Brief regering : Invulling van de motie van de leden Gijs van Dijk en Van den Hul over beleid ontwikkelen om discriminatie van moslims tegen te gaan (Kamerstuk 30950-170)
30 950 Rassendiscriminatie
Nr. 214 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2020
In de Kamerbrief over de kabinetsaanpak van discriminatie van 15 juni 20201 informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) u over
de eerste invulling van de motie van de leden Gijs van Dijk en Van den Hul van 13 maart
2019.2 In deze motie wordt de regering opgeroepen om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers
uit de islamitische gemeenschap met als doel specifiek beleid te ontwikkelen dat bijdraagt
aan het tegengaan van discriminatie van moslims. Met deze brief informeer ik u, mede
namens de Minister van BZK, verder over de invulling van deze motie.
Gezamenlijke inspanning
Nederland is een divers land. Onze samenleving bestaat uit ruim 17 miljoen mensen
met een grote variëteit in achtergrond, religie en levensbeschouwing. Het kabinet
staat voor de basiswaarden van onze democratische rechtstaat. Grondrechten als gelijke
behandeling, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging,
gelden voor iedereen in Nederland. Hierdoor kan iedereen in Nederland, binnen de grenzen
van onze rechtsstaat, zichzelf zijn, vormgeven aan zijn of haar leven, en geloven
wat hij of zij wil (of niet).
Racisme en discriminatie zijn ontegenzeggelijk hardnekkige problemen in onze samenleving.
Er is op dit moment veel maatschappelijke aandacht voor racisme en discriminatie.
Dat is bemoedigend. Het tegengaan van racisme en discriminatie kan alleen door gezamenlijke
inspanning van iedereen. Een diverse groep aan demonstranten en protestbewegingen,
waaronder Black Lives Matter en Kick Out Zwarte Piet, maakten de afgelopen zomer gebruik van hun democratische rechten om aandacht te
vragen voor racisme en discriminatie. Ook publiceerden verschillende belangenorganisaties
voor moslims het «Manifest tegen Islamofobie», waarmee aandacht wordt gevraagd voor
deze specifieke vorm van discriminatie en racisme tegen moslims.3
Bij elk protest, manifest en discussie komen pijnlijke verhalen naar boven over discriminatie
ervaringen. Discriminatie is voor veel mensen helaas vaak een zeer alledaagse ervaring,
die grote impact heeft op het leven van individuen. Het kabinet blijft daarom onverminderd
inzetten op het aanpakken van discriminatie en racisme via een brede aanpak.4 Daarbij staat het kabinet open voor nieuwe mogelijkheden en initiatieven die deze
aanpak kunnen versterken.
Veel inwoners in Nederland met een moslimachtergrond ervaren discriminatie. De signalen
en cijfers over de aard en omvang van moslimdiscriminatie zijn zorgelijk. Het SCP
rapport «Ervaren discriminatie II» brengt naar voren dat 55% van de moslims in Nederland
regelmatig discriminatie ervaart en dat de discriminatie zich ook over meerdere terreinen
uitstrekt en dus vaak als chronisch wordt ervaren.5 Discriminatie raakt de samenleving breed. Het tast onze rechtsstaat aan.
Wat betreft moslimdiscriminatie raakt het niet alleen moslims maar ook personen die
als moslim worden beschouwd, op grond van naam, uiterlijk, kleding en/of taalgebruik,
worden geraakt door discriminatie. Dit sluit aan bij het beeld dat geschetst wordt
in onder meer het «Manifest tegen Islamofobie», waarin de zorg gedeeld wordt dat discriminatie,
waaronder van (vermeende) moslims, genormaliseerd lijkt te worden.6
Het is onacceptabel dat een inwoner van Nederland vanwege zijn geloof of uiterlijke
kenmerken, die gelieerd worden aan moslim-zijn, belemmerd wordt in het meedoen in
de maatschappij.
Naar aanleiding van de motie van de leden Gijs van Dijk en Van den Hul heb ik het
afgelopen jaar focusgroepen laten organiseren waarin met moslims en niet-moslims,
jong en oud, verspreid over Nederland is gesproken over moslimdiscriminatie. Het doel
van deze focusgroepen was om meer inzicht te krijgen in wat burgers op basis van persoonlijke
ervaringen en opvattingen zien als mogelijkheden bij het aanpakken van moslimdiscriminatie.
Ook is er vanuit mijn ministerie in 2019 en begin 2020 gesproken met vertegenwoordigers
van verschillende moslimorganisaties. In deze gesprekkenreeks is gestreefd naar een
diverse groep vertegenwoordigers, met ook aandacht voor organisaties die zich bijvoorbeeld
richten op moslimvrouwen en -jongeren, en/of buiten de Randstad opereren. Ik wil alle
betrokkenen bedanken voor de openheid in de gesprekken over discriminatie en voor
het delen van voor velen meestal pijnlijke ervaringen met discriminatie en uitsluiting.
Tot slot heb ik het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) opdracht gegeven
een verkenning uit te voeren naar de maatregelen van andere Europese landen om moslimdiscriminatie
tegen te gaan. De uitkomsten van deze verkenning worden binnenkort verwacht en worden
meegenomen in de uitwerking van de hieronder voorgestelde inzet.7
Opbrengst van de gesprekken
De gespreksronde en focusgroepen zijn gevoerd met een breed palet aan burgers en organisaties
over ervaringen van moslimdiscriminatie, moeilijkheden en kansen in het tegengaan
ervan. Op hoofdlijnen kwamen de volgende zaken naar voren in de verschillende gesprekken.
– De arbeidsmarkt en het onderwijs worden vooral genoemd als de plekken waar discriminerende incidenten en vooroordelen
veel worden ervaren en tevens de meeste impact hebben. Zo zijn alle jonge gespreksdeelnemers met een moslimachtergrond op de middelbare
school en/of het vervolgonderwijs aangesproken op hun religie en afkomst door docenten.
Ook hebben, op een enkeling na, alle respondenten met een moslimachtergrond discriminatie
op de arbeidsmarkt en/of de werkvloer ervaren. Genoemd worden onder andere onderadvisering
van jongeren met een moslimachtergrond in de klas of met betrekking tot doorgroeimogelijkheden
op de werkvloer. Vooral jonge mannelijke respondenten noemen ervaringen met discriminatie
in de zoektocht naar werk of stage vanwege hun naam. Maar ook (onbedoelde) stigmatiserende
grapjes, opmerkingen en vragen van docenten of collega’s worden genoemd als alledaagse
discriminerende ervaringen.
– De lage meldingsbereidheid bij discriminerende incidenten en ervaringen werd door velen als een probleem genoemd.
Melden is nodig om discriminatie (strafrechtelijk) aan te kunnen pakken. Genoemd wordt
dat het gebrek aan zicht op waar melding gemaakt kan worden en gebrek aan vertrouwen
in de afhandeling van de melding daaraan ten grondslag liggen. Moslimorganisaties
geven aan ook een rol voor zichzelf te zien in het vergroten van de meldingsbereidheid.
– Negatieve beeldvorming en stereotypering van moslims wordt als een grote belemmering ervaren door moslims in het dagelijks
leven. Hierdoor voelen moslims en vooral jongeren zich gestigmatiseerd en ervaren
ze zich soms buitengesloten. De gespreksdeelnemers geven aan dat deze stigmatisering
het wij/zij denken in de samenleving stimuleert. Aangegeven wordt dat vooroordelen
in de vorm van grapjes, opmerkingen en vragen in de klas en op de werkvloer een vorm
van discriminatie is die bovendien als self fulfilling prophecy werkt, doordat jongeren zich niet uitgedaagd en bij voorbaat onderschat voelen.
De gespreksdeelnemers geven aan dat de overheid in bepaalde gevallen mede debet is
aan het ontstaan van negatieve beeldvorming en een belangrijke voorbeeldfunctie heeft
als het gaat om inclusiviteit op de eigen werkvloer en in de eigen communicatie.
– Discriminatie tegen moslimvrouwen met een hoofddoek wordt door gespreksdeelnemers als een grote zorg benadrukt. Genoemd wordt dat veel
moslimvrouwen arbeidsmarkt- en stage-discriminatie ervaren. Voorbeelden die worden
genoemd zijn het inzetten van het neutraliteitsargument om vrouwen met een hoofddoek
te weigeren in bepaalde functies en vrouwen zonder hoofddoek te bevragen of ze van
plan zijn een hoofddoek te gaan dragen. Ook onheuse bejegening op straat van vrouwen
met een hoofddoek wordt door sommigen genoemd. Daarnaast zijn (gepercipieerde) uiterlijke
kenmerken van moslimvrouwen een sterke trigger factor bij moslimdiscriminatie. Dit
wordt ook benoemd door mannelijke respondenten. Zij refereren aan discriminerende
ervaringen naar aanleiding van het dragen van een baard of op basis van gepercipieerde
uiterlijke kenmerken samenhangend met migratielanden die worden geassocieerd met de
islam.8
– De deelnemers ervaren weinig bewustzijn in Nederland over moslimdiscriminatie. Naar voren komt dat er behoefte is aan het vergroten van bewustwording over de verscheidenheid
in Nederland, over discriminatie als blinde vlek en de intersectionele gronden waarop
de (ervaring van) (moslim)discriminatie gebaseerd is. Opvallend is dat er een verschil
in interpretatie van discriminatie wordt gezien tussen respondenten met en zonder
moslimachtergrond. Zo onderscheiden respondenten met moslimachtergrond doelbewuste
discriminatie en subtiele, soms onbedoelde vormen van discriminatie, terwijl respondenten
zonder moslimachtergrond ervan uitgingen dat discriminatie altijd doelbewust en expliciet
is.
– In het formuleren van oplossingen wordt het bevorderen van sociaal contact als belangrijke kans en best practice benadrukt.
Tegengaan van (moslim) discriminatie, generieke en specifieke aanpak
Generieke inzet arbeidsmarkt, stage en onderwijs
De uitkomsten zoals hierboven geschetst vormen ook de domeinen waarop naar oplossingen
moet worden gezocht in de aanpak van moslimdiscriminatie. De uitkomsten onderstrepen
het belang van een brede aanpak van discriminatie door het kabinet, welke ook toeziet
op moslimdiscriminatie.9 Naast sanctionering van bewezen (moslim)discriminatie wordt ten aanzien van verschillende
domeinen (zoals de arbeidsmarkt, woningmarkt, onderwijs, strafrecht) gewerkt aan vormen
van toezicht, alsook repressieve en curatieve maatregelen.
Het onderwijs en de arbeidsmarkt zijn dé plekken waar iemand zichzelf kan ontwikkelen
en volwaardig mee kan doen in de maatschappij. Discriminatie op grond van iemands
(vermeende) geloof mag nooit een belemmering hierbij vormen. Middels het Actieplan
Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 zet de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) onverminderd in op het creëren van een arbeidsmarkt met gelijke kansen voor
iedereen.10 Zo wordt een wetsvoorstel ingediend dat moet toezien op gelijke kansen bij werving
en selectie. En binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) wordt
onderzocht wat werkt om de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond
aantoonbaar te verbeteren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om concrete handvatten voor
werkgevers om objectief te werven en selecteren, om interventies om de stap van studie
naar de arbeidsmarkt te verbeteren voor jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond
en om werkwijzen voor gemeenten om mensen met een niet-westerse migratieachtergrond
succesvoller naar werk te begeleiden. Op deze manier komen er komende jaren effectieve
aanpakken beschikbaar waarmee gelijke kansen op de arbeidsmarkt gerealiseerd kunnen
worden.
In de aanpak van stagediscriminatie wordt samen met het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) middels verscheidene acties en projecten ingezet op het
vergroten van bewustwording bij leerbedrijven, mbo scholen en studenten. Ook wordt
daarbij ingezet op concrete acties, bijvoorbeeld middels het onderzoek Gelijke kansen richting de toekomst.11 Daarnaast wordt binnenkort een campagne gelanceerd om stagediscriminatie onder de
aandacht te brengen en wordt er gewerkt aan een pilot waarbij scholen verantwoordelijk
zijn voor de selectie van studenten bij een eerste stageplek in het mbo en het vormgeven
van een deskundigenteam op het gebied van stagediscriminatie.12 Ook zijn SZW en OCW, in samenwerking met de MBO Raad, voornemens tot het lanceren
van een Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie, ter ondersteuning van
scholen bij het bevorderen van gelijke kansen naar een stage of eerste baan voor jongeren
met een migratieachtergrond. Ook in het hoger onderwijs ondervinden studenten met
een migratieachtergrond problemen met het vinden van een stageplek of een plek op
de arbeidsmarkt.13 De Minister van OCW gaat hierover in gesprek met de betrokken partijen met als inzet
tot een gezamenlijke aanpak voor het hoger onderwijs te komen.
In het onderwijs is aandacht nodig voor het vaak impliciete karakter van discriminatie,
veroorzaakt door stereotyperende beeldvorming, vooroordelen en gebrek aan weerbaarheid
in de omgang van jongeren met berichtgeving op (sociale) media, en de onderadvisering
van leerlingen met een moslimachtergrond. Het kabinetsbeleid dat inzet op een inclusieve
leeromgeving richt zich daarom op projecten die enerzijds het bewustzijn en de kennis
van leerlingen en docenten over diversiteit vergroten en anderzijds scholieren weerbaarder
maakt. Een belangrijke stap hierin is het wetsvoorstel van OCW voor een hernieuwde
burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs, en verduidelijking van de kwalificatie-eisen
in het middelbaar beroepsonderwijs, zodat elke school doelmatig en samenhangend kan
werken aan het bevorderen van de Nederlandse basiswaarden en wederzijds begrip voor
elkaars culturen en godsdiensten.14
Nieuwe initiatieven in 2019 en 2020
Ook lokaal bestuur kan een belangrijke bijdrage leveren in de aanpak van discriminatie.
Daarom zet ik verder in op instrumenten, die lokale overheden ondersteunen bij de
aanpak van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie. Het programma Divers & Inclusief,
een gezamenlijk initiatief van SZW en VNG, heeft in 2019/2020 samen met gemeentebesturen
naar handelingsperspectieven gezocht op hoe lokaal invulling te geven aan een diverse
en inclusieve samenleving.15 Daarnaast organiseerde het Ministerie van BZK eind 2019 vijf masterclasses waarin
de «Handreiking antidiscriminatiebeleid voor gemeenten» uit 2018 centraal stond, met
een belangrijke focus op de toegankelijkheid en vindbaarheid van de antidiscriminatievoorzieningen.
Ook drie door SZW en Movisie geïnitieerde regionale werkconferenties voor anti-discriminatie
interventieontwikkelaars richtten zich op gemeentelijke diversiteits-en discriminatieproblematiek.
Ter verdere versterking van de gemeentelijke capaciteit en handelingsperspectieven
in het tegengaan van discriminatie heb ik voor 2020 en 2021 een decentralisatie uitkering
beschikbaar gesteld. In 2020 is deze ter hoogte van 25.000 euro per gemeente(lijk
samenwerkingsverband) voor elf gemeenten en in 2021 kunnen nog eens negen gemeenten
in aanmerking komen voor een uitkering. Deze doeluitkering kan op lokaal niveau voor
verschillende activiteiten worden ingezet, waarbij gemeenten door mijn ministerie
worden ondersteund in de kennisdeling over werkzame mechanismen ter voorkoming van
discriminatie, waaronder van moslims, door onder andere het bevorderen van sociaal
contact.16
Tot slot wordt ten behoeve van de verdere ondersteuning van lokale expertise, samen
met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, opdracht verstrekt voor het ontwerpen
van handreikingen voor gemeenten. Doel van de handreikingen is ondersteuning in de
aanpak van discriminatie op verschillende gronden, waaronder een die specifiek gericht
is op moslimdiscriminatie. In deze handreiking zal ook aandacht zijn voor het herkennen
van moslimdiscriminatie en voor het aanrijken van kennis over wat werkt in het tegengaan
van de discriminatie.
Aanknopingspunten voor nadere verkenning
De uitkomsten van de gesprekken bieden ook aanknopingspunten voor verdere verkenning
van de mogelijkheden om de aanpak tegen moslimdiscriminatie te versterken.
Ten eerste benadrukken de uitkomsten de wenselijkheid van het verhogen van de meldingsbereidheid
van discriminerende incidenten en ervaringen. Uit het SCP rapport «Ervaren discriminatie II»
kwam naar voren dat het gebrek aan zicht op waar melding gemaakt kan worden en gebrek
aan vertrouwen in de afhandeling van de melding bekende signalen zijn.17 Hiervoor vraagt ook onder andere de recente initiatiefnota van het lid Azarkan aandacht.18 Er is een verbeteringstraject gestart gericht op de meldingsbereidheid.19 Tijdens de gesprekken gaven verschillende moslimorganisaties aan een rol voor zichzelf
te zien in het vergroten van de meldingsbereidheid. Daarom wil ik bezien wat de mogelijkheden
zijn voor het ondersteunen van moslimorganisaties bij activiteiten die de meldingsbereidheid
stimuleren, samen met andere organisaties.
Ten tweede geven de uitkomsten aanleiding het thema intersectionaliteit verder op
te pakken en te bezien welke mogelijkheden er zijn om de bewustwording hiervan en
de handelingsperspectieven hierop te vergroten. Een intersectionele benadering is
van belang bij het aankaarten van de diversiteit aan gronden en identiteiten waarop
discriminatie plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer een vrouw gediscrimineerd wordt op
basis van meerdere (vermeende) identiteitskenmerken zoals gender, afkomst, huidskleur,
seksuele identiteit en religie. In de uitwerking hiervan valt te denken aan het faciliteren
van een conferentie over dit thema, waarbij dit opgepakt kan worden in samenhang met
het vervolgtraject van breed overleg met de samenleving naar aanleiding van de Black Lives Matter demonstraties en de gesprekken die daaromtrent in het Catshuis zijn gevoerd.
Ten derde, maar zeker niet het minst belangrijk, kwam in de gesprekken naar voren
dat negatieve beeldvorming over en stigmatisering van moslims belemmeringen vormen
voor moslims in het dagelijks leven.20 Aanpak daarop is nodig. Daarbij wil ik benadrukken dat het kabinet tegenstander is
van initiatieven om de inhoudelijke boodschappen van onafhankelijke media bij te sturen,
mede omdat het reguleren van inhoudelijke boodschappen en gedragscodes per definitie
leiden tot een inbreuk op de onafhankelijkheid van media.21 Tegelijkertijd zie ik wel aanleiding voor verkenning van stappen die de overheid
zelf kan zetten in het tegenaan van stereotype beeldvorming en stigmatisering over
moslims, daar de uitkomsten aangeven dat communicatie van de overheid in bepaalde
gevallen ook bijdraagt aan negatieve beeldvorming.
Daarbij valt te denken aan verdere verkenning van deze stappen in samenspraak met
bijvoorbeeld het recent opgerichte kennisnetwerk van vrouwen waarmee de Expertise
Unit Sociale Stabiliteit het effect van maatschappelijke trends en ontwikkelingen
bespreekt met vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond. Een andere stap in
het doorbreken van de stigmatisering, ook bij de overheid, in de beeldvorming over
moslims is een verkennende studie die het Kennisplatform Integratie en Samenleving
(KIS) in 2021 zal uitvoeren, met als doel opkomende ontwikkelingen en trends in de
burgerschapsbeleving van Nederlandse moslims in beeld te brengen. Verder wil ik verkennen
welke mogelijkheden er zijn om de communicatie door het Rijk te bezien, te beginnen
bij het Ministerie van SZW.
Tot slot
Het bevorderen van sociaal contact wordt in de gesprekronde en focusgroepen als een
van de voornaamste kansen in het tegengaan van moslimdiscriminatie benadrukt. Dit
is een belangrijk positief signaal, welke ook aansluit bij de uitkomsten van het onderzoek
naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie, waarin onder andere geconcludeerd wordt
dat persoonlijk contact een belangrijke beschermingsfactor is tegen negatieve beeldvorming.22 In de gesprekken is benadrukt dat het belangrijk is dat in het contactmoment de nadruk
ligt op een gespreksthematiek van gemeenschappelijke interesses, in plaats van op
een gespreksthematiek rond verschillen of religie. Dit ondersteunt de huidige inzet
op evidence based ondersteuning van sociaal contact op lokaal niveau en de hierboven genoemde decentralisatie
uitkering. Ik zal hier dan ook op blijven inzetten.
Sociaal contact en dialoog moeten ook de komende tijd de leidraad blijven in de aanpak
van discriminatie en racisme. In de uitwerking van de concrete inzet op de aanpak
van moslimdiscriminatie zal daarom ook gekeken worden naar de uitkomsten van het vervolgtraject
van breed overleg met de samenleving naar aanleiding van de Black Lives Matter demonstraties en de gesprekken die daaromtrent in het Catshuis zijn gevoerd. Onze
gemeenschappelijke uitdaging ligt nu in de opgave hoe we samen met alle Nederlanders
aan een samenleving werken zonder discriminatie of uitsluiting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid