Brief regering : Evaluatie wijziging Arbowet 2017
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 392 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2020
Hierbij stuur ik uw Kamer het eindrapport «Evaluatie wijziging Arbowet»1. Deze evaluatie is uitgevoerd door Capgemini Invent en gericht op de bij wet van
25 januari 2017 doorgevoerde wijzigingen van de Arbeidsomstandighedenwet die per 1 juli
2017 zijn ingegaan (Stcrt. 2017, nr. 22).
Met de gewijzigde Arbeidsomstandighedenwet is beoogd de arbodienstverlening in de
bedrijven te versterken. Naast een verplicht basiscontract met een bedrijfsarts of
arbodienst zijn er verplichtingen toegevoegd vanuit de wens om de rol en positie van
de bedrijfsarts te versterken, de betrokkenheid van zowel werkgevers als werknemers
bij de arbodienstverlening te vergroten en preventie op het werk nog meer centraal
stellen.
Om de bekendheid van de wetswijziging bij werknemers, werkgevers en arbodienstverleners
te vergroten is in 2017 en 2018 – in samenwerking met betrokken veldpartijen – een
communicatiestrategie ontwikkeld en is via verschillende kanalen ondersteunend materiaal
verspreid en zijn informatiebijeenkomsten georganiseerd.
Kader
Naar aanleiding van het SER-advies «Betere zorg voor werkenden» en eerder onderzoek
naar de positie van de bedrijfsarts2 heeft het Kabinet een beleidsinzet gepresenteerd om de capaciteit en kwaliteit van
de arbeidsgerelateerde zorg in Nederland te verbeteren3. De implementatie hiervan verloopt voor een groot deel via het meerjarenprogramma
Toekomst Arbeidsgerelateerde Zorg (TAZ) waarbij de sociale partners en de stakeholders
uit de sector ondersteund worden om dit vorm te geven. De wetswijziging maakt deel
uit van dit programma. De implementatie van het gehele pakket aan maatregelen is en
wordt door mij nauwgezet gevolgd4.
Het evaluatieonderzoek van Capgemini richt zich op de effecten van de wetswijziging.
In deze brief informeer ik u over de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek en
de aandachtspunten die ik hieruit meeneem. Een beleidsreactie op het advies van de
Kwaliteitstafel en de afronding van het meerjarenprogramma TAZ volgt begin 2021. Het
evaluatierapport over de wetswijziging vormt daarvoor één van de bouwstenen. Voor
deze beleidsreactie identificeer ik graag samen met de sociale partners welke stappen
gezet kunnen worden om de wetswijziging verder te implementeren en te laten landen
op de werkvloer.
Ik heb ervoor gekozen te wachten met het delen van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek,
zodat ook de resultaten van de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) 20195 en de uitkomsten van een her-benadering van de werknemersmonitor Nationale Enquête
Arbeidsomstandigheden (NEA) 2019 over het contact met de bedrijfsarts hierin meegenomen
konden worden. Deze bevindingen tezamen geven een samenhangend beeld van de ontwikkeling
in preventiebeleid binnen bedrijven en de capaciteit en kwaliteit van de arbeidsgerelateerde
zorg en leveren hiermee tevens relevante input op voor het inmiddels gestarte proces
om samen met betrokkenen in het veld te komen tot een nieuwe Arbovisie 2040.
Resultaten evaluatie
Het evaluatieonderzoek heeft met drie deelonderzoeken een afgebakende scope. Er zijn
deelonderzoeken uitgevoerd naar: de inhoud van de contracten voor arbodienstverlening,
de ervaringen van bedrijfsartsen en de ervaringen van de preventiemedewerkers. Daarnaast
zijn interviews gehouden met arbodiensten en landelijke vertegenwoordigers van arbodienstverleners.
Ik vat de bevindingen hieronder kort samen.
Minimumeisen aan het contract voor arbodienstverlening
Een van de belangrijke punten van de vernieuwde Arbeidsomstandighedenwet is de invoering
van minimumeisen aan het contract voor arbodienstverlening tussen bedrijfsarts of
arbodienst en werkgevers («basiscontract»). Alle nieuwe contracten moesten per direct
voldoen aan de wettelijke vereisten en bestaande contracten per 1 juli 2018. Het beschikken
over een contract alsook de elementen van het contract zijn handhaafbaar gemaakt.
Het basiscontract heeft enerzijds betrekking op de taken waarbij de werkgever zich
in ieder geval moet laten ondersteunen door een arbodienstverlener. Dit zijn de wettelijke
taken: het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, de deskundige begeleiding
bij ziekte, het uitvoeren van (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek, en –
indien relevant – het verrichten van wettelijk verplichte aanstellingskeuringen, aangevuld
met de nieuwe wettelijke taak van het bieden van doeltreffende toegang voor consultatie
van de bedrijfsarts door de werknemer. Anderzijds betreft het de eis dat arbodienstverleners
op professionele wijze hun werk kunnen uitvoeren. Voor de bedrijfsarts zijn rechten
en verplichtingen in het basiscontract opgenomen zodat zeker wordt gesteld dat bedrijfsartsen
hun professie op volwaardige wijze kunnen uitoefenen.
Een indicatie voor de verbetering in de kwaliteit van arbodienstverlening is de mate
waarin de basiscontracten door bedrijven zijn afgesloten. In het evaluatieonderzoek
is onder meer gekeken naar de Inspectiemonitor Arbo in Bedrijf 2018. Uit deze monitor
blijkt dat er een toenemend aantal (basis)contracten is, en dat er een stijgende trend
is te zien in het aantal opgenomen verplichte onderdelen, maar dat nog steeds niet
in alle contracten alle verplichte onderdelen zijn opgenomen. Dat geldt in het bijzonder
voor de kleine bedrijven. Het onderdeel vrije toegang van medewerkers tot de bedrijfsarts
komt het meeste voor en overleg tussen bedrijfsarts en medezeggenschap en advisering
over preventie blijven achter. De kanttekening die de Inspectie SZW hierbij geeft
is dat de contracten niet altijd duidelijk herkenbaar zijn als basiscontracten. Er
is grote diversiteit in format, omvang en formulering van de verplichte onderdelen.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de bedrijfsartsen een aantal aandachts- en verbeterpunten
zien in de naleving van het basiscontract zoals het meer bekend maken van de essentie
en doelen van het basiscontract bij de werkgevers, het geven van meer voorlichting
richting werknemers over rechten en mogelijkheden, zoals het open spreekuur en meer
toezicht en handhaving van de naleving van de wet.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat het gebruik van een second opinion in de praktijk
beperkt is. Een schatting is dat het totale aantal aanvragen op circa 300 komt. Eerdere
schattingen ten tijde van de wetswijziging gingen uit van 1600 second opinions.
Effecten op de rol en positie van de bedrijfsarts
Voor een evaluatie van de effecten van de wetswijziging op de rol en positie van de
bedrijfsarts is gekeken naar de opvattingen en ervaringen van de bedrijfsartsen zelf.
Driekwart van de 244 aan het onderzoek deelnemende bedrijfsartsen zijn bij een externe
arbodienst of als ZZP-er werkzaam.
De bedrijfsartsen ervaren nog niet voor alle verplichte onderdelen van het contract
voldoende tijd. De minste tijd en mogelijkheid is er voor het overleg met de preventiemedewerker
en met de medezeggenschap; dit geldt vooral voor bedrijfsartsen die werkzaam zijn
in het MKB. Belemmerende factoren zijn het capaciteitstekort en met name de tijd die
de verzuimbegeleiding vraagt van de bedrijfsartsen. De bedrijfsartsen geven aan dat
de druk op de verzuimdossiers omlaag zou moeten ten gunste van meer druk op preventie
teneinde in de praktijk een goede invulling te kunnen geven aan de verplicht gestelde
onderdelen. De bedrijfsartsen merken dat de werkgevers nog onvoldoende op de hoogte
lijken te zijn van de wetswijzigingen.
Bijna tweederde (62%) van de bedrijfsartsen geeft aan dat de wetswijziging heeft geholpen
om in de praktijk meer aandacht te geven aan preventieve taken en de adviesrol door
meer gestructureerd overleg met de preventiemedewerker en toename van de open spreekuren.
Circa de helft van de bedrijfsartsen geeft aan voldoende tijd te hebben voor werkplek
bezoek en voor het adviseren over preventie. Uit de her-benadering van werknemers
(NEA) blijkt echter dat werkplek bezoek achterblijft. Mogelijk speelt Corona daarbij
een rol. Dit is een punt om te blijven monitoren.
Uit de NEA her-benadering blijkt ten aanzien van het vertrouwen in de onafhankelijkheid
van de bedrijfsarts dat het merendeel van de ondervraagden hier veel tot heel veel
vertrouwen in heeft en ca. eenderde van de ondervraagden hier neutraal over is6. Slechts een klein deel van de ondervraagden geeft aan weinig tot heel weinig vertrouwen
te hebben in de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts. Dit komt overeen met het beeld
uit de evaluatie van Capgemini onder bedrijfsartsen zelf.
Effecten op de rol en positie van de preventiemedewerker
Ruim 95% van de 750 ondervraagde preventiemedewerkers is op de hoogte van de wetswijziging.
Uit het onderzoek blijkt dat bijna de helft van de preventiemedewerkers is benoemd
met instemming van de medezeggenschap. Het draagvlak van werknemers voor de rol en
functie van preventiemedewerker wordt door veel preventiemedewerkers als gemiddeld
tot zeer groot ervaren. Zo’n tweederde van de preventiemedewerkers ervaart dat de
wetswijziging heeft bijgedragen aan de betrokkenheid van de medezeggenschap bij het
bedrijfsbeleid rondom gezond en veilig werken. Dit beeld wordt bevestigd in de WEA
waaruit blijkt dat in 2019 circa eenderde van de werkgevers de OR of personeels-vertegenwoordiging
actief betrok bij de keuze van de arbodienstverlener. 30% van de preventiemedewerkers
vindt dat de wetswijziging heeft bijgedragen aan een stevige rol en positie binnen
de organisatie waar zij werkzaam zijn; de preventiemedewerkers die zijn benoemd met
instemming scoren hierbij hoger dan de preventiemedewerkers die zonder instemming
zijn benoemd. De preventiemedewerkers geven aan het meeste overleg te hebben met de
werkgever en de medezeggenschap en minder met de bedrijfsarts en andere kerndeskundigen.
Aandachtspunten
Positieve ontwikkeling maar implementatie vraagt nog aandacht
Het evaluatieonderzoek van Capgemini Invent laat zien dat bedrijfsartsen, arbodiensten
en preventiemedewerkers positief zijn over de wetswijziging. Met de wetswijziging
is een ontwikkeling in gang gezet. Tegelijk wordt duidelijk dat de implementatie van
de nieuwe wetgeving in de praktijk meer tijd nodig heeft dan – afhankelijk van de
ingangsdatum van het aangepaste contract – de twee tot drie jaar die nu verstreken
is sedert de inwerkingtreding.
De verplichte onderdelen in het basiscontract betekenen een verandering in de invulling
van de arbodienstverlening. Naast meer kennis bij bedrijven over de rechten en plichten
is ook daadwerkelijke gedragsverandering nodig bij betrokken partijen op de werkvloer.
Deze verandering moet in de praktijk nog verder z’n beslag krijgen. Naar de toekomst
toe zal ik via de enquêtes WEA en NEA blijven monitoren hoe de arbodienstverlening
zich verder ontwikkelt.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn nadere regels gesteld ten aanzien van de
second opinion die in het basiscontract moet worden geregeld. Sinds januari 2018 is
een Landelijke Pool Bedrijfsartsen Second Opinion (LPBSO) van start gegaan. Deze stuurgroep
is een initiatief van brancheorganisaties OVAL, KoM en ZFB, ondersteund door de NVAB
en bestaat uit een groep van circa 25 bedrijfsartsen en een secretariaat met helpdesk-functie.
Er wordt sinds januari 2018 effectief samengewerkt bij de uitvoering van second opinions.
Ik ben in overleg met de LPBSO over de ervaringen tot nu toe en de aandachts- en verbeterpunten
in de uitvoering van second opinions in de bedrijfsgezondheidszorg en welke rol SZW
hierin kan vervullen.
Verdere versterking preventie en samenwerking
Ruim de helft van de bedrijfsartsen ervaart dat de wetswijziging heeft geholpen om
in de praktijk meer aandacht te geven aan preventieve taken en de adviesrol. Wel blijkt
uit het evaluatieonderzoek dat hier nog steeds een uitdaging ligt gezien de tijd die
vooral naar verzuimbegeleiding uitgaat. Ook blijkt dat de wetswijziging nauwelijks
effect heeft gehad op de samenwerking tussen de preventiemedewerker en de bedrijfsarts
en overige kerndeskundigen.
Een manier om ruimte te creëren voor een bredere invulling van arbodienstverlening,
is het delegeren van taken van de bedrijfsarts aan andere arbozorgprofessionals. Taakdelegatie
biedt daarmee een kans om de samenwerking tussen verschillende arboprofessionals te
verbeteren. Op basis van het wettelijk kader is het de keuze en verantwoordelijkheid
van de individuele bedrijfsarts om dit te doen. Uit het evaluatieonderzoek komt naar
voren dat de helft van de bedrijfsartsen gebruik maakt van taakdelegatie waarvan 34%
in kleine mate. In het evaluatieonderzoek is het verband tussen taakdelegatie en effect
van de wetswijziging vooralsnog niet gevonden. In mijn beleidsreactie begin 2021 zal
ik u informeren over hoe ik op dit vlak verdere stappen wil zetten. Ook neem ik het
aandachtspunt van meer samenwerking tussen arboprofessionals daarbij mee.
Voor de uitvoering van de nieuwe wettelijke bepalingen is het van belang dat er voldoende
bedrijfsartsen beschikbaar zijn om bedrijven te adviseren bij preventie en het voorkomen
van (dreigende) uitval. Met ondersteuning vanuit het programma TAZ is een imagocampagne
opgezet om het vak van bedrijfs- en verzekeringsarts aantrekkelijker te maken teneinde
de instroom te verhogen. Beroepsverenigingen van bedrijfsartsen respectievelijk verzekeringsartsen,
brancheorganisaties van arbodienstverleners en de opleidingsinstituten voeren een
campagne «Bedrijfsarts worden. Het betere werk!» die zich richt op het vergroten van
de interesse en kennis over het vak en over de opleiding. In vervolg daarop is recent
de campagne «De andere dokter» van start gegaan (www.deanderedokter.nl). Deze richt zich op geneeskundestudenten met als doel hen kennis te laten maken
met het veld van de sociale geneeskunde en het vak van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts.
Toezicht en handhaving
De wetswijziging heeft het mogelijk gemaakt dat de Inspectie SZW werkgevers, arbodienstverleners
en bedrijfsartsen sancties op kan leggen bij het niet naleven van de regelgeving en
het basiscontract. In alle lopende arboinspectieprogramma’s en reactieve onderzoeken
van de Inspectie SZW wordt gecontroleerd of bedrijven een RI&E, een Plan van Aanpak
en een basiscontract hebben. Daarnaast zet de Inspectie SZW met de Sectoraanpak Arbozorg
in op intensiever toezicht bij twee sectoren die zich kenmerken door een lage naleving
op arbozorgbepalingen gecombineerd met grote arbeidsrisico’s en een groot percentage
MKB.
Concluderend
De diverse onderzoeken laten zien dat met de wetswijziging een positieve ontwikkeling
in gang is gezet. Het is echter nog te vroeg om te concluderen of de wetswijziging
daarmee het beoogde doel heeft gehaald. De onderzoeken laten diverse aandachtspunten
zien en deze zijn niet nieuw. Ze bevestigen de punten die ook in het advies van de
Commissie Heerts en het recente eindadvies van de Kwaliteitstafel naar voren komen.
Zo heeft de Commissie Heerts aangegeven dat er meer aandacht moet zijn voor preventie
en dat grotere aandacht voor de verbanden tussen werk en gezondheidsklachten in de
bedrijfsgezondheidszorg en in de eerste- en tweedelijnszorg nodig is. Het recente
advies van de Kwaliteitstafel geeft tevens aan dat er nog werk aan de winkel is, zowel
ten aanzien van het terugdringen van het tekort aan bedrijfsartsen alsook in de onderlinge
samenwerking tussen de bedrijfsgezondheidszorg en de curatieve zorg. Het doet mij
deugd dat het werk van de Kwaliteitstafel ook laat zien dat de beroepsgroepen zelf
verantwoordelijkheid nemen hiervoor. Een betere aansluiting tussen de domeinen van
reguliere zorg en bedrijfsgezondheidszorg draagt tenslotte bij aan forse gezondheidswinst
voor werknemers. Het is van belang om de in gang gezette ontwikkelingen gezamenlijk
verder te versterken.
Ik bezie de uitkomsten van de onderzoeken daarom tevens in dit bredere perspectief
en kom begin 2021 met een integrale beleidsreactie.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van 't Wout
Indieners
-
Indiener
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.