Brief regering : Beleidsdoorlichting SZW artikel 1 (arbeidsmarkt)
30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2020
Conform de opzet die uw Kamer eerder heeft ontvangen1 is een beleidsdoorlichting uitgevoerd van begrotingsartikel 1 van de SZW-begroting.
Dit begrotingsartikel beslaat het arbeidsmarktbeleid. Dat beleid betreft arbeidsverhoudingen,
arbeidsvoorwaarden, gezond en veilig werken en inclusieve arbeidsmarkt. De doelstelling
van het begrotingsartikel luidt: «De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen
en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving
daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde
en veilige arbeidsomstandigheden.»
Beleidsdoorlichtingen zijn bedoeld om duidelijk te krijgen in hoeverre maatschappelijke
doelen worden gerealiseerd en in hoeverre het beleid daar aan bijdraagt. Hiertoe brengt
een beleidsdoorlichting informatie uit evaluaties van meerdere wetten en andere beleidsinstrumenten
samen.
Het eindrapport van de beleidsdoorlichting van artikel 1 vindt u als bijlage bij deze
brief2. De analyse is uitgevoerd door de Argumentenfabriek en Epsilon Research. Tevens bijgevoegd
zijn de beoordeling van de onafhankelijke deskundigen Van der Veen en Houweling en
een uitgewerkte besparingsvariant3.
Met deze brief reageert het kabinet op de beleidsdoorlichting. Allereerst komen de
voornaamste bevindingen van de doorlichting aan bod. Vervolgens zetten wij de visie
van het kabinet op die bevindingen uiteen. En geven we aan welke acties het kabinet
op basis van de bevindingen onderneemt. Tot slot voorzien we overige bevindingen van
de beleidsdoorlichting die een beleidsinhoudelijk karakter kennen van een reactie.
Bevindingen beleidsdoorlichting
De belangrijkste conclusie van de doorlichting is dat niet of nauwelijks valt te beoordelen
in hoeverre de doelen van artikel 1 worden bereikt. Evenmin valt te beoordelen in
hoeverre het beleid bijdraagt aan het bereiken van het doel noch hoe doelmatig die
bijdrage is.4 Dat komt doordat:
• de doelen niet duidelijk zijn uitgewerkt
• de beleidsinstrumenten moeilijk zijn te koppelen aan de doelen van artikel 1
• de meeste beleidsinstrumenten niet zijn geëvalueerd
• de uitgevoerde evaluatiestudies beperkt bruikbaar zijn voor de beleidsdoorlichting.
De auteurs van het rapport concluderen dat het door bovenstaande factoren niet goed
mogelijk is de beleidscyclus volledig te doorlopen. Dat belemmert het leren van eerder
ingevoerd beleid.
De aanbevelingen van de beleidsdoorlichting luiden:
1. doordenk de doelen van begrotingsartikel 1 opnieuw
2. stel duidelijke en bij voorkeur meetbare doelen op
3. evalueer instrumenten óók in relatie tot de doelen van begrotingsartikel 1
4. vergroot de kennis over doelmatigheid op instrumentniveau.
Visie van het kabinet op de bevindingen
Het kabinet ziet de bevindingen van de doorlichting in het licht van het gedeelde
belang om met beleid bij te dragen aan de realisatie van maatschappelijk gewenste
uitkomsten op de arbeidsmarkt. Inzicht in de werkzaamheid van beleid is voor het kabinet
van belang om bestaand beleid te verbeteren en goed nieuw beleid te ontwerpen. Ook
uw Kamer heeft informatie over de werking van beleid nodig om haar controlerende taak
te kunnen vervullen.
Het kabinet beseft dat de bevindingen niet nieuw zijn. De onafhankelijke deskundigen
Houweling en Van der Veen merken in hun oordeel op dat in voorgaande doorlichtingen
ook geconcludeerd werd dat de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het arbeidsmarktbeleid
niet goed vastgesteld kon worden. Dit suggereert dat het gaat om een situatie waarvoor
geen simpele allesomvattende oplossing voorhanden is die het kabinet kan inzetten
om in kort tijdsbestek te beschikken over het gewenste inzicht in de werkzaamheid
van beleid.
Opvolging: doelen verduidelijken en evaluaties verder verbeteren
Het kabinet is voornemens alle vier de aanbevelingen over te nemen. De intentie is
om dit te doen door de overkoepelende beleidsdoelen te verduidelijken (spoor 1). En
door de kwaliteit van evaluaties verder te vergroten (spoor 2). Hieronder lichten
we beide sporen toe.
Spoor 1: verduidelijken van overkoepelende beleidsdoelen
Dit spoor betreft de eerste en tweede aanbeveling. De auteurs van de beleidsdoorlichting
bevelen het kabinet aan om de doelen van het arbeidsmarktbeleid opnieuw te doordenken.
En om daarbij duidelijke en bij voorkeur meetbare doelen op te stellen.
Het kabinet ziet deze eerste twee van vier aanbevelingen als een ondersteuning van
bestaand beleid. Zo vormt het formuleren van duidelijke doelstellingen een basaal
onderdeel van de voorbereiding en verantwoording van beleid en regelgeving.5 Inzet daarbij is doelen zodanig te formuleren dat de manier waarop we denken die
doelen te gaan bereiken nog niet wordt verondersteld. Dit biedt ruimte voor betrokken
partijen om met innovatieve oplossingen te komen. En geeft de overheid meer mogelijkheden
om instrumenten te kiezen. Juist als het gaat om het arbeidsmarktbeleid, dat onderwerp
is van een op onderdelen gepolariseerd politiek en maatschappelijk debat, kunnen duidelijke
doelen bovendien een bijdrage leveren aan het overbruggen van verschillen van inzicht
en het bijeen brengen van partijen rond gedeelde ambities.
Het kabinet ziet de tweede aanbeveling – om duidelijke en bij voorkeur meetbare beleidsdoelen
te formuleren – tegelijkertijd als een uitdaging. Hoe deze aanbeveling in de praktijk
te brengen? Hoe te komen tot duidelijke doelstellingen die helpen om nog beter beleid
te maken en optimaal te leren van eerdere ervaringen? En hoe doen we dit zodanig dat
de doelstellingen ruimte laten voor verschillende politieke voorkeuren en tegelijkertijd
bijdragen aan een constructief politiek debat? Het uitdagende karakter van deze aanbeveling
laat onverlet dat het kabinet de intentie heeft om de aanbeveling tot een goed einde
te brengen door een poging te doen om de overkoepelende doelen van het arbeidsmarktbeleid
te verduidelijken.
De eerste stap richting duidelijke doelen zal zijn het onderscheiden van afzonderlijke
beleidsthema’s op het gebied van arbeidsmarktbeleid. Op begrotingsartikel 1 staan
nu meerdere beleidsthema’s omtrent arbeidsmarktbeleid, van participatie tot veilig
werken, die lastig in één doelstelling te vatten zijn. Daarbij staan er op andere
begrotingsartikelen instrumenten die samenhangen met de instrumenten op artikel 1.
Het voornemen is daarom om eerst te komen tot een thematische indeling van het SZW-beleid.
Het inzichtelijk maken van de werkzaamheid van beleid rondom afzonderlijke thema’s
sluit aan bij de ontwikkeling van een Strategische Evaluatie- en onderzoeksagenda
(hierna: SEA). Deze agenda ontwikkelen departementen in het kader van de operatie
Inzicht in Kwaliteit. De SEA vervangt de meerjarenplanning van beleidsdoorlichtingen
van begrotingsartikelen. Het voordeel hiervan is dat er ruimte komt om, naast de aandacht
voor budgettair grote thema’s, ook te bekijken wat maatschappelijk belangrijke thema’s
zijn om te evalueren. Deze aanpak is niet langer 1-op-1 gebonden aan de indelingen
op de begrotingsartikelen. Daarnaast zal per thema bezien worden wat een goede timing
is van (evaluatie)onderzoeken, om op termijn het inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid
op een thema te vergroten.
Zoals in de begroting 2021 (Kamerstuk 35 570 XV, nrs. 1 en 2) vermeld is het streven eind 2020 een SEA voor SZW te hebben opgezet en vanaf 2021
per thema aan de slag te gaan met de verdere uitwerking in een evaluatieagenda. In
de loop van 2021 zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.
Per thema onderzoeken we vervolgens in een tweede stap in hoeverre het mogelijk is
om duidelijkere overkoepelende doelstellingen te formuleren. En om in een heldere
beleidstheorie te specificeren hoe instrumenten beogen bij te dragen aan het bereiken
van de doelstellingen. Dit maakt het beter mogelijk om in evaluaties de relatie te
kunnen leggen tussen instrumenten en doelstellingen. Waar nuttig en nodig zal gewerkt
worden met doelstellingen op meerdere niveaus.6
Naar aanleiding van de tweede aanbeveling zullen we tevens nagaan in hoeverre het
zinvol is om doelstellingen meetbaar te formuleren. Bezien zal worden hoe de ex ante
evaluatiemethodiek in dit proces kan helpen.7 Niet alle vraagstukken lenen zich voor meetbare, SMART geformuleerde doelen.8 Bijvoorbeeld wanneer (alleen) cijfers niet volstaan om te omschrijven wat je wil
bereiken. Voor een constructief beleidsdebat kan het dan beter zijn een kwalitatief
doel te formuleren, waar mogelijk met kwantitatieve ondersteuning. Om deze reden is
de verwachting niet dat over de hele linie van het arbeidsmarktbeleid meetbare doelen
geformuleerd zullen worden. Niettemin is het kabinet voornemens na te gaan wat zinvol
is als het gaat om meetbaar formuleren van doelen. Meetbare doelen hebben immers in
potentie enkele voordelen. Zo maken zij het bij uitstek mogelijk om politieke accenten
te leggen en ambities te communiceren. Op die manier kan het stellen van een ogenschijnlijk
onhaalbaar doel zelfs een maatschappelijke dynamiek teweeg brengen die bijdraagt aan
het behalen ervan.9
Spoor 2: de kwaliteit van evaluaties verder vergroten
Dit spoor betreft de derde en vierde aanbeveling: om instrumenten óók te evalueren
in relatie tot de overkoepelende doelen van het arbeidsmarktbeleid. En om de kennis
over doelmatigheid op instrumentniveau te vergroten.
De auteurs van de beleidsdoorlichting constateren een positieve trend in de kwaliteit
van recente beleidsevaluaties. Het kabinet is van plan om die positieve trend een
vervolg te geven. Dit gaan we doen door in toekomstige evaluaties van instrumenten
nadrukkelijker in beeld te brengen hoe instrumenten bijdragen aan overkoepelende beleidsdoelen.
Te beginnen met de evaluatie van de loonkostenvoordelen die in 2021 van start zal
gaan.
Door in evaluaties nadrukkelijker te kijken naar hoe instrumenten bijdragen aan overkoepelende
doelen komt niet alleen de beoogde werking van beleid in beeld, maar ook de niet-beoogde
mechanismen. De onafhankelijke deskundigen Houweling en Van der Veen merken in hun
oordeel terecht op dat dergelijke niet-beoogde mechanismen de werking van arbeidsmarktbeleid
vaak negatief beïnvloeden. Door meer zicht te krijgen op die gewenste en ongewenste
mechanismen kan het kabinet beter leren van beleid en tevens het gesprek met uw Kamer
hierover beter voeren.
Inhoudelijke bevindingen
Naast conclusies en aanbevelingen over hoe het beleid tot stand komt bevat de doorlichting
diverse beleidsinhoudelijke bevindingen. Deze bevindingen bevatten geen verrassingen
en sluiten overwegend aan bij het beeld dat het kabinet reeds heeft. Het betreft bovendien
zonder uitzondering onderwerpen waar het kabinet actief mee bezig is. Deze inhoudelijke
boodschappen uit de beleidsdoorlichting en wat het kabinet op deze terreinen doet
worden hieronder toegelicht. Omdat het een groot aantal boodschappen betreft op thema’s
die allen reeds onderwerp zijn van gesprek tussen het kabinet en uw Kamer beperken
we ons tot de meest voorname boodschappen.
Hoge arbeidsparticipatie, lage werkloosheid, toch doet niet iedereen mee
• Beleidsdoorlichting: in vergelijking met andere landen was de arbeidsparticipatie
in de periode 2012–2019 in Nederland hoog en de werkloosheid laag. Kwetsbare groepen
vonden beter hun weg naar werk. Tegelijkertijd waren er in 2019 nog ongeveer 1 miljoen
mensen beschikbaar waren voor (meer) werk. De arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten
en laagopgeleiden is in Nederland laag in vergelijking met het gemiddelde in Europa
en bovendien gevoelig voor conjuncturele bewegingen.
• Reactie kabinet: het kabinet verwelkomt de positieve bevindingen rond arbeidsparticipatie
en werkloosheid. Tegelijkertijd werkt het kabinet er hard aan om deze koppositie ondanks
de uitdagingen van Covid-19 te behouden. Onze inzet is om met tijdelijke regelingen
zoals de NOW, TOZO, TOGS en TOFA waar mogelijk banen te behouden en tegelijkertijd
ondernemers en werkenden te helpen zich aan te passen aan nieuwe economische omstandigheden.
Dit is om twee redenen extra van belang. Ten eerste laat de doorlichting zien dat
er in Nederland ondanks de lage werkloosheid nog een aanzienlijk aantal mensen is
dat betaald werk zou willen maar niet aan de slag komt. Ten tweede laat de doorlichting
zien dat het aantal mensen dat niet aan het werk was de vorige keer dat het economisch
tegen zat in Nederland sterker is toegenomen dan in andere landen (zie afbeelding 4.11
in het rapport).
• Het kabinet wil dat ook kwetsbare werkenden mee doen op de arbeidsmarkt. Ook als het
economisch tegen zit. In het kader van het Steun- en Herstelpakket trekt het kabinet
daarom 1,4 mld euro uit om kwetsbare groepen te ondersteunen. De inzet is dat mensen
zo veel mogelijk direct naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij waar nodig gerichte
hulp krijgen.10
• Het kabinet zet zich bovendien in om structureel meer mensen te laten mee doen op
de arbeidsmarkt. Voor mensen met een arbeidsbeperking heeft het kabinet de banenafspraak
gemaakt in samenwerking met organisaties voor werkgevers en werknemers. Begin 2026
moeten er in totaal 125.000 banen zijn bijgekomen voor mensen met een arbeidsbeperking:
100.000 extra banen bij het bedrijfsleven en 25.000 extra banen bij de overheid. Met
de maatregelen in het kader van het Breed Offensief faciliteert het kabinet het realiseren
van deze afspraak en wil het kabinet bevorderen dat meer werken loont voor mensen
met een arbeidsbeperking.
Werkzekerheid in Nederland lager dan elders
• Beleidsdoorlichting: flexibel werk is in Nederland gegroeid. De baan- en werkzekerheid
was in Nederland lager dan in andere landen. Wat opvalt is dat de zekerheid die mensen
ervaren zich door de jaren slechter ontwikkelde dan het waargenomen risico op werkloosheid.
• Reactie kabinet: deze boodschap is in lijn met eerdere bevindingen, waaronder die
van de Commissie Regulering van werk. Ook met dit punt is het kabinet actief aan de
slag. Zo is per 1 januari 2020 de Wet arbeidsmarkt in balans (hierna: WAB) in werking
getreden. Hiermee heeft het kabinet een stap gezet om het voor werkgevers aantrekkelijker
te maken om mensen in vaste dienst te nemen. Verder zet het kabinet in op het stimuleren
van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) waarbij ook aandacht is voor het verbeteren van de
arbeidsmarktpositie van onder meer kwetsbare groepen. Denk aan het crisispakket NL
Leert Door voor kosteloze ontwikkeladviezen en (online) scholing, dat net als het
STAP-budget – dat in 2022 een beoogde start kent – beschikbaar komt voor iedereen
met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. De huidige veranderingen op de arbeidsmarkt
onderstrepen wederom het belang van het ondersteunen van kwetsbare werknemers op de
arbeidsmarkt en de noodzaak om de verschillen tussen een vast en een flexibel contract
te verkleinen. Dit om uiteindelijk te komen tot een structurele verbetering van de
balans op de arbeidsmarkt.
Artikel 1 bereikt vooral werknemers
• Beleidsdoorlichting: de reikwijdte van artikel 1 wordt beperkt door het toenemende
aantal zelfstandigen zonder personeel. Het merendeel van het beleid op artikel 1 is
niet van toepassing op zelfstandigen en kan daarom niet bijdragen aan het bereiken
van doelen voor deze groep.
• Reactie kabinet: als het gaat om zelfstandigen werkt het kabinet reeds aan aanvullend
beleid op artikel 1. Dit beleid komt niet aan bod in de beleidsdoorlichting, omdat
het in de onderzochte periode (2012–2019) nog niet van kracht was. We noemen een aantal
voorbeelden. Ten eerste heeft het kabinet inzet gepleegd ten aanzien van scholing
van zelfstandigen: zowel de regeling NL Leert door als STAP zijn ook toegankelijk
voor zelfstandig ondernemers die zich willen scholen. Verder wil het kabinet meer
duidelijkheid bieden over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Het kabinet werkt
daarom aan de ontwikkeling van een webmodule die daar meer inzicht in moet bieden.
Een eerste stap is een pilot met deze webmodule. In het verlengde hiervan wil het
kabinet een breed gesprek voeren over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre
bepaalde werkwijzen zich volgens de huidige regels al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking
te werken. Dit brede gesprek is bedoeld om meer zicht te krijgen op de maatschappelijke
opvattingen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie, op sectorspecifieke omstandigheden
en op wat de webmodule kan gaan betekenen in de dagelijkse praktijk.
• Deze aanvullende inspanningen laten onverlet dat het kabinet zelfstandigen de ruimte
wil geven om te ondernemen. Vanuit die optiek acht het kabinet het verdedigbaar dat
voor zelfstandigen andere regels gelden dan voor werknemers.
• Overigens is het van belang dat het beleid ten aanzien van zelfstandigen niet beperkt
is tot artikel 1 van de SZW-begroting. Een ander deel van het beleid gericht op zelfstandigen
is elders op de SZW-begroting te vinden. Daarnaast bevat ook artikel 2 van de EZK-begroting
(Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap) instrumentarium gericht op zelfstandigen.
Ontwikkelingen arbeidsverhoudingen- en voorwaarden
• Beleidsdoorlichting: in de meest recente jaren lijkt de tevredenheid over de arbeidsvoorwaarden
en -verhoudingen te dalen ten opzichte van ontwikkelingen in eerdere jaren. Een meerderheid
van de werknemers (>90%) is tevreden over de inhoud van het werk, over het dienstverband
en de contractvorm. De meeste werknemers zijn nog steeds tevreden over mogelijkheden
om in deeltijd te werken, de werktijden te bepalen, en over mogelijkheden om thuis
te werken, maar met name in 2018 is de tevredenheid ten aanzien van de laatste twee
aspecten gedaald. Ook de tevredenheid over het salaris en de cao zijn in 2018 afgenomen,
evenals de tevredenheid over de vertegenwoordiging door ondernemings- en medezeggenschapsraden
en vakbonden.
• Reactie kabinet: Het kabinet ziet de arbeidsvoorwaarden primair als een onderwerp
van partijen op de arbeidsmarkt. Het is goed om te zien dat het overgrote deel van
de werknemers tevreden is over de inhoud van het werk, over het dienstverband en de
contractvorm. Ook ten aanzien van andere arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden, zoals
de mogelijkheid om te leren en de leidinggevende, zijn werknemers tevreden. Wel is
in 2018 een daling te zien in de tevredenheid over het salaris, de cao en de vertegenwoordiging
door OR en vakbond. Het is te vroeg om te zeggen of er sprake is van een trend. Ook
is nog niet duidelijk welk effect Covid-19 hierop zal hebben.
Loonontwikkeling blijft achter bij productiviteit
• Beleidsdoorlichting: de loonontwikkeling bleef in de onderzochte periode achter bij
de productiviteit.
• Reactie kabinet: het kabinet ziet de ontwikkeling van de lonen primair als een onderwerp
voor partijen op de arbeidsmarkt. Terugkijkend over een langere periode constateert
het kabinet dat de lonen de productiviteit op de voet hebben gevolgd.11 In de ogen van het kabinet onderstreept de relatie tussen lonen en productiviteit
het belang van het verder vergroten van de arbeidsproductiviteit. Het kabinet ondersteunt
ondernemers en werkenden actief op dit vlak.12 Zo vormt groei van de arbeidsproductiviteit een centrale pijler in de lange termijn
groeistrategie waar de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over informeerde.13
• De doorlichting laat zien dat de lonen tijdens de onderzochte periode achterbleven
bij de productiviteit. En dat de lonen in de jaren voorafgaand aan Covid-19 een inhaalslag
hebben ingezet. Hoe de relatie tussen productiviteit en lonen zich verder zal ontwikkelen
valt te bezien, zeker gezien de economische gevolgen van Covid-19. Het kabinet blijft
de verdere ontwikkelingen aandachtig volgen.
Positieve bijdrage aan evenwichtige loonvorming, bescherming en ongelijkheidscompensatie
• Beleidsdoorlichting: de verhoging van het Jeugd-minimumloon in combinatie met het
lage inkomensvoordeel (LIV en jeugd-LIV) heeft positief bijgedragen aan de doelen
evenwichtige loonvorming, bescherming en ongelijkheidscompensatie. Ook de Wet werk
en zekerheid (Wwz) heeft een positieve bijdrage geleverd aan deze doelen.
• Reactie kabinet: het kabinet verwelkomt deze positieve boodschap. Met de WAB heeft
het kabinet weer een stap genomen om de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden voor werknemers
met een flexibel contract verder te verbeteren. En met de verdere verhoging van het
Jeugd-wml medio 2019 verwacht het kabinet het positieve resultaat een vervolg te geven.
Dat het kabinet ondanks de positieve bijdrage heeft besloten tot aanpassingen van
het (jeugd-)LIV is onder andere ingegeven door de bevinding dat de doelmatigheid in
de eerste jaren na invoering te wensen over liet in de zin dat de gebleken positieve
bijdrage niet in een gunstige verhouding stond tot de inzet van financiële middelen.
Minimumloon wordt niet geëvalueerd
• Beleidsdoorlichting: de onderzoekers concluderen dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
(Wml) niet wordt geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Zowel niet met
oog op de (centrale) doelen in artikel 114, als op de doelen van de wet zelf15.
• Reactie kabinet: het minimumloon legt een basis in het loongebouw. Het kabinet monitort
elke vier jaar of er ontwikkelingen zijn geweest die een bijzondere bijstelling wenselijk
maken. Daarnaast houdt het kabinet de evenwichtigheid van de ontwikkeling in de inkomenspositie
van diverse groepen mensen in de gaten. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de groep
mensen aan de basis van de arbeidsmarkt. Doordat de ontwikkeling van het minimumloon
gekoppeld is aan de gemiddelde contactloonontwikkeling delen minimumloonverdieners
mee in de welvaartontwikkeling van de totale groep werkenden. Dit alles draagt bij
aan het Beleidsartikel 1 doel «evenwichtige arbeidsverhoudingen- en voorwaarden».
• Daarnaast houdt het kabinet er rekening mee dat de hoogte van het wettelijk minimumloon
er niet toe leidt dat mensen met een kwetsbare arbeidspositie kans lopen hun baan
te verliezen omdat het minimumloon te hoog is vastgesteld in verhouding tot hun productiviteit.
Dit draagt bij aan een inclusieve arbeidsmarkt.
• Het kabinet zet in op vergroting van kennis over het onderwerp. Dit najaar zal het
CPB een notitie publiceren met een verdieping ten opzichte van de dit jaar gepubliceerde
minimumloonupdate van Kansrijk Arbeidsmarktbeleid. SEO economisch onderzoek voert
daarnaast dit jaar, naar aanleiding van de motie Van Dijk16, een onderzoek uit naar de gevolgen van de tweede verhoging van de minimumjeugdlonen
op de werkgelegenheid en scholingskeuzes van jongeren.
Gemengde resultaten ongevallen en ziekte
• Beleidsdoorlichting: Nederland doet het internationaal gezien goed qua ziekte en ongevallen
door werk.17 Wel worden de laatste jaren meer arbeidsongevallen gemeld. Ook groeit het aandeel
werknemers met burn-outklachten. Werkenden verzuimen in Nederland 4,4 procent van
de werktijd vanwege ziekte. Dat is meer dan het EU-gemiddelde van 3 procent.
• Reactie kabinet: in vergelijking met andere landen doet Nederland het inderdaad goed
wat betreft ongevallen op het werk. Dat het ziekteverzuim van werkenden in Nederland
gemiddeld hoger is dan die in andere Europese lidstaten wordt mede veroorzaakt door
de relatief ruime voorwaarden in Nederland van verzuimregelingen waaronder loondoorbetaling
bij ziekte, waarmee we in Nederland mensen de ruimte geven om te herstellen.
• Het kabinet onderkent dat sprake is van een toename van burn-outklachten en heeft
preventieve initiatieven genomen om deze trend tegen te gaan. Zo investeren we met
sociale partners, maatschappelijke organisaties en betrokken departementen in de opzet
van een maatschappelijke beweging voor de aanpak van burn-outs. Omdat de klachten
samen kunnen gaan met factoren buiten het werk, is een brede aanpak nodig om de stijgende
lijn te keren. Zoals toegezegd worden dit jaar de eindresultaten van het TNO onderzoek
naar oorzaken van burn-outklachten en een reactie met beleidsmaatregelen aan uw Kamer
verzonden.18
• Ook blijft het kabinet inzetten op het ondersteunen van werkgevers en werknemers bij
het voorkomen en tegengaan van psychosociale arbeidsbelasting. Er zijn diverse ondersteunende
producten en activiteiten ontwikkeld in het kader van professionalisering/voorlichting
van vertrouwenspersonen. Verder is een handreiking voor een gedragscode ongewenste
omgangsvormen opgesteld. En met de Inspectie SZW wordt gewerkt aan een pilot over
het tegengaan van pesten op de werkvloer. Het doel voor de komende jaren is om samen
met andere partijen de psychosociale belasting die gepaard gaat met werk terug te
dringen.
Doelmatigheid instrumenten inclusieve arbeidsmarkt
• Beleidsdoorlichting: als relatief ondoelmatig in relatie tot het doel inclusieve arbeidsmarkt
noemt de doorlichting de instrumenten lage inkomensvoordeel (LIV), het lage btw-tarief
op arbeidsintensieve diensten van kappers, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK). De kosten per extra baan van de IACK zijn ongeveer even
hoog als die van het LIV. Bij de arbeidskorting liggen de kosten per extra baan nog
hoger.
• Reactie kabinet: vanwege bovenstaande bevindingen zijn in de besparingsvariant, die
als separate bijlage bij de beleidsdoorlichting is opgenomen, besparingen op de als
relatief ondoelmatig beoordeelde instrumenten uitgewerkt. Die uitwerking laat zien
dat deze instrumenten naast het stimuleren van arbeidsdeelname nog andere dan de in
de doorlichting onderzochte doelen hebben, te weten een acceptabele verdeling van
inkomens en belastingdruk. De uitwerking laat vervolgens zien dat de uitgewerkte besparingen
op die terreinen belangrijke negatieve gevolgen zouden hebben. Het kabinet is om die
reden niet voornemens de in beeld gebrachte besparingen te realiseren.
• Specifiek voor het LIV geldt dat in het pensioenakkoord is afgesproken het LIV gerichter
in te gaan zetten en om te vormen tot een loonkostenvoordeel voor potentieel kwetsbare
jongeren.19 Verder is het BTW-tarief voor kappersdiensten per 1 januari 2019 reeds verhoogd naar
9% in samenhang met een verlaging van de lasten op arbeid.
Het kabinet beseft dat bovenop de lopende inspanningen verdere bijdragen van volgende
kabinetten nodig zullen zijn om de regels rond werk – en daarmee de arbeidsmarkt –
toekomstbestendig te maken. Daarom heeft het kabinet de Commissie Regulering van Werk
opdracht gegeven om te adviseren over toekomstbestendige regels rondom werk. De kabinetsreactie
op het advies van deze commissie en op het advies «Het betere werk» van de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid ontvangt u dit najaar.
Tot slot
Het kabinet ziet het als een gedeeld belang dat beleid bijdraagt aan de realisatie
van maatschappelijk gewenste uitkomsten op de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft zich
op meerdere terreinen ingespannen om te komen tot een arbeidsmarkt die beter in balans
is. Door het overnemen van de aanbevelingen van de beleidsdoorlichting verwacht het
kabinet nog betere randvoorwaarden te creëren voor toekomstig beleid. De modernisering
van de arbeidsmarkt is immers nog niet voltooid.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ‘t Wout
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid