Brief regering : Fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2967 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Mededeling Europese Onderwijsruimte 2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2965)
Fiche: Actieplan digitaal onderwijs 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2966)
Fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie
Fiche: Wijziging richtlijn carcinogene en mutagene stoffen – Carcinogenen IV (Kamerstuk
22 112, nr. 2968)
Fiche: Mededeling EU-Actieplan tegen racisme 2020–2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2969)
Fiche: Mededeling Actieplan douane-unie (Kamerstuk 22 112, nr. 2970)
Fiche: Aanbeveling toolbox connectiviteit (breedband en 5G) (Kamerstuk 22 112, nr. 2971)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling van de Commissie voor een vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor
onderzoek en innovatie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
30 september 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 628
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?qid=1602676390976&uri=C…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat.
2. Essentie voorstel
De Europese Onderzoeksruimte (ERA) is sinds 2000 het beleidsplatform waar zowel de
Europese onderzoeksprogramma’s – zoals Horizon Europe – en het nationale beleid in de lidstaten voor onderzoek en innovatie deel van uitmaken
om elkaar te versterken en toe te werken naar een open interne markt voor onderzoek
en innovatie (O&I). De Commissie komt met deze mededeling om recht te doen aan de
snel veranderende internationale context, zoals de COVID-19 crisis en de digitale
en groene transitie. In deze mededeling worden nieuwe beleidsprioriteiten, ambitieuzere
doelstellingen benoemd en kent een meer actiegerichte insteek aan de ERA toe. De vier
strategische doelen die voor de nieuwe ERA worden gesteld, bevatten in totaal veertien
acties, met tijdslijnen tussen 2021 en 2030. Wetenschappelijke excellentie, concurrentievermogen,
openheid, impact en talent staan hierbij centraal. De mededeling bevat geen aankondigingen
van voorstellen tot wetgeving, maar benoemt gezamenlijke ambities en acties van de
lidstaten en de Europese Commissie.
Ten eerste wil de Commissie dat nationale investeringen en hervormingen worden geprioriteerd.
De Commissie wil de Lissabon-doelstelling herbevestigen, die stelt dat 3% van het
Europese bbp geïnvesteerd dient te worden in O&I.1 De Commissie roept de lidstaten op om rond 2030 hun publieke uitgaven aan O&I te
verhogen naar 1,25%, om zo ook private investeringen verder te stimuleren. Ook worden
lidstaten aangemoedigd om in 2030 op vrijwillige basis 5% van de nationale O&I-financiering
te investeren in Europese partnerschappen.
Het tweede doel heeft betrekking op toegang tot excellentie. De Commissie wil de onderzoeks-
en innovatiekloof in de Europese Unie verkleinen en roept de lidstaten die achterlopen
in hun prestaties op om de komende vijf jaar hun investeringen in O&I met 50% te verhogen.
Specifieke maatregelen binnen Horizon Europe om de deelname van met name Oost- en
Zuid-Europese landen te vergroten («widening participation») moeten daarbij helpen. Het nieuwe «ERA4You» moet er daarnaast voor zorgen dat er
meer samenwerking tussen de industrie en de wetenschap plaatsvindt, onder andere door
intersectorale mobiliteit te stimuleren.
Ten derde wil de Commissie zich richten op de vertaling van O&I-resultaten naar de
economie en maatschappij. De Commissie richt zich op het verbeteren van het O&I-investeringsklimaat
en excellente onderzoeksresultaten moeten zichtbaarder worden. Er worden «ERAHubs»
opgericht om onderzoekers, ondernemers, waaronder innovatief mkb, en investeerders
via innovatieve ecosystemen met elkaar in verbinding te brengen en de impact van onderzoek
te vergroten. Eind 2022 moet ook de richtlijn voor het gebruik van intellectueel eigendom
zijn herzien. Tevens wordt in het voorstel de mogelijkheid genoemd om de impact van
O&I binnen Europa te vergroten door middel van Important Projects of Common European
Interest (IPCEI).
Als laatste doel worden de prioriteiten uit de vorige ERA voortgezet en verdiept.
Daarbij gaat het om onderzoekscarrières, open science, infrastructuur, synergie met
de Europese Onderwijsruimte (EEA), intersectorale mobiliteit en gendergelijkheid.
Bijbehorende acties zijn onder andere een raamwerk voor onderzoekscarrières en het
verplichtstellen van genderplannen voor universiteiten die aan Horizon Europe willen deelnemen vanaf 2022.
Tot slot wordt het belang van internationaal samenwerken aan maatschappelijke uitdagingen
benoemd, en wil de Commissie Europese wetenschapscommunicatiecampagnes opzetten. De
monitoring en governance van de ERA worden hervormd. De Commissie is voornemens om een pact voor O&I in Europa
op te stellen in de vorm van een voorstel voor een Raadsaanbeveling. Het doel van
dit pact is om lidstaten via een éénmalig niet-bindend initiatief hun betrokkenheid
en gedeelde ambities te laten bevestigen. Naar verwachting zal dit pact medio 2021
verschijnen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Nederlandse wetenschaps- en innovatiebeleid zijn met elkaar verbonden en vullen
elkaar aan. Het Nederlandse wetenschapsbeleid kent drie ambities, zoals uiteengezet
in de Wetenschapsbrief: Nederlandse wetenschap heeft mondiale impact, is verbonden
met de samenleving en Nederland is een kweekvijver en haven voor talent.2 Excellentie en impact vormen daarbij de basis. Veel van de focuspunten binnen de
drie ambities komen overeen met deze mededeling, zoals onderzoeksfaciliteiten, wetenschapscommunicatie,
open science, gendergelijkheid en onderzoekscarrières.
In het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid staan de economische kansen
van de maatschappelijke uitdagingen en de ambitie om een vooraanstaande rol te spelen
op een aantal sleuteltechnologieën centraal.3 De innovatiekracht van de topsectoren wordt gebruikt om grote maatschappelijke uitdagingen
aan te pakken en de concurrentiekracht van ons land te versterken. Er wordt voortgebouwd
op de stevige basis die in de topsectorenaanpak is gelegd en waarbij een intensieve
publiek-private samenwerking is ontstaan. Door middel van deze publiek-private samenwerkingen
worden kennis en industrie met elkaar in contact gebracht en wordt kennis en ervaring
uitgewisseld. Zowel het wetenschapsbeleid als het innovatiebeleid dragen bij aan de
Nederlandse doelstelling om 2,5% van het bbp aan O&I uit te geven.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het Europese en het Nederlandse wetenschaps- en innovatiebeleid sluiten goed op elkaar
aan. Europese samenwerking is cruciaal voor het aanpakken van de grote maatschappelijke
uitdagingen, zoals klimaatverandering, gezondheid, en digitalisering. De Commissie
beoogt de ERA daadkrachtiger en daarmee toekomstbestendig te maken. De vier strategische
doelen die voor de ERA worden gesteld sluiten goed aan bij het Nederlandse beleid.
De Nederlandse prioriteiten komen vrijwel allemaal terug in de mededeling. De mededeling
wordt daarom over het algemeen positief beoordeeld. De positieve punten en de aandachtspunten
worden hieronder toegelicht.
Ten aanzien van het eerste doel heeft het kabinet zich hard gemaakt voor meer nationale
hervormingen in landen die op dit moment minder meekomen in de EU-programma’s. De
Commissie geeft hier gehoor aan, en zet daarnaast in op meer synergie en een betere
aansluiting tussen nationale investeringen en EU-programma’s.
Het in stand houden van de 3% norm voor investeringen in onderzoek en innovatie als
percentage van het bbp in de totale EU is positief. Het kabinet hecht er echter wel
aan dat lidstaten zelf een ambitieuze doelstelling op nationaal niveau voor kunnen
stellen, rekening houdend met onder andere het ontwikkelingsniveau en de sectorstructuur.
Nederland beoogt daarom vooralsnog om de ambitie te continueren om in totaal 2,5%
van het bbp te investeren in O&I.4
Het kabinet ziet het echter als bezwaarlijk om een streefcijfer van 1,25% van het
bbp te hanteren voor publieke middelen voor O&I in 2030. De verwachting is dat een
dergelijk streefcijfer op een later moment wordt vastgelegd als een norm (bijvoorbeeld
in het Europees Semester). Om dit streven te behalen zouden de publieke middelen voor
O&I zowel in de totale EU als ook in Nederland met ongeveer de helft verhoogd dienen
te worden, wat voor Nederland neer zou komen op een verhoging van circa € 4 miljard
per jaar. Het kabinet ziet graag dat de Commissie aanbevelingen doet voor beleid met
impact waarmee de O&I-doelstellingen gerealiseerd kunnen worden, waarbij breder wordt
gekeken dan extra publieke middelen.
Tot slot wil de Commissie aansturen op een groter aandeel van nationale O&I-budgetten
voor gezamenlijke onderzoeksprogrammering en Europese Partnerschappen. Dat vindt Nederland
positief omdat het past bij onze aanpak rond ecosystemen. Echter, het kwantificeren
van een doelstelling (5%) doet geen recht aan de verschillende O&I systemen binnen
lidstaten en de onderliggende strategische overwegingen om op bepaalde onderwerpen
meer of minder internationaal samen te werken.
Ten aanzien van het tweede doel is het kabinet van mening dat het verkleinen van de
innovatiekloof vooral om nationale hervormingen vraagt, en geen taak is van financieringsprogramma’s
onder de ERA zoals Horizon Europe.5 Dit wordt in de mededeling door de Commissie erkend, onder andere door de oproep
aan achterblijvende landen om hun investeringen met 50% te verhogen.
Het kabinet zet zich in voor meer focus op kwaliteit in plaats van kwantiteit in de
waardering van onderzoek. De Commissie lijkt echter nog wel uit te gaan van kwantiteit
(publicaties) als graadmeter voor de innovatiekloof. Nederland blijft zich inspannen
om excellentie en impact als leidende criteria te behouden in het beleid en financieringsmogelijkheden.
Het derde doel sluit goed aan bij de speerpunten van het Nederlandse O&I beleid. In
lijn met de mededeling zet Nederland ook in op meer kenniscirculatie en impact via
het versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen.6 Onderzoek, innovatie en innovatief ondernemerschap (startups en scale-ups) floreren
in goed aaneengesloten ecosystemen. Dit leidt tot nieuwe kennis en innovaties en het
versterken van economische en maatschappelijke impact. Ten aanzien van de voorgestelde
«ERA hubs» is wel de vraag wat de exacte toegevoegde waarde zal zijn ten opzichte
van nationale ecosystemen en andere vormen van EU-ecosystemen.
Het kabinet is positief over het updaten en verder ontwikkelen van de richtlijnen
voor valorisatie en intellectueel eigendom (IE) en dat de Commissie, in samenspraak
met de lidstaten en stakeholders, het voortouw hiervoor neemt. IE-rechten zijn een
facilitator voor kennisoverdracht. Het kabinet steunt het voornemen om een actieplan
voor IE op te stellen. Regelgevende acties, zoals de definitieve totstandkoming van
het unitair octrooi en het Eengemaakt octrooigerecht, en een goede naleving van afspraken
omtrent de bescherming en handhaving van IE-rechten zijn daarvoor belangrijk.
O&I is essentieel voor het concurrentievermogen van de Europese industrie en voor
de implementatie van de nieuwe Industriestrategie.7 Met name de opschaling en uitrol van schone technologieën is essentieel in de transitie
naar klimaatneutraliteit van de industrie. Daarnaast stelt het voorstel dat lidstaten
door middel van Important Projects of Common European Interest (IPCEI) samen kunnen werken om marktfalen te overkomen. Terughoudend gebruik is daarbij
wat het kabinet betreft wenselijk. Het kabinet ziet een rol voor de EU bij projecten
die om een systeemverandering vragen en lastig van de grond komen, en verwelkomt daartoe
de vorming van Industrie Allianties.8
Het laatste doel richt zich op het verdiepen van de ERA. Deze prioriteit bevat veel
van de inhoudelijke prioriteiten waar Nederland zich op het gebied van O&I hard voor
maakt, zoals open science, onderzoeksinfrastructuur, wetenschapscommunicatie, synergieën tussen onderzoek en
onderwijs, carrièrepaden van onderzoekers en een open arbeidsmarkt. Om onze ambities
waar te maken is echter ook een beweging op Europees niveau nodig.
Het kabinet zet in op een verbeterd systeem van erkennen en waarderen met een breed
beeld van wetenschappelijke kwaliteit en gelijke waardering van verschillende taken
van wetenschappelijk personeel en hecht eraan dat deze transitie internationaal wordt
gedragen. In de mededeling komt kwantiteit echter weer terug als graadmeter voor kwaliteit.
Dit is wat het kabinet betreft een gemiste kans. Daarnaast is het onderdeel over carrièrepaden
onvoldoende concreet. Het kabinet mist ook aandacht voor team science, stimulatie van academisch leiderschap en aandacht voor docentkwaliteit.
Het kabinet is positief over de blijvende aandacht voor gendergelijkheid, maar het
kabinet acht het van belang dat gendergelijkheid wordt verbreed naar diversiteit in
verschillende aspecten. In de uitwerking van de in de mededeling genoemde voorstellen
zal Nederland zich inzetten voor deze verbreding.
Het kabinet vindt het positief dat aandacht wordt geschonken aan de bijdrage die onderzoeksinfrastructuur
kan leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Positief is ook dat er
voor het eerst in de ERA aandacht komt voor «Technology Infrastructures» die meer gericht zijn op de behoefte van de toegepaste onderzoeksinstellingen en
het bedrijfsleven. Het is echter wat het kabinet betreft onverstandig om de focus
van onderzoeksinfrastructuur uitsluitend op Europese beleidsprioriteiten te leggen,
omdat hierbij voorbij wordt gegaan aan funderende, langetermijnkarakter van O&I. Het
kabinet had graag gezien dat er meer aandacht aan de noodzakelijke digitaliseringsvoorwaarden
voor het verrichten van onderzoek was geschonken en dat hierbij verbinding werd gelegd
met andere digitaliseringsinitiatieven van de Commissie zoals het Digital Europe programma.
Los van de strategische doelen is het kabinet blij om te zien dat er concrete stappen
worden voorgesteld om de governance van de ERA te verbeteren. Daarmee wordt de invloed van de ERA concreter en duidelijker,
waardoor de impact wordt vergroot. Voor het kabinet is het belangrijk dat het voorgestelde
Pact voor O&I in Europa een niet-bindend initiatief is dat rekening houdt met het
bestaande processen en programma’s.
Er zijn enkele onderwerpen waar het kabinet graag meer aandacht voor had gezien in
de mededeling. Zo wordt er nauwelijks ingegaan op economische- en kennisveiligheid
en het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie. Dit is verrassend,
omdat dit een belangrijk discussieonderwerp is op nationaal niveau, waarop ook de
Commissie actief is en dat wordt doorvertaald naar de specifieke programmaonderdelen
van bijvoorbeeld Horizon Europe. Het kabinet onderstreept het belang van internationale
samenwerking op O&I. Ook is een internationale markt voor Nederlandse onderzoekers
en organisaties van belang, en daarmee ook een gelijk speelveld en wederkerigheid
in dit aspect. Het kabinet zal ervoor pleiten om onderwerpen die in de mededeling
onderbelicht blijven te benoemen in de Raadsconclusies die worden opgesteld naar aanleiding
van deze mededeling.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De inhoud van de mededeling komt goed overeen met de uitkomsten van de ad-hoc werkgroep
op Lidstaatniveau die in 2019 input heeft geleverd aan de Commissie.9 Daarmee is de verwachting dat er over het algemeen veel draagvlak zal zijn voor de
mededeling. Mogelijk vinden lidstaten die minder goed presteren in de Europese programma’s
dat er meer acties en financiering op EU-niveau nodig zijn om de innovatiekloof te
verkleinen. Dit is een terugkerende discussie. Deze mededeling benadrukt de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van lidstaten om de ambities te bereiken, maar houdt de verantwoordelijkheid
voor de financiering wel bij de afzonderlijke lidstaten. Wel komt er meer inhoudelijke
ondersteuning vanuit de Commissie op het gebied van nationale hervormingen, wat voor
veel lidstaten positief is. Verder hebben veel landen eigen inhoudelijke prioriteiten,
maar gezien de breedte van de ambities en de veelheid aan concrete voorstellen is
de verwachting dat de meeste lidstaten zich hier goed in kunnen vinden.
Het Europees Parlement heeft deze mededeling ter informatie ontvangen en neemt doorgaans
geen formeel standpunt in. Wanneer er in de uitwerking van de acties sprake is van
verdere wetgeving zullen zij zich hierover uitspreken.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Op grond
van artikel 4 lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
beschikt de EU over een gedeelde bevoegdheid op het gebied van onderzoek. De uitoefening
van die bevoegdheid belet lidstaten niet om hun eigen beleid te voeren op dit terrein.
Hoewel er vooralsnog geen wettelijke maatregelen worden voorgesteld, roepen enkele
lidstaten wel op om de ERA minder vrijblijvend te maken. Het is belangrijk hier scherp
op te blijven, want wat het kabinet betreft is wetgeving op wetenschapsterrein een
nationale aangelegenheid.
b) Subsidiariteit
De grondhouding ten opzichte van subsidiariteit is positief. Een transparante strategie
van de Europese Unie en betere Europese afstemming wat betreft internationale samenwerking
op het gebied van onderzoek en innovatie kunnen een effectiever Europees optreden
op het wereldtoneel bevorderen. Daarnaast kan het schaalvoordelen en positieve externe
effecten opleveren die nationaal niet te realiseren zijn.
c) Proportionaliteit
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit
van de mededeling. Het kabinet vindt dat afstemming tussen verschillende beleidsterreinen
van de Unie met een internationale component de synergie en coherentie kan bevorderen.
Echter, voorop dient te staan dat de financiële steun uit Horizon Europe voor onderzoek en innovatie gericht is op kwaliteit. De opbouw van onderzoekscapaciteit
in de «widening» landen dient voornamelijk te worden ondersteund via het externe beleid van de Unie.
De afgelopen periode was dit ook het geval. Het kabinet vindt het van belang dat deze
scheiding behouden blijft. Het kabinet onderschrijft het belang van investeringen
om een hoogwaardig O&I-klimaat te creëren en de doelstellingen te bereiken. Het kabinet
beoordeelt het door de Commissie voorgestelde streefcijfer van 1,25% van het bbp voor
publieke O&I-middelen echter als onrealistisch, gezien de zeer omvangrijke intensivering
van publieke middelen voor O&I die hierbij zou komen kijken voor de lidstaten.
d) Financiële gevolgen
Het voornaamste instrument voor het uitvoeren van internationale acties van de Unie
op het gebied van onderzoek en innovatie is Horizon 2020, dat per 1 januari 2021 wordt
opgevolgd door Horizon Europe10, zo nodig aangevuld met nationale financiering. Kijkend naar de doelstelling om 3%
van het bbp te investeren in onderzoek en innovatie, heeft Nederland de afgelopen
periode een doelstelling gehanteerd van 2,5% vanwege de samenstelling van onze economie.
Momenteel is er geen reden om aan te nemen dat hier verandering in wordt gebracht.
Het hanteren van een streven van 1,25% van het bbp voor publieke O&I-middelen zou
op termijn naar verwachting zo’n € 4 miljard per jaar extra aan publieke middelen
gaan vergen in Nederland. Het kabinet stelt zich afwijzend op tegen een norm voor
publieke O&I-middelen in de lidstaten en beschouwt de budgettaire doorwerking van
de norm voor Nederland als zeer onwenselijk. Het kabinet is van mening dat de benodigde
EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Budgettaire gevolgen worden ingepast in
de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels
van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht
Ten opzichte van de afgelopen periode zijn er geen veranderde gevolgen voor de regeldruk
en administratieve lasten. Het voorstel is erop gericht om de concurrentiekracht van
de Europese Unie op het gebied van onderzoek en innovatie verder te vergroten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken