Brief regering : Fiche: Verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2951 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 8 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening oprichting Gemeenschappelijke Onderneming Europese High Performance
Computing (Kamerstuk 22 112, nr. 2948)
Fiche: Mededeling EU-Strategie voor het digitale geldwezen (Kamerstuk 22 112, nr. 2949)
Fiche: Verordening Pilot regime voor marktinfrastructuren gebaseerd op distributed
ledger technology (DLT) (Kamerstuk 22 112, nr. 2950)
Fiche: Verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA)
Fiche: Mededeling strategie voor retailbetalingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2952)
Fiche: Mededeling Nieuw Actieplan Kapitaalmarktunie (Kamerstuk 22 112, nr. 2953)
Fiche: Mededeling «Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030» (Kamerstuk
22 112, nr. 2954)
Fiche: Gewijzigd voorstel verordening Europese klimaatwet (Kamerstuk 35 448, nr. 1)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Fiche: Verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Verordening van het Europese Parlement en de Raad betreffende digitale operationele
weerbaarheid voor de financiële sector en amendering van verordeningen (EC) No 1060/2009,
(EU) No 648/2012, (EU) No 600/2014 en (EU) No 909/2014.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
24 september 2020
c) Nr. Commissiedocument
COM(2020) 595
d) EUR-lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?qid=1601475955102&uri=C…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2020) 198
f) Behandelingstraject Raad
Raad Economische en Financiële Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Na de financiële crisis zijn er veel wijzigingen in het regelgevend kader voor de
financiële sector aangebracht, voornamelijk omtrent de prudentiële risico’s van financiële
dienstverlening. Een bredere ontwikkeling van digitalisering heeft tot gevolg dat
bedrijven, overheden en organisaties steeds meer cyberrisico’s lopen, zo ook de financiële
sector. In de afgelopen jaren zijn digitale ketens groter geworden, is de connectiviteit
tussen instellingen en derde partijen toegenomen en is het potentiële aanvalsoppervlak
van instellingen vergroot. ICT-verstoringen bij financiële instellingen kunnen tot
grote problemen leiden, en cyberrisico’s hebben daarom ook steeds meer risico’s voor
de financiële stabiliteit.
Hoewel er reeds Unieregels bestaan die zien op operationele en cyberrisico’s, gelden
deze maar voor een klein aantal typen dienstenaanbieders, zoals kredietinstellingen
en betaalinstellingen. Voor overige financiële dienstverleners hebben sommige lidstaten
zelf regelgevende kaders opgesteld, maar bestaan er in veel gevallen alleen algemene
normen of zelfs helemaal geen regels. Het ICT-governance kader voor financiële instellingen
is daardoor zeer versnipperd. Dit maakt effectief toezicht houden moeilijk en leidt
tot inconsistenties in wet- en regelgeving tussen lidstaten, en onnodige kosten voor
de sector. Om bovenstaande redenen heeft de Commissie een voorstel gedaan om in de
Unie te komen tot een eenvormig wetgevend kader ten aanzien van digitale weerbaarheid
in de gehele financiële sector, als onderdeel van het Digital Finance Package.
De Commissie heeft drie hoofddoelen voor ogen gehouden bij het opstellen van Verordening
digitale operationele weerbaarheid (Digital Operational Resilience Act – DORA). Enerzijds
moet het de reeds bestaande, maar versnipperde en soms weinig specifieke Unieregels
ten aanzien van cyberweerbaarheid van de financiële sector combineren en harmoniseren
in een overkoepelende verordening, in een minder algemene vorm. Anderzijds creëert
DORA een kader voor financiële instellingen waarvoor nog geen specifieke cyberweerbaarheidregels
bestonden. Tenslotte bevat het voorstel regels om de risico’s van uitbesteding door
de financiële sector aan kritieke digitale derde dienstverleners beter te mitigeren
en om de versnippering van de regels daaromtrent tegen te gaan. DORA laat reeds bestaande
generieke wetgeving ter versterking van de weerbaarheid in stand.1
De voorgestelde verordening bestaat uit vijf onderdelen. Allereerst bevat het een
algemeen kader waarbinnen financiële instellingen verplicht worden om maatregelen
te nemen die het risico op ICT-incidenten verlaagt. Hieronder vallen verplichtingen
tot het opzetten en onderhouden van weerbare ICT-systemen, het nemen van beschermings-
en preventiemaatregelen en het maken van continuïteitsplannen. Vervolgens worden financiële
instellingen verplicht om grote ICT-incidenten te melden, en hiervoor systemen op
te zetten waarmee incidenten gemonitord, vastgelegd en geclassificeerd worden. Financiële
instellingen dienen daarnaast periodiek de cyberweerbaarheid te testen op paraatheid
en eventuele zwaktes en tekortkomingen. Alle financiële instellingen zullen hierbij
jaarlijks hun ICT-systemen dienen te testen op een bepaald basisniveau, waarbij significante
instellingen, die worden aangewezen door bevoegde toezichthouders, ook minimaal eens
per drie jaar geavanceerde ethische hacktesten op basis van actuele dreigingsinformatie
zullen ondergaan, zogenaamd «Threat Led Penetration Testing» (TLPT).
Voorts worden er bepalingen voorgesteld ten aanzien van derde partijen die ICT-diensten
aanbieden aan financiële instellingen. Financiële instellingen die gebruik maken van
de diensten van bepaalde derde partijen (bijv. clouddienstverleners) zullen bijvoorbeeld
het functioneren van deze diensten, en de eventuele bijkomende risico’s, moeten blijven
monitoren. Om deze monitoring effectief uit te kunnen oefenen worden bepaalde aspecten
van de dienstverlening en de relatie tussen dienstverlener en financiële instelling
geharmoniseerd en gestandaardiseerd, zoals verplichte contractuele afspraken over
bijvoorbeeld de locaties waar persoonlijke data wordt verwerkt en eventuele exit-strategieën
als de financiële instelling wil overstappen van aanbieder. Naast gestandaardiseerde
contractclausules zullen ook vrijwillige clausules worden ontwikkeld, specifiek voor
clouddienstverleners. Kritieke derde dienstverleners worden onderworpen aan een toezichtkader
op Unieniveau. Dienstverleners worden kritiek geacht op basis van (een combinatie
van) de aard, omvang, en het belang van hun diensten, klanten, en marktaandeel, alsmede
mate waarin hun dienstverlening te substitueren is en de grensoverschreidendheid daarvan.
De aangewezen toezichthouders krijgen mogelijkheden om onder andere audits uit te
voeren, en niet-bindende aanbevelingen te doen aan de dienstverlener. Tenslotte bevat
de verordening voorstellen waarbij financiële entiteiten wordt toegestaan om onderling
informatie over cyberbedreigingen te delen.
Zoals eerder genoemd is één van de doelen van deze Verordening het harmoniseren van
bestaande regels. Dit wordt grotendeels gedaan via de zogenaamde amending directive, waarmee geregeld wordt dat de bestaande Unieregels omtrent de beheersing van ICT-risico’s
aansluiting vinden bij de bepalingen in DORA.2
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft meerdere opties onderzocht bij het opstellen van de verordening.
Hierbij is gekeken naar een «status quo»-optie, waarbij de operationele weerbaarheid
in de financiële sector gedeeltelijk door sectorale wetgeving, en gedeeltelijk door
generieke wetgeving (zoals de richtlijn beveiliging netwerk- en informatiesystemen
– NIB-richtlijn) wordt gereguleerd, aangevuld door nationale regimes. De eerste wetgevende
optie betrof het verhogen van eisen aan kapitaalbuffers, om zo ervoor te zorgen dat
eventuele verliezen door operationele incidenten kunnen worden opgevangen. De tweede
wetgevende optie betrof een verordening, in combinatie met een toezichtraamwerk voor
derde dienstverleners zoals deze uiteindelijk is voorgesteld. De derde optie betrof
tenslotte een verordening zoals onderhavig voorstel, in combinatie met een nieuw op
te zetten Unie-autoriteit die direct toezicht houdt op kritieke derde dienstverleners.
De status quo optie viel af omdat deze geen verandering brengt aan de huidige situatie
waar regulering versnipperd is en in sommige gevallen incompleet. Optie 1 viel af
omdat deze optie niet direct leidt tot verbeteringen aan operationele weerbaarheid,
maar alleen aan de financiële situatie van een instelling. Hiermee zou er grote kans
zijn dat de beleidsdoelstelling niet behaald zou worden. Optie 3 viel af omdat het
opzetten van een specifieke Unie-autoriteit op dit moment een te vergaande en weinig
efficiënte oplossing zou zijn. De kosten en moeite voor het opzetten van een nieuwe
Unie-autoriteit zou op dit moment niet opwegen tegen de baten.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht grote waarde aan een sterke digitale weerbaarheid van de overheid,
het bedrijfsleven en de maatschappij in het algemeen, en de financiële sector in het
bijzonder. Het weerbaar maken van Nederland tegen digitale dreigingen wordt door het
kabinet op geïntegreerde wijze geadresseerd met de Nederlandse Cyber Security Agenda.3 Gezien het inherent grensoverschrijdende karakter van cyberbeveiliging en cyberdreiging
staan Europese en internationale samenwerking in de Nederlandse aanpak op dit terrein
centraal. Ook ten aanzien van de financiële sector in het bijzonder hecht het kabinet
grote waarde aan een hoge mate van cyberweerbaarheid. Zo heeft Nederland voor een
aantal financiële diensten op nationaal niveau operationele eisen opgelegd, zoals
via de Regeling oversight goede werking betalingsverkeer. Daarnaast hechten de financiële
toezichthouders, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB),
grote waarde aan digitale weerbaarheid. Zowel AFM4 als DNB5 hebben in hun toezichtstrategieën aangegeven de komende jaren prioriteiten te geven
aan operationele en digitale dreigingen. De toezichthouders beschikken daarvoor ook
over de benodigde expertise. Zo is het Nederlandse TIBER-model voor Threat Level Penetration Testing (TLPT) op EU-niveau door de ECB overgenomen als de standaard voor ethische hacktests
op basis van actuele dreigingsinformatie bij kritische financiële dienstverleners
in de gehele Unie.
Ook ten aanzien van bepaalde categorieën van de derde partij ICT-dienstverleners is
reeds bestaande regelgeving. Op grond van de NIB-richtlijn geldt er voor zogeheten
digitale dienstverleners al een zorgplicht; tot de digitale dienstverleners behoren
ook clouddienstverleners. Dat betekent dat zij passende en evenredige technische en
organisatorische maatregelen moeten nemen om de risico’s voor de beveiliging van de
netwerk- en informatiesystemen die zijn gebruiken om hun clouddiensten aan te bieden
te beheersen. In de uitvoeringsverordening zijn de beveiligingseisen die deze aanbieders
moeten treffen nader uitgewerkt. Ook hebben zij een meldplicht van incidenten. Op
zowel de meldplicht als zorgplicht houdt Agentschap Telecom toezicht.
Tenslotte concludeert het kabinet dat de toenemende digitalisering van financiële
dienstverlening ertoe leidt dat digitale en operationele dreigingen een steeds grotere
risicofactor wordt voor financiële stabiliteit en het vertrouwen in het financiële
systeem. Hierbij geldt ook dat de digitale ketens van financiële instellingen vaker
tussenschakels bevatten. Steeds vaker worden kritieke bedrijfsprocessen, met name
op ICT-gebied, uitbesteed aan derde partijen die toegang hebben tot of behoren tot
hun (kern)infrastructuur. Hoewel dit geen slechte ontwikkeling is, aangezien het kan
leiden tot innovatievere en efficiëntere dienstverlening, betekent dit vanuit operationeel
oogpunt dat er meer schakels in een keten ontstaan waarbij operationele problemen
kunnen ontstaan. De financiële instelling kan bijvoorbeeld via de derde partij zelf
het doel van een cyberaanval zijn, maar evengoed slachtoffer worden van een succesvolle
cyberaanval op de dienstverlener. Hierbij gaat het vaak om dienstverleners die niet
vergunningplichtig zijn (op basis van financiële regelgeving), waardoor de financiële
toezichthouders geen, of beperkt, mandaat hebben om enige vorm van toezicht op deze
partijen uit te oefenen. Voorbeeld hiervan zijn partijen die clouddiensten aanbieden,
waarin financiële instellingen hun ICT-diensten hebben ondergebracht.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een verordening voor digitale
en operationele weerbaarheid en ziet het als een belangrijke stap in de harmonisatie
van operationaliteitseisen voor de financiële sector. Ook het kabinet signaleert dat
er op Europees niveau een versnipperd kader bestaat voor cyberweerbaarheid van de
financiële sector. De aanpak van cyberdreigingen wordt verschillend opgepakt door
lidstaten en hun toezichthouders, wat leidt tot inefficiëntie en een ongelijk speelveld,
doordat instellingen in verschillende lidstaten zich aan meer of juist minder strenge
eisen hoeven te houden. Ook acht het kabinet het van belang dat verschillende Europese
wetgeving gericht op het versterken van de digitale weerbaarheid, zowel generieke
als sectorale, zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en gebruik maken van dezelfde
terminologie en vereisten om diverse interpretatie en onduidelijkheid te voorkomen.
Daarnaast ziet het kabinet mogelijkheden tot het verbeteren van informatiedeling zoals
voorgesteld door de Commissie. Het voorstel voorziet in een mogelijkheid voor informatiedeling,
zowel tussen bedrijven, maar ook tussen de verschillende nationale toezichthouders.
Op deze manier zouden dreigingen sneller bekend kunnen worden bij de toezichthouder,
en kan men gebruik maken van expertise van collega-toezichthouders.
Het kabinet onderschrijft het belang dat de Commissie hecht aan een hoge mate van
operationele weerbaarheid in de gehele Europese financiële sector. Het kader wat de
Commissie met deze verordening voorstelt is in de ogen van het kabinet in hoofdlijnen
compleet en gestoeld op de juiste principes. Het kabinet steunt de balans die de Commissie
zoekt ten aanzien van het voorstel. Hoewel de verordening basisvereisten oplegt voor
alle financiële instellingen, is er voldoende ruimte voor flexibiliteit. Dat wil zeggen
dat kleinere bedrijven niet worden opgezadeld met onnodige (administratieve) eisen
en dat ook per sector bekeken kan worden wat de risico’s en bijkomende benodigde mitigerende
maatregelen moeten zijn. Op deze manier zorgt de verordening voor een beter niveau
van cyberweerbaarheid, maar zit het innovatie niet onnodig in de weg.
Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor basisregels voor de gehele sector. De eisen
die uit het voorstel voortvloeien ten aanzien van het inrichten van de organisatie
en ICT-governance, maar ook de eisen die aan instellingen worden gesteld om significante
ICT-incidenten tijdig te melden bij de toezichthouder, ziet het kabinet als noodzakelijk.
Hierbij is het van belang om de meldingsplicht helder en toepasbaar te maken, zodat
bedrijven weten wanneer en waar een bepaald incident gemeld moet worden. Hierbij moet
de rol van het Nationaal Cyber Security Centrum als meldpunt voor aanbieders van essentiële
diensten wel geborgd blijven. Ook de eis voor de meeste partijen om jaarlijks een
basistest te doen van de ICT-systemen ziet het kabinet als een nuttige toevoeging
aan het regelgevend kader.
Daarnaast geeft de verordening een belangrijke rol aan TLPT, waarbij instellingen
op basis van actuele dreigingsinformatie geavanceerde (ethische) hacktesten ondergaan
om de eigen systemen te testen tegen cyberdreigingen. Het kabinet is verheugd dat
deze geavanceerde en effectieve techniek, die in Nederland reeds met succes wordt
toegepast, verplicht wordt gesteld voor significante financiële instellingen in de
gehele Unie. Het Commissievoorstel vereist verder dat lidstaten elkaars TLPT erkennen.
Dit zet een bepaalde kwaliteitsstandaard en maakt dat financiële instellingen zich
nog maar in één lidstaat hoeven te laten testen, wat duplicatie voorkomt. Evenwel
is belangrijk dat duidelijker voor een specifieke gezamenlijke TLPT-standaard wordt
gekozen, om een gelijk speelveld te bewaken. Het kabinet zal er daarom bij de Commissie
op aandringen om de TIBER-EU-standaard als uitgangspunt te hanteren voor TLPT in plaats
van, zoals nu in de conceptverordening voorgesteld, de uitwerking van een nieuwe standaard
door de Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities –
ESA's). Daarbij is van belang dat alle nationale raamwerken van de lidstaten reeds
op TIBER-EU zijn gestoeld.
Het kabinet steunt het feit dat de Commissie oog heeft voor de rol van derde dienstverleners.
Het kabinet onderschrijft het principe dat financiële instellingen in beginsel zelf
verantwoordelijk zijn en blijven voor de processen die zij uitbesteden, maar onderkent
ook het belang dat zij in staat worden gesteld om bepaalde rechten op dit gebied af
te dwingen bij grote kritische derde dienstverleners, zoals aanbieders van clouddiensten,
door middel van de verplichte standaard contractclausules die uit het voorstel voortvloeien,
alsmede dat op die dienstverleners een passend toezichtkader van toepassing is. Hierbij
zou het kabinet evenwel willen zien dat deze partijen ook gehouden kunnen worden deel
te nemen aan TLPT-exercities die bepaalde financiële instellingen periodiek moeten
ondergaan. De bereidheid daartoe blijkt namelijk lang niet altijd te bestaan.
Mede daarom kijkt het kabinet met interesse naar het voorstel van de Commissie om
een toezichtkader op te stellen voor kritische digitale derde dienstverleners. Hoewel
het kabinet op hoofdlijnen het idee voor dit kader steunt, en de noodzaak ziet voor
een directe rol van de (financiële) toezichthouder bij deze instellingen vanwege de
toenemende risico’s voor de financiële stabiliteit die zij vormen, heeft het kabinet
naar aanleiding van het Commissievoorstel nog enige vragen. Zo is de definitie van
de partijen die onder dit toezichtkader zouden vallen dermate ruim dat onduidelijk
is om wat voor partijen het nu precies gaat. Ook al geeft de Commissie aan dat de
NIB richtlijn in stand blijft, zijn er wel degelijk vragen over hoe deze verordening
zich verhoudt tot de NIB-richtlijn en de uitvoeringsverordening voor digitale dienstverleners.
Momenteel is het toezicht op clouddienstverleners belegd bij het Agentschap Telecom,
op grond van de NIB-richtlijn. Het kabinet is dan ook van plan om de Commissie te
vragen om toe te lichten hoe DORA en de NIB-richtlijn (inclusief uitvoeringsverordening)
samen gaan, met name ten aanzien van de mogelijke overlap in het toezicht op clouddiensten.
Voorts heeft het kabinet vragen over de precieze bevoegdheden die de toezichthouders
daadwerkelijk krijgen, aangezien deze beperkt lijkt tot het afgeven van niet-bindende
aanbevelingen aan de derde partij. Tenslotte geeft de Commissie aan dat het toezicht
op deze partijen primair op Unieniveau wordt belegd, met een belangrijke rol voor
nationale toezichthouders, waarbij afhankelijk van de markt waarin de derde dienstverlener
opereert, het toezicht belegd kan worden bij de Europese Bankautoriteit (EBA), de
Europese Effecten- en Marktenautoriteit (ESMA) of de Europese Autoriteit voor Verzekeringen
en Bedrijfspensioenen (EIOPA). Hoewel het kabinet de belangrijke rol voor een Unietoezichthouder
onderschrijft, rijst de vraag of het niet efficiënter en effectiever is om de coördinatie
van het toezicht bij één van de bestaande autoriteiten te beleggen en daar de expertise
en kennis te verzamelen. Een belangrijke kanttekening bij het voorstel is dat het
kabinet de huidige voorgestelde termijn waarbinnen de verordening van toepassing wordt
niet haalbaar acht en dan ook pleit voor een verruimde termijn van 30 maanden.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het voorstel wordt overwegend positief ontvangen. Vrijwel alle lidstaten zien de voordelen
en de noodzaak van een geharmoniseerd Uniekader voor digitale weerbaarheid. Wel zijn
verschillende opvattingen over hoe ver deze maatregelen gaan. Lidstaten waarin de
financiële sector minder digitaal ontwikkeld is hechten groot belang aan de uitvoerbaarheid
van de regelgeving en geven aan dat de regels op sommige punten te ver gaan. Verder
lijkt de discussie zich te concentreren op het toezichtkader voor derde dienstverleners.
Waar sommige lidstaten pleiten voor vergaande directe bevoegdheden voor de toezichthouders
ten aanzien van deze derde dienstverleners, stellen andere lidstaten juist dat moet
worden gewaakt voor overregulering. Het EP heeft zich tot dusverre nog niet uitgesproken
over de verordening.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
De voorgestelde rechtsbasis van het voorstel is artikel 114 VWEU. Dit artikel geeft
de EU bevoegdheid om maatregelen te treffen die de werking van de interne markt betreffen.
Het voorstel heeft tot doel de belemmeringen voor grensoverschrijdende bedrijfsvoering
te verminderen door standaarden te harmoniseren en de regels voor verschillende soorten
bedrijven gelijk te trekken. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsbasis.
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel als positief. Het grensoverschrijdende
en onderling verweven karakter van de financiële sector maakt dat het wenselijk is
dat op EU-niveau gehandeld wordt. Verschillen in regelgeving per lidstaat kunnen grote
gevolgen hebben voor financiële entiteiten die grensoverschrijdend actief zijn of
juist willen uitbreiden over grens, o.a. vanwege hoge kosten om aan regelgeving te
voldoen en dubbele rapportageverplichtingen. Het ICT-governance kader voor financiële
instellingen is daardoor zeer versnipperd. Dit maakt effectief toezicht houden moeilijk,
en leidt tot inconsistenties in wet- en regelgeving tussen lidstaten, en onnodige
kosten voor de sector. Daarom is optreden op het niveau van de Unie gewenst.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van het voorstel als positief. De Commissie
kiest voor een verordening. Dit is in de ogen van het kabinet de meest effectieve
oplossing om tot een gelijk speelveld in de Unie te komen en ondersteunt de ontwikkeling
van een grote interne markt waarin marktpartijen zich kunnen bewegen. Een verordening
voorkomt hierbij eventuele verschillen in de implementatie van regelgeving die kunnen
optreden bij een richtlijn.
Het kabinet beoordeelt ook de inhoud van het voorstel als proportioneel. De risico’s
van cyberaanvallen en ICT-falen zijn in de laatste jaren toegenomen door de verdere
digitalisering van de sector, net als de potentiele maatschappelijke effecten van
een incident. Dit voorstel kan de sector in het geheel weerbaarder maken tegen deze
risico’s. Minder vergaande alternatieven zouden volgens het kabinet geen recht doen
aan het belang van deze weerbaarheid. Hoewel de verordening basisvereisten oplegt
voor alle financiële instellingen, is er voldoende ruimte voor flexibiliteit. Het
voorstel beoogt rekening te houden met de grootte, het risicoprofiel en het systeembelang
van partijen bij het stellen van eisen, waardoor er geen buitensporige eisen worden
opgelegd aan kleinere partijen.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie voorziet dat kosten zullen worden gemaakt bij het instellen van nieuwe
toezichtstaken. Dit omvat 18 fte bij de Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit
voor effecten en markten (ESMA) en Europese toezichthouder van de verzekeraars en
pensioenfondsen (EIOPA). Voor de ESA’s worden additionele kosten voor IT, inspecties
en vertalingen verwacht. Dit leidt tot een geschatte kostenimpact van 30,19 miljoen
euro voor de periode 2022–2027. Deze kosten worden gedekt door de sector, middels
toezichtkosten. De Commissie verwacht daarom geen consequenties voor de EU-begroting.
Voor zover deze er wel blijken te zijn, is het kabinet van mening dat de benodigde
EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Lidstaten dienen toezichthouders aan te wijzen die toezien op de naleving van de verordening.
Hoewel het kabinet hier nog geen definitief besluit over heeft genomen, ligt het in
de rede om dit toezicht te beleggen bij de AFM en/of DNB. AFM en DNB houden reeds
toezicht op, onder meer, de digitale huishouding van financiële instellingen en hebben
hiervoor al aanzienlijke kennis in huis. Of, en zo ja in welke mate, deze toezichthouders
meer middelen nodig hebben voor het toezicht op deze verordening hangt af van de uiteindelijke
vormgeving van deze verordening. Uit de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft)
volgt dat partijen die onder toezicht staan van de AFM en/of DNB dit zelf bekostigen.
In deze situatie zijn de gevolgen voor de rijksoverheid dus zeer beperkt. Eventuele
budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijk
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Een algemene inschatting voor de kosten voor de naleving van de verordening door financiële
instellingen is lastig te maken, aangezien in de verordening een aanpak is gekozen
die rekening houdt met de aard van de dienstverlening en de grootte van de gereguleerde
instelling, en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Per dienst en per dienstverlener
zullen de nalevingslasten dus sterk verschillen. De nieuwe regelgeving en de eigen
vermogenseis die in bepaalde gevallen geldt zal extra kosten met zich meebrengen voor
marktpartijen. Deze eisen moeten volgens het kabinet proportioneel zijn om niet onnodig
innovatie te belemmeren.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
De vereisten die de verordening oplegt aan financiële instellingen ten aanzien van
hun ICT-huishouding, zullen voor sommige partijen leiden tot verhoogde lasten en regeldruk.
Het is nog moeilijk om in te schatten hoe groot deze verhoging is, omdat veel van
de technische standaarden later zullen worden vastgesteld. Een aantal van de voorgestelde
eisen is in Nederland reeds staand beleid, wat de toename van lasten en regeldruk
beperkt.
Anderzijds zal het harmoniseren van de vereisten de kosten voor grensoverschrijdend
opererende instellingen verlagen, omdat verschillen tussen lidstaten worden weggenomen.
Ook het erkennen van testen tussen landen zal de regeldruk en lasten verminderen,
omdat deze tests niet opnieuw hoeven te worden uitgevoerd.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Er is weinig bekend over de mogelijke gevolgen voor concurrentiekracht. Het kan worden
aangenomen dat een weerbaardere, veiligere sector minder gevoelig is voor cyberincidenten.
Dit komt de financiële stabiliteit ten goede en zal leiden tot een verlaging van de
maatschappelijke kosten die dit soort incidenten met zich meebrengen. Dit komt de
concurrentiekracht van de financiële sector ten goede. Hiernaast zullen minder bedrijven
individueel kosten maken voor het oplossen van de gevolgen van dit soort incidenten.
Dit zal naar verwachting in verhouding staan met de extra gemaakte individuele kosten
van bedrijven.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een verordening en deze heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde.
Veel reeds bestaande bepalingen die via sectorale richtlijnen geïmplementeerd zijn
in nationale wetgeving worden overgeheveld naar de verordening. Dit betekent dat aanpassingen
aan nationale wetgeving nodig zijn.
De verordening schrijft verder voor dat er een nationale toezichthouder moet worden
aangewezen om toezicht uit te oefenen op de naleving van de eisen uit de verordening.
Zoals eerder aangegeven ligt het in de rede dat dit in Nederland wordt belegd bij
de AFM en DNB, die thans reeds een toezichthoudende verantwoordelijkheid hebben op
dit gebied, en dat dit middels een aanpassing van een besluit wettelijk geregeld kan
worden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Op verschillende plekken in de Verordening wordt de bevoegdheid aan de Commissie gedelegeerd
om technische standaarden vast te stellen. Het gaat hier om:
• Art. 14: het vaststellen van technische standaarden voor ICT-veiligheidsbeleid, methodes
en processen.
• Art. 16: het classificeren van ICT-gerelateerde incidenten.
• Art. 18: harmonisering van rapportage-eisen.
• Art. 23: een kader voor intelligence-based penetration testing.
• Art. 25: het maken van templates voor een informatieregister voor contracten met derde
partijen.
• Art. 27: het vaststellen van standaardclausules voor het uitbesteden van kritieke
of belangrijke diensten.
• Art. 38: het aanvullen van criteria voor het benoemen van kritieke derde partij ICT-aanbieders
• Art. 36: het harmoniseren van eisen om toezicht te kunnen voeren op kritieke derde
partij ICT-aanbieders
• Art. 38: het vaststellen van toezichtkosten van kritieke derde partij ICT-aanbieders
De uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid door de Commissie wordt in art. 50
uitgewerkt voor wat betreft de bevoegdheid verleend in artikel 38 lid 5 en artikel 28
lid 3. Voor de overige gedelegeerde bevoegdheden gaat het voornamelijk om het aannemen
van technische standaarden die de Commissie door de ECB, EBA, ESMA, of EIOPA wil laten
voorbereiden, de uitoefening van die bevoegdheden wordt uitgeoefend in overeenstemming
met de basisverordeningen die zien op de ECB, EBA, ESMA of EIOPA. Het kabinet kan
zich vinden in de verleende gedelegeerde bevoegdheden omdat het hier de technische
uitwerking van bepaalde eisen en formats betreft. Dergelijke technische standaarden
dienen ter aanvulling of wijziging van niet essentiële onderdelen van de verordening.
Ten slotte betreffen de gedelegeerde bevoegdheden voor een deel vergelijkbare bevoegdheden
die de Commissie reeds heeft bij andere verordeningen en richtlijnen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Verordening is van toepassing 12 maanden na inwerkingtreding, met uitzondering
van art. 23 en 24, die regels stellen voor geavanceerde testen en eisen stellen voor
testers. Deze artikelen zijn 36 maanden na inwerkingtreding van toepassing.
Aangezien er met deze verordening en de bijbehorende richtlijn aanpassingen plaats
vinden aan verschillende richtlijnen, die weer in nationale wetgeving is geïmplementeerd,
acht het kabinet de termijn het niet haalbaar
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In art. 51 stelt de Commissie voor om 5 jaar na inwerkintreding een evaluatie uit
te voeren en indien nodig nieuwe wetgevende voorstellen in te dienen. Het kabinet
kan zich vinden in dit tijdspad.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
a. Uitvoerbaarheid
De uitvoering van de Verordening is veelal aan de financiële instellingen, die ICT-systemen
dienen te onderhouden en incidenten dienen te rapporteren. De toezichthouder zal echter
wel een rol spelen bij de geavanceerde TLPT-exercities die significante instellingen
moeten ondergaan. De bestaande kennis en kunde die binnen de toezichthouder en bij
de financiële instellingen aanwezig is, maakt dat Nederland vertrouwen heeft in de
uitvoerbaarheid van het voorstel.
b. Handhaafbaarheid
Veel van de uitvoering van de eisen ligt bij financiële instellingen, maar het toezicht
hierop wordt gehouden door nationale en Europese toezichthouders. Zoals eerder aangegeven
ligt het in de rede om, hoewel het kabinet meer tijd nodig heeft om hier een definitief
besluit over te nemen, de AFM en DNB aan te wijzen als nationale toezichthouders.
Sommige partijen zullen onder Europees toezicht vallen, wat in veel gevallen goed
te verantwoorden is. Bij één punt zien we echter mogelijke complicaties, namelijk
het toezicht op kritieke derde partij ICT-dienstverleners. Dit toezicht wordt afhankelijk
van de activiteiten gedaan door EBA, ESMA of EIOPA. In een situatie waarin de dienstverlener
diensten aan verschillende soorten financiële instellingen verleent, is het op dit
moment nog niet goed te overzien hoe de toezichthouder het toezicht effectief kan
uitvoeren. Nederland zal hier vragen om toelichting van de Commissie.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken