijstelling vennootschapsbelasting vallen, zijn – niet-limitatief –: niet-medische
begeleiding van kinderen in het (speciaal) onderwijs, onderzoek en opleiding (workshops,
cursussen) op het gebied van jeugdhulp en werkzaamheden die zien op opvoedingsproblemen
in alle situaties waarin de jeugdige zelf geen medische beperking heeft. Dit geldt
ook voor de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die op
grond van de Jeugdwet worden verricht.
Jeugdzorginstellingen die voor meer dan 10% dergelijke (of andere niet kwalificerende)
activiteiten verrichten, vallen niet onder de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting.
Daarmee lijken jeugdzorginstellingen – relatief vaker dan andere typen zorginstellingen
– geen gebruik te kunnen maken van de zorgvrijstelling. In gesprek met Jeugdzorg Nederland
is daarom vorig jaar afgesproken dat de financiële consequenties voor de jeugdzorginstellingen
door deze verandering in kaart zullen worden gebracht. Wij hebben begrepen dat Jeugdzorg
Nederland de inventarisatie van de gevolgen nog niet heeft afgerond. Zodra dit het
geval is zullen wij hier verder met hen over spreken.
9. Uitvoering van moties en toezeggingen
– Motie Raemakers/Wörsdörfer over adviesaanvraag ROB inzake regionalisering
Aan de motie van de leden Raemakers en Wörsdörfer44 wordt invulling gegeven met twee adviesaanvragen aan de ROB door de Minister van
BZK, welke naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 een advies zullen opleveren.
Een aanvraag uit augustus 2019 met betrekking tot de regionalisering en de rol van
het Rijk hierbij en een aanvraag uit augustus 2020 over de organisatie van regionale
opgaven.
– Motie Westerveld over wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking
van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)45
Het lid Westerveld verzoekt per motie om afspraken te maken met de VNG en gemeenten
die ervoor zorgen dat gemeenten na de overgangstermijn van een jaar de door een andere
gemeente toegekende jeugdhulp die nog niet is afgerond voortzetten, tenzij er zorginhoudelijke
redenen zijn om die jeugdhulp te wijzigen of te stoppen. Er wordt samen met de VNG
en gemeenten een convenant opgesteld waarin gemeenten zich committeren om indien de
door de vorige gemeente toegekende jeugdhulp na een jaar nog niet is afgerond en er
geen zorginhoudelijke reden is om de jeugdhulp te wijzigen of te stoppen, dezelfde
zorg voort te zetten voor zolang noodzakelijk. Gemeenten kunnen dit jaar, onder de
voorwaarde dat dezelfde hulp wordt voortgezet, wel nieuwe afspraken maken met zorgaanbieders.
– Motie Peters over wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van
het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)46
Het lid Peters vraagt per motie om samen met de VNG te onderzoeken of het mogelijk
is om de onderzoeks-, betaal- en informatieplicht van gemeenten zodanig vorm te geven
dat het in alle gevallen uiteindelijk aan de gemeenten is om onderling uit te zoeken
welke gemeente de factuur moet betalen. In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is
onder meer een betaal-, onderzoeks- en informatieplicht ten aanzien van jeugdhulp,
jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering opgenomen (Artikel 8.2.1 van de
Jeugdwet). Daarmee wordt bewerkstelligd dat het aan gemeenten is om uit te zoeken
welke gemeente een factuur moet betalen.
Er wordt een ministeriële regeling opgesteld met nadere regels over de betaal-, onderzoeks-
en informatieplicht. In deze regeling zal worden vastgelegd dat gemeenten in reactie
op een informatieverzoek van een jeugdhulpaanbieder over de jeugdhulp aan een jeugdige
binnen een termijn van uiterlijk 2 weken moeten uitzoeken welke gemeente verantwoordelijk
is voor die jeugdhulp.
– Motie Westerveld/Kwint over zorgbeschikking voor regulier onderwijs aan gehandicapt
kind47
Ter uitvoering van deze motie heeft het Ministerie van VWS opdracht gegeven aan KPMG
om te komen tot een ondersteunend instrument voor gemeenten en cliënten als extra
hulp voor de integrale afweging voor toegang (zie par. 3 van deze brief). Het doel
hiervan is om passende zorg en ondersteuning te vinden voor kinderen en jongeren met
een levenslange en levensbrede beperking. Hierbij zal onder andere expliciete aandachtzijn
voor kinderen met levenslange ondersteuningsvragen en de verbinding met onderwijs.
– Motie Westerveld over het in kaart brengen van dwangmaatregelen en onderzoek naar
de gevolgen48
Ieder half jaar verstrekken GGZ-aanbieders op basis van de Wvggz een analyse over
de verplichte zorg die zij in die periode hebben verleend. Sinds 2019 registreren
instellingen voor gesloten jeugdhulp op vrijwillige basis alle gedwongen afzonderingen
in het kader van het project «Ik laat je niet alleen». Wij overwegen om in het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen een
vergelijkbare verplichting als in de Wvggz op te nemen voor de instellingen voor gesloten
jeugdhulp.
In de loop van de jaren zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van dwangmaatregelen.49 Ook heeft u vorig jaar een analyse van twee proefschriften over de gesloten jeugdhulp
ontvangen.50 Er is daarom geen nieuw onderzoek uitgevoerd naar de effecten van dwangmaatregelen.
Uit bestaand onderzoek naar de effecten blijkt dat gedwongen behandeling onder bepaalde
voorwaarden kan werken, maar dat het toepassen van meer drang en dwang leidt tot een
slechter leefklimaat, meer incidenten, slechtere behandeluitkomsten en hogere recidive.
Daarom zijn er verschillende initiatieven ingezet om het gebruik van dwangmaatregelen
te verminderen, zoals het bovengenoemde project «Ik laat je niet alleen». Uit de laatste
rapportage bleek dat het aantal gedwongen afzonderingen afneemt.51 Naast de onderzoeken die er al zijn, willen wij voor eetstoornissen aanvullend onderzoek
laten doen naar de frequentie van dwangvoeding én reden hiervan in de afgelopen twee
jaar.
– Motie Peters over contact met de VNG over jeugd- en jongerenwerk52
Ter invulling van deze motie heeft het Ministerie van VWS contact opgenomen met de
VNG en de betrokken brancheorganisaties om gezamenlijk in kaart te brengen waar financiële
problemen (wegens de coronamaatregelen) bij jeugd- en jongerenwerk zich voordoen.
Op basis van deze inventarisatie heeft het kabinet besloten om dit mee te nemen bij
het tweede steunpakket voor gemeenten, provincies en waterschappen waarbij € 777 mln.
extra beschikbaar werd gesteld, waarvan € 7,3 mln. voor lokale vrijwilligersorganisaties,
waaronder scoutingverenigingen.
– Motie Westerveld/Wörsdörfer over een plan van aanpak uithuisplaatsingen53
Het streven is het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en meer gezinsgerichte
hulp in te zetten. Dat gebeurt binnen het programma Zorg voor de Jeugd. De cijfers
laten het ook zien: het aantal uithuisplaatsingen daalt. Het aandeel kinderen dat
naast een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, neemt in de laatste
jaren af; van 40 procent in 2016 naar 34 procent in 2019. We zijn dus op de goede
weg, maar het kan natuurlijk altijd beter. Daarom geven de BGZJ prioriteit aan thema’s
als het versterken van het voorveld en gezinsgericht werken.
– Motie Wörsdörfer c.s. over het bij ministeriële regeling stellen van regels ter
beperking van de uitvoeringskosten54
Wij hebben het voornemen om het aantal productcodes in een aantal sectoren te beperken
en deze op te nemen in een ministeriële regeling. Op deze wijze komen wij tegemoet
aan de motie. Ook de beantwoording van Kamervragen van de leden Wörsdörfer en Westerveld55 gaat hier op in.
– Motie Raemakers/Hijink over jaarlijks toetsen dataveiligheid56
Ter uitvoering van deze motie zullen wij begin 2021 wederom penetratietesten laten
verrichten naar de dataveiligheid bij jeugdhulpinstellingen. Ook in beantwoording
op Kamervragen van de leden Raemakers/Hijink/Wörsdörfer gaan wij hier nader op in.
– Toezegging informele mentoren
De Minister van VWS heeft toegezegd de Tweede Kamer in het najaar te informeren over
de stand van zaken m.b.t. de inzet en samenwerking met steunfiguren/informele mentoren
en daarbij de vraag te beantwoorden of wettelijke verankering van informele mentoren
hierbij kan helpen.
De BGZJ hebben in juli jl. een uitvraag gedaan onder hun leden om een beeld te krijgen
van de stand van zaken en de mogelijke drempels bij het realiseren van de doelstelling.
De resultaten hiervan heeft de BGZJ beschreven in een brief.57
Zorgaanbieders onderschrijven het belang van samenwerking met een steunfiguur en een
deel past dit ook toe Ze zien echter ook belemmeringen. Zo is het vinden van een steunfiguur
niet altijd makkelijk, is de rolverdeling tussen informele mentor en hulpverlener
soms onduidelijk, kunnen privacy-aspecten belemmerend werken en vergt het leren samenwerken
met steunfiguren tijd, training en maatwerk, waar niet altijd middelen voor beschikbaar
zijn.
Richting eind volgend jaar willen we concrete stappen zetten om het samenwerken met
informele steunfiguren voor zoveel mogelijk (kwetsbare) uithuisgeplaatste kinderen
te realiseren. Dit najaar organiseert BGZJ daarom samen met de beroepsverenigingen
en betrokken partijen (waaronder de stichting Het Vergeten Kind, jongeren, ervaren
steunfiguren en ouders) een expertmeeting waar wordt verkend wat nodig is om het inzetten
van steunfiguren tot een succes te maken. Verder gaan de beroepsverenigingen aan de
slag met een plan van aanpak voor bij- en nascholingsaanbod voor het inzetten en samenwerken
met informele steunfiguren. Daarnaast zal in overleg met de VNG gekeken worden hoe
hier in de contractering verder op kan worden ingezet. Ook gaan we door met het leren
van ervaringen en het delen van goede voorbeelden via onder meer de site en nieuwsbrieven
van zorg voor de jeugd58, de BGZJ, VNG en beroepsorganisaties.
De Jeugdwet biedt voldoende ruimte om een informele mentor in te zetten.59 Verder is het samenwerken met een steunfiguur of het informele netwerk rondom jongeren
en het gezin opgenomen in de richtlijnen voor jeugdhulp, waaronder de richtlijn «samen
beslissen». We kiezen daarom vooralsnog niet voor wettelijke verankering.
– Toezegging nadere uitleg monitoring Jeugd
De Minister van VWS heeft toegezegd uw Kamer nader te informeren over de monitoring
van het jeugdbeleid. De monitoring van het jeugdbeleid bestaat uit drie onderdelen:
1) Het Jaarrapport Jeugdmonitor (CBS).
2) De benchmark jeugdhulpgebruik.
3) Nadere onderzoeken.
Het Jaarrapport Jeugdmonitor gaat nader in op maatschappelijke en sociaaleconomische
factoren die van invloed zijn op jeugdigen en opvoed- en opgroeiproblemen. Zo geeft
het rapport meer inzicht in ontwikkelingen rondom school, criminaliteit, welzijn,
etc. De benchmark jeugdhulp is een instrument dat inzicht geeft in verschillen tussen
gemeenten in jeugdhulpgebruik. Voor de benchmark wordt bij aanbieders het jeugdhulpgebruik
in acht categorieën jeugdhulp uitgevraagd. De data worden op het niveau van gemeenten
gepubliceerd en geven zicht op trends en ontwikkelingen en kunnen door gemeenten worden
ingezet om jeugdhulpgebruik onderling te vergelijken en te leren van elkaar. Daarnaast
wordt, op basis van de CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, een beperkt aantal nadere
onderzoeken uitgezet om specifieke verschillen tussen gemeenten nader te verklaren.
Deze nadere onderzoeken worden begeleid door medewerkers van de branches, beroepsverenigingen,
gemeenten en departementen. Alle monitorresultaten zijn terug te vinden op de site
van de jeugdmonitor: https://jeugdmonitor.cbs.nl/. Alle monitorgegevens zijn openbaar en worden gebruikt door partijen zoals ministeries,
het NJi, wetenschappers, colleges, raadsleden en burgers.
– Onderzoek toekomstgericht werken (bijgevoegd)
In het actieprogramma Zorg voor de Jeugd is afgesproken dat iedere jongere merkbaar
beter wordt voorbereid op de overgang naar volwassenheid, door afspraken vast te leggen
in een toekomstplan. In dit kader zijn er zes pilots toekomstgericht werken uitgevoerd
en wordt momenteel, als opvolging van deze pilots, door het NJi en het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd (OZJ) het project «toekomstgericht werken» uitgevoerd. Uit de pilots
blijkt dat het vooral belangrijk is dat jongeren worden ondersteund bij de zogenaamde
BIG 5 (support, wonen, werk & school, zorg en inkomen). Het opstellen van een plan
daartoe blijkt vooral een middel, toekomst gericht werken krijgt in de praktijk ook
zonder toekomstplan concreet vorm. Zo wordt in verschillende gemeenten integraal gewerkt
om ervoor te zorgen dat jongeren beter worden begeleid in hun weg naar volwassenheid.
Om de toekomstgerichte aanpak verder te ondersteunen is Deloitte gevraagd te onderzoeken
hoe vaak er vanuit instellingen en gemeenten toekomstgericht en dus vanuit de eerder
genoemde BIG 5 wordt gewerkt60. Specifiek is daarbij gekeken naar de inzet van informele mentoren.
Door extra druk bij organisaties wegens de coronamaatregelen was de respons op de
gehouden enquête niet hoog, maar desondanks geeft het rapport aan hoe gemeenten en
instellingen bezig zijn met toekomstgericht werken. De resultaten van het onderzoek
worden betrokken bij het project Toekomstgericht werken. Uw Kamer zal via de reguliere
voortgangsrapportages (u ontvangt de volgende in juni 2021) worden geïnformeerd over
de vorderingen.
– Effectbeoordeling opname geschilrecht in de Jeugdwet (bijgevoegd)
Nivel heeft een ex-ante effectbeoordeling gedaan naar opname van geschilrecht in de
Jeugdwet en de mogelijkheid van schadevergoeding daarbij, om na te gaan in welke mate
de Jeugdwet aan kan sluiten bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)61. Het onderzoek geeft aan dat er voor- en nadelen zitten aan harmonisatie. Zo kan
harmonisatie zorgen voor vereenvoudiging van klachtprocedures voor jeugdhulpaanbieders
die daarnaast andere vormen van zorg bieden die onder de Wkkgz vallen. Aan de andere
kant kan harmonisatie, en daarmee de invoering van een geschilleninstantie, leiden
tot hogere belasting van medewerkers door het invoeren van een extra klachtoptie.
Bovendien zullen aanbieders die alleen jeugdhulp bieden hun klachtenprocedure moeten
aanpassen.
Momenteel loopt ook een evaluatie van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz).
Ook daarin wordt aandacht besteed aan het klacht- en geschilrecht. Wij wachten de
resultaten van die evaluatie af (planning is eerste kwartaal 2021), zodat we dit kunnen
betrekken in een standpunt op onderzoek naar het geschilrecht in de Jeugdwet en de
eventuele aanpassing daarvan vanwege harmonisatie met het geschilrecht in de Wkkgz.
– Nadere onderzoeken beleidsinformatie Jeugd (bijgevoegd)
In het kader van de beleidsinformatie jeugd zijn verschillende nadere onderzoeken
uitgevoerd, naar 1) langere trajectduur bij wijkteams62, 2) langere trajecten bij ambulante hulp op locatie63 en 3) toename Voorlopige Ondertoezichtstelling (VOTS) maatregelen64. De belangrijkste resultaten zijn:
Een langere trajectduur bij wijkteams hangt samen met preventie. Wijkteams registreren
preventieve activiteiten als jeugdhulp en preventief werk vergt vaak lang, maar niet
intensief contact.
Een langere trajectduur bij wijkteams zorgt voor een daling in jeugdhulp met verblijf
(-3%) en een stijging van jeugdhulp geleverd door wijkteam (+20%).
Ambulant werkende professionals nemen een transitie waar, waarbij jongeren met zwaardere
problematiek meer ambulant worden geholpen en minder vaak met verblijf. Dit zorgt
ervoor dat jongeren langer ambulant worden geholpen.
Het kan ook dat jongeren langer ambulant worden geholpen als er (te) weinig jeugdhulp
met verblijf beschikbaar is.
Mogelijke verklaringen voor een stijging van het aantal VOTS maatregelen zijn: wachtlijsten
bij de Raad voor de Kinderenbescherming, rechtbanken en zorgaanbieders en lang(er)
inzetten op intensieve vrijwillige hulp.
– Overzicht wetgeving (bijgevoegd)
De Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd om uw Kamer nader te informeren over wetsvoorstellen
die bij VWS in voorbereiding zijn. Een overzicht van alle relevante wetsvoorstellen
is bijgevoegd bij deze brief65.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming