Brief regering : Voortgang uitwerking maatregelen 'werken als zelfstandige'
31 311 Zelfstandig ondernemerschap
Nr. 236 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARIS
VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2020
Inleiding
Met deze zesde voortgangsbrief informeren de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat, over de stand van zaken en de vervolgstappen ten aanzien
van de in het regeerakkoord voorziene maatregelen op het gebied van «werken als zelfstandige».
Uw Kamer ontving eerdere voortgangsbrieven over de uitwerking van deze maatregelen
op 22 juni 2018, 26 november 2018, 24 juni 2019, 22 november 2019 en 15 juni 2020.1
In deze voortgangsbrief wordt een update gegeven over de stand van zaken rondom de
uitwerking van de webmodule en de eerder aangekondigde pilot van de webmodule (paragraaf
1). Vervolgens wordt nader ingegaan op het brede maatschappelijke gesprek. Daarbij
wordt op hoofdlijnen een plan van aanpak geschetst (paragraaf 2). Voor zowel de pilot
van de webmodule als het brede maatschappelijke gesprek geldt dat er sprake is van
een aangepast tijdpad. De pilot start naar verwachting op 11 januari 2021 en zal in
ieder geval zes maanden duren. Dit betekent dat de evaluatie van de pilot in de zomer
van 2021 kan plaatsvinden en er een beslissing kan worden genomen over het verdere
vervolg van de webmodule. Na afloop van de pilot webmodule, beslist het kabinet op
welk moment de handhaving (gefaseerd) wordt opgestart, op z’n vroegst is dat 1 oktober
2021. Uw Kamer en de markt zullen tijdig hierover worden geïnformeerd. Het nieuwe
tijdpad voor beide onderdelen wordt in deze brief nader toegelicht. Tot slot wordt
in deze brief een update gegeven van de voortgang op het totaalpakket aan maatregelen
ten aanzien van werken als zelfstandige (paragraaf 3). Hierbij wordt achtereenvolgens
ingegaan op het handhavingsmoratorium, de maatregelen rondom platformwerk, collectieve
afspraken die zien op zelfstandigen en voorbeelden van hoe deze afspraken in CAO’s
zijn geland (conform de toezegging aan uw Kamer) en de stand van zaken rondom de arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen.
Vooraf
De coronacrisis
Wat gold ten tijde van de voortgangsrapportage die uw Kamer deze zomer heeft ontvangen,
geldt helaas nog steeds: het coronavirus heeft ons land nog steeds in zijn greep.
Het kabinet heeft recent besloten tot een gedeeltelijke lockdown die opnieuw grote
gevolgen heeft voor de bedrijvigheid in Nederland. De maatregelen om het virus onder
controle te krijgen hebben een enorme impact op de samenleving in het algemeen en
de arbeidsmarkt in het bijzonder, zeker ook op de groep zelfstandigen zonder personeel
(zzp’ers). We realiseren ons dat dit voor veel zzp’ers een moeilijke tijd is. Dit
wordt bevestigd door het grote beroep op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig
ondernemers (Tozo).2
Rapporten WRR en Commissie Regulering van werk
De coronacrisis benadrukt de kwetsbaarheid van veel zelfstandigen. De Tozo vormt een
tijdelijk vangnet voor zelfstandig ondernemers in deze uitzonderlijke tijd, maar is
geen antwoord op onderliggende structurele problemen met betrekking tot het functioneren
en inrichting van de arbeidsmarkt. Dat die problemen er wel zijn, werd reeds geconstateerd
bij het opstellen van het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst»3 en vorig jaar bevestigd door de rapporten «Het betere werk» van de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en «In wat voor land willen wij werken?» van de
Commissie Regulering van werk.4 Ten aanzien van het werken als zelfstandige dan wel als werknemer wordt met name
gewezen op de onoverzichtelijkheid van het stelsel van contractvormen en het ongelijke
fiscale, socialezekerheidsrechtelijke en arbeidsrechtelijke speelveld daartussen.
De combinatie van een ongelijk speelveld, de onoverzichtelijkheid van (afbakening
van) contractvormen en de beperkte handhaving maakt het gemakkelijk en aantrekkelijk
om werk uit te laten voeren door zelfstandigen, ook wanneer dat gedaan wordt om andere
redenen dan de aard van het werk.
De WRR en de Commissie Regulering van werk doen beide een aantal aanbevelingen om
de problematiek rond zelfstandigen het hoofd te bieden. Zowel de probleemanalyse van
de WRR en de Commissie Regulering van werk als de gedane aanbevelingen achten wij
van belang bij de (verdere voortgang van) maatregelen «werken als zelfstandige». Via
een separate brief is uw Kamer inmiddels geïnformeerd over de reactie van het kabinet
op beide rapporten.5
Uitspraak Hoge Raad
In een voor het onderwerp van deze brief («werken als zelfstandige») relevante recente
uitspraak heeft de Hoge Raad op 6 november jl. geoordeeld over onder meer de rol van
de bedoeling van partijen bij de kwalificatie van een overeenkomst.6 De precieze gevolgen van het arrest voor de beoordeling van arbeidsrelaties en de
criteria die daarbij worden gehanteerd, worden nog bestudeerd.
1. Webmodule
Belang van de kwalificatie van de arbeidsrelatie
Het onderscheid tussen de kwalificatie als zelfstandige en werknemer is van belang
voor werkgevers/opdrachtgevers, werkenden en de overheid. Zo bepaalt dit onderscheid
of sprake is van een inhoudingsplicht voor de loonheffingen en een verzekeringsplicht
voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is het civielrechtelijke onderscheid tussen
de arbeidsovereenkomst en andere typen overeenkomsten op basis waarvan arbeid wordt
verricht, van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer
en voor de daarmee gepaard gaande risico’s en kosten van degene die het werk aanbiedt
(opdrachtgever of werkgever). Er bestaat een groot verschil in fiscale en arbeidsrechtelijke
behandeling tussen opdrachtnemers en werknemers.7 De kwalificatie van de arbeidsrelatie – werknemer/werkgever of opdrachtnemer/opdrachtgever –
heeft daardoor een grote impact op beide partijen. Duidelijkheid over de aard van
de arbeidsrelatie is daarom van belang.
Pilot webmodule
Het kabinet ontwikkelt met de webmodule een instrument om opdrachtgevers die duidelijkheid
en waar mogelijk zekerheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen
te geven. Met de brief van 15 juni 2020 heeft het kabinet u geïnformeerd over het
voornemen om in het najaar van 2020 een pilot te starten met de webmodule, meer specifiek
met de standaard vragenlijst. Met deze brief informeert het kabinet u over de nadere
invulling van deze pilot.
De pilot start naar verwachting op 11 januari 2021 en duurt in ieder geval zes maanden.
Na deze zes maanden zal de pilot worden geëvalueerd (in de zomer van 2021) en kan
besluitvorming over een eventuele introductie van de webmodule plaatsvinden. Bij deze
besluitvorming zijn overigens meer factoren relevant dan alleen de evaluatie van de
pilot, zoals de uitkomsten van het brede maatschappelijk gesprek (zie hierna onder
2), de mogelijkheden voor misbruik en oneigenlijk gebruik, de mogelijkheden voor handhaving
en de gevolgen voor de uitvoeringsinstanties. Alvorens besluitvorming kan plaatsvinden,
zullen er dan ook uitvoeringstoetsen op de webmodule worden gedaan door de Belastingdienst,
het UWV en ISZW. Tevens zal er een MKB-toets worden uitgevoerd.
Achtereenvolgens zal hierna worden ingegaan op de doelstelling van de pilot, de uitwerking
van de pilot, de inrichting van de pilotomgeving, de inrichting van een helpdesk,
de evaluatie en de vragenlijsten voor «aanneming van werk« en «tussenkomst«.
Doelstelling pilot
De pilot van de webmodule is bedoeld om zicht te krijgen op de werking van de webmodule
en wat deze voor opdrachtgevers in de dagelijkse praktijk kan betekenen. Via de pilot
kan worden getest of de webmodule in de praktijk behulpzaam is voor opdrachtgevers
bij het verduidelijken van de aard van de arbeidsrelatie en – zo nodig – bij het vormgeven
van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft gedurende de pilotfase voor zover mogelijk
een indicatie van de arbeidsrelatie, waarbij de volgende uitkomsten mogelijk zijn:
• Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht
(bijvoorbeeld door een zzp‘er).
• Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve)
dienstbetrekking.
• Geen oordeel mogelijk: Op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of sprake
is van werken buiten dienstbetrekking of van werken in dienstbetrekking.
Deze uitkomsten hebben tijdens de pilotfase geen juridische status. Opdrachtgevers
kunnen in de pilotfase derhalve geen zekerheid ontlenen aan de uitkomst. Gelet hierop
fungeert de pilot dan ook met name als voorlichtingsinstrument voor opdrachtgevers
om duidelijkheid te krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Dit biedt
opdrachtgevers de mogelijkheid om zich te beraden of, gelet op de huidige wet- en
regelgeving en jurisprudentie, een bepaalde opdracht zich er voor leent om al dan
niet buiten dienstbetrekking te worden uitgevoerd. Ook geeft dit de opdrachtgever
de mogelijkheid te bezien hoe binnen de geldende wet- en regelgeving de opdracht vorm
gegeven moet worden om wel buiten dienstbetrekking uitgevoerd te kunnen worden of
om een dienstbetrekking aan te gaan.
De pilotfase kan tevens behulpzaam zijn bij het verbeteren van de webmodule voordat
deze eventueel definitief wordt ingezet en mogelijk juridische consequenties krijgt.
Daarnaast kan worden bezien of er andere onvoorziene zaken naar boven komen waar rekening
mee gehouden moet worden bij besluitvorming over de definitieve inzet van de webmodule.
Uitwerking pilot
Op rijksoverheid.nl wordt algemene informatie opgenomen over de beoordeling van arbeidsrelaties
en hoe deze beoordeling gemaakt kan worden. De webmodule is daarbij een hulpmiddel
om hier duidelijkheid over te krijgen. Aanvullend hierop wordt algemene informatie
over de pilot webmodule opgesteld, zoals het doel van de pilot en de werking van de
webmodule. Via een link naar de pilotomgeving wordt de vragenlijst gestart. Na het
volledig invullen van de vragenlijst krijgt de opdrachtgever de uitkomst getoond (opdrachtgeversverklaring,
indicatie dienstbetrekking of geen oordeel mogelijk).
Pilotomgeving
De pilotomgeving van de webmodule wordt gebouwd door I&O Research. Via de link die
is opgenomen op rijksoverheid.nl wordt een webpagina van I&O Research geopend. Op
deze webpagina kan de vragenlijst worden ingevuld.
De vragenlijst wordt anoniem ingevuld. Dit betekent dat niet bekend is wie de webmodule
heeft ingevuld. Om ervoor te zorgen dat niet op een andere manier de ingevulde webmodule
naar een specifieke opdrachtgever kan worden herleid, worden geen privacygevoelige
gegevens (zoals het IP-adres) geregistreerd en/of opgeslagen.
Doordat er geen persoonlijke gegevens worden geregistreerd, is het tijdens de pilotfase
niet mogelijk de vragenlijst tussentijds op te slaan. Een dergelijke functie vereist
een koppeling met een tot de invuller herleidbaar gegeven. Bij een eventuele invoering
van de webmodule zal naar mogelijkheden worden gezocht om wel een dergelijke functie
in te bouwen.
Helpdesk
Het is van belang dat de vragen uit de vragenlijst en de bijbehorende antwoordopties
zo duidelijk mogelijk zijn. Daarom worden de vragen zo goed mogelijk toegelicht. Ook
wordt aanvullende informatie verstrekt om de opdrachtgever zoveel mogelijk te helpen.
Omdat de webmodule is bedoeld voor opdrachtgevers, wordt deze informatie toegespitst
op opdrachtgevers. Het is niet uit te sluiten dat opdrachtnemers ook de webmodule
zullen invullen of vragen hebben naar aanleiding van de uitkomst van de webmodule
zoals die door zijn opdrachtgever is ingevuld. Zij kunnen hierover in overleg gaan
met de opdrachtgever. Daarnaast zal verwezen worden naar websites en instanties waar
opdrachtnemers terecht kunnen.
Naast het beschikbaar stellen van zoveel mogelijk informatie wordt aanvullend een
helpdesk ingericht. De mogelijkheid om aanvullende vragen te stellen staat open voor
opdrachtgevers, omdat de webmodule is bedoeld voor opdrachtgevers.
De helpdesk is een aanvullende service die bedoeld is voor vragen over de interpretatie
van de vragen en antwoorden in de webmodule, voor zover die nog niet beantwoord zijn
in de toelichting op de vragen of in de aanvullende informatie die wordt verstrekt.
De helpdesk kan geen advies geven over wat een opdrachtgever op grond van zijn individuele
situatie bij een bepaalde vraag moet antwoorden. Er kan alleen uitleg gegeven worden
over wat wordt bedoeld met de vraag en de antwoorden. Het is vervolgens aan de opdrachtgever
om te bepalen welk antwoord in zijn individuele situatie van toepassing is.
Indien de vraag niet direct door de helpdesk beantwoord kan worden, zal deze worden
doorgezet naar een tweedelijns helpdesk. De tweedelijns helpdesk streeft naar een
reactietermijn van maximaal drie werkdagen.
Evaluatie
Voor besluitvorming over het al dan niet invoeren van de webmodule is een goede evaluatie
van de pilot noodzakelijk. Het voornaamste doel van de pilot is om te bezien hoe de
webmodule in de praktijk uitwerkt. Dat wil zeggen dat de pilot duidelijk moet maken
of de webmodule in de praktijk behulpzaam is voor opdrachtgevers die behoefte hebben
aan meer duidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Daarnaast wil het
kabinet informatie ophalen over hoe andere partijen zoals brancheorganisaties de webmodule
beoordelen en welke gevolgen er voor uitvoeringsinstanties zijn te verwachten. Voor
de evaluatie van de pilot worden daarom meerdere gegevens gebruikt, welke hierna kort
worden toegelicht. Gedurende de pilot en tijdens de evaluatie zullen deze gegevens
worden verzameld en beoordeeld.
De informatie die ten behoeve van de evaluatie wordt verzameld, kan onderverdeeld
worden in vier clusters: expliciete mate van tevredenheid van gebruikers, impliciete
mate van tevredenheid van gebruikers, beoordeling door externe of derde partijen en
de gevolgen voor de uitvoeringsinstanties. De verzamelde informatie zal deels kwantitatief
van aard zijn (bijvoorbeeld de antwoorden op enquêtevragen en de data vanuit I&O Research)
en deels kwalitatief (bijvoorbeeld het beeld bij brancheorganisaties). Uiteindelijk
zal een optelsom van de verzamelde informatie bij de verschillende clusters bepalen
of de pilot al dan niet succesvol is. Het is op voorhand lastig om daar harde normen
aan te verbinden.
Het doel van de webmodule is het (helpen bij het) verduidelijken van de arbeidsrelatie.
Om deze reden wil het kabinet weten of de webmodule deze duidelijkheid heeft gegeven
en wat een opdrachtgever/werkgever gaat doen naar aanleiding van de uitkomst: gaat
hij de arbeidsrelatie bijvoorbeeld anders vormgeven en zou hij bereid zijn de webmodule
te gebruiken indien deze zekerheid geeft? De antwoorden op deze vragen uit de enquête
zijn daarom zwaarwegend in de bepaling of de pilot succesvol is gebleken en bij de
besluitvorming over het definitieve inzetten van de webmodule.
Vier informatieclusters ten behoeve van evaluatie
Cluster 1: expliciete tevredenheid van gebruikers
Om te achterhalen wat de gebruikers van de webmodule vinden, zal aan het einde van
de webmodule een (vrijwillige) enquête plaatsvinden. In de enquête is allereerst de
gebruikerservaring van belang. Hierbij worden vragen gesteld over onder meer de duidelijkheid
van de vragen. Het doel van de pilot is uiteindelijk om erachter te komen in hoeverre
deze behulpzaam is geweest voor de opdrachtgever. Om deze reden wordt samen met de
vragen over de gebruikerservaring de vraag gesteld of de webmodule heeft bijgedragen
aan het geven van duidelijkheid over de arbeidsrelatie. Ook wordt gevraagd welke uitkomst
de gebruiker verwacht. Het antwoord op deze vraag wordt vergeleken met de daadwerkelijke
uitkomst. Mocht de uitkomst anders zijn dan verwacht, dan worden vervolgvragen gesteld
over wat de gebruiker met de uitkomst van de webmodule gaat doen. Ook wordt de vraag
gesteld of de gebruiker van plan is de webmodule te gaan gebruiken als deze wordt
ingevoerd, afhankelijk van of deze zekerheid of duidelijkheid geeft, waarbij men de
ruimte heeft om een toelichting te geven.
Een indicatie van de typen gebruikers is tevens van belang voor de evaluatie. Daarom
wordt een aantal vragen opgenomen om hier meer inzicht in te krijgen: met welke reden
wordt de webmodule gebruikt, in welke sector wordt gewerkt en wat is de grootte van
het bedrijf? Deze informatie uit de antwoorden kan worden gebruikt om te onderzoeken
of de tevredenheid afhangt van het type gebruiker.
Cluster 2: impliciete tevredenheid van gebruikers
De informatie uit de enquêtes kan worden aangevuld met meer technische informatie
waaronder:
– Aantal afgeronde vragenlijsten en de verdeling van de uitkomsten;
– Aantal niet afgeronde vragenlijsten;
– Bij welke vragen stopt de gebruiker met invullen; en
– Verloop van deze statistieken gedurende de looptijd van de pilot.
Het aantal keer dat de toelichting wordt aangeklikt of de vragenlijst wordt afgebroken
in verhouding tot het aantal keer dat de vraag wordt ingevuld, zegt bijvoorbeeld iets
over de duidelijkheid van de vraag.
Cluster 3: externe beoordeling
Berichten in de media en gesprekken met brancheorganisaties en andere stakeholders
kunnen ook helpen om een beeld te krijgen in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de
webmodule en hoe deze in het algemeen wordt ervaren. Ook de vragen die gesteld worden
aan de inhoudelijke helpdesk worden gebruikt voor de evaluatie. Daarbij is interessant
te bezien of deze gegevens verschillen tussen sectoren. Het breed maatschappelijk
gesprek, waarop hieronder wordt ingegaan in de paragraaf «maatschappelijk gesprek«
biedt hiertoe mogelijkheden.
Cluster 4: gevolgen voor de uitvoering
Wanneer de uitkomst van de webmodule afwijkt van de relatie die de opdrachtgever en
opdrachtnemer met elkaar voor ogen hadden, kan dit veel onzekerheid opleveren. Ondernemers
zullen in dit geval gaan zoeken naar zekerheid, waardoor bijvoorbeeld het aantal aanvragen
tot vooroverleg met de Belastingdienst (waaronder het voorleggen van (model)overeenkomsten)
kan toenemen. Ook bestaat de mogelijkheid dat opdrachtnemers naar aanleiding van de
pilot aankloppen bij het UWV. Deze en andere gevolgen voor de uitvoeringsorganisaties
zullen onderdeel zijn van de evaluatie.
Vragenlijst «aanneming van werk« en «tussenkomst«
Met de brief van 15 juni 2020 (Kamerstuk 31 311, nr. 235) heeft het kabinet u geïnformeerd over de werkwijze die is gehanteerd om de webmodule
te ontwikkelen. Daarbij is aangegeven dat de vragenlijsten voor «aanneming van werk«
en «tussenkomst« nog niet waren afgerond. Inmiddels is de vragenlijst voor «aanneming
van werk« en de bijbehorende weging ook afgerond. Deze vragenlijst zal dan ook worden
toegevoegd aan de pilot webmodule (zie bijlage 1a voor de integrale vragenlijst8, inclusief de vragenlijst voor «aanneming van werk». De weging is opgenomen in bijlage 1b
en 1c)9.
Ten aanzien van de vragenlijst «aanneming van werk« heeft een extra beoordelingsronde
plaatsgevonden door de interne en externe deskundigen, gericht op die casuïstiek waarbij
de opdrachtomschrijving naar verwachting voldoet aan de kwalificatie «aanneming van
werk«. Aan de hand van deze nieuwe beoordelingsronde is, conform de werkwijze bij
de standaard vragenlijst, de weging en puntengrens zo afgesteld dat de uitkomst van
de webmodule zo goed mogelijk aansluit bij het oordeel van de deskundigen. Voor de
verdere werkwijze wordt verwezen naar de eerdere brief van 15 juni 2020.
De vragenlijst voor «tussenkomst« is nog niet afgerond. De komende maanden worden
gebruikt om te onderzoeken of ook de situatie van «tussenkomst« in de webmodule kan
worden geïncorporeerd zodat ook voor deze situatie duidelijkheid kan worden gegeven
over de aard van de arbeidsrelatie.
2. Breed maatschappelijk gesprek
Zoals eerder aangegeven acht het kabinet het van belang dat een breed maatschappelijk
gesprek wordt gevoerd over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen
(de vormgeving van de werkzaamheden binnen de arbeidsrelatie) zich al dan niet lenen
om buiten dienstbetrekking te werken. In de brief van 15 juni 2020 is gemeld dat,
na de start in maart 2020, dit brede maatschappelijke gesprek is stil komen te liggen
ten gevolge van de coronacrisis. Daarbij is eveneens aangegeven dat de pilotfase van
de webmodule gebruikt zal worden om dit gesprek te hervatten.
Het kabinet realiseert zich dat de situatie binnen veel sectoren en branches ten gevolge
van het coronavirus uitzonderlijk is en de komende maanden blijft. Dit kan ook invloed
hebben op de manier waarop wordt gewerkt en de wijze waarop tegen de uitkomsten van
de pilot van de webmodule wordt aangekeken. Ondanks het gegeven dat de situatie in
veel sectoren zal afwijken van de «normaalsituatie», de situatie zonder invloed van
de coronacrisis, acht het kabinet het weer oppakken van het breed maatschappelijk
gesprek parallel aan de pilotfase van de webmodule van belang. Nu de pilot van de
webmodule naar verwachting per 11 januari 2021 van start zal gaan, acht het kabinet
het passend de inzet en opzet van het brede maatschappelijke gesprek te verduidelijken.
Zoals reeds eerder gemeld is het doel, van het brede maatschappelijke gesprek allereerst
het vergroten van de bewustwording van en draagvlak voor (het werken binnen) het wettelijk
kader bij opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het belang daarvan wordt onderstreept
door de in de vijfde voortgangsbrief gemelde testresultaten van de webmodule, die
erop wezen dat in ongeveer de helft van de destijds genomen steekproef waarschijnlijk
ten onrechte buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Verder maakt ook de huidige coronacrisis
het belang zichtbaar van een adequate bescherming en ondersteuning voor werkenden:
bescherming en ondersteuning die past bij het type werk dat wordt verricht, verkleint
de kans dat groepen werkenden die in een afhankelijke positie verkeren plots geconfronteerd
worden met risico’s die zij gelet op hun positie niet op kunnen vangen.
Met het brede maatschappelijk gesprek wordt evenzeer beoogd meer zicht te krijgen
op eventuele knelpunten die in de praktijk bestaan als gevolg van het wettelijk kader
en op maatschappelijke opvattingen over de regels rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
De pilot van de webmodule biedt een goede aanleiding om in gesprek te gaan over het
belang van ruimte voor ondernemerschap, het tegengaan van ongewenste concurrentie
op arbeidsvoorwaarden, bescherming van kwetsbaren op de arbeidsmarkt en duidelijkheid
over de status van de arbeidsrelatie voor zowel werkverstrekkers als werkenden. Naast
deze meer algemene thema’s biedt de webmodule ook concrete handvatten om door te spreken
met partijen over de wijze waarop in de praktijk wordt gewerkt en hoe dat zich verhoudt
tot de regels rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Voor wat betreft de opzet van het maatschappelijk gesprek is het kabinet voornemens
om na aanvang van de pilotfase vervolggesprekken met stakeholders te hebben. Daarnaast
zet het kabinet in op sectorgerichte gesprekken. Daarbij zal het gesprek worden aangegaan
over wat de webmodule kan betekenen voor het vergroten van duidelijkheid in de praktijk
van een bepaalde sector en kunnen uitkomsten, knelpunten en/of onduidelijkheden in
of rond de webmodule aan de orde worden gesteld. Eveneens kan doorgesproken worden
over op welke wijze buiten dienstbetrekking gewerkt kan worden binnen sectoren en
in hoeverre naast de webmodule eventueel aanvullende instrumenten wenselijk worden
geacht voor de betreffende sector om de duidelijkheid van regels te vergroten. Het
kabinet is voornemens zich bij de sectorgerichte gesprekken in eerste instantie met
name te richten op de sectoren waar de kwalificatieproblematiek breed lijkt te spelen.
Deze aanpak zal nauw worden afgestemd op de sectorgerichte activiteiten van de Belastingdienst.
Ook de Inspectie SZW zal betrokken worden. Het kabinet gaat graag eveneens in gesprek
met sectoren of branches indien (een vertegenwoordiging van) bepaalde branches of
sectoren daartoe het initiatief neemt. Ten slotte gaat het kabinet, uiteraard, ook
graag met de Kamer in gesprek over de uitkomsten van de pilot webmodule.
3. Overige relevante maatregelen werken als zelfstandige
Toezicht en handhaving
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is de afbouw van het handhavingsmoratorium
gekoppeld aan invoering van nieuwe wetgeving die meer duidelijkheid biedt over de
aard van de arbeidsrelatie. Aangegeven is dat de markt de tijd krijgt om te wennen
aan de nieuwe maatregelen en dat gefaseerde afbouw van het handhavingsmoratorium eerst
na invoering van de maatregelen zal plaatsvinden. In de vijfde voortgangsbrief «werken
als zelfstandige» is aangekondigd dat de wettelijke maatregelen niet verder worden
uitgewerkt en is tegelijkertijd aangegeven dat – nu de pilot webmodule wel van start
zal gaan – na een halfjaar pilot bezien zal worden in hoeverre (gefaseerd) met handhaving
gestart kan worden. Zoals hiervoor aangegeven start de pilot naar verwachting op 11 januari
2021. Dit betekent dat de evaluatie van de pilot in de zomer van 2021 kan plaatsvinden
en er een beslissing kan worden genomen over het verdere vervolg van de webmodule.
Na afloop van de pilot webmodule, beslist het kabinet op welk moment de handhaving
(gefaseerd) wordt opgestart, op z’n vroegst is dat 1 oktober 2021. Uw Kamer en de
markt zullen tijdig hierover worden geïnformeerd. Overigens betekent het handhavingsmoratorium
niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW geen toezicht houden (zoals bedrijfsbezoeken
afleggen, voorlichting geven, boekenonderzoeken doen). De Belastingdienst kan gedurende
dit moratorium echter alleen handhaven (correcties aanbrengen en/of boetes opleggen)
indien er sprake is van kwaadwillendheid of indien aanwijzingen niet binnen een redelijke
termijn zijn opgevolgd.
Platformwerk
Het kabinet heeft in de vorige voortgangsbrief aangegeven zich zorgen te maken over
de positie van platformwerkers en te onderzoeken hoe hun positie kan worden versterkt.
In de reactie van het kabinet op het rapport van de Commissie Regulering van werk10 is reeds geschetst dat de aanvankelijk onderzochte route om dit te realiseren, via
de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), niet voor de hand ligt.
Tegelijkertijd is aangegeven dat het kabinet de komende maanden een start zal maken
met de uitwerking van een rechtsvermoeden rondom platformwerk en zal onderzoeken of
een dergelijk rechtsvermoeden in de praktijk inderdaad de rechtspositie van platformwerkers
kan versterken. Het recent uitgebrachte SER-advies biedt veel inzicht in de werking
van diverse soorten platforms en kan dan ook behulpzaam zijn bij de uitwerking van
het rechtsvermoeden.11 Het kabinet zal daarbij bezien of een rechtsvermoeden ook mogelijkheden biedt om
de rechtspositie van andere, specifieke groepen werkenden te versterken. Ook zal het
kabinet de uitwerking bespreken met de Europese Commissie om te zien hoe gekomen kan
worden tot een rechtsvermoeden dat Europeesrechtelijk houdbaar is. Het huidige kabinet
zal de eventuele implementatie hiervan niet ter hand kunnen nemen, maar op deze manier
wil het kabinet eraan bijdragen dat een komend kabinet desgewenst snel stappen kan
zetten om deze problematiek aan te pakken. Een dergelijk rechtsvermoeden sluit overigens
ook aan bij een van de aanbevelingen uit de initiatiefnota De herovering van de platformeconomie van de Partij van de Arbeid. Het Kabinet zal op een later moment op de gehele initiatiefnota
reageren.
Collectieve afspraken
In de vijfde voortgangsbrief «werken als zelfstandige» heeft het kabinet opgemerkt
de initiatieven van sociale partners om in collectieve arbeidsovereenkomsten afspraken
voor zelfstandigen te maken met interesse te volgen. Naar aanleiding van de motie
van de leden Gijs van Dijk en Van Weyenberg12 zal de Minister van SZW actief rapporteren over collectieve afspraken voor zelfstandigen
en het onderwerp toevoegen aan de jaarlijkse rapportage cao-afspraken. De eerste rapportage
wordt naar verwachting voor de zomer van 2021 aan uw Kamer aangeboden. Voor die tijd
wordt een tussenstand gegeven in het onderzoek «Interne en externe arbeidsflexibiliteit
2020» dat begin 2021 opgeleverd wordt. In dat kader kan ik uw Kamer alvast melden
dat de cao Toneel en Dans 2020–2021 een minimumtarief voor zzp’ers bevat en dat deze
bepaling door de Minister van SZW algemeen verbindend is verklaard.
Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
In het pensioenakkoord is afgesproken dat er een wettelijke verzekeringsplicht tegen
het arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen komt. Een dergelijke verzekeringsplicht
draagt bij aan het bredere kabinetsstreven om niet de instituties en kosten bepalend
te laten zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk
zelf. De sociale partners hebben – in overleg met de zelfstandigenorganisaties FNV
Zelfstandigen en PZO – in maart over de vormgeving van de verzekeringsplicht het advies
«Keuze voor zekerheid» uitgebracht.13 Dit advies heeft het kabinet deze zomer van een reactie voorzien en de adviezen van
UWV en Belastingdienst daarbij gevoegd.14 Het kabinet is voornemens het advies van de sociale partners over te nemen, maar
heeft daarbij aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van dat advies. Het kabinet
werkt uit hoe de door de Stichting van de Arbeid vormgegeven verzekeringsplicht op
een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare wijze kan plaatsvinden.
Er is een werkgroepverband gestart (met onder andere vertegenwoordiging van UWV, de
Belastingdienst en Verbond van Verzekeraars) met als doel het advies van de Stichting
uit te werken tot een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare regeling. Een commissie
met onder andere de sociale partners (FNV, CNV, VCP, LTO en VNO-NCW) en zelfstandigenorganisaties
(PZO, FNV Zelfstandigen) begeleidt de uitwerking. Er wordt gestreefd naar een hoofdlijnenbrief
aan het einde van dit jaar.
4. Tot slot
Met de brief van 15 juni 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de alternatieve invulling
van een tweetal tot het regeerakkoord te herleiden maatregelen, te weten het minimumtarief
voor zelfstandigen en de zelfstandigenverklaring. Hierin is medegedeeld dat de uitwerking
van deze maatregelen is beëindigd. Desondanks blijven we stappen zetten. Door middel
van deze brief wordt een concrete invulling gegeven aan de pilot die op 11 januari
2021 van start zal gaan. Daarnaast is nadere duiding en uitwerking gegeven aan het
eerder aangekondigde brede maatschappelijke gesprek en wordt uitgewerkt hoe door middel
van een rechtsvermoeden de positie van kwetsbare werkenden in de platformeconomie
kan worden versterkt.
Ook de komende tijd blijft het kabinet inzetten op het verkleinen van de verschillen
tussen zelfstandigen en werknemers om zo tot stelsel van contractvormen te komen dat
beter in evenwicht is. Door de zelfstandigenaftrek te verlagen heeft het kabinet verschillen
tussen zelfstandigen en werknemers verkleind. Daarnaast wordt verkend of het mogelijk
is om zelfstandigen vrijwillig deel te laten nemen aan pensioenfondsen. Ook worden
naar aanleiding van afspraken daarover in het pensioenakkoord stappen gezet om de
verschillen tussen de 2e en de 3e pensioenpijler te harmoniseren. Bij de uitwerking van het pensioenakkoord zal worden
voorgesteld om zelfstandigen een vergelijkbare fiscale ruimte te geven voor pensioenopbouw
als werknemers.
Een meer gelijk speelveld tussen zelfstandigen en werknemers is ook een essentiële
randvoorwaarde om de druk op de kwalificatie van de arbeidsrelatie te laten afnemen
en het belang van een bepaalde uitkomst bij de kwalificatievraag te verminderen. Wanneer
de gevolgen van het werken als zelfstandige dan wel als werknemer minder ver uit elkaar
liggen, helpt dat werkenden en werkgevenden om de aard van het werk leidend te laten
zijn bij de keuze voor de contractvorm waarop dat werk wordt verricht. Het kabinet
blijft dan ook inzetten op een integrale benadering van deze problematiek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid