Brief regering : Beleidsreactie op onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 91
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2020
De coronacrisis heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat scholen en instellingen een
belangrijke rol spelen in het bieden van een veilige en vertrouwde omgeving voor een
leerling of student. Het is dan ook zeer schrijnend dat er elk jaar leerlingen en
studenten slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag worden, in sommige gevallen
zelfs door met taken belaste personen
1 in het onderwijs. Dat is verschrikkelijk en we werken er hard aan om daders aan te
pakken en verder wangedrag te voorkomen. De veiligheid op school is allereerst de
verantwoordelijkheid van de besturen, maar de rijksoverheid moet hen hierbij ondersteunen.
We constateren dat slechts een klein percentage van onze docenten, conciërges, vrijwilligers
en andere met taken belaste personen in het onderwijs seksueel grensoverschrijdend
gedrag vertoont richting leerlingen en studenten. Op school dient veiligheid van leerlingen
voorop te staan, en gelukkig kunnen we op dat vlak over het algemeen vertrouwen op
de bevlogen inzet van het onderwijspersoneel.
In juli 2019 hebben wij uw Kamer per brief toegezegd een onderzoek uit te voren naar
de huidige wettelijke verplichting om bij indiensttreding een actuele Verklaring Omtrent
het Gedrag Natuurlijke Personen (hierna: VOG) te overleggen.2 Deze verplichting geldt voor iedereen die in het onderwijs werkt (po, v(s)o, mbo).
Hierbij gaven wij nadrukkelijk aan ook te zullen kijken naar aanvullende maatregelen
om seksueel grensoverschrijdend gedrag door met taken belaste personen te voorkomen.
In opdracht van ons ministerie hebben ResearchNed en Bureau Beke onderzocht welke
mogelijkheden schoolbesturen, schoolleiders en onderwijzend personeel in het po, v(so)
en mbo hebben om seksueel grensoverschrijdend gedrag door onderwijspersoneel richting
leerlingen en studenten te voorkomen en effectief op te treden als het zich toch voordoet.
Hierbij bieden wij u het onderzoeksrapport aan3. In deze brief lichten wij in paragraaf 1 toe wat scholen momenteel al doen om seksueel
grensoverschrijdend gedrag te voorkomen (preventief en repressief), vatten we in paragraaf
2 kort de resultaten van het onderzoek samen en benoemen de belangrijkste knelpunten
en gaan we in hoofdstuk 3 in op de manier waarop we gaan werken aan de aanscherping
van het maatregelenpakket en de introductie van nieuwe maatregelen, waarmee we ervoor
willen zorgen dat dit onaanvaardbare gedrag steeds minder vaak voorkomt. Aan het einde
van de brief kondigen wij een beleidsreactie aan over sociale veiligheid in het ho.
Deze beleidsreactie ontvangt uw Kamer nog dit najaar.
1. Scholen werken nu al hard aan het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
Preventief veiligheidsbeleid
Sinds 2015, met de invoering van de Wet veiligheid op school, zijn scholen in het
funderend onderwijs verplicht om een actief veiligheidsbeleid te voeren en de veiligheid
van leerlingen op school te monitoren. Het veiligheidsbeleid van scholen beschrijft
welke regels de school hanteert en hoe de school deze handhaaft. Het kan dan bijvoorbeeld
gaan om het tegengaan van pesten, intimidatie, diefstal, agressie of (seksueel) geweld.
Dit geldt zowel voor leerlingen onderling, als tussen met taken belaste personen en
leerlingen. Ook staat in dit plan hoe de school omgaat met incidenten. Tevens zijn
scholen verplicht een klachtenregeling te hebben en te voorzien in een klachtencommissie.
Dit alles heeft als doel om een veilig schoolklimaat te creëren. In het mbo bestaat
vergelijkbare regelgeving, onder meer met de Arbeidsomstandighedenwet. Het veiligheidsbeleid
in het mbo wordt integraal en vanuit de sector zelf vormgegeven. Zo is er de visie
Integrale Veiligheid MBO, aan de hand waarvan de instellingen zelf, op maat, hun veiligheidsbeleid
ontwikkelen. Het netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad faciliteert de mbo-instellingen
en geeft ondersteuning en advies bij de vormgeving van het veiligheidsbeleid. Stichting
School en Veiligheid ondersteunt scholen in het funderend onderwijs en in het mbo
verder bij het creëren van een sociaal veilige omgeving. U kunt hierbij denken aan
het beschikbaar stellen van een digitaal veiligheidsplan, informatiemateriaal, trainingen,
een helpdesk en een calamiteitenteam.
Daarnaast zijn medewerkers van een school of mbo-instelling bij aanstelling verplicht
om een actuele VOG aan hun werkgever te overleggen. Hierbij wordt bekeken of een eventueel
justitieel verleden geen belemmering vormt voor de functie die hij of zij wil vervullen.
De VOG is verplicht in het funderend onderwijs en het mbo en geldt voor vrijwel alle
met taken belaste personen (op de bestuurders, de meeste groepen vrijwilligers en
enkele groepen stagiaires na)4. De VOG-screening wordt uitgevoerd door dienst Justis, onder verantwoordelijkheid
van de Minister voor Rechtsbescherming. Justis raadpleegt bij een VOG-aanvraag altijd het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) en bekijkt of er voor
de functie relevante antecedenten staan geregistreerd. De VOG kan worden afgewezen
op basis van (on)herroepelijke veroordelingen, transacties, openstaande zaken, sepots
en strafbeschikkingen. Jaarlijks worden er enkele tientallen VOG’s geweigerd die zijn
aangevraagd onder het screeningsprofiel «onderwijs».
Repressieve maatregelen bij seksueel grensoverschrijdend gedrag
Als er een vermoeden bestaat van een zedenmisdrijf gepleegd door een met taken belaste
persoon richting een minderjarige leerling of student, heeft elke schoolmedewerker
de verplichting dit onverwijld te melden bij het bestuur (meldplicht). Vervolgens is het bestuur gebonden aan een overlegplicht (ook onverwijld) met de vertrouwensinspecteurs van de inspectie. Als er na dit overleg
een redelijk vermoeden blijft bestaan van een strafbaar feit, is het bevoegd gezag
verplicht om onverwijld aangifte te doen (aangifteplicht).
Met de huidige preventieve en repressieve maatregelen beperken we het aantal gevallen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maar wij zien, mede door de knelpunten die
geschetst worden in de volgende paragraaf, ruimte voor verbreding van de set aan maatregelen
waardoor minder kinderen slachtoffer worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Daarmee kunnen we een nieuwe impuls geven aan de ambitie voor veilig en vertrouwd
onderwijs.
2. Onderzoek wijst op mogelijkheden om seksueel grensoverschrijdend gedrag verder
terug te dringen
De omvang van seksueel grensoverschrijdend gedrag lijkt, vanuit de beschikbare bronnen,
beperkt van omvang. We weten tegelijkertijd dat niet alle gevallen van seksueel grensoverschrijdend
gedrag aan het licht komen. Wat opvalt bij de gevallen van seksuele intimidatie is
een stijging van het aandeel incidenten waarbij een met taken belast persoon betrokken
is. De onderzoekers concluderen dat de VOG-systematiek niet optimaal functioneert,
en geven aan dat er op een aantal andere terreinen ook nog winst te behalen is. Ze
wijzen ook op de systematiek in andere sectoren (sport en kinderopvang), die handvatten
kunnen geven hoe te opereren. In de volgende alinea’s zetten wij deze uitkomsten kort
uiteen.
Wat weten we over de omvang van seksueel grensoverschrijdend gedrag?
De tweejaarlijkse monitor sociale veiligheid in po, v(s)o en mbo die OCW laat uitvoeren
geeft informatie over de omvang van het ervaren (seksuele) geweld, maar weinig informatie
over het aandeel waarin een met taken belaste persoon de pleger was. De monitoren
laten geen grote stijging van seksueel geweld op scholen zien. Zo is het percentage
kinderen in het v(s)o dat slachtoffer is van seksueel geweld op scholen al circa 10
jaar stabiel. In het mbo zijn wél cijfers over de betrokkenheid van met taken belaste
personen. Ruim 3% van de mbo-studenten die de mbo-vragenlijst hadden ingevuld, gaf
aan wel eens slachtoffer te zijn geweest van seksuele intimidatie. Deze 3% van de
studenten gaf aan dat, in 5 tot 10% van de gevallen van het ervaren seksueel grensoverschrijdend
gedrag, een docent of personeelslid de dader was.
Jaarlijks rapporteren de vertrouwensinspecteurs ruim 200 meldingen van seksuele intimidatie en 125 meldingen van seksueel misbruik in het po, (v)so, vo en mbo.5 Het werkelijke aantal gevallen waarin er sprake van (een vermoeden van) seksuele
intimidatie of seksueel misbruik is, ligt waarschijnlijk hoger. In hun jaarlijkse
rapportages valt op dat het aandeel van de gevallen waarin een met taken belast persoon
bij de seksuele intimatie betrokken is de laatste vier jaar stijgt van 33% in 2015/2016 naar 54% in 2018/2019.
Ook in 2019/2020 lijkt deze trend zich door te zetten. Het aandeel van de gevallen
waarin een met taken belast persoon betrokken is bij seksueel misbruik was jaren stabiel op circa 50%, maar in 2019/2020 lijkt ook dit aandeel te stijgen.
Deze cijfers verontrusten ons.
De politie registreert jaarlijks zo’n 50 zedenzaken in het onderwijs waarbij een met
taken belaste persoon betrokken is. De slachtoffers, meestal meisjes, zijn gemiddeld
14 jaar ten tijde van het delict. Het is aannemelijk dat er overlap zit in de cijfers
van de vertrouwensinspecteurs en die van de politie. Er volgt immers geregeld een
aangifte en/of veroordeling naar aanleiding van een melding die de vertrouwensinspecteurs
ontvangen.
Hoe functioneert VOG-systematiek in het onderwijs?
Zoals hierboven gesteld zijn medewerkers van een school of mbo-instelling bij aanstelling
verplicht om een actuele VOG aan hun werkgever te overleggen. Deze verplichting geldt
niet voor bestuurders, de meeste vrijwilligers en enkele groepen stagiaires.
ZZP-ers en uitzendkrachten moeten wel in het bezit zijn van een VOG, maar deze VOG’s
worden niet aangevraagd in opdracht van het schoolbestuur. De onderzoekers stellen
dat ZZP-ers een speciale positie innemen, omdat deze medewerkers op basis van een
overeenkomst van opdracht werken, en geen deel uitmaken van het vaste personeelsbestand.
In de praktijk wordt hen, door het schoolbestuur, niet altijd om een VOG gevraagd.
Ook uitzendkrachten zijn niet in dienst van de scholen. Zo kan het voorkomen dat schoolbestuurders
in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt minder kritisch zijn of geen contact opnemen
met de uitzendorganisatie om te verifiëren of de uitzendkracht een VOG heeft (en van
welke datum), omdat zij in de veronderstelling zijn dat de uitzendorganisatie dat
heeft geregeld.
Uit een steekproef onder schoolleiders zien we dat schoolleiders het nut van de VOG
onderschrijven, maar ze zien de VOG niet als voldoende om seksueel grensoverschrijdend
gedrag te voorkomen.
Welke problemen liggen er nog?
Door de problemen in het huidige stelsel goed te definiëren, ontstaat er een beter
beeld van de ruimte voor verbetering. De vertrouwensinspecteurs constateren dat vaak
de reden van ontslag niet wordt vastgelegd bij seksueel grensoverschrijdend gedrag
met als risico dat de dader bij een volgende school weer aan de slag kan als docent.
Dit betreffen de gevallen waar het niet tot een veroordeling komt. De politie vindt
het zorgelijk dat er geen «zwarte lijst» is waarop deze plegers van zedenmisdrijven
komen te staan. Daarmee samen hangt de eerdere constatering dat niet iedereen in het
onderwijs over een VOG hoeft te beschikken.
Daarnaast is er nog winst te halen in de bekendheid van (seksueel) veiligheidsbeleid.
Zo wist in 2018 een derde van de personeelsleden in het po niet of er op hun school
een veiligheidsbeleid van kracht was, is een deel van de schoolleiders niet bekend
met de vertrouwensinspecteurs en zit er veel variatie in het veiligheidsbeleid en
in de positionering van vertrouwenspersonen.
Ten slotte kan het handelingsperspectief een probleem vormen. Schoolleiders geven
aan moeite te hebben met het bepalen wanneer er sprake is van een vermoeden van een
strafbaar feit (het grijze gebied). De politie constateert dat dit kan leiden tot handelingsverlegenheid.
Hoe gaat het in andere sectoren (sport en kinderopvang?)
Naast het onderwijs zijn er ook andere sectoren, bijvoorbeeld de sport en de kinderopvang,
waarbij volwassenen in hun rol als professional of vrijwilliger te maken krijgen met
kinderen. Een vergelijking kan nieuwe inzichten voor het onderwijs bieden.
De sportwereld kent geen eigen wettelijk kader, zoals dat van het onderwijs. Binnen
de sport zijn uniforme regels ontwikkeld die toezien op ongewenste gedragingen, die
niet binnen het strafrecht vallen. Bij een overtreding van dit reglement kan een tuchtrechtelijke
veroordeling volgen zoals een schorsing of royement. Daarnaast kent de sport een meldplicht
waarbij bestuurders en begeleiders in de sport verplicht zijn te melden bij (vermoedens
van) seksuele intimidatie en misbruik bij het Centrum Veilige Sport of de betreffende
sportbond.
Ook kent de sport een register met tuchtrechtelijk gesanctioneerde vrijwilligers.
Medewerkers en vrijwilligers in de sport wordt aangeraden om elke vijf jaar hun VOG-aanvraag
te herhalen. Vrijwilligers die met kinderen of kwetsbare personen werken, kunnen gratis
een VOG aanvragen bij dienst Justis.
In de kinderopvang worden kinderen van 0 tot 12 jaar begeleid en opgevangen. Na de
Amsterdamse zedenzaak is, op advies van de Commissie Gunning, besloten om over te
gaan tot het invoeren van continue screening in deze sector.6 Iedere medewerker staat na het (eenmalig) aanvragen van een VOG verplicht ingeschreven
in het Personenregister Kinderopvang, zodat een melding volgt wanneer er een relevant
justitieel gegeven betreffende een kinderopvangmedewerker wordt geregistreerd in het
JDS. Daarnaast hanteert de kinderopvang het vier-ogen-principe en is er, net als in
het onderwijs, sprake van een meldplicht en een overlegplicht met de vertrouwensinspecteurs
van de inspectie.
3. Seksueel grensoverschrijdend gedrag verder terugdringen
Het sociale veiligheidsbeleid, waaronder het beleid om seksueel grensoverschrijdend
gedrag te voorkomen, kent een goede basis. Toch komt dit gedrag nog altijd voor. Elk
geval is er één te veel, en betekent veel leed bij het slachtoffer. Daarom willen
we, ook op basis van de bevindingen van de onderzoekers, naar nieuwe maatregelen kijken.
Wij geloven dat daarmee het eerdergenoemde grijze gebied kleiner kan worden, plegers
(ook de niet-veroordeelden) moeilijker van school naar school kunnen hoppen en meer
helderheid is te bereiken in de screening van personeel en vrijwilligers die werken
met minderjarigen.
3.1. Maatregelen in het aannamebeleid
Screening in de toekomst
De werking van de VOG voor het omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag zou
aangescherpt kunnen worden. Bij een VOG-aanvraag wordt slechts gekeken naar het justitiële verleden van de betrokkene op basis
van aantekeningen in het JDS. Een VOG is daarmee een momentopname. De onderzoekers
bevelen aan dat elke persoon met een arbeids- of stageovereenkomst in het onderwijs
een VOG zou moeten overleggen, dus ook de bestuurder en alle stagiaires. Ook bevelen
de onderzoekers aan om de VOG periodiek te vernieuwen of zelfs continue screening
toe te passen. Momenteel vindt er een WODC-onderzoek plaats naar consistentie en complexiteit
van het huidige VOG-stelsel.7 In vergelijkbare sectoren, zoals kinderopvang en de sport, wordt er op andere wijze
gescreend, terwijl de doelgroep waarmee wordt gewerkt hetzelfde is, namelijk kinderen.
Na publicatie, naar verwachting eind 2020, van het WODC-rapport zal ons ministerie
aansluiten bij de gesprekken met de Minister voor Rechtsbescherming om te komen tot
grotere consistentie in het screeningsbeleid voor werken met minderjarigen.
Arbeidscontracten en referenties
Werkgevers zouden beter gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die arbeidscontracten
en het inwinnen van referenties bieden rondom het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend
gedrag. De onderzoekers bevelen aan dat schoolbesturen in (af te sluiten) arbeidscontracten
kunnen opnemen dat werknemers gebonden zijn aan gedragsregels en onderworpen zijn
aan sancties bij het overtreden ervan. In gevallen van seksueel grensoverschrijdend
gedrag worden contracten nu nog te vaak met wederzijds goedbevinden ontbonden. Ook
hierdoor is er te weinig zicht op met taken belaste personen die eerder de fout in
zijn gegaan en kan een pleger op een volgende school zijn gedrag voortzetten. Een
arbeidscontract is echter een overeenkomst tussen een werkgever en werknemer. Hierin
kan de rijksoverheid niet bindend interveniëren. Deze aanbeveling kan functioneler
worden in combinatie met de aanbeveling om besturen te adviseren referenties in te
winnen bij ex-werkgevers. Als schoolbesturen standaard referenties opvragen bij de
vorige werkgever(s) van een sollicitant of nieuw personeelslid, kan de kans op nieuw
seksueel grensoverschrijdend gedrag worden verkleind. Als een nieuwe werknemer de
nieuwe werkgever niet toestaat om referenties op te vragen, kan dit een alarmerend
signaal zijn voor de nieuwe werkgever. Wij zullen met de sectorraden bespreken hoe
we besturen het beste kunnen aanzetten tot het inwinnen van referenties. Mocht dit
niet tot resultaat leiden, dan behoort een wettelijke verplichting tot de mogelijkheden.
3.2. Repressieve maatregelen
Tuchtrechtsysteem
De onderzoekers stellen een apart tuchtrechtsysteem voor, waarbij ook voor niet-strafrechtelijke
handelingen een uniform regelgevend kader en rechtssysteem op het terrein van seksueel
grensoverschrijdend gedrag wordt vormgegeven waar personeel zich aan moet houden.
Wij hechten waarde aan de bepalingen in de verschillende onderwijswetten en we adviseren
scholen om hier, afhankelijk van hun situatie, (aanvullende) afspraken over te maken
met hun personeel. Het onderwijs kent, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de sportwereld,
een eigen inspectie die toeziet op de handhaving van de wet en waarmee scholen ook
kunnen overleggen bij niet-strafrechtelijke onwenselijke seksuele gedragingen. Het
creëren van een systeem van tuchtrecht naast de onderwijswetgeving draagt in onze
ogen niet bij aan de helderheid van het handelingsperspectief van scholen en schoolleiders.
Daarnaast is voor een tuchtrechtelijk systeem een register nodig waarin alle met taken
belaste personen zijn opgenomen. Dit vind ik, gezien het grote aantal met taken belaste
personen dat zich gedraagt zoals we dat van personeel mogen verwachten, niet wenselijk
en niet proportioneel. De volgende twee aanbevelingen achten wij kansrijker en effectiever.
Overlegplicht bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag
Schoolbestuurders zijn wettelijk verplicht om te overleggen met de vertrouwensinspecteurs
in het geval van een vermoeden van seksueel misbruik (zedenmisdrijf). Als er sprake is van seksuele intimidatie geldt die verplichting niet. Seksuele intimidatie is vooralsnog geen strafbaar feit,
hoewel het wel bijzonder ongewenst is. Juist omdat het voor schoolleiders niet altijd
makkelijk is om te bepalen wat seksueel grensoverschrijdend gedrag is (grijze gebied),
kijken wij positief naar de aanbeveling om bij alle vormen van mogelijk seksueel grensoverschrijdend
gedrag een wettelijke overlegplicht in te voeren. Wij zullen hiertoe dan ook een wetstraject
starten en een concreet handelingsprotocol ontwikkelen aan de hand waarvan bestuurders
en directeuren precies kunnen bepalen wie in welke gevallen wat moet doen (vergelijk
de meldcode kindermishandeling). De vertrouwensinspecteurs kunnen de schoolleiders
helpen om adequaat te handelen bij (een vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend
gedrag. Ook Stichting School en Veiligheid speelt een rol bij de advisering aan scholen
op dit vlak.
Waarschuwingsregister
In de zorgsector loopt momenteel een wetstraject om het Waarschuwingsregister Zorg
en Welzijn wettelijk te verankeren. Een vergelijkbaar register van arbeidscontracten
die zijn beëindigd in verband met seksueel grensoverschrijdend gedrag, een registratielijst
of waarschuwingsregister, zou ook in het onderwijs kunnen worden opgezet. Een waarschuwingsregister
kan er voor zorgen dat het voor plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag een
stuk lastiger wordt om hun praktijken op een andere school voort te zetten. Tegelijkertijd
brengt een waarschuwingsregister vragen met zich mee. Het is een ingrijpend middel
waarbij het bijvoorbeeld van belang is om goed te beschrijven wanneer en onder welke
voorwaarden iemand op de lijst komt, voor hoe lang, wie hierover een oordeel uitspreekt,
hoe er bezwaar kan worden gemaakt en door wie de lijst ingezien mag worden. Een waarschuwingsregister
moet er niet voor zorgen dat personeel bang is om op een normale manier een band met
een leerling op te bouwen. Vanwege al deze vragen en onzekerheden willen we eerst
afwachten hoe het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn gaat functioneren, indien
dit een wettelijk verplicht register wordt, voordat we overwegen of dit voor het onderwijs
ook nuttig kan zijn.
3.3. Maatregelen omtrent het schoolbeleid
Schoolcultuur
De schoolcultuur is een erg belangrijk instrument om seksueel grensoverschrijdend
gedrag te voorkomen. Daarom moet bij onderwijspersoneel de bekendheid met en de betrokkenheid
bij het veiligheidsbeleid van de school worden vergroot. Wij willen scholen en instellingen
oproepen om scherp te kijken naar de afspraken over gedrag van personeel ten opzichte
van leerlingen en studenten. Deze afspraken kunnen landen in het veiligheidsplan of
een gedragscode waarin bijvoorbeeld staat beschreven welke regels een school hanteert
op het gebied van taalgebruik of gebruik van sociale media. In de school moet men
met elkaar in gesprek over wat wenselijk gedrag is, wat vooral niet en wat men kan
doen bij het waarnemen van onwenselijk gedrag bij collega’s. Leg die afspraken transparant
vast en creëer bewustzijn en reflectie op het eigen gedrag. Op die manier worden gedragsregels
niet eenmalig gecommuniceerd, maar krijgen zij continue aandacht en worden ze onderdeel
van de schoolcultuur. Dit kan de handelingsverlegenheid, indien er zich iets voordoet,
deels wegnemen en de veiligheid vergroten. We zien hier helaas nog te veel verschillen
tussen scholen. Sommige scholen voeren een dergelijk gesprek al, maar veel scholen
vinden het een ingewikkeld onderwerp dat pas ter sprake komt als het mis is gegaan.
Stichting School en Veiligheid kan de scholen bij het voeren van het gesprek en het
maken van afspraken ondersteunen en we zullen de sectorraden vragen of zij hun dienstverlening
aan de scholen op dit terrein kunnen intensiveren.
Sterkere positionering vertrouwenspersonen
Zoals eerder gesteld zijn scholen en mbo-instellingen verplicht om een klachtenregeling
op te stellen waarin is opgenomen hoe wordt omgegaan met klachten. Als scholen helder
maken hoe zij omgaan met klachten, dan zal dat de meldingsbereidheid van het onderwijspersoneel,
leerlingen en studenten vergroten. In de klachtenregelingen heeft de vertrouwenspersoon
een belangrijke rol. De onderzoekers concluderen dat niet al het personeel de taken
en bevoegdheden van een vertrouwenspersoon binnen de schoolorganisatie kent. Wij delen
de conclusie van de onderzoekers dat hierin winst te behalen is en we zijn hier reeds
beleid op aan het maken. Dit ook naar aanleiding van moties van uw Kamer om de onafhankelijkheid
en bekendheid van vertrouwenspersonen in het onderwijs te vergroten.8
Momenteel worden verschillende modelklachtenregelingen in het funderend onderwijs
geüniformeerd tot één modelklachtenregeling die wordt ondersteund door de sectorraden,
de vakbonden en Ouders & Onderwijs. Scholen kunnen dit model gebruiken voor het vormgeven
van hun eigen klachtenregeling. Bij deze herziening is ook aandacht voor de onafhankelijkheid
en bekendheid van de vertrouwenspersonen. Wij verwachten dat deze herziening scholen
handvatten zal bieden om de vertrouwenspersoon beter in positie te brengen en om de
gemeenschap rondom de school beter te informeren over het bestaan van de vertrouwenspersoon.
Verder heeft Stichting School & Veiligheid een leidraad ontwikkeld om schooldirecties
en beleidsmakers te ondersteunen bij het maken van goede afwegingen en keuzes in het
beleggen van taken en rollen binnen de vertrouwensfunctie. Naast aandacht voor de
rollen en taken in het vertrouwenswerk biedt de leidraad ook handvatten voor hoe de
vertrouwensfunctie zo georganiseerd kan worden dat leerlingen, studenten, ouders en
medewerkers sneller uitkomen bij de medewerker die hen kan helpen. Specifiek voor
het mbo heeft het Netwerk Integrale Veiligheid van de MBO Raad met de hulp van Stichting
School en Veiligheid gewerkt aan het vergroten van de bekendheid en effectiviteit
van vertrouwenspersonen in het mbo.
Overigens blijkt uit het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks dat er in uw Kamer
de behoefte is om een verplichting tot het aanstellen van vertrouwenspersonen bij
organisaties en bedrijven wettelijk te verankeren. Onze collega-minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid zal dit wetsvoorstel met uw Kamer behandelen.
Sociale media in veiligheidsbeleid
Scholen in het funderend onderwijs moeten hun veiligheidsbeleid evalueren en op basis
daarvan actualiseren. Ook in het mbo wordt het veiligheidsbeleid periodiek beoordeeld,
alhoewel hiervoor geen wettelijke verplichting is. Zo kunnen wij ons voorstellen dat
de MeToo-beweging ook leidt tot een heroverweging van de gedragsregels tussen met
taken belaste personen en leerlingen of studenten. De onderzoekers wijzen erop dat
er meer aandacht moet komen voor de rol van sociale media in relatie tot seksueel
grensoverschrijdend gedrag van met taken belaste personen richting leerlingen en studenten.
Wij kunnen ons vinden in deze aanbeveling en zijn daarnaast van mening dat ongewenst
contact via sociale media door jongeren onderling ook veel aandacht verdient. We vragen
scholen dan ook om dit, voor zover dit nog niet gebeurt, op te nemen in hun veiligheidsplannen
en hierover met hun leerlingen en studenten in gesprek te gaan. Ook wijzen we scholen
erop dat Stichting School en Veiligheid scholen hierbij kan helpen. Over dit onderwerp
gaan we in gesprek met de sectorraden en partijen die scholen ondersteunen op het
gebied van digitale media.
Sociale veiligheid in het ho
Het onderzoek dat in deze beleidsreactie centraal staat, gaat met name in op het po,
v(s)o en het mbo. Hierin wordt het meest gewerkt met minderjarige leerlingen of studenten.
Maar ook in het ho vraagt de sociale veiligheid, waaronder het voorkomen van seksueel
grensoverschrijdend gedrag, aandacht. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de stand
van zaken van de voortgang en verankering van ombudsfunctionarissen bij universiteiten.9 In de beleidsreactie op het rapport Evaluatie Universitaire Ombudsfunctie, die uw
Kamer dit najaar ontvangt, zullen wij nader ingaan op sociale veiligheid in het ho.
4. Tot slot
De aanbevelingen van de onderzoekers geven aan dat er nog winst te behalen is omtrent
het bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag van met taken belaste personen
richtingen kinderen. In de sectoren waarin met kinderen worden gewerkt, bestaat gelukkig
een groot draagvlak om het aantal misstanden verder omlaag te brengen, juist omdat
kinderen en jongeren een kwetsbare doelgroep zijn. Hiervoor is een goed samenspel
van verschillende maatregelen nodig. Op basis van de bevindingen van de onderzoekers
zijn we van mening dat de bestaande maatregelen intensiever ingezet kunnen worden.
Zoals hierboven beschreven willen we het aantal gevallen van seksueel grensoverschrijdend
gedrag omlaag brengen door een aantal maatregelen aan te scherpen. Een aantal maatregelen,
zoals de overlegplicht bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend geweld, het
inwinnen van referenties, een impuls aan de schoolcultuur en het veiligheidsbeleid
of de positionering van vertrouwenspersonen kunnen we snel oppakken. Andere maatregelen,
zoals een integraal screeningsbeleid of een eventueel waarschuwingsregister, vergen
nog tijd, denk- en uitzoekwerk. We verwachten uw Kamer in het voorjaar van 2021 een
update te geven over de uitwerking van de maatregelen. Alleen samen met de verschillende
veldpartijen, die hierbij hard nodig zijn, kan de gewenste afname van seksueel grensoverschrijdend
gedrag in het onderwijs gerealiseerd worden. We werken graag met hen samen om ervoor
te zorgen dat het onderwijs voor alle leerlingen en studenten een veilige plek is
waar zij zich kunnen ontwikkelen en ontplooien.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.