Brief regering : Beantwoording vragen gesteld tijdens het algemeen overleg Leefomgeving over de milieueffectrapportage
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
Nr. 348
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft op 15 oktober 2020 overleg
gevoerd met mevrouw Van Veldhoven-van der Meer, Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (Kamerstuk 29 383, nr. 347). De leden Laçin (SP), Kröger (GL) en Van Esch (PvdD) hebben enkele vragen gesteld
over de milieueffectrapportage. In antwoord op de gestelde vragen bericht ik u het
volgende.
Vraag van het lid Laçin:
Steeds vaker zien we dat bij activiteiten die onze leefomgeving aantasten een milieueffectrapportage
ontbreekt. Toch wordt gesteld dat er geen aanleiding is om het huidige MER-instrumentatrium
aan te vullen, omdat de milieueffectrapportageplicht wordt geregeld in de Omgevingswet,
waarbij lokaal bevoegd gezag meer verantwoordelijkheid krijgt. Hoe gaan de gemeentes
het dan doen? We weten dat de gemeentes al met enorm veel bezuinigingen zitten en
hun huidige taken al niet kunnen uitvoeren. Dan moeten ze ook nog eens de MER-plicht
veel beter en veel uitgebreider gaan uitvoeren. Wordt dat meegenomen?
Antwoord:
De uitvoering van de milieueffectrapportage verandert niet onder de Omgevingswet.
De activiteiten die onder de Omgevingswet mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig
zijn, zijn dat nu ook al, op één uitzondering na1. Daarmee komt er onder de Omgevingswet geen grotere of andere verplichting op het
gebied van de milieueffectrapportage voor de gemeentes. Ook nu geldt dat het bevoegd
gezag de mer-beoordeling moet doen, die verantwoordelijkheid blijft er met de Omgevingswet.
Gesteld wordt verder dat er mogelijk ten onrechte voor activiteiten geen milieueffectrapportage
wordt uitgevoerd. Dit zou inhouden dat het bevoegd gezag de mer-beoordeling niet juist
heeft uitgevoerd. Voor de controle op de uitvoering van de besluitvorming (met of
zonder MER) ligt binnen een bestuurslaag het primaat bij het daartoe gekozen democratisch
orgaan. Het gaat dan om de vraag: voldoet de uitvoering aan de wettelijke- en beleidskaders
en heeft dat het vereiste kwaliteitsniveau. Daarnaast is er, zoals uitgewerkt in de
Wet revitalisering generiek toezicht die op 1 oktober 2012 in werking is getreden,
interbestuurlijk toezicht. Hierbij geldt het beginsel dat één bestuurslaag – de naast
hoger gelegen bestuurslaag – toezicht houdt. Voor gemeenten is de provincie de toezichthouder
voor onder meer ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en monumenten. Voor alle toezichtinstrumenten
geldt dat bestuurlijk overleg tussen de betrokken overheden aan een eventuele interventie
vooraf moet gaan. Dit past ook bij het uitgangspunt van vertrouwen; het vertrouwen
dat een bestuursorgaan zijn taken goed uitoefent.
Ook de omgeving (burgers en belangengroepen zoals milieuorganisaties) kan bevorderen
dat de regels, onder meer bij omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen, worden
nageleefd. Door de mogelijkheid van zienswijzen op het ontwerpbesluit kan eenieder
aanvullende informatie aandragen, wijzen op gebreken in de besluitvorming, zoals missende
informatie, of het niet aanwezig zijn van een MER. Een belanghebbende kan bovendien
beroep instellen, waarin strijdigheid met de (procedure)regels aan de orde kan worden gesteld.
Daarnaast kan de omgeving een mer-beoordeling ter discussie stellen via zienswijzen
of bij de rechter.
Vraag van het lid Kröger:
Wij hebben behoorlijk veel zorgen over hoe het instrument van de milieueffectrapportages
op dit moment werkt. We delen de signalen die de Commissie voor de m.e.r. daar zelf
over afgeeft. De Staatssecretaris doet een aantal toezeggingen in de brief. We willen
heel erg graag dat zij vandaag aan ons schetst hoe zij heel concreet ervoor gaat zorgen
dat we dit instrument, dat zo ongelofelijk belangrijk is, scherper gaan hanteren.
Denk aan een nulmeting en een rapportageplicht. Gaat de Staatssecretaris in gesprek
met het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat de MER-verplichting wordt uitgevoerd
zoals die bedoeld is, namelijk om ons milieubeleid scherp te houden?
Antwoord:
In mijn brieven van 9 maart en 18 mei 20202 heb ik aangegeven dat het onderzoek van Arcadis beschouwd kan worden als een nulmeting
voor de kwaliteit van MER’en die door de Commissie m.e.r. getoetst zijn. Met betrekking
tot de rapportageplicht zal er een monitoringsysteem opgezet worden om tot een totaaloverzicht
van de aantallen MER’en en mer-beoordelingen te komen. Daartoe verken ik nu de verschillende
mogelijkheden, waarbij wordt aangesloten bij de inlichtingverplichtingen vanuit de
Europese regels voor mer. Aandacht zal worden besteed aan de wijze van opslag (centraal
of niet) en de gestelde eisen in de mer-richtlijn. Hierover wordt ook overlegd met
de Commissie m.e.r. Kosteneffectiviteit en het voorkomen van een verzwaring van de
administratieve lasten zullen hierbij ook aan de orde komen.
Met betrekking tot controle op de uitvoering van de mer-verplichting door het bevoegd
gezag verwijs ik naar het hierboven gegeven antwoord op de vraag van het lid Laçin.
Na de invoering van de Omgevingswet zal een volgende evaluatie van het instrument
mer plaatsvinden. Afhankelijk van de uitkomsten wordt bezien welke acties dan nodig
zijn. Om het bevoegd gezag te ondersteunen in de uitvoering van de mer-verplichting
wordt binnenkort een aangepaste handleiding voor milieueffectrapportage onder de Omgevingswet
op de website van Aan de Slag met de Omgevingswet gepubliceerd.
Vraag van het lid Van Esch:
Het onderzoek van Arcadis zegt: de kwaliteit en de kwantiteit van milieueffectrapportages
kunnen we onvoldoende staven, omdat we niet eens weten hoeveel er zijn. We weten in
dit land echt voor van alles hoeveel we ervan hebben, maar we weten niet hoeveel milieueffectrapportages
er zijn. Dat kan toch niet? Hoe gaan we daar wel achter komen? Het kan toch niet zo
zijn dat we daar geen zicht op hebben? Hoe krijgen we dat zicht dan wel? De Crisis-
en herstelwet heeft ervoor gezorgd dat de verplichting tot dit soort rapportages gewoon
uit de weg is geruimd. Zo hebben we gezien dat er de afgelopen jaren grote mestvergisters
en biomassacentrales zijn gebouwd zonder dat er überhaupt een milieueffectrapportage
gekomen is. Dat kan absoluut niet de bedoeling zijn.
Het Arcadis-rapport zegt dat, als er wel een milieueffectrapportage wordt gemaakt,
het Rijk geen instrumenten heeft om te handhaven. Het lijkt me dat we dat niet zouden
willen in dit land.
Follow the Money heeft er nog een artikel aan gewijd. Die zegt dat massaal door adviesbureaus
wordt meegewerkt aan de bijschaving van de milieurapportages. Als een project van
een projectontwikkelaar niet door zou mogen gaan, vraagt hij hetzelfde adviesbureau
de volgende keer niet nog een keer om advies. Die adviesbureaus gaan dus bijschaven,
want anders krijgen ze de opdrachten niet. Ik ben wel benieuwd hoe de Staatssecretaris
daarnaar kijkt. Wat ons betreft is het heel kwalijk. Dat zou ze echt moeten wijzigen.
Antwoord:
Er zal een monitoringsysteem opgezet worden om tot een totaaloverzicht van de aantallen
MER’en en mer-beoordelingen te komen. Zie hiervoor ook het antwoord aan het lid Kröger.
Met betrekking tot de suggestie dat de Crisis- en herstelwet de verplichting tot milieueffectrapportages
uit de weg heeft geruimd, kan ik aangeven dat deze verplichting in de Wet milieubeheer
en in het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen. Deze verplichting is niet door
de Crisis- en herstelwet gewijzigd. Ook onder de Omgevingswet zijn straks dezelfde
activiteiten mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig. Nederland voldoet met deze
regels aan de Europese richtlijnen voor milieueffectrapportage. Overeenkomstig de
regelgeving maakt het bevoegd gezag een afweging over het al dan niet opstellen van
een MER voor mer-beoordelingsplichtige projecten, ook waar het grote mestvergisters
en biomassacentrales betreft. Als het bevoegd gezag besluit dat er geen MER gemaakt
hoeft te worden, kan de omgeving deze afweging ter discussie stellen via inspraak
of via de gang naar de rechter. Een rechter kan beslissen dat alsnog een MER gemaakt
moet worden als de mer-beoordeling naar zijn oordeel onjuist was. Verder verwijs ik
terug naar het antwoord aan de heer Laçin over de wijze waarop de controle op de uitvoering
van de besluitvorming (inclusief de milieueffectrapportage) is geregeld.
Met betrekking tot de rol van adviesbureaus bij het opstellen van een MER het volgende.
Een MER wordt opgesteld door of op kosten van de initiatiefnemer. Dit is verplicht
vanuit de mer-richtlijn. Een adviesbureau gaat niet over de wenselijkheid van een
initiatief, de besluitvorming daarover ligt bij het bevoegd gezag. De genoemde handelwijze
van «bijschaven» van milieuonderzoeken door adviesbureaus op grote schaal lijkt mij
niet aannemelijk. Om bestaansrecht te houden als adviesbureau, is het juist van belang
om integer, transparant en onafhankelijk te zijn en professioneel te handelen. Een
adviesbureau moet zijn onderzoek kunnen verdedigen voor de rechter. Kan het dat niet
omdat het een slecht of bijgeschaafd onderzoek heeft geleverd, dan schaadt dat het
adviesbureau. Bovendien streven veel adviesbureaus zelf doelstellingen op het gebied
van duurzaamheid in de leefomgeving na. De adviesbureaus zelf geven ook aan dat zij
de beschreven handelwijze niet herkennen, zie hiervoor de reactie van NL Ingenieurs:
https://www.nlingenieurs.nl/nieuws/ingenieursbureaus-leveren-integer-mi….
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat