Brief regering : Uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
35 420
Noodpakket banen en economie
Nr. 400
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
De bestrijding van het coronavirus vraagt onverminderd veel van de culturele en creatieve
sector. Instellingen doen hun uiterste best om aan medewerkers en bezoekers een veilige
omgeving te bieden en om op vernieuwende manieren uiting te geven aan creativiteit.
Museum de Fundatie, Amsterdam Sinfonietta, Club Guy & Roni en de Pieterskerk in Leiden
zijn mooie voorbeelden hiervan. Ik heb daar veel waardering voor. Toch moest de culturele
en creatieve sector de afgelopen twee weken helaas weer de deuren sluiten, wat opnieuw
een grote impact heeft op zowel publiek als makers. Mooie exposities die niet bezichtigd
kunnen worden, artiesten die de interactie met de toeschouwer moeten missen. Kaartjes,
die niet verkocht kunnen worden. Deze maatregelen zijn echter nodig om het aantal
reisbewegingen en contactmomenten van mensen zoveel mogelijk te beperken, zodat het
aantal besmettingen omlaag gaat. Zodra er weer perspectief is op het afschalen van
deze zware maatregelen, zal de sector worden geïnformeerd over wat wél weer kan. Maar
daarmee zitten de zalen nog niet weer vertrouwd vol. Dit vraagt moed en doorzettingsvermogen
van de sector, dat realiseer ik mij goed. Het vertrouwen is er dat de sector deze
eigenschappen niet kwijt raakt. Ik wil hen daar bij ondersteunen1.
De culturele en creatieve sector2 wordt nog steeds bovengemiddeld geraakt door de coronacrisis. Daar waar het bbp als
geheel in het tweede kwartaal ten opzichte van het eerste kwartaal met 8,5 procent
is gedaald, heeft het CBS berekend dat het bbp in de bedrijfstak Cultuur, recreatie
en overige diensten in diezelfde periode met 37,4 procent is gedaald. 3 De meest recente CBS-berekening laat zien dat de economie gedeeltelijk terugveert.
In het derde kwartaal stijgt het bbp weer met 7,7 procent ten opzicht van het tweede
kwartaal. Maar nog steeds behoort de cultuursector tot de zwaarst getroffen bedrijfstakken.
Zo was de productie van de bedrijfstak cultuur, recreatie, sport en overige diensten
in het derde kwartaal bijna 24 procent lager dan een jaar eerder.4 In de culturele en creatieve sector werken relatief veel zelfstandigen. Zij vormen
de flexibele schil en worden extra hard geraakt.
Ondersteuning aan de sector
Dit kabinet investeert ruim € 1,62 miljard om instellingen, ondernemingen en makers
in de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Voor 2020 is er € 300 miljoen
voor instellingen5 en makers plus € 40 miljoen voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten,
waaronder de vrije theater producenten6 beschikbaar. In mijn brief van 28 augustus jl.7 heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve
sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd
dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale
en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen
die gemeenten reeds in mei ontvingen8. Ten slotte kan de culturele en creatieve sector gebruik maken van de generieke maatregelen.
Het verwachte gebruik hiervan is € 739 miljoen.
Gebruik van de generieke maatregelen
Er is in de culturele en creatieve sector veel gebruik gemaakt van de generieke steunmaatregelen
van het kabinet. De TOGS (periode van 27 maart tot 26 juni 2020) is gebruikt door
17.700 bedrijven uit de culturele sector die gezamenlijk een bedrag van € 71 miljoen
ontvingen.9 In het kader van de TVL is vanaf 1 juni aan 5.231 culturele bedrijven een bedrag
van € 92 miljoen toegekend.10
Ruim 6.000 bedrijven in de culturele en creatieve sector ontvingen een 80 procent
voorschot voor de NOW 1 (periode van 6 april tot 5 juni 2020), in totaal een bedrag
van € 335 miljoen onderverdeeld in € 108 miljoen voor kunsten en erfgoed (1.800 bedrijven),
€ 87 miljoen voor media en entertainment, waaronder film (1.350 bedrijven) en € 139
miljoen voor de creatieve en zakelijke dienstverlening, waaronder reclame, architectuur
en design (2.915 bedrijven).11 3.855 Bedrijven uit de culturele en creatieve sector ontvingen een NOW 2 voorschot
van € 241 miljoen onderverdeeld in € 89 miljoen voor kunsten en erfgoed (1.270 bedrijven),
€ 51 miljoen voor media en entertainment, (825 bedrijven) en € 100 miljoen voor de
creatieve en zakelijke dienstverlening (1.755 bedrijven). Een belangrijke groep gebruikers
van de NOW zijn bedrijven met 10 tot 49 werknemers. Van de schouwburgen van deze omvang
maakte ruim 90 procent gebruik van de NOW 1, voor de NOW 2 gaat het om 86 procent.
Van de producenten podiumkunsten maakten 100 procent gebruik van de NOW I en van de
NOW 2 75 procent. Voor de productie van films ging het om 67 procent bij de NOW 1,
en 42 procent van de NOW 2. Tenslotte maakte 86 procent van de musea gebruik van de
NOW 1 en 50 procent van de NOW 2.12
Culturele instellingen en medeoverheden hebben bij de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en mij gesignaleerd dat bij de vaststelling van de NOW1 een probleem
ontstaat omdat subsidies en de huurkortingen die door overheden zijn verleend, tot
de omzet moeten worden gerekend. Om dubbelfinanciering te voorkomen is het inderdaad
zo dat andere subsidies worden verrekend met de NOW. Er zijn dan immers andere inkomstenbronnen
om de lonen te betalen. Huurkortingen worden echter niet tot het omzetbegrip gerekend
in het kader van de NOW-regeling. Ontvangen huurkortingen of huurkwijtscheldingen
zorgen voor lagere kosten van een entiteit en vallen derhalve niet onder het omzetbegrip
voor de NOW-regeling. Het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid zal dit
verduidelijken op rijksoverheid.nl
De TOZO is van belang voor de zelfstandigen. De rapportages over de TOZO bij het CBS
zijn nog onvoldoende om uitspraken te kunnen doen over het gebruik. Dat komt onder
meer doordat nog niet alle gemeenten de relevante gegevens hebben aangeleverd.
Uitwerking € 40 miljoen voor het niet-gesubsidieerde deel van de podiumkunsten
In de Kamerbrief van 27 oktober heeft het kabinet aangekondigd om € 40 miljoen specifieke
steun te verlenen aan de vrije producenten in de podiumkunstensector, waaronder de
vrije theater producenten. De steun is bedoeld voor producenten in de podiumkunsten
die geen vaste subsidierelatie met de overheid hebben. Ook de muzieksector wordt gerekend
tot dit deel van de sector. De sector loopt door de aangescherpte maatregelen van
14 oktober opnieuw tegen verliezen aan. De investeringen die zijn gemaakt voor producties
die opgevoerd zouden worden in het laatste kwartaal van 2020 en in het eerste kwartaal
van 2021, kunnen deels niet worden terugverdiend.
Normaliter gebruiken producenten hun reserves om te investeren in nieuwe producties.
Door de sluitingen in de culturele sector aan het begin van dit jaar, zijn die reserves
uitgeput. Dit betekent dat de continuïteit van het aanbod in het niet-gesubsidieerde
deel van de podiumkunsten, gevaar loopt. Omdat het wegvallen van deze producenten
grote gevolgen heeft voor het totale aanbod in de Nederlandse theaters en podia, kies
ik ervoor om dit deel van de sector extra te ondersteunen. Dit komt niet alleen de
pluriformiteit van aanbod ten goede, maar ook de werkgelegenheid.
In overleg met de Taskforce Cultuur, de Vereniging Vrije Theater Producenten, het
Fonds Podiumkunsten, Cultuur+Ondernemen en het Kickstart Cultuurfonds heb ik de uitwerking
van deze steun vormgegeven. Ik kies ervoor om de uitvoering van de steun te beleggen
bij het Fonds Podiumkunsten.
De uitgangspunten zijn als volgt:
– De regeling biedt gedeeltelijke compensatie voor kosten van investeringen die niet
kunnen worden terugverdiend aan in de kern financieel gezonde producenten. Het opnieuw
investeren in producties is daarbij een voorwaarde.
– Het gaat om compensatie van investeringskosten gekoppeld aan producties die gepland
stonden in het laatste kwartaal van 2020 en het eerste half jaar van 2021.
– Er is sprake van aanzienlijke investeringen, waarbij kosten die niet worden vergoed
via generieke maatregelen als de NOW, worden meegerekend. Het gaat bijvoorbeeld om
kosten voor scriptontwikkeling, promotie, decor en licht.
– Uitgesloten van de regeling zijn festivals, evenementen en aanbod op scholen. De regeling
richt zich primair op producenten die investeren in producties met een in de tijd
gespreide speelperiode op podia, schouwburgen en concertzalen.
– De regeling moet uitvoerbaar en voor producenten toegankelijk zijn.
– Indien de coronamaatregelen binnen de looptijd van de regeling worden versoepeld,
dan zal dit in het bepalen van de hoogte van de compensatie worden meegenomen.
Het Fonds Podiumkunsten zal de maatregel in overleg met vertegenwoordigers van de
sector op basis van bovenstaande uitgangspunten verder uitwerken. De verwachting is
dat de maatregel medio december klaar is. De eerste aanvragen kunnen in januari 2021
ingediend worden en zullen na beoordeling in maart gehonoreerd worden.
Uitwerking steunpakket € 414 miljoen
In het vervolg van deze brief zet ik uiteen op welke manier de € 414 miljoen specifieke
steun voor de culturele en creatieve sector zal worden ingezet. Bij de uitwerking
van de maatregelen heb ik overleg gevoerd met de Taskforce Cultuur, Vereniging Vrije
Theater Producenten, de Museumvereniging en andere brancheorganisaties. De zes rijkscultuurfondsen,
de Raad voor Cultuur, Platform ACCT, VNG, IPO en de vertegenwoordigers van de stedelijke
regio’s heb ik eveneens geraadpleegd.
Ik hecht eraan te benadrukken dat onderstaande maatregelen erop gericht zijn om instellingen
en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen bij de productie van
tentoonstellingen, films en voorstellingen en zo de rijke culturele infrastructuur
in ons land in stand te houden. Niet alleen om het publiek ook in deze tijd te blijven
bedienen, maar juist ook om de werkgelegenheid in de sector op peil te houden. Met
name de instellingen die middelen ontvangen uit dit steunpakket hebben de verantwoordelijkheid
om werkgelegenheid voor makers en artiesten te genereren. Ik zie dat instellingen
deze verantwoordelijkheid nemen en ga er vanuit dat zij dat blijven doen.
De maatregelen zijn bedoeld voor de periode 1 januari tot 1 juli van 2021. Per maatregel
wordt aangegeven wat de planning is voor de uitvoering.
Voortzetten van maatregelen uit eerste steunpakket cultuur
Met mijn brieven van 15 april en 27 mei jl. (Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 353) heb ik de maatregelen geschetst waarmee € 300 miljoen voor specifieke ondersteuning
voor de sector wordt ingezet. Met deze maatregelen ondersteun ik instellingen die
van cruciaal belang zijn voor de landelijke infrastructuur, maar ook kunstenaars en
creatieve professionals. Ik investeer € 202,75 miljoen om deze maatregelen in de eerste
helft van 2021 voort te zetten, maar leg daarbij andere accenten. Ik investeer verhoudingsgewijs
meer in kunstenaars en creatieve professionals, mede op verzoek van de Taskforce Cultuur
en de Tweede Kamer. Hieronder licht ik de maatregelen en de investeringen toe.
Aanvullende subsidie voor instellingen en filmproducenten
In totaal stel ik € 100 miljoen beschikbaar om instellingen en festivals in de Basisinfrastructuur
2021–2024 (hierna BIS 2021–2024) en de Erfgoedwet aanvullend te subsidiëren. Ook instellingen
en festivals die meerjarig gefinancierd worden door de rijkscultuurfondsen en instellingen
die uit andere onderdelen van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap worden gefinancierd, ontvangen aanvullende subsidie.
De aanvullende subsidie zal berekend worden volgens uitgangspunten die vergelijkbaar
zijn met het eerste steunpakket. Instellingen met hoge eigen inkomsten zijn het zwaarst
getroffen, omdat de eigen inkomsten wegvallen door het teruglopen van bezoekersaantallen
of zelfs sluiting. De aanvullende subsidie wordt als volgt verstrekt:
– De aanvullende subsidie geeft gedeeltelijke ondersteuning van de gederfde eigen inkomsten
van de instelling als aanvulling op de reguliere subsidie.
– De aanvullende subsidie wordt berekend op basis van circa 22 procent van de eigen
inkomsten per jaar, waarbij als grondslag het gemiddelde wordt genomen van de behaalde
eigen inkomsten in de jaren 2017 en 2018.
– De aanvullende subsidie heeft een maximum van twee maal het structurele subsidiebedrag
dat de instelling heeft ontvangen in 2018.
– Instellingen die in 2018 minimaal 15 procent aan eigen inkomsten hadden komen in aanmerking.
– Instellingen die geen of nauwelijks publieksactiviteiten uitvoeren zijn uitgesloten.
– Ook festivals en biënnales ontvangen op basis van deze rekenregel een aanvullende
subsidie.
Anders dan in het eerste steunpakket, zal de reservepositie niet worden meegenomen
bij het bepalen van de aanvullende subsidie. Het effect van de beperkende maatregelen
is nog steeds groot en alle instellingen ondervinden hier de gevolgen van. De reserves
zullen voor een groot deel zijn uitgeput, of bij lange na niet meer op het niveau
zijn van een half jaar geleden toen het eerste steunpakket werd verleend.
Op basis van de bovenstaande uitgangspunten komt de aanvullende subsidie ten goede
aan:
– 91 producerende instellingen in de BIS 2021–2024.
– 25 Rijksmusea die via de Erfgoedwet worden gefinancierd en
– circa 300 meerjarige instellingen bij de fondsen.
– Omdat ik ook een financiële verantwoordelijkheid draag voor NEMO, het Onderwijsmuseum,
het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Radio Filharmonisch Orkest, Groot
Omroepkoor, Jachthuis Sint Hubertus, Next Nature Network en Eurosonic Noorderslag
en zij met vergelijkbare problematiek te maken hebben, ontvangen deze instellingen
ook aanvullende subsidie.
Net als bij het eerste steunpakket hecht ik er grote waarde aan dat instellingen deze
steun gebruiken om personeel in dienst te houden en om opdrachten te blijven verstrekken
aan zelfstandigen. Hiermee houden we de sector op peil en kan de sector de programmering
sneller weer opstarten, zodra dit weer kan.
Het totale aantal instellingen dat hiermee een aanvullende subsidie krijgt is aanzienlijk
groter dan in het vorige steunpakket. Dit komt omdat we een nieuwe BIS-periode en
een nieuwe periode voor de meerjarige regelingen van de fondsen zijn ingegaan, met
aanzienlijk grotere aantallen instellingen. Deze aanvullende subsidie komt bovenop
de reguliere subsidie, waarbij we de instellingen in deze moeilijke tijd maximale
coulance met betrekking tot de subsidievoorwaarden bieden.
Om de administratieve lasten voor de instellingen zo veel mogelijk te beperken, wordt
de aanvullende subsidie ambtshalve verleend waardoor geen sprake is van een aanvraagprocedure.
De verlening wordt gebaseerd op de voorhanden zijnde jaarrekeningen 2017 en 2018.
De subsidie wordt vastgesteld via de reguliere verantwoordingsprocedure.
Filmproducenten werken op projectbasis en vallen derhalve niet als meerjarige instelling
onder het Filmfonds. Ik beschouw hen echter wel als producerende instellingen, daarom
ontvangen zij aanvullende subsidie via een specifieke voorziening bij het Filmfonds
van € 6,25 miljoen. Net als in het eerste steunpakket zijn deze middelen bedoeld om
de meerkosten te kunnen dekken die ontstaan bij filmen binnen de maatregelen ten gevolge
van COVID-19.
Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregel is doorlopen,
zullen de regelingen op basis waarvan de aanvullende subsidie wordt verleend, worden
gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende subsidie kan dan in het eerste kwartaal
van 2021 aan de instellingen beschikbaar worden gesteld.
Bijdrage aan Nationaal Restauratiefonds
Ik stel nog eens € 20 miljoen beschikbaar aan het Nationaal Restauratiefonds (NRF)
voor de Opengestelde Monumentenlening (OML). Het beschikbare budget voor deze leningen
wordt daarmee verhoogd van € 50 miljoen naar € 70 miljoen. Nu de beperkende maatregelen
van kracht blijven en inkomsten daardoor achterwege blijven, raken ook de reserves
van monumentenorganisaties langzamerhand uitgeput. De verwachting is dat de vraag
naar leningen zal toenemen en de behoefte aan hogere leningen zal toenemen. Het NRF
heeft het maximale leenbedrag per 9 november opgehoogd van € 2 miljoen naar € 3,5
miljoen per eigenaar. Daarnaast zal het NRF, samen met onder andere de Federatie Instandhouding
Monumenten (FIM) de communicatie over de OML en dienstverlening richting kleinere
monumentenorganisaties intensiveren.
Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen
Ik stel nog eens € 15 miljoen beschikbaar aan Cultuur+Ondernemen (C+O) voor het verstrekken
van leningen aan ondernemers in de culturele en creatieve sector. Het beschikbare
budget wordt daarmee verhoogd van € 30 miljoen naar € 45 miljoen. De «Cultuur Opstartlening»
uit het eerste steunpakket voor cultuur was gericht op culturele programmering en
verdienvermogen in het najaar van 2020. Na evaluatiegesprekken met instellingen en
branchevertegenwoordigers zal C+O, naast de Cultuur Opstartlening, de «Cultuur Vermogenslening»
aanbieden, die overbruggingsmogelijkheden biedt aan gevestigde, financieel gezonde
ondernemers. Deze leningen zijn gebaseerd op de gemiddelde omzet van de afgelopen
jaren en kennen een doorlooptijd van 10 jaar (5 jaar voor zelfstandigen). Daarmee
kunnen deze ondernemingen, die investeringen hebben moeten afschrijven in 2020, ruimte
vinden om opnieuw te investeren zodra de kansen zich hiertoe voordoen. Een deel van
deze middelen, in ieder geval € 5 miljoen, wordt beschikbaar gesteld voor leningen
aan zelfstandigen.
Makers en Creatieve professionals
Kunstenaars en personen in andere creatieve beroepen werken bovengemiddeld vaak als
zelfstandige. Terwijl van het totaal werkzame personen 15 procent als zelfstandige
werkt, is dat voor kunstenaars ruim 60 procent en voor de overige creatieve beroepen
ruim 35 procent.13
Recent onderzoek door het CBS naar de belastingaangiften van zzp’ers in de culturele
en creatieve sector in het tweede kwartaal laat zien dat deze zwaar worden geraakt.
Van het totaal aantal zzp’ers op de Nederlandse arbeidsmarkt heeft 58 procent minder
omzet vergeleken met het tweede kwartaal van 2019. Het gemiddelde omzetverlies bedraagt
57 procent. In de culturele en creatieve sector heeft gemiddeld 66 procent van de
zzp’ers omzetverlies, met een gemiddelde van 69 procent. Bij specifieke deelsectoren
liggen deze percentages nog hoger.14 Zo heeft drie kwart van de zzp’ers werkzaam in de podiumkunsten een gemiddeld omzetverlies
van bijna 80 procent ten opzicht van hetzelfde kwartaal in 2019. In de scheppende
kunsten heeft 57 procent omzetverlies, met een gemiddelde van 67 procent. In de productie
voor film en televisie gaat het om twee derde van de zzp’ers met een gemiddelde omzetdaling
van 71 procent.
Ik investeer daarom € 49,76 miljoen om makers en creatieve professionals in de culturele
en creatieve sector te ondersteunen. In de cultuursector wordt het werk ontwikkeld
en uitgevoerd door acteurs, schrijvers, filmmakers, muzikanten, beeldend kunstenaars,
ontwerpers/ambachtsmensen, etc. Waar deze makers in dienst zijn van instellingen en
ondernemingen ga ik ervan uit dat die instellingen en ondernemers hen zo veel mogelijk
in dienst houden, daarbij ondersteund door de generieke maatregelen en de aanvullende
subsidies van het rijk en gemeenten. Een groot deel van deze makers werkt echter zelfstandig.
Zzp’ers zitten door de crisis zonder opdrachten en daarmee zonder inkomsten. Door
de gemengde beroepspraktijk bieden generieke maatregelen zoals de TOZO ook lang niet
altijd soelaas. Bovendien is werk verreweg te prefereren boven uitkeringen, ook om
kwaliteit voor de culturele en creatieve sector te behouden en kapitaalvernietiging
tegen te gaan. Daarnaast is er behoefte aan scholing, en, helaas, ook aan omscholing
naar werk buiten de cultuursector.
In dit tweede steunpakket zijn voor makers en creatieve professionals de volgende
instrumenten beschikbaar:
– € 35,75 miljoen voor subsidies via de zes rijkcultuurfondsen.
– € 10 miljoen voor producties via NPO.
– € 4 miljoen voor scholing van zelfstandigen via het Programma Werktuig PPO.
Daarnaast is € 5 miljoen van de € 15 miljoen van het aanvullende budget voor leningen
via Cultuur+Ondernemen bestemd voor gevestigde zelfstandigen, zoals beschreven onder
«Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen».
Subsidies via de zes rijkscultuurfondsen
De rijkscultuurfondsen hebben gezamenlijk twee typen stimuleringsregelingen voor zelfstandig
werkende kunstenaars en creatieve professionals uitgewerkt. De impulsregelingen beroepspraktijk
richten zich op het ontwikkelen van de inhoud van het eigen werk van makers en op
nieuwe verdienmodellen. De impulsregelingen opdrachtgeverschap stellen opdrachtgevers
in verschillende sectoren, binnen de cultuursector en andere maatschappelijke sectoren,
in staat opdrachten te verstrekken aan de zelfstandigen. In totaal zullen naar schatting
tussen de 5.000 en 7.000 makers en creatieve professionals gebruik kunnen maken van
deze regelingen.
Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregelen is doorlopen,
zullen de regelingen op basis waarvan de subsidies worden verleend, worden gepubliceerd
in de Staatscourant. De aanvullende subsidie kan dan in het eerste kwartaal van 2021
aan de aanvragers beschikbaar worden gesteld.
Producties via de NPO
Ik investeer € 10 miljoen in het maken van producties voor de kanalen van de NPO.
De NPO beschikt met hun lineaire en online aanbodkanalen over het grootste podium
van Nederland. Ik ga daarom met hen afspraken maken over hoe zij hun podia beschikbaar
kunnen stellen voor al die makers die hun verhaal willen vertellen, willen laten horen
of laten zien. Hierdoor worden makers en publiek weer bij elkaar gebracht, blijft
al het moois dat is en wordt gemaakt niet ongehoord en ongezien, en kunnen producties
die nu geen doorgang kunnen vinden mogelijk toch worden geproduceerd en in beeld gebracht.
De culturele sector krijgt hierdoor een steuntje in de rug, en de kijker heeft thuis
een avondje uit. De NPO heeft bij mij een Actieplan Cultuur ingediend, waarbij op
alle lineaire kanalen en het online themakanaal hiervoor ruimte wordt gecreëerd. De
NPO investeert zelf ook maar heeft externe financiering nodig om er het grootste podium
van te kunnen maken. Over de precieze uitwerking ben ik met hen en de sector in gesprek.
Scholing van zelfstandigen via het Programma Werktuig PPO
In oktober 2020 is het startschot gegeven voor het programma Permanente Persoonlijke
Ontwikkeling (PPO). Dit programma is een opbrengst van de arbeidsmarktagenda van de
culturele en creatieve sector en is opgezet door Platform ACCT. Het programma heeft
een budget van € 19 miljoen voor de komende 4 jaar om te stimuleren dat werkenden
en werkgevers zich bewust zijn van de noodzaak om meer te investeren in scholing en
permanente professionele ontwikkeling. Vanwege de coronacrisis is voor zzp’ers zonder
opdrachten de behoefte aan (om)scholing groot, terwijl de mogelijkheid om hier zelf
in te investeren kleiner is geworden. Platform ACCT heeft al een deel van het reguliere
budget ingezet om aan deze vraag te voldoen, zonder afbreuk te doen aan de beoogde
structurele verduurzaming van de beroepspraktijk. Professionalisering binnen de sector
blijft het uitgangspunt van PPO. Met € 4 miljoen extra vanuit dit steunpakket kunnen
circa 5.000 makers en creatieve professionals extra ondersteund worden in scholing
gedurende de coronacrisis, aanvullend op generieke arbeidsmarktinstrumenten zoals
«NL leert door».
De ondersteuning voor scholing kan per direct worden aangevraagd, de extra middelen
zullen vanaf januari 2021 beschikbaar zijn.
Ondersteuning via Cultuur+Ondernemen
De leningen die Cultuur+Ondernemen aan ondernemingen aanbiedt in het kader van de
crisis komen ook beschikbaar voor zelfstandigen die voor de crisis een gezonde uitgangspositie
kenden en die deze, na de crisis, naar verwachting opnieuw zullen opbouwen. Met een
budget van € 5 miljoen en een gemiddeld leenbedrag van € 35.000 zullen circa 140 zelfstandigen
een lening kunnen krijgen.
Ondersteuning Private Initiatieven
Ik investeer € 10 miljoen om het Kickstart Cultuurfonds en € 0,4 miljoen om het Nationaal
Theaterweekend te ondersteunen bij hun inzet om de culturele sector bij te staan in
deze crisisperiode.
Het Kickstart Cultuurfonds is een initiatief van de Bankgiro Loterij, het Prins Bernhard
Cultuurfonds, het VSBfonds en de VandenEnde Foundation. Dit fonds ondersteunt op een
snelle en eenvoudige manier theaters, concertzalen, musea en vrije producenten in
de aanpassingen die gemaakt moeten worden in de anderhalve-meter-samenleving. Een
volgende aanvraagronde start in januari, waar ik € 10 miljoen aan bijdraag. Ook de
private partijen betrokken bij dit fonds zullen voor deze nieuwe fase wederom een
bijdrage beschikbaar stellen.
Het Nationaal Theaterweekend is een initiatief van het Nationaal Theater Fonds en
het Prins Bernhard Cultuurfonds, met de Bank Giro Loterij als hoofdpartner.
Het doel van het Nationaal Theaterweekend, is om heel Nederland kennis te laten maken
met het theater en te laten zien hoe waardevol theater is. Voor de editie in 2021
komt een campagne om uit te dragen dat theaterbezoek, mits toegestaan, leuk en veilig
is. Ik investeer € 0,4 miljoen in deze campagne, omdat ik er, binnen de maatregelen
om het Coronavirus te beperken, aan hecht dat het grote publiek naar de theaters blijft
gaan.
Overbruggingssubsidie
Juist nu is het van belang om talent voor de sector te behouden en ervoor te zorgen
dat de plekken waar dit talent zich kan ontwikkelen niet verdwijnen. Ik denk daarbij
aan productiehuizen en festivals die jong talent dat net van de opleiding komt, begeleiden
bij het maken van een eerste productie en ook een plek bieden om dat te laten zien.
Ik investeer daarom € 11,25 miljoen om dergelijke instellingen in de podiumkunsten,
beeldende kunsten, amateurkunsten, creatieve industrie en producenten in de filmsector
te ondersteunen.
Het gaat om instellingen die een aanvraag hadden ingediend voor de BIS 2021–2024 of
voor meerjarige ondersteuning bij het Mondriaan Fonds, het Fonds voor Cultuurparticipatie
en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, en die een positieve beoordeling kregen
maar waarvoor geen budget beschikbaar was.
Voor de BIS 2021–2024 ben ik daarbij uitgegaan van het advies van de Raad voor Cultuur
van 4 juni 2020. Ik doe dat omdat bij veel adviezen het dictum luidt dat de instelling
positief beoordeeld is, maar dat na weging van alle aanvragen in de betreffende categorie,
de Raad adviseert geen subsidie toe te kennen (of woorden van gelijke strekking).
Bij de categorie «Jeugdpodiumkunsten» heb ik de Raad om advies gevraagd (zie de bijlage)15. Het advies van 4 juni jl. biedt voor deze categorie te weinig houvast om een beslissing
te nemen over de overbrugging. De Raad heeft mij geadviseerd om Het Toneelschap B
& D, Theater Gnaffel, Theatergroep Kwatta en Unieke Zaken overbruggingssubsidie te
verlenen. Ik neem dit advies over. Het advies zelf kunt u vinden in de bijlage16.
Normaliter geldt voor deze groep instellingen dat zij zijn aangewezen op subsidie
van andere overheden of op het vergroten van de eigen inkomsten. Als gevolg van de
coronacrisis is met name die laatste mogelijkheid op dit moment beperkt. Met een overbruggingssubsidie
wordt deze instellingen tijd geboden om zich aan te passen aan de veranderde situatie
en op termijn weer voldoende eigen inkomsten te genereren.
Voor de toekenning van de overbruggingssubsidie gelden de volgende uitgangspunten:
– Deze instellingen zijn positief beoordeeld door de Raad voor Cultuur of de adviescommissies
van het Mondriaan Fonds, het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Stimuleringsfonds
Creatieve Industrie.
– Na weging van alle aanvragen, is geadviseerd aan deze instellingen geen subsidie toe
te kennen.
– De hoogte van de overbruggingssubsidie bedraagt de helft van het geadviseerde jaarbedrag.
Daar waar geen bedragen zijn geadviseerd, wordt de helft van het aangevraagde bedrag
verleend.
– Instellingen laten zien op welke wijze zij andere inkomsten gaan genereren in deze
periode.
– Instellingen die via een ander fonds of via OCW alsnog in aanmerking komen voor (gedeeltelijke)
toekenning van de aangevraagde subsidie voor de periode 2021–2024, komen niet in aanmerking
voor de overbruggingssubsidie.
In totaal komen naar verwachting 35 instellingen voor deze overbrugging in aanmerking,
voor een totaalbedrag van, naar schatting, € 5 miljoen.
Daarnaast ontvangt het Filmfonds € 6,25 miljoen ten behoeve van continuering van de
pilot high end series van het Film Production Incentive. Ik zie deze steun als een
overbrugging van een periode waarin de filmsector zwaar getroffen is op het gebied
van werkgelegenheid.
Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregelen is doorlopen,
zullen de regelingen op basis waarvan de subsidies worden verleend, worden gepubliceerd
in de Staatscourant. De overbruggingssubsidie kan dan in het eerste kwartaal van 2021
aan de instellingen beschikbaar worden gesteld.
Private musea en collecties van nationaal belang
Ik stel € 20 miljoen beschikbaar om musea en kunsthallen met private collecties en
collecties van nationaal belang te ondersteunen. Ik vraag het Mondriaan Fonds verschillende
regelingen op te stellen. De Museumvereniging heeft mij daarbij van input voorzien.
Het gaat om een compensatieregeling voor inkomstenderving van private museale instellingen
en kunsthallen, die geen steun kunnen krijgen via de extra middelen die beschikbaar
zijn gesteld aan gemeenten voor cultuur. En daarnaast om regelingen voor behoud en
beheer van collecties van nationaal belang, door het aantrekken of behouden van personeel.
Door de coronacrisis en teruglopende bezoekersaantallen worden musea gedwongen lastige
keuzes te maken in hun personeelsbestand. Vaak zijn het contracten van jonge conservatoren
en educatoren die niet worden verlengd, terwijl zij juist van groot belang zijn voor
de toekomstbestendigheid van het museale bestel. Daarnaast is het behoud van kennis
over onze collecties van nationaal belang onontbeerlijk. Het Mondriaan Fonds zal de
voorwaarden en criteria verder uitwerken en de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.
Varend erfgoed (Bruine Vloot)
Het kabinet stelt € 15 miljoen beschikbaar voor de ondersteuning van scheepseigenaren
die beroepsmatig historische schepen exploiteren, in het bijzonder de «Bruine Vloot».
Zij realiseren hun inkomsten door met betalende passagiers te varen en onderhouden
daarmee de historische schepen in kwestie. Samen met mijn collega van Economische
Zaken en Klimaat ben ik in overleg met de brancheorganisaties over de uitwerking van
de ondersteuning, zodat deze zo goed mogelijk aansluit op de specifieke financiële
problematiek. Hierbij gaat het tevens over de aansluiting op de generieke steunmaatregelen
van het kabinet. De verwachting is dat een regeling in het eerste kwartaal van 2021
operationeel zal zijn.
Pandemieregeling voor filmproducties
Ik stel € 10 miljoen beschikbaar waarmee een pandemieregeling voor filmproducties
ontwikkeld kan worden. Omdat verzekeraars risico’s die samenhangen met de pandemie
niet meer dekken, ontstaat een probleem voor producenten en kunnen producties geen
doorgang vinden. De regeling wordt via een subsidie bij het Filmfonds ontwikkeld en
verder aangevuld en opgebouwd uit private bijdragen uit de filmsector. Op termijn
zou deze regeling volledig uit private bijdragen moeten kunnen functioneren. De verwachting
is dat in het eerste kwartaal van 2021 de eerste middelen verleend kunnen worden.
Fieldlabs wendbaarheid en weerbaarheid
Ik stel € 5 miljoen beschikbaar om fieldlabs uit te laten voeren die de wendbaarheid
en weerbaarheid van de sector vergroten. Ik betrek het advies «Onderweg naar overmorgen»
van de Raad voor Cultuur bij de keuze welke fieldlabs ik ondersteun en wat daar de
opzet van wordt. Dit advies wordt op 16 november aangeboden. Hierbij ga ik uiteraard
in overleg met de sector, de rijkscultuurfondsen en de bestuurlijke partners. De fieldlabs
zullen worden geëvalueerd. Een succesvol afgerond fieldlab kan voorbeeld stellend
zijn voor andere delen van de sector.
Ondersteuning lokale culturele infrastructuur
Ik stel in 2021 in totaal € 150 miljoen beschikbaar om gemeenten in staat te stellen
de lokale en culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg
op het eerste steunpakket voor cultuur in 2020 van € 48,5 miljoen matchingssubsidie
voor de ondersteuning van regionale musea, (pop)podia en filmtheaters. Daarnaast hebben
gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen, bestaande uit tweemaal
€ 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies voor de compensatie
van inkomstenderving.
Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen,
bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters,
amateurkunstinstellingen en festivals. Voor het landelijke gesubsidieerde aanbod zijn
de lokale podia en organisaties essentieel als speel- en vertoningsplekken. Veel van
deze instellingen komen door de crisis in de problemen doordat ook daar activiteiten
niet kunnen doorgaan en eigen inkomsten dalen. Met deze extra middelen worden gemeenten
in staat gesteld om deze belangrijke instellingen te ondersteunen en zo de lokale
culturele infrastructuur in stand te houden. Ik ga er vanuit en heb er vertrouwen
in dat gemeenten deze extra middelen daadwerkelijk voor dit doel zullen inzetten.
Na overleg met de medeoverheden ben ik voornemens de aanvullende middelen van € 150
miljoen via een decentralisatie-uitkering in de decembercirculaire 2020 aan de gemeenten
beschikbaar te stellen. Gemeenten moeten deze extra middelen zo spoedig mogelijk ontvangen.
Zij weten zelf het beste welke (type) culturele instellingen of voorzieningen moeten
worden ondersteund. Het is daarom aan de gemeenten zelf om de middelen in te zetten
op die plekken van de culturele infrastructuur waar de steun het hardst nodig is.
Ik zal met een brief gericht aan de colleges van B&W en de gemeenteraden deze aanvullende
middelen extra onder de aandacht brengen. Over de beleids- en bestedingskeuzes hoeven
gemeenten geen verantwoording aan het Rijk af te leggen.
De verdeling van de middelen zal verlopen volgens de Iv3 – uitvraag van het CBS over
de gemeentelijke uitgaven aan cultuur in 2019. Het bedrag dat gemeenten krijgen, is
door deze wijze van verdelen gerelateerd aan de aanwezige culturele infrastructuur
die door gemeenten wordt ondersteund. Gemeenten met hogere uitgaven krijgen namelijk
ook te maken met een grotere vraag om ondersteuning. Zo wordt het meest recht gedaan
aan het doel van de steunmaatregelen. Voor Caribisch Nederland wordt een bedrag van
€ 0,3 miljoen beschikbaar gesteld op basis van het aantal inwoners, omdat de eilanden
geen Iv3 opgave kennen. In de bijlage17 is een overzicht van de verdeling van de middelen per gemeente weergegeven.
Evaluatie en overzicht
Over de verschillende maatregelen zal afzonderlijke verantwoording plaatsvinden. Daarnaast
vindt er naar aanleiding van het eerste steunpakket een onderzoek plaats naar het
inzicht in de gevolgen van de coronamaatregelen op cultuur. Ten slotte zal ik aanvullend
hier op na afloop van de ondersteuningspakketten voor de culturele sector (ultimo
1 juli 2021) een integrale evaluatie laten uitvoeren naar het totaal aan toegekende
steun aan de culturele sector. De resultaten van de eerder genoemde verantwoording
en deelevaluaties zullen hierin worden meegenomen. Ik zal uw Kamer in 2021 informeren
over de specifieke opzet van deze evaluatie.
In onderstaande tabel is de verdeling van de € 414 miljoen opgenomen. De € 40 miljoen
voor het niet-gesubsidieerde deel van de podiumkunsten is hier niet in verwerkt.
Uitwerking aanvullende middelen (x € 1 mln.)
Voortzetting maatregelen uit eerste steunpakket cultuur
202,75
– Aanvullende subsidie voor instellingen en filmproducenten
106,25
– Bijdrage aan NRF
20,00
– Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen
15,00
– Makers en Creatieve professionals
49,75
– Ondersteuning Private Initiatieven:
10,40
– Uitvoeringskosten
1,35
Overbruggingssubsidie
11,25
– BIS- en fondsen- instellingen
5,00
– Film Production Incentive high end series
6,25
Private musea en collecties van nationaal belang
20,00
Varend erfgoed
15,00
Pandemieregeling voor filmproducties
10,00
Fieldlabs wendbaarheid en weerbaarheid
5,00
Ondersteuning lokale culturele infrastructuur
150,00
– waarvan voor Caribisch Nederland
0,30
Totaal
414,00
Tot slot
Met deze maatregelen is de culturele en creatieve sector toegerust om met de uitdagingen
van deze tijd om te gaan. Ik ondersteun makers, instellingen en ondernemingen in de
culturele en creatieve sector, zodat zij kunnen blijven doen waar zij zo goed in zijn.
Tentoonstellingen, voorstellingen, films, boeken en andere creatieve uitingen maken,
die ons, het publiek, laten lachen, huilen, verwonderen en bewonderen. Juist in deze
vervreemdende tijden is en blijft dit van een onmetelijk belang.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap