Brief regering : Visie op de toekomst van de industrie in Nederland
29 826 Industriebeleid
29 696 Structurele duurzame economische groei
Nr. 124 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2020
Hierbij bied ik u mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat de visie
van het kabinet op de toekomst van de industrie in Nederland aan. Nederland heeft
een industrie om trots op te zijn met prachtige bedrijven die wereldwijd actief zijn
in de ontwikkeling, productie en export van hun producten. Nederland is leidend in
clusters als agrofood, de maritieme sector en de machine bouw. We genereren ruim 12%
van ons nationaal inkomen direct in de industrie. Meer dan achthonderdduizend Nederlanders
verdienen in de industrie hun inkomen, in allerlei soorten banen, van onderzoeker
in een lab, procesoperator in een fabriek tot medewerkers aan de lopende band. Allemaal
mooie beroepen voor mensen die ervan houden iets te maken. Ook levert de industrie
een bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen, zoals vastgelegd in
onder meer de Sustainable Development Goals. Zonder industrie geen duurzame energie, voldoende voedsel of nieuwe medische toepassingen.
Nederland heeft de industrie ook in de toekomst hard nodig.
Op dit moment ondervinden de industrie en haar werknemers de gevolgen van de coronacrisis,
en is het noodzaak te investeren in het herstel.
Op lange termijn ligt er, zoals in de Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn (Kamerstuk 29 696, nr. 7) is aangegeven, een opgave om het groeivermogen van de economie te verhogen. Anders
blijft de structurele economische groei op 1–1,5% per jaar steken, waarmee er onvoldoende
ruimte is om meer welvaart en welzijn te realiseren.
De industrie kan gezien het niveau en de groei van de arbeidsproductiviteit een bijdrage
aan het verhogen van het groeivermogen leveren. Het kabinet hecht daarom zeer aan
de positie van de industrie in Nederland. Dit zal gezien onder meer het Klimaatakkoord
en het Rijksbrede programma Circulaire Economie wel gepaard moeten gaan met veel minder
CO2-uitstoot, minder grondstoffengebruik en minder uitstoot van schadelijke stoffen.
Een grotere bijdrage van de industrie aan de economische groei is echter niet vanzelfsprekend.
Om een rol te blijven spelen op de wereldmarkt zal de industrie innovatief en hoog
productief moeten zijn en moeten inspelen op de twee dominante trends van dit moment:
digitalisering en verduurzaming. De industrie moet concurreren op de wereldmarkt.
Dit vereist een internationaal concurrerend investeringsklimaat, waardoor Nederland
een aantrekkelijke locatie is om te innoveren én om te produceren, voor het mkb en
voor grote bedrijven.
De wereld waarin de industrie opereert staat bepaald niet stil. Het aantal landen
dat een hoogwaardige industrie heeft, blijft toenemen. De geopolitieke omgeving is
sterk aan het veranderen, waarbij de decennialange gestage ontwikkeling naar meer
economische vrijheid en minder handelsbelemmeringen tot stilstand is gekomen. Er ontstaat
een harde strijd om technologie en kennis en protectionisme steekt wereldwijd steeds
meer de kop op. Statelijke dreigingen nemen toe, van bedrijfsspionage tot meer geopolitieke spanningen.
De coronacrisis heeft, buiten de forse aanslag op de economie, ook een aantal risico’s
in de economie blootgelegd. Wereldwijd zijn fabrieken tijdelijk stil komen te liggen,
waardoor producten niet werden geleverd en ook hier in Nederland de productie verstoord
is geraakt. In het bijzonder hebben we ervaren dat Nederland afhankelijk is van het
buitenland voor de levering van essentiële medische goederen als medicijnen en persoonlijke
beschermingsmiddelen.
In deze brief schetst het kabinet hoe het de toekomst van de industrie in het licht
van bovenstaande ontwikkelingen ziet en wat de bijdrage van de industrie kan zijn
aan een hoger groeivermogen van de economie, een duurzame samenleving en aan een weerbaar
en krachtig Europa. Dat vereist een offensieve industriestrategie, waarbij een ding
zeker is: Nederland kan dit niet alleen. Meer samenwerking binnen Europa is een voorwaarde
voor een sterke Nederlandse industrie en een sterkere positie van Europa in de wereld.
Dat vraagt uiteraard dat de Nederlands industrie voldoende in huis heeft om als «partner of choice» mee te doen in internationale allianties.
Deze brief is vooral gericht op het lang termijn perspectief voor de brede Nederlandse
maakindustrie, van voedingsmiddelen, de hightech-industrie, tot aan de maritieme sector
en de defensie-industrie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden
Amhaouch en Wiersma (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 42), die vraagt om onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie en de motie van het lid
Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis
(Kamerstuk 35 438, nr. 9).
Eerder ontving u al een brief met de visie van het kabinet op de toekomst van de basisindustrie
in Nederland (Kamerstukken 29 696 en 25 295, nr. 15). Ook de acquisitiestrategie van het kabinet, met een focus op het aantrekken van
buitenlandse bedrijven die bijdragen aan innovatie, digitalisering en verduurzaming,
vormt deel van de Kabinetsvisie op de industrie in Nederland (Kamerstuk 32 637, nr. 415).
Als input voor deze visie zijn twee studies uitgevoerd door TNO en door KPMG. Deze
studies, respectievelijk «Groeisectoren in Nederland in internationaal perspectief»
en «SWOT-analyse Nederlandse Waardeketens», vindt u als bijlage bij deze brief1.
In de voorliggende visie op de industrie wordt ook kort ingegaan op de opgestelde
strategie voor het versterken van onderzoeks- en innovatie ecosystemen en het belang
ervan voor de industrie. Deze strategie ontvangt u in een aparte brief.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
DE TOEKOMST VAN DE NEDERLANDSE INDUSTRIE
In deze visie beschrijft het kabinet het belang van de industrie voor Nederland en
de wijze waarop de industrie kan bijdragen aan het versterken van het duurzaam groeivermogen
van de economie en aan een sterk en weerbaar Europa. In paragraaf 1 wordt de huidige
positie van de industrie beschreven. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de trends die
op de industrie afkomen. Daarna wordt in paragraaf 3 beschreven wat de visie en ambitie
van het kabinet zijn ten aanzien de toekomst van de industrie in de Nederland. Vervolgens
wordt in paragrafen 4, 5 en 6 beschreven wat er nodig is om die ambitie waar te maken.
1. Analyse van de huidige positie van de industrie
Nederland heeft een goede industriële basis. Zo’n 12% van het BBP wordt direct in
de industrie verdiend.2 De industrie is van alle sectoren de sector met de meeste uitstraling naar andere
sectoren. Bijvoorbeeld de zakelijke dienstverlening en de logistiek profiteren van
de industrie door de toelevering van diensten. Afhankelijk van de berekeningswijze
van het indirecte effect is het totale aandeel van de industrie in de economie tussen
de 16% en 20%.3 De ICT sector en de landbouwsector vallen formeel grotendeels buiten de afbakening
van de industrie en dus ook buiten de genoemde cijfers. Deze sectoren zijn echter
zeer relevant voor de industrie en daarmee verweven.
Het aandeel van de industrie in de economie ligt iets onder het gemiddelde van 13%
van de OESO landen. Zoals in veel ontwikkelde landen is het aandeel van de industrie
in de economie ook in Nederland gedaald door de toenemende verdienstelijking van de
economie en door het verplaatsen van productie naar lage lonen landen. Aan deze daling
is echter een eind gekomen. Sinds 2013 is het aandeel van de industrie in de economie
licht gestegen van 11,4% tot 12,3% in 2019.
De arbeidsproductiviteit in de industrie is hoog en was in 2019 28% hoger dan in de
economie als geheel, en dat verschil is de afgelopen jaren toegenomen. De arbeidsproductiviteit
groeide tussen 1996 en 2011 met 2,9% per jaar. De afgelopen jaren is die groei weliswaar
teruggevallen tot 1,3% per jaar, maar dat is nog steeds fors hoger dan de groei van
de arbeidsproductiviteit in de totale economie, die de laatste jaren maar 0,3% per
jaar bedroeg. Door productiviteitsstijgingen en verplaatsing van productie staat de
werkgelegenheid in de industrie traditioneel onder druk, maar de afgelopen jaren is
de werkgelegenheid in de industrie weer toegenomen. In 2019 zorgde de industrie voor
740.000 arbeidsplaatsen (uitgedrukt in fte).
De Nederlandse industrie is innovatief en concurrerend. De arbeidsproductiviteit ligt
boven het gemiddelde in de OESO, dit geldt voor bijna alle onderdelen van de industrie.
Nederland scoort hoog op internationale ranglijsten. Zowel op de Global Competitiveness
Index (GCI) van het World Economic Forum als op de European Innovation Scoreboard
neemt Nederland op dit moment een vierde plaats in, waarbij Nederland binnen de GCI
ranglijst de hoogste plek van alle EU landen inneemt. De Nederlandse positie wordt
ondersteund door een uitstekende kennisbasis in Nederland, hoewel de omvang van met
name het beta-technisch (fundamenteel) onderzoek onder druk staat. Er ligt een uitdaging
om de private investeringen in R&D te verhogen, vooral door te investeren in nieuwe
R&D intensieve groeimarkten. Het valt daarbij op dat de uitgaven van Nederlandse bedrijven
vooral achterblijven in de laatste fase van het innovatieproces.4 De verklaring hiervoor vraagt nader onderzoek.
Tabel 1: Kerncijfers industrie Nederland en OESO (bron: TNO, 2020)
Nederland
Oeso
industrie
Totaal
industrie
totaal
Aandeel in economie
(in %, 2017)
Werkgelegenheid
9,6
100
12,4
100
Toegevoegde waarde
12,3
100
14,7
100
Ontwikkeling Toegevoegde waarde
(gemiddelde jaarlijkse groei in %)
1996–2011
2,0
2,3
2,2
2,2
2012–2017
1,5
1,3
1,7
1,9
Ontwikkeling werkgelegenheid
(gemiddelde jaarlijkse groei in %)
1998–2011
-1,4
0,7
-1,9
0,2
2012–2017
-0,3
0,8
0,2
0,9
Groei arbeidsproductiviteit
(gemiddelde jaarlijkse groei in %)
1998–2011
3,1
1,4
4,1
1,7
2012–2017
1,7
0,5
1,5
1,1
Niveau arbeidsproductiviteit
(€ toegevoegde waarde per gewerkt uur, 2017)
63,9
49,5
44,5
39,8
Nederland is in verschillende internationale markten nadrukkelijk aanwezig. Van oudsher
kent Nederland een sterke voedingsmiddelenindustrie en na de Tweede Wereldoorlog heeft
zich een petrochemisch complex van wereldklasse ontwikkeld. Rondom Eindhoven is er
een sterk cluster op het gebied van machinebouw en halfgeleiders ontstaan, met wereldspelers
als Philips, ASML, VDL, Vanderlande en NXP. Deze drie sectoren zijn in Nederland de
grootste deelsectoren binnen de industrie, en Nederland is ten opzichte OESO sterk
gespecialiseerd in deze sectoren. Op het snijvlak van de industrie en de agrarische
sector zijn marktleiders als Lely en Moba actief. En het verleden als zeevarende natie
vertaalt zich nog altijd in een vooraanstaande positie in de maritieme sector.
De industrie is in zijn diversiteit verspreid over het hele land aanwezig, waar de
industrie vooral in het noorden, zuiden en oosten van het land een relatief hoger
aandeel in de regionale economie heeft.5 Het aandeel van de industrie is in verschillende regio’s hoger dan 30%, oplopend
tot ca. 45% in Zeeuws-Vlaanderen.6 Binnen deze spreiding van de industrie zijn er verschillende industriële clusters
te onderscheiden, zoals het high tech cluster rondom Eindhoven, de vijf energie-intensieve
clusters basisindustrie in Rotterdam/Moerdijk, Zeeland, Noordzeekanaalgebied, Noord-Nederland
en Chemelot, het medisch cluster rondom Leiden en de maakindustrie in Twente en de
Achterhoek.
Nederland kent van oudsher veel multinationals. Grote bedrijven hebben niet alleen
als voordeel dat ze bovengemiddeld productief zijn, ze hebben ook toegang tot internationale
markten, waar andere bedrijven weer van kunnen profiteren. En deze bedrijven kunnen
de Nederlandse positie op het wereldtoneel versterken.
Naast de bekende grote bedrijven kent Nederland een breed en krachtig industrieel
midden- en kleinbedrijf, vaak betreft het familiebedrijven. Veel van deze bedrijven
zijn sterk exportgericht, en niet zelden hebben zij in hun niche een vooraanstaande
positie op de wereldmarkt. Tegelijk is er ook een groep mbk-bedrijven dat moeite heeft
voldoende in te spelen op nieuwe technologische ontwikkelingen. De wisselwerking tussen
het grootbedrijf en het mkb is intensief, veel mkb-ers in de Nederlandse industrie
zijn toeleveranciers van Nederlandse en buitenlandse multinationals. De coronacrisis heeft ook weer eens duidelijk gemaakt hoe belangrijk die
wisselwerking is (zie box 1).
Box 1: samenwerking tussen MKB en grootbedrijf in tijden van corona
Een voorbeeld van nauwe samenwerking tussen mkb en het multinationale bedrijfsleven
was zichtbaar bij de productie van medische mondneusmarkers. De mkb-ondernemers Afpro
en Duflex namen samen met Auping hiertoe het initiatief om in Nederland productielijnen
op te zetten. Zij vonden via het Landelijk Consortium Hulpmiddelen ondersteuning bij
Shell en DSM die hun internationale netwerken hebben ingezet om de mkb’ers aan benodigde
grondstoffen te helpen. Dit ging bijvoorbeeld om filtermateriaal dat in Nederland
op dat moment niet beschikbaar was.
Een ander voorbeeld is de productie van een slaapmiddel voor patiënten met het coronavirus
op de intensive care. Toen producent Aspen Oss moest opschalen, was dringend extra
chemische grondstoffen nodig. Er ging snel een vrachtwagen onderweg vanuit de raffinaderij
in Pernis om te bewerkstelligen dat Aspen kon blijven produceren.
Uit het door TNO in opdracht van EZK uitgevoerde onderzoek valt op dat Nederland vooral
in volwassen markten goed presteert in de OESO, met een hoge arbeidsproductiviteit
en vaak een bovengemiddelde groei.7 Zo heeft de Nederlandse machinebouw in een beperkt groeiende wereldmarkt het marktaandeel
flink weten te vergroten. De Nederlandse industrie weet de sterke positie in deze
sectoren dus goed te benutten. Gezien de beperkte groei van deze sectoren in de OESO
als geheel is het wel de vraag of Nederland hier ook in de toekomst voldoende groei
uit kan blijven halen. In de sectoren die het snelst groeien in de OESO, zoals de
elektronica-industrie, kan de Nederlandse industrie het groeitempo niet bijbenen.
De ICT sector is na een sterke groei tot 2011 nu onder het groeipad van de OESO beland,
en het aandeel van deze sector in de economie blijft ook achter bij de OESO. De farmaceutische
industrie neemt een bijzondere plaats in. Tot en met 2010 groeide deze sector in de
OESO zeer sterk, en kon Nederland dat tempo, ondanks een behoorlijke groei, niet bijhouden.
Na 2010 is dat beeld omgeslagen. De groei in Nederland is toegenomen en in de OESO
flink gedaald en Nederland groeit nu veel sneller in deze markt.
Dit beeld sluit aan op andere bevindingen die er op wijzen dat Nederland relatief
veel exporteert naar Europa, een afzetmarkt die minder groeit dan die in Azië.8 De snelste groei in toegevoegde waarde van onze export zien we de laatste jaren in
producten met een hoge technologische complexiteit zoals complexe machines. Deze innovatieve
sectoren zijn daarmee belangrijke troeven voor onze toekomstige export en ons verdienvermogen.
Nederland beschikt over een sterke kennisbasis. Maar hoewel Nederland het steeds beter
doet op het gebied van startups, blijft het aantal startups en spin-offs vanuit universiteiten
achter bij landen als het Verenigd Koninkrijk, België, Zwitserland, Israël en Canada.9 Daarnaast weten startups nog te weinig door te groeien, onder meer als gevolg van
een gebrek aan groeikapitaal. Dit belemmert het veroveren van marktaandeel in nieuwe
markten, met name in markten met sterke technologische component («deep tech») aangezien
daar grote en lange termijn investeringen nodig zijn. Meer in zijn algemeenheid houdt
Nederland de uitdaging om de kennis vanuit kennisinstellingen voldoende te benutten
in het bedrijfsleven en in de maatschappij.10
Een sterke industrie valt of staat bij de beschikbaarheid van voldoende slimme en
vakbekwame vakkrachten, waarbij er met name veel vraag naar technici is. De beschikbaarheid
van voldoende goed opgeleid personeel is de belangrijkste zorg van de industrie op
dit moment. Meer opleiden is dus nodig, waarbij de uitdaging is om het talent voor
Nederland te behouden, in het bijzonder in opkomende technologiegebieden zoals AI.
De door KPMG opgestelde SWOT analyse vraagt aandacht voor deze «braindrain».
2. Wat komt er op de industrie af?
We leven in een turbulente wereld, nog afgezien van de actuele coronacrisis. De technologische
ontwikkeling gaat snel, het geopolitieke speelveld verandert drastisch en de klimaatverandering
heeft een grote impact. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op deze drie ontwikkelingen
en de betekenis die ze hebben voor de industrie.
Digitalisering en robotisering
Een zeer dominante ontwikkeling is de digitalisering van de economie, zeker ook in
combinatie met de ontwikkeling van nieuwe productietechnologieën, zoals robots en
3D-printers. Dit heeft gevolgen voor zowel het productieproces als voor de producten die de industrie voortbrengt. Dit vormt de nieuwe industriële revolutie die bekend
staat als Smart Industry of Industrie 4.0. Deze ontwikkeling raakt de industrie in
haar kern, en komt bovenop ontwikkelingen op gebied van onder meer nanotechnologie,
nieuwe materialen en genetica.
In het productieproces is zichtbaar dat na de eerste golven van automatisering in
de vorige eeuw, de laatste tien tot twintig jaar steeds meer intelligentie in het
productieproces wordt gebracht en alles met alles verbonden raakt via het internet.
Productieprocessen worden niet alleen efficiënter, foutlozer en voorspelbaarder, er
ontstaan ook mogelijkheden meer op maat te produceren in plaats van in grote series
(«mass customization»). Ook het innovatieproces verandert. De snelheid van ontwikkelen
neemt toe en raakt meer verweven met de productie, en ontwerpen en testen vinden steeds
meer virtueel plaats.
De opkomst van zogenaamde digital twins, waarbij elk product een virtuele tweeling krijgt, maakt dit mogelijk.
Producten worden steeds intelligenter, waarbij de softwarecomponent in producten steeds
groter wordt. Producten blijven meer en meer via het internet verbonden met de leverancier.
Daardoor kunnen bedrijven ook steeds meer diensten koppelen aan producten, ook wel
servitization genoemd.11 Onderhoud op afstand is daar een voorbeeld van. De coronacrisis heeft dit verder
in versnelling gebracht, waarbij fabrikanten vanuit Nederland over de gehele wereld
geleverde machines hebben weten te onderhouden. Verdienmodellen veranderen hiermee
ook, waarbij bedrijven in toenemende maten betaald worden voor geleverde diensten
in plaats van voor de verkoop van een product. De grens tussen industrie en dienstverlening
vervaagt hierdoor en dat leidt ook tot een andere relatie tussen bedrijven en hun
klanten.
Een belangrijk effect van de digitalisering is de ontwikkeling van een platformeconomie,
waarin de waarde van data centraal staat. Dit is het meest zichtbaar in de op consumenten
gerichte internetbedrijven waar grote Amerikaanse en in toenemende mate Chinese bedrijven
de boventoon voeren en zich veel waarde toe-eigenen. Deze ontwikkeling gaat niet aan
de industrie voorbij. Hier liggen kansen voor bedrijven om te groeien via datagedreven
businessmodellen. Maar er zijn ook risico’s, want als bedrijven niet zelf vooroplopen
in deze ontwikkeling worden ze ingehaald door andere bedrijven. Dit kan mogelijk onomkeerbaar
zijn in markten waarbij er een sterk «winner takes all» effect optreedt met maar beperkt
ruimte voor concurrerende platforms.
Verduurzaming, circulariteit en toegang tot grondstoffen
De trend naar verduurzaming is onmiskenbaar. De samenleving stelt steeds meer eisen
aan de industrie. Het Klimaatakkoord van Parijs, de OESO richtlijnen voor multinationale
ondernemingen en de Europese Greendeal zijn daar uitingen van. In VN verband zijn
afspraken gemaakt over duurzame ontwikkelingsdoelen: de Sustainable Development Goals
(SDG’s). Deze gaan bijvoorbeeld over duurzame energie (SDG 7), duurzame productie
(SDG 12), voedsel (SDG 2) of medische toepassingen (SDG 3).
In de brief over de basisindustrie is uiteengezet hoe het kabinet aankijkt tegen de
positie van de basisindustrie in Nederland.12 Vanwege de bijdrage aan de economie en de werkgelegenheid wil het kabinet die industrie
graag voor Nederland behouden, maar dat kan alleen als die veel duurzamer gaat produceren.
Nederland heeft juist door zijn ligging, bestaande industrie en kennis een prima basis
voor die transformatie naar een duurzame basisindustrie en daarmee ook voor het behoud
ervan voor Nederland.
Voor de industrie als geheel geldt eveneens dat de verduurzaming van groot belang
is. Het kabinet heeft op 24 september jl. het nationale milieubeleidskader gepresenteerd.
Hierin is het belang van goede milieukwaliteit en duurzaam gebruik van natuurlijk
hulpbronnen een van de primaire uitgangspunten. Het verduurzamen van de industrie
is hierbij niet alleen een uitdaging, maar ook een kans voor onze economie om internationaal
koploper te zijn en kansrijke (duurzame) businessmodellen te vermarkten in het buitenland.
Schonere producten en productieprocessen, met minder schadelijke stoffen en minder
grondstofgebruik, waarbij zoveel mogelijk secundaire grondstoffen worden ingezet,
zijn noodzakelijk. Dit vraagt ook om nieuwe productieprocessen die uitstekend samengaan
met de hierboven beschreven digitalisering.
Behalve dat minder gebruik van grondstoffen hand in hand gaat met duurzaamheid, zitten
er ook politieke risico’s aan het grondstoffenvraagstuk. Dit speelt met name ten aanzien
van de zogeheten kritieke grondstoffen, vaak noodzakelijk voor de productie van hoogwaardige,
hoogtechnologische producten. Bij deze grondstoffen is de mijnbouw of een cruciale
stap in het verdere productieproces geconcentreerd bij actoren die hun overmacht in
de waardeketen soms uitbuiten voor geopolitiek gewin. Bij kritieke grondstoffen kan
een verstoring in de levering, die in het verleden regelmatig politiek ingegeven zijn,
zorgen voor langdurige verstoring van productieketens.
Geopolitieke veranderingen
We zijn de afgelopen decennia gewend geraakt aan een steeds verdere liberalisering
en integratie van de wereldeconomie, met minder handelsbarrières en lagere invoerrechten.
Landen als China, India, Zuid-Korea en Taiwan hebben hierdoor een belangrijke groei
doorgemaakt en er heeft wereldwijd een sprong in welvaart plaatsgevonden. Dit bracht
vele voordelen voor de industrie, in de vorm van groeiende afzetmarkten, lagere prijzen
voor grondstoffen en halffabricaten en aantrekkelijke locaties om tegen lage kosten
te kunnen produceren. Hoewel de voordelen voor de industrie nog steeds gelden, laat
de concurrentiedruk zich steeds sterker voelen. Deze concurrentie vormt een uitdaging,
zeker als het gebeurt op basis van een ongelijk speelveld. Ongelijkwaardige markttoegang
en behandeling van bedrijven, ongebreidelde staatssteun gericht op het opkopen of
wegconcurreren van marktspelers, gebrekkige mededinging, spionage, een andere omgang
met of diefstal van intellectueel eigendom en gedwongen technologieoverdracht zorgen
voor dit ongelijke speelveld.
De afgelopen jaren heeft dit geleid tot een kentering ten aanzien van het denken over
met name de opkomst van China. Dit heeft niet alleen geleid tot een handelsstrijd
tussen de VS en China, maar ook tot een harde strijd om technologie en kennis. Deze
landen investeren enorme bedragen in technologie, waarbij de VS in toenemende mate
ook de export van technologie tegenhoudt. Dit raakt direct Nederlandse bedrijven.
Meer in het algemeen valt er wereldwijd een roep om meer economisch protectionisme
te beluisteren. Ook lopen politieke spanningen op. Het kabinet is geen voorstander
van meer protectionisme. De verharding van de opstelling tussen beide landen heeft
grote negatieve gevolgen. Daarbij komt dat het vertrek van de Verenigd Koninkrijk
uit de EU een negatieve impact heeft, en de slagkracht van de EU vermindert. In deze
huidige situatie moet Europa haar belangen krachtig verdedigen. Al met al verandert
het mondiale speelveld drastisch en daar moet de EU een antwoord op vinden.
De gevolgen van de coronacrisis
Het coronavirus heeft geleid tot grote schade aan de Nederlandse economie. En ondanks
dat verwacht wordt dat de economie zich de komende jaren zal herstellen, gaat het
CPB er in het basisscenario vanuit dat de omvang van de economie in 2025 4% lager
is dan voor het uitbreken van het coronavirus werd verwacht.13 Bovendien wordt de groei van de productiviteit aangetast, door verminderde investeringen
en innovatie-activiteiten.
Buiten de directe economische consequenties heeft de coronacrisis ook enkele meer
systemische vraagstukken aan het licht gebracht. De complexiteit van mondiale waardeketens
is, hoewel economisch voordelig, ook kwetsbaar gebleken, en het herstel verloopt langzaam.
Deze kwetsbaarheid is de afgelopen jaren vaker aan het licht gekomen, als gevolg van
onder meer geopolitieke spanningen, de gevolgen van klimaatveranderingen of cyberaanvallen.
Een tweede coronagolf in het buitenland zal met name de industrie en logistiek treffen.14 De industrie zal in de eerste plaats zelf moeten afwegen of de mate van kwetsbaarheid
en afhankelijkheid van derde landen of zelfs enkele producenten voor hen acceptabel
is. Deze kwetsbaarheid werkt echter in sommige gevallen door op de mogelijkheid tot
het beschermen van publieke belangen. Het meest duidelijk speelt dit ten aanzien van
de volksgezondheid, waar we voor cruciale goederen, zoals (dier)medicijnen, persoonlijke
beschermingsmiddelen en medische technologie sterk afhankelijk zijn van het buitenland.
Dit raakt dus ook de rol van de overheid.
Gevolgen voor wereldwijde productiepatronen: een kentering zichtbaar?
In de globaliserende wereld is er lange tijd sprake geweest van steeds complexere
mondiale waardeketens en verplaatsing van productie naar lage lonen landen, met name
naar Azië. Er zijn steeds meer signalen dat dit aan het veranderen is.15 Onder invloed van economische, technologische en geopolitieke trends zoals hiervoor
geschetst neemt de globalisering niet langer toe, maar is sinds ongeveer 2010 gestabiliseerd.
De internationale handel groeit nog wel, maar loopt meer in de pas met de economische
groei, terwijl de groei van de handel in het verleden veel hoger lag dan de economische
groei. Het aandeel van de toegevoegde waarde in de export die in andere landen is
geproduceerd neemt sinds een jaar of tien af, en de buitenlandse investeringen in
productiecapaciteit zijn gestabiliseerd. De coronacrisis komt hier nog eens bij. Die
heeft geleid tot verstoring van leveringsketens, maar het is nog lastig in te schatten
wat de blijvende impact zal zijn. Om dat beter in beeld te krijgen worden op dit moment
op initiatief van de Topsector Logistiek (TKI Dinalog) drie verkenningen uitgevoerd
voor de sectoren Agro & Food, Life Sciences & Health en High Tech Systemen en Materialen.
Het is onzeker hoe deze ontwikkelingen verder gaan de komende jaren, de kans is echter
reëel dat deze trend van veranderende handels- en productiepatronen zich voortzet.
Het effect kan zijn dat bepaalde waardeketens korter worden, markten eerder regionaal
worden dan mondiaal en dat bedrijven ervoor kiezen om eerder internationaal uitbestede
productietaken nu in het land van eigen vestiging te organiseren (reshoring) of elders in de EU (nearshoring). De verwachting is dat dit beeld per sector zal verschillen. Als we kijken naar reshoring, dan blijkt dat het effect daarvan in Nederland nog maar beperkt zichtbaar is. Uit
een enquête van het CBS blijkt dat in de periode 2014–2016 1% van de bedrijven activiteiten
heeft teruggehaald uit het buitenland.16 Dit percentage is vrij stabiel ten opzichte van de jaren ervoor en er valt vooralsnog
dus geen stijgende trend waar te nemen.
3. De toekomst van de Nederlandse industrie
Het kabinet hecht aan een sterke industrie in Nederland en wil deze in Nederland op
een duurzame wijze verder laten groeien. Dat is nodig om de economie op een hoger
groeipad te krijgen, Europa sterker en weerbaarder te maken in de wereld en om een
bijdrage te kunnen blijven leveren aan de maatschappelijke uitdagingen waarvoor we
ons gesteld zien. Het is waardevol en wenselijk als dit leidt tot een hoger aandeel
van de industrie in het BBP, maar dit is geen hard doel omdat deze ratio mede afhangt
van de ontwikkeling van de rest van de economie (het noemereffect).
Is de Nederlandse industrie klaar voor deze groeiopgave? Het antwoord op deze vraag
is tweeledig. Ja, want we hebben een innovatieve industrie en een goed opgeleide beroepsbevolking.
We zien groei in termen van arbeidsproductiviteit en toegevoegde waarde, met als gevolg
weer een toenemend aandeel in het nationaal inkomen en meer banen. Dit is geen reden
om achterover te leunen. De concurrentie op de wereldmarkt neemt alleen maar toe,
waarbij in het geopolitieke klimaat de spelregels aan verandering onderhevig zijn.
Het antwoord is daarmee ook: nog niet voldoende. We zien daarbij de volgende uitdagingen.
De Nederlandse industrie zal nog innovatiever moeten worden dan die al is. Steeds
meer landen hebben hetzelfde technologische niveau als wij, en als de kosten daar
lager zijn dan lopen we een risico. Dit betekent dat bedrijven dus moeten blijven
investeren in nieuwe producten met een hoge toegevoegde waarde, want het wordt steeds
moeilijker om in «commodity» markten een positie te handhaven. Gebruik makend van de kansen die de nieuwe digitale
technologieën bieden zal de Nederlandse industrie het in toenemende mate moeten hebben
van meer complexe producten en een sterkere positie in mondiale groeimarkten. De maatschappelijke
uitdagingen bieden daarbij ook interessante kansen. Zoals in paragraaf 1 is aangegeven
laat de Nederlandse industrie gelukkig zien dat de export in meer complexe producten
groeit. En de industrie zal moeten inspelen op de trend van «verdienstelijking» (servitization) en op de ontwikkeling naar een platformeconomie, omdat dat manieren zijn om meer
waarde aan producten toe te voegen.
Een goed product is echter nog geen garantie dat de industrie die ook kosteneffectief
in Nederland kan ontwikkelen en produceren. Dit vraagt een slimme en efficiënte inrichting
van het productieproces, waarbij de inzet van nieuwe productietechnologie en digitale
technologieën noodzakelijk is.
Door de daling van de kosten in deze technologieën, biedt dit ook in sectoren die
op maat of in kleine series produceren, de mogelijkheid hiermee de productiekosten
te verlagen. Er is zichtbaar dat de inzet van robots in de Nederlandse industrie de
afgelopen jaren gestegen is, maar een bredere toepassing is zeker nog mogelijk.
Al met al lijken de kansen er vooral te liggen op het snijvlak van de fysieke producten
en productie en de digitale wereld, en op het snijvlak van industrie en dienstverlening.
Dit vraagt veel van het aanpassingsvermogen van bedrijven en hun medewerkers en de
noodzaak tot samenwerking tussen verschillende disciplines. Sociale innovatie is daarmee
evenzeer van belang als technologische innovatie.17
De verschillende beschreven trends zorgen ervoor dat Nederland een kans heeft om meer
productie aan zich te binden. Dat kan niet alleen economisch gezien aantrekkelijk
zijn, maar biedt ook mogelijkheden voor het scheppen van banen voor vakmensen of voor
mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Bovendien is in het licht van de benodigde
beschikbaarheid van essentiële goederen zoals medicijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen
ook nodig dat we nadrukkelijker kijken over welke productiecapaciteit Nederland zelf
moet beschikken en welke andere oplossingen er zijn. Het Europees perspectief is daarbij
van belang, als elk land zijn eigen capaciteit gaat opbouwen dan is dat niet efficiënt.
De coronacrisis heeft een aantal kwetsbaarheden blootgelegd voor bepaalde goederen,
een volgende crisis kan weer andere kwetsbaarheden opleveren. Het is daarom lastig
precies te bepalen voor welke goederen een grotere onafhankelijkheid of een eigen
productiecapaciteit nodig is. Het is daarom ook nodig dat er snel en flexibel kan
worden ingespeeld op tekorten in bepaalde goederen. Tijdens de coronacrisis is hier
ervaring in opgedaan. In het programma Smart Industry wordt ook ingezet op flexibele
productie systemen. Daarom heeft het programma een visie geformuleerd hoe de kwetsbaarheden
verminderd kunnen worden door flexibelere en robuustere ketens.18 Het Ministerie van EZK zal verkennen in hoeverre er via het Smart Industry programma
meer kennis en kunde op dit gebied opgebouwd en vervolgens benut kan worden.
Wellicht dat er door de Nederlandse industrie ook meer productie teruggehaald gaat
worden. Hoewel de ontwikkeling in de afgelopen tien jaar laat zien dat te hoge verwachtingen
op dit punt niet op zijn plaats zijn, en geforceerde reshoring nadelen kent, wil het
kabinet mogelijke kansen voor de industrie, de werkgelegenheid en het borgen van publieke
belangen in Nederland niet laten liggen. Daarom is in lijn met de motie van het lid
Pieter Heerma c.s. aan de sociaaleconomische Raad gevraagd om een advies over reshoring
uit te brengen.19 De SER streeft naar een advies dat eind van het jaar gereed is. Daarna zal het kabinet
beoordelen of er aanvullende acties nodig zijn en zal daarover ook in gesprek gaan
met de regionale overheden.
De vraag is of de overheid zelf haar zaken op orde heeft om de beschreven ambities
waar te maken. Het kabinet heeft met onder meer het generieke innovatiebeleid, het
missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid, de Nederlandse Digitaliseringsstrategie,
het Techniekpact, het rijksbrede programma Circulaire Economie en het Klimaatakkoord
een stevige basis staan om de industrie te ondersteunen. Ook het handelsinstrumentarium
voor internationaal ondernemen zet in op het behoud en versterking van het internationale
verdienvermogen van de industrie om zo bij te dragen aan het duurzame herstel na COVID-19.
Maar in het licht van de ambitie om het structurele groeivermogen van de economie
te verhogen en in de context van de snel veranderende geopolitieke werkelijkheid zullen
we voortdurend moeten werken aan de vernieuwing van de beleidsagenda. Dit vraagt een
offensieve aanpak, waarbij wat betreft het kabinet de volgende drie zaken essentieel
zijn.
Op de eerste plaats zullen we meer dan ooit samen moeten werken in Europa. De schaal
die we in Nederland kunnen behalen is veelal onvoldoende om te kunnen concurreren
in de wereld. Een gezamenlijke aanpak brengt ons veel verder. Die samenwerking zal
in veel gevallen intensiever moeten zijn dan nu het geval is. Wat daarin per sector
en technologie de beste vorm is zullen we de komende tijd verder met elkaar moeten
uitvinden. Deze versterkte Europese samenwerking betekent echter niet dat we geen
samenwerking meer moeten aangaan buiten Europa. Voor bijvoorbeeld de defensie industrie
blijven trans-Atlantische partners als de Verenigde Staten belangrijk.
Op de tweede plaats ziet het kabinet de noodzaak om verder te investeren in de groeimarkten
van de toekomst. Dat is nodig om de industrie ook op lange termijn te laten groeien
en is van belang om een positie te creëren in vanuit het oogpunt van publieke belangen
of vanuit nationale veiligheid belangrijke technologieën. De toepassing van sleuteltechnologieën
kan leiden tot verhoging van de arbeidsproductiviteit en tot de creatie van nieuwe
groeimarkten. Dit vereist daarom meer investeringen in sleuteltechnologieën en in
het naar de markt brengen daarvan door onder meer startups en scale-ups. De oprichting
van het Nationaal Groeifonds, met een omvang van 20 miljard euro, biedt hiervoor kansen.
En als laatste zullen Nederland en Europa naast een offensieve industriestrategie
niet terug moeten deinzen om de economische en maatschappelijke belangen te beschermen
tegen ongewenste invloed of oneerlijke concurrentie van buiten Europa. Dit vraagt
soms een actievere en assertiever rol van de Nederlandse overheid dan we in de afgelopen
decennia gewend waren. Hier wordt verderop in deze brief op ingegaan.
Voor deze drie zaken is het belang scherper in beeld te hebben welke technologieën
en sectoren van strategisch belang zijn voor Nederland, om vervolgens te kunnen bepalen
welke aanpak daarbij past. In het missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid,
en in het bijzonder in de sleuteltechnologieën aanpak, en in de Defensie Industrie
Strategie wordt vanuit verschillende invalshoeken al richting gegeven. In het kader
van de aanpak voor de nationale veiligheid wordt op dit moment een technologieverkenning
uitgevoerd.20 Op het gebied van de digitale soevereiniteit spelen dergelijke vragen op dit moment
ook. Deze verschillende invalshoeken zullen vervolgens bijeen worden gebracht, zodat
er een coherente aanpak van investeren, reguleren en beschermen kan worden ontwikkeld,
en kan worden bepaald in welke gevallen dit het beste op Europees niveau kan gebeuren
en waar Nederland een eigenstandig beleid moet voeren.
4. Samenwerken in Europa
Het Europese industriebeleid moet bestaan uit een verstandige mix van open markten,
het bevorderen van eerlijke concurrentie, Europese samenwerking op technologieontwikkeling
en het beschermen van publieke belangen.21 Zoals tijdens de Europese Raad van 1 en 2 oktober 2020 is geconcludeerd is het, met
het behoud van een open economie, de Europese ambitie meer strategische autonomie
te bereiken ten opzichte van de rest van de wereld. Voor het kabinet is strategische
autonomie daarbij geen doel op zich, maar een wijze waarop een weerbare EU vormgegeven
wordt die in staat is om haar publieke belangen te borgen.22 Autonomie op deelgebieden is één van de middelen waarmee die belangen geborgd kunnen
worden. Dit vereist dus een goede analyse en afweging.
Nederland verdient een derde van zijn welvaart in het buitenland. Het kabinet blijft
zich daarom inzetten voor open markten, waarbij de voordelen van internationale handel,
toegang tot wereldwijde waardeketens en internationale concurrentie behouden blijven.
Om de belangen van de consument te beschermen en eerlijke concurrentie te faciliteren
blijven strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht op de interne
markt nodig.
Voor de transitie naar een duurzame en digitale economie en om te voorkomen dat Europa
eenzijdig afhankelijk raakt van derde landen moet Europa meer investeren in de ontwikkeling
van sleuteltechnologieën en is Europese samenwerking noodzakelijk rondom waardeketens
die van strategisch economische belang zijn of cruciaal voor onze veiligheid. Vanuit
de nationale veiligheid bezien is het vooral van belang het voorkomen dat strategische
afhankelijkheden waardoor de democratische rechtsorde onder druk kan komen te staan
voorkomen worden. Dit vraagt een aanpak waarin publieke en private partijen nauw optrekken
met het gezamenlijk werken aan die bij technologieontwikkeling, het afstemmen van
investeringen en bij het creëren van waar de overheden de juiste randvoorwaarden creëren
op het gebied van onder meer regelgeving en financiële prikkels, zodat markten tot
stand komen en Europese bedrijven daar sterke posities in verkrijgen. Meer samenwerking
betekent daarbij niet dat we kunstmatig Europese kampioenen moeten creëren. Minder
concurrentie binnen Europa komt de innovatiekracht van de industrie niet ten goede.
Strategische keuzes vanuit de Europese Commissie en de lidstaten zijn hierbij nodig.
Wat betreft het kabinet zal de EU nog scherper moeten aangeven waarin het gezamenlijk
wil investeren om onze concurrentiekracht te vergroten en hoe ongewenste afhankelijkheden
voorkomen kunnen. Dit geldt in het bijzonder voor nieuwe sleuteltechnologieën waarin
nog een concurrentievoordeel te behalen is. Het opbouwen van intellectueel eigendom
in sleuteltechnologieën is essentieel. De wereld wacht niet op Europa en dus is een
voortvarende aanpak nodig.
Voor die versterkte Europese samenwerking en de Nederlandse aanpak daarbinnen bestaat
geen blauwdruk. Per sector en technologie zal gezocht moeten worden naar de meest
geschikte vorm van samenwerking. De Europese Commissie stimuleert het oprichten van
«Industrie Allianties». Daarin werkt het hele scala aan publieke en private belanghebbenden
samen en wordt afhankelijk van het thema aan integrale adviezen en investeringsplannen
gewerkt. De verwachting is dat de Europese Commissie de vorming van deze allianties
in toenemende mate zal aanmoedigen. Nederland staat hier positief tegenover. Wel zal
Nederland per alliantie de mate van inzet bepalen op basis van de nationale en Europese
belangen die gediend worden. Zo wordt op dit moment al een alliantie rond waterstof
gevormd, iets dat het kabinet als essentieel ziet voor de transitie naar schonere
energiebronnen. Hetzelfde geldt voor een alliantie rondom grondstoffen.
De Industrie Allianties kunnen leiden tot het indienen van een Important Project of
Common European Interest (IPCEI) door lidstaten. Voor IPCEI projecten worden de mogelijkheden
tot het geven van staatssteun en de mededingingskaders verruimd, waardoor lidstaten
voor belangrijke projecten gemakkelijker en grotere bedragen kunnen investeren en
bedrijven onderling gemakkelijker samen kunnen werken rondom de uitwisseling van kennis.
Het instrument biedt hiermee de mogelijkheid om een impuls te geven aan grootschalige
gezamenlijke investeringsplannen. Aangezien IPCEI-projecten een uitzondering op de
regels betreffen en financieel veel van lidstaten vragen wil Nederland dat het selectief
wordt ingezet, als onderdeel van een duidelijke strategie voor een bepaalde waardeketen
of industrie. Er dient gewaakt te worden dat IPCEI een instrument wordt om bestaande
industrieën met een sterke lobby te beschermen.
Het kabinet zal op basis van het strategische belang voor Nederland én op basis van
privaat commitment van het Nederlandse bedrijfsleven bekijken aan welke IPCEI-initiatieven
Nederland mee wil doen. Het kabinet verkent nu actief de deelname in de op te zetten
IPCEI waterstof. Ook gaan we met het bedrijfsleven de deelname aan een eventuele nieuwe
IPCEI micro-electronica verkennen. Binnen Europa worden verder op uiteenlopende terreinen
nieuwe IPCEI-initiatieven genomen. Het kabinet volgt deze met belangstelling.
Er zijn ook andere mogelijkheden voor samenwerking en er wordt uiteraard in sectoren
al nauw samengewerkt, bijvoorbeeld via Europese bedrijven zoals Airbus of in de European
Space Agency. Er zijn instrumenten zoals Horizon Europe, Eureka en het Europees Defensiefonds
(EDF), waarbinnen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen goed zijn vertegenwoordigd.
Binnen deze brede Europese samenwerking zet het kabinet ook in op meer bilaterale
samenwerking.
De afgelopen jaren is de samenwerking met onder meer Frankrijk en Duitsland verstevigd.
Om deze samenwerking verder te ondersteunen pleiten onder meer de AWTI en de FME om
meer middelen, bijvoorbeeld in de vorm van een bilateraal samenwerkingsinstrument.
Ook op het gebied van circulaire economie is Europese samenwerking nodig. Hiervoor
is het Circular Economy Action Plan opgesteld. Het kabinet spant zich in om in Europa
tot optimaal faciliterende wetgeving te komen die ook buiten Europa navolging vindt,
gegeven de noodzaak om de circulaire economie mondiaal te realiseren.
Het kabinet zal met onder meer de topsectoren, kennisinstellingen en branches verkennen
waar en op welke wijze deze intensievere samenwerking rondom sleuteltechnologieën
en strategische waardeketens in Europa vorm kan krijgen. Gezien de economische en
maatschappelijke belangen zal het kabinet daarbij alert zijn om daartoe kansen te
benutten op drie brede domeinen: Life Sciences en Health (inclusief Medische Technologie),
High Tech/ICT (halfgeleiders, fotonica, kwantumtechnologie, AI) en defensie & ruimtevaart-gerelateerde
technologie en industrie. In bijlage één staat een aantal voorbeelden van samenwerking
in deze domeinen. De als bijlage bij deze brief toegevoegde door KPMG opgestelde SWOT
analyse biedt hiervoor goede aangrijpingspunten. Het starten met deze domeinen sluit
samenwerking in andere sectoren in de toekomst geenszins uit.
Om een grotere bijdrage aan Europese samenwerking mogelijk te maken, is door het kabinet
255 miljoen euro beschikbaar gesteld voor cofinanciering van Europese programma’s
waaronder het European Defense Fund (EDF), Digital Europe en HorizonEurope.23
Voorbeeld: de Defensie Industrie Strategie
Op markten waar binnen Europa geen level playing field is of voor sectoren die van
belang zijn voor behoud van strategische autonomie op het niveau van de soevereine
lidstaat is soms maatwerk nodig. Eén van de sectoren die om maatwerk vraagt is de
Defensiesector. Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd ais gegarandeerde toegang
tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen
die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit
te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud
van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder
daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van al dan niet bevriende bondgenoten.
Omdat Nederland niet alleen defensietaken uitvoert in bondgenootschappelijk verband,
maar ook zelfstandig taken uitvoert, zowel in het Koninkrijk der Nederland als daarbuiten,
dragen het behoud van kennis op het gebied van defensie- en veiligheidstechnologie,
en van het buitenland onafhankelijke logistiek direct bij aan de Nederlandse veiligheidsbelangen.
Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële
basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom
handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal
veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar
essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
In de Defensie Industrie Strategie (DIS), wordt een ambitie geformuleerd voor kennis-
en technologiegebieden en industriële capaciteiten die zoveel als mogelijk nationaal
moeten worden verankerd om de wezenlijke belangen van nationale veiligheid te kunnen
beschermen. Daarnaast presenteert de DIS een pallet aan instrumenten ter versterking,
bescherming en internationale positionering van de Nederlandse Defensie Technologische
& Industriële Basis.
De Europese Unie mag niet naïef zijn als het gaat om oneerlijke concurrentie vanuit
derde landen. De EU moet haar marktmacht adequaat gebruiken om met nieuwe en bestaande
instrumenten een level playing field in de handel met derde landen af te dwingen en zo de voordelen van een open markt
volledig te kunnen benutten en om de Nederlandse industrie eerlijke kansen te blijven
bieden. In dat kader heeft het kabinet een voorstel voor een level playing field instrument (LPFI) naar buiten gebracht.24 Op 17 juni 2020 heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken
van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde
landen. Dit witboek bouwt voort op het LPFI-voorstel. In de kabinetsreactie op het
witboek is aangegeven dat het kabinet het witboek verwelkomt en uitkijkt naar wetgevende
voorstellen op dit terrein.25 Het kabinet vindt het van belang dat wordt gezorgd voor een mondiaal gelijk speelveld
en dat weglekeffecten worden tegengegaan, zodat er geen verschuiving van uitstoot
plaatsvindt. Het kabinet is, conform de motie van het lid Van der Lee, positief over
het principe van een koolstofheffing aan de grens en positief nieuwsgierig naar het
Commissievoorstel voor een Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), dat in juni
2021 wordt gepubliceerd.26 Voorop lopen op het gebied van duurzaamheid kan de industrie daarbij overigens juist
een concurrentievoordeel geven.
Tot slot is de Europese Commissie alert op ongewenste investeringen uit het oogpunt
van nationale veiligheid. Zo moeten de lidstaten beschikbare informatie over directe
investeringen uit derde landen op verzoek van een andere lidstaat delen, als de investering
raakt aan de openbare orde en veiligheid van die lidstaat. Daartoe vereist de FDI
screeningsverordening27 de inrichting van een contactpunt met het oog op het verzamelen, aggregeren en uitwisselen
van vertrouwelijke informatie tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie.28 Nederland gaat hierbij nog een stap verder met het invoeren van een investeringstoets
op nationale veiligheidsrisico’s (zie hiervoor de laatste paragraaf van deze brief).
5. Het Nederlands industriebeleid: versterken en vernieuwen
Het bestaande bedrijfslevenbeleid van het kabinet grijpt aan bij vele aspecten die
essentieel zijn voor de mogelijkheden voor de industrie om innovatie, omzet, groei
en maatschappelijke welvaart te creëren. Binnen die brede aanpak is het kabinet voortdurend
aan het kijken waar aanpassing of intensivering nodig is. Waar het gaat om majeure
beleidsopgaven in het industriebeleid richt dit kabinet zich op de volgende vijf lijnen:
1) investeren in groeimarkten 2) digitalisering 3) human capital 4) verduurzaming
en grondstoffen en 5) vestigingsvoorwaarden. Tot slot wordt ook ingegaan op de samenwerking
met de regio.
1) Investeren in groeimarkten: sleuteltechnologieën, startups en scale-ups
Zoals in de groeistrategie aangegeven is het kabinet ervan overtuigd dat innovatie
gebaat is bij goed functionerende ecosystemen waarin bedrijven, financiers en onderwijs-
en kennisinstellingen nauw samenwerken. Het kabinet heeft hiervoor een strategie voor
onderzoeks- en innovatie ecosystemen uitgewerkt om bestaande ecosystemen te versterken
en nieuwe toonaangevende clusters op veelbelovende technologieën tot stand te brengen.
Een meer samenhangende aanpak tussen R&D, innovatie en opschaling, scholing én het
ondersteunen van startups en scale-ups is daarbij een belangrijk element. Deze strategie
wordt uw Kamer op zeer korte termijn aangeboden. Deze aanpak is niet enkel gericht
op sleuteltechnologieën, maar is voor de ontwikkeling van sleuteltechnologieën wel
zeer belangrijk.
Het kabinet zet in het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid in op het benutten
van economische kansen van maatschappelijke uitdagingen en op het investeren in sleuteltechnologieën.
Buiten de missiegedreven topsectoren en innovatieaanpak is een brede en wendbare kennisbasis
in het fundamenteel en toegepast onderzoek noodzakelijk. Om op het terrein van sleuteltechnologieën
succesvol te zijn zal de overheid niet alleen de markt en technologie ontwikkeling
moeten volgen, maar daar ook richting durven geven en bedrijven ondersteunen om door
te groeien. Daarvoor zijn de volgende acties in gang gezet.
Het kabinet investeert in sleuteltechnologieën. Door de gezamenlijke topsectoren,
waarin kennisinstellingen, bedrijven en de overheid samenwerken, is een Kennis- en
Innovatieagenda voor de sleuteltechnologieën opgesteld. Bovenop de in het regeerakkoord
vrijgemaakte middelen voor innovatie heeft het kabinet dit jaar voor zowel kwantumtechnologie
als voor artificiële intelligentie (AI) 23,5 miljoen euro extra beschikbaar gesteld.
Ook het Nationaal Groeifonds met een omvang van 20 miljard euro, biedt kansen voor
ruime investeringen in R&D en innovatie.
Dit groeifonds vloeit voort uit de eind vorig jaar verschenen groeistrategie. In deze
groeistrategie constateert het kabinet dat er aanleiding is voor extra investeringen,
van incidentele en niet-reguliere aard, om het verdienvermogen te versterken, vooral
binnen kennisontwikkeling, research & development (R&D) en innovatie en infrastructuur.
Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van
additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong
op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en fysieke infrastructuur
mogelijk wordt gemaakt.
Nieuwe technologie wordt niet vanzelf toegepast, zeker als er nog nauwelijks een markt
is. Dit betekent dat investeringen nodig zijn in de opschaling en toepassing van nieuwe
technologie. Het Nederlandse innovatiebeleid is echter relatief gefocust op eerdere
fases van R&D en biedt nog weinig instrumenten voor het stimuleren van private investeringen
in pilots, demonstratieprojecten en fieldlabs. Dit is een knelpunt voor de opschaling
en bredere verspreiding van technologie, zoals ook reeds is aangegeven in de brief
over de basisindustrie. Het Nationale Groeifonds biedt kansen om dergelijke investeringen
te doen.
Startups en zeker scale-ups zijn cruciaal om de technologie op te schalen en om te
zetten in business en daarmee nieuwe markten te veroveren. Om bedrijven in staat te
stellen sneller te groeien is veel kapitaal nodig, zeker bij technologische bedrijven.
Als onderdeel van het steun- en herstelpakket onderzoekt het kabinet samen met Invest-NL
een pakket aan maatregelen voor de verdere ondersteuning van start-en scale-ups. Voorzien
is dat deze maatregelen zich richten op 1) de ondersteuning van kennisintensieve start-
en scale-ups om de technologische kennis en internationale concurrentiepositie voor
Nederland te beschermen, 2) de behoefte aan «grote tickets» voor Nederlandse scale-ups
generiek, en 3) een verkenning hoe het ondersteunen van alternatieve financiers kan
worden vormgegeven om zo mogelijk het bestaande financieringsaanbod in Nederland te
verbreden. Bij deze verkenning en de uitwerking zal ook o.a. de marktvraag, risico's
en governance een rol spelen. Voor het totaalpakket heeft het kabinet € 250 mln. voor
2021 gereserveerd. Uw Kamer wordt hier later verder over geïnformeerd.
Ook gaat er 150 miljoen euro naar de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen, waarmee
zij innovatieve mkb-bedrijven kunnen ondersteunen. Bovendien profiteren startups ook
van de extra middelen die aan de WBSO zijn toegevoegd.
In markten waarin de overheid zelf afnemer is of op andere wijze een belangrijke rol
speelt, kan de rol van de overheid als launching customer verder versterkt worden.
Een voorbeeld hiervan zijn de vraaggestuurde proeftuinen, zoals de proeftuin Counter-drone
en de Robotica en Autonome Systemen eenheid, waar Defensie met kennisinstellingen
en bedrijven zoekt naar opschaling en toepassing van nieuwe technologie.
Daarnaast overweegt de overheid te participeren in het herkapitalisatiefonds dat het
georganiseerd bedrijfsleven samen met institutionele beleggers opricht om in de kern
gezonde niet-beursgenoteerde Nederlandse middelgrote bedrijven te kunnen herkapitaliseren.
Het kabinet zet tevens in op het ondersteunen van de industrie bij het aangrijpen
van kansen vanuit buitenlandse groeimarkten.29 Doel is de sterke positie van Nederland op bestaande markten te behouden en in opkomende
markten te vergroten. De ondersteuning bij internationalisering wordt gecoördineerd
in ISO NL, het publiek-private strategische overleg over internationaal ondernemen
en internationaal-economische vraagstukken.30 Onderdeel hierin is NL Works dat grote publiek private samenwerkingsprogramma’s ontwikkelt,
waarbij het consortia van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen ondersteunt
en adviseert.
2) Digitalisering van de industrie
De aanpak van het kabinet op het gebied van digitalisering is in de breedte vormgegeven
in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie. Daarnaast werkt het kabinet samen met
het veld specifiek voor de industrie aan de uitvoering van het Smart Industry programma.
Voor de zomer heeft uw Kamer een tweede update van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie
(NDS) ontvangen.31 Langs de zes prioriteiten van de NDS (AI, data, connectiviteit, digitale vaardigheden
en inclusie, digitale overheid en digitale weerbaarheid) maakt het kabinet zo concreet
mogelijk hoe digitalisering bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen
en het benutten van economische kansen, waaronder de industrie. In maart van dit jaar
heeft de Europese Commissie de Europese digitaliseringsstrategie gepubliceerd. Het
kabinetsstandpunt hierover heeft u op 14 april jl. ontvangen.32
De coronacrisis heeft het belang van digitalisering in de industrie alleen maar verder
versterkt, en tegelijkertijd onze afhankelijkheid van digitale technologie aangetoond.
Het versterken van de randvoorwaarden hiervoor, zoals goede digitale vaardigheden
en investeringen in digitale weerbaarheid en cybersecurity zijn hiervoor van essentieel
belang. Het Digital Trust Center dat in 2018 is gelanceerd, stimuleert en faciliteert
ondernemers om zelfstandig of in samenwerkingsverband de online veiligheid te verbeteren.
Veel van de samenwerkingsverbanden hebben een achterban in de industrie.
Op het gebied van cloudinfrastructuur is in 2019 het GAIA-X plan gelanceerd als Duits-Frans
initiatief met Europese ambities. Het initiatief is momenteel nog volop in ontwikkeling.
Het doel van GAIA-X is om de Europese cloudinfrastructuur te verbinden en datagebruik
te stimuleren naar Europese waarden. Daarmee wil GAIA-X de Europese digitale soevereiniteit
voor dataopslag en dataverwerking versterken, door minder afhankelijk te worden van
techbedrijven van buiten de EU. Diverse Nederlandse bedrijven zijn al aangesloten
en het initiatief blijft openstaan voor nieuwe deelnemers, het Ministerie van EZK
faciliteert dit. Zo is het Nederlandse Smart Industry-platform met TNO en de Brainport
Industries Campus (BIC) bezig om een samenwerking met de initiatiefnemers te concretiseren
met oog op een mogelijk op te zetten Nederlandse GAIA-X-hub.
Artifical Intelligence (AI) is een speerpunt van het beleid en is uitgewerkt in het
Strategisch Actieplan voor AI (oktober 2019) om economische en maatschappelijke kansen voor AI op een verantwoorde,
mensgerichte manier te benutten. Een onderdeel van SAPAI is het versterken van de
nationale kennis- en innovatiebasis en human capital door publiek-private samenwerking
via de aanpak van de Nederlandse AI Coalitie. Die coalitie telt nu 400 deelnemers:
grote en kleine bedrijven, 10 departementen, alle provincies, een aantal grote gemeenten,
alle universiteiten, TNO, veel onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties
en grotere regionale AI-samenwerkingsverbanden. De Nederlandse AI Coalitie heeft een
ambitieuze meerjarige en integrale agenda (AiNed programma) ontwikkeld.
De deelnemers van de Nederlandse AI Coalitie werken momenteel aan acties voor AI-trainingen
en brede bewustwording, het ontwikkelen van datadeeloplossingen voor AI-toepassingen,
internationale samenwerking (Frankrijk, Duitsland, Benelux, VS) en aan innovatieve
AI-toepassingen met en voor partijen in de zorg, mobiliteit/logistiek, landbouw, energie,
bouw, defensie, overheidsdienstverlening én niet op de laatste plaats de (maak)industrie.
De afgelopen jaren is nauw samengewerkt aan het versterken van de maakindustrie via
de uitvoering van de Smart Industry agenda. Het is een samenwerking tussen publieke
en private partijen om bedrijven te stimuleren om met slimme technologie te gaan werken.
Met name voor het mkb biedt Smart Industry nog veel onbenutte kansen. Dat is een opgave
die niet alle ondernemers zelfstandig kunnen oppakken. Voor hen is samenwerking tussen
overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen onmisbaar. Daarin helpt het Smart Industry
programma.
In het programma zijn op regionale schaal samenwerkingen tot stand komen, zoals de
Smart Industry fieldlabs. Daarin werken bedrijven en kennisinstellingen, met steun
van de overheid, samen om een Smart Industry-oplossing te ontwikkelen, testen en implementeren.
Ook kan de overheid kansen beiden door het aanleveren van maatschappelijke vraagstukken.
Er zijn de afgelopen jaren meer dan veertig van dergelijke fieldlabs opgericht. De
afgelopen jaren zijn tevens vijf smart industry hubs opgericht: SMITZH, BOOST, Zuid,
Noordwest en het meest recent een Hub Noord. Deze hubs hebben als doel om meerdere
bedrijven te activeren om aan de slag te gaan met relevante technologie. Via deze
hubs zijn vouchers beschikbaar gesteld aan het mkb voor haalbaarheidsstudies om innovaties
te testen.
Het Smart Industry programma wordt op dit moment geëvalueerd. Daarna wordt samen met
de regionale overheden en de andere partners bekeken hoe het programma kan worden
voortgezet.
3) Menselijk kapitaal
De afgelopen jaren is op verschillende manieren gewerkt aan voldoende aanbod van medewerkers
met de benodigde vaardigheden in de industrie. Het Techniekpact helpt de aansluiting
van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector verbeteren en daarmee het
tekort aan technisch personeel terugdringen. Er is veel bereikt, met name op het WO
en HBO niveau is de instroom fors gestegen. De grootste uitdaging ligt de komende
tijd in het opleiden van voldoende geschoold personeel op MBO niveau.
De kern van de roadmap «human capital topsectoren 2020–2023» is de gezamenlijke inzet
op verdergaande samenwerking tussen leren, werken en innoveren (learning communities).
In de Smart Industry Fieldlabs leren medewerkers samen met studenten om te gaan met
bestaande en nieuwe technologie. In de nieuwe industrie hebben we bijvoorbeeld robotprogrammeurs
en -bedieners nodig, en daar is een tekort aan. Daarom worden in verschillende Smart
Industry fieldlabs robotprogrammeurs opgeleid.
Omdat processen dusdanig blijven veranderen, is een eenmalige opleiding aan het begin
van het leven niet voldoende. De wereld verandert om ons heen en daarom wordt een
leven lang ontwikkelen steeds urgenter. De Nederlandse industrie kan in de komende
periode alleen concurrerend blijven als er voldoende mensen zijn die het juiste palet
aan vaardigheden hebben. Zowel de universiteiten, hbo’s en mbo’s hebben een rol te
vervullen waarbij werk wordt gemaakt van het digitaal scholingsoverzicht en de flexibilisering
van het (formeel) scholingsaanbod.
Het om-, her- en bijscholen van de huidige beroepsbevolking zal continu aandacht vragen.
Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van werkgevers en werkenden. De
overheid faciliteert dit waarbij gestreefd wordt naar de realisatie van een leercultuur.
Het kabinet heeft hierbij onder meer al stappen gezet door invoering van de SLIM-regeling
voor werkgevers om de leercultuur in het mkb te stimuleren, het invoeren van een individuele
leer- en ontwikkelbudget in de vorm van het STAP-budget van 218 miljoen euro vanaf
2022, en het MKB-!Dee voor mkb-ondernemers.33 Met «NL Leert door» kunnen mensen kosteloos ontwikkeladvies en scholing kunnen krijgen.
Vanaf 2021 start het kabinet met sociaal flankerend beleid om dit beleid een extra
impuls te geven, hiervoor komt circa 23 miljoen euro beschikbaar voor scholing en
ontwikkeling, waaronder het praktijkleren en de omscholingsregeling richting tekortberoepen
in het mkb.34
Met deze instrumenten wordt een leven lang ontwikkelen ondersteund. Juist nu is dit
belangrijk, de coronacrisis heeft ervoor gezorgd dat sommige sectoren stil zijn gevallen
en andere sectoren opbloeien. Dat biedt kansen maar noopt tot aanpassingsvermogen
van mensen en organisaties.
Verdere inzet op de combinatie tussen werken-leren-innoveren is cruciaal, bijvoorbeeld
in Skillslabs gekoppeld aan Fieldlabs. Broedplaatsen als de Brainport Industries Campus,
waar de school een plek heeft op het industrieterrein, zijn onmisbaar. Daarmee levert
het een positieve bijdrage aan het imago van de technische industrie en het terugdringen
van het tekort aan technisch talent.
Brainport Industries Campus (BIC)
Deze campus wordt ook wel de «Fabriek van de Toekomst» genoemd en is het gezicht van
de toekomstige hightech maakindustrie. Het is het toonbeeld van een succesvol industrieel
ecosysteem, waar hightech toeleveranciers, producenten en kennisinstituten samen werken
aan innoveren, produceren en opleiden op één locatie onder één dak. Doordat bedrijven
hoogwaardige faciliteiten als machines, laboratoria en cleanrooms delen en samen met
onderwijsinstellingen het talent van de toekomst opgeleid in een hybride leeromgeving
is het de ideale omgeving voor het stimuleren van digitalisering en cyberweerbaarheid
van het mkb.
4) Verduurzaming, circulaire economie en grondstoffen
In de genoemde brief voor de basisindustrie ben ik op de verduurzamingsopgaven voor
de basisindustrie ingegaan. In aanvulling hierop is het voor de brede industrie van
belang om energie- en grondstoffen-efficiënter te produceren en in te zetten op circulariteit
door anders om te gaan met grondstoffen, componenten en producten. Een voorbeeld is
het opschalen van biobased chemie/kunststoffen.
Onder andere door de inzet van duurzame energie en waardebehoud via circulaire strategieën
zoals circulair ontwerp en hoogwaardig hergebruik, substitueren van kritieke materialen
naar algemeen beschikbare materialen en een andere manier van produceren en consumeren
via digitalisering (smart industry) kunnen ketens adaptiever en duurzamer worden.
Dat vergt naast materiaal-, proces- en productinnovatie ook een actieve marktvraag
die positieve milieu en sociale prestaties meeweegt en zo leidt tot het bevorderen
van de maatschappelijk wenselijke innovatieve en duurzame technologieën. Dit past
ook bij de bredere kabinetsinzet om met de industrie te werken aan ketenverduurzaming
met bewustwording en regievoering gericht op risico’s in lange ketens, ook die voor
mens en milieu.35
Om de bovenstaande ambitie te verwezenlijken, zal het kabinet de grondstoffenambities
in het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid extra kracht bij zetten. Voor
de missie Circulaire Economie met de bijbehorende Kennis en Innovatieagenda zijn binnen
de begroting van het Ministerie van IenW middelen vrijgemaakt voor het rijksbrede
uitvoeringsprogramma circulaire economie. In dit programma werken bedrijven, kennispartners,
overheden en maatschappelijke partijen vanuit vijf transitieagenda’s36 samen aan de transitie naar een circulaire economie.
De door deze partijen samen op te stellen roadmap zal de basis vormen om de al ingezette en gewenste technologieën in projecten door
te vertalen in een portfolio-aanpak binnen de missie Circulaire Economie. Er vindt
tevens een brede inventarisatie plaats naar de kansen en belemmeringen van digitalisering
omtrent circulaire materialenpaspoorten binnen de vijf transitieagenda’s. De Transitieagenda
Maakindustrie omvat diverse projecten binnen de circulaire maakindustrie (in samenwerking
met onder andere het Versnellingshuis) en er zal op de thema’s windparken, pv-zonnesystemen,
high tech equipment, batterijen en warmte as a service samen met partijen uit de maakindustrie
verkend worden of extra versnelling mogelijk is. Verder zal ingezet worden op het
breed toepassen van digitalisering binnen het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie
(«Circulaire Economie & Smart Industry»). De huidige transitieaanpak binnen de transitieagenda
Maakindustrie wordt voortgezet en versterkt door de Kennis en Innovatieagenda Circulaire
Economie. Alle ketenspelers in en om de maakindustrie, met bijzondere aandacht voor
de metallurgische industrie, zijn uitgenodigd om met hun circulaire ambities aan te
sluiten bij de doelstellingen van het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie.
In lijn met de mededeling van de Europese Commissie over grondstoffen zal het kabinet
ook inzetten op innovatie op het gebied van kritieke grondstoffen met betrekking tot
afvalverwerking, geavanceerde materialen en substitutie.37 Speciale aandacht gaat hierbij uit naar het diversifiëren van toelevering via samenwerkingsverbanden
met relevante derde landen. Met deze acties wordt bijgedragen aan een duurzamere industrie,
waarin ook de economische kansen worden benut die deze transitie biedt, in lijn met
de Europese aanpak voor een groen herstel.
5) Het vestigingsklimaat voor de industrie
Het vestigingsklimaat voor de industrie bestaat uit veel elementen, zoals de beschikbaarheid
van personeel, de kennisinfrastructuur, bereikbaarheid, een aantrekkelijke leefomgeving
en het fiscale regime. Hoewel de lasten voor het bedrijfsleven deze kabinetsperiode
met 5,1 miljard euro zijn gestegen, is in het algemeen het Nederlandse vestigingsklimaat
concurrerend, blijkend ook uit de 4e plaats op de GCI index. Het behoud van dit aantrekkelijke klimaat vergt voortdurende
beleidsaandacht. Bijzondere aandachtspunten zijn daarbij de soms knellende regelgeving
en de digitale infrastructuur. Daarnaast staat de beschikbaarheid van productielocaties
in een aantal regio’s onder druk. Voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is daarom
een behoefteraming voor ruimtelijke economische activiteit – inclusief industrie –
opgesteld om decentrale overheden erop te attenderen ook voldoende ruimte voor werken
te reserveren.
Voor de concurrentiepositie van de industrie is het regelgevend kader van groot belang.
Dit speelt onder meer in de hoek van de life sciences / biotechnologie. Dat heeft
betrekking op de ontwikkeling van nieuwe middelen als de regelgeving over het daadwerkelijk
produceren ervan. De manier waarop nieuwe geneesmiddelen ontwikkeld worden is sterk
aan het veranderen. Nieuwe en toekomstige producten zijn vaak complex. De ontwikkeling
van nieuwe Advanced Therapy Medicinal Products (ATMPs) bijvoorbeeld, verloopt soms
onnodig traag vanwege knelpunten in de regelgeving.38 De huidige COVID-19 crisis laat zien dat snelle nieuwe innovatieve vaccin -of therapieontwikkeling
nodig is om toekomstige pandemieën vroegtijdig te kunnen aanpakken.
Voor een concurrerend vestigingsklimaat is het belangrijk dat bedrijven kosteneffectief
in Nederland kunnen ontwikkelen en produceren. We moeten daarbij wel opletten of we
internationaal voldoende concurrerend zijn, ook voor grote bedrijven. Een aanzienlijk
deel van onze economische activiteit vindt namelijk plaats binnen grote bedrijven.
Multinationals genereerden in 2016 30% van de Nederlandse toegevoegde waarde.
Multinationals hebben per definitie een link met het buitenland, ze hebben namelijk
dochterbedrijven of een moederbedrijf over de grens. Onder andere dit buitenlandse
netwerk geeft hen een goede import- en exportpositie. Het MKB is meer op het binnenland
gericht. Toch bereiken zij vaak indirect het buiteland als toeleverancier van multinationals.
Zo is meer dan de helft van de exportverdiensten van niet-multinationals te danken
aan de export via andere bedrijven, met name via multinationals.39
In de brief over het acquisitiebeleid van april van dit jaar is uitgebreid ingegaan
op het Nederlandse vestigingsklimaat, de aandachtspunten daarbinnen en de aanpak daarop.40 Zoals in die brief is aangekondigd, wordt op dit moment een uitgebreid onderzoek
naar het vestigingsklimaat uitgevoerd, waarvan de resultaten in de eerste helft van
2021 verwacht worden.
Samenwerking met de regio
De regionale overheid speelt een belangrijke rol in het creëren van een goed vestigingsklimaat
voor de industrie en de samenwerking tussen Rijk en regio is daarmee van groot belang.
Zoals hiervoor aangegeven is de afgelopen jaren via de Smart Industry agenda intensief
samengewerkt. In de regio’s wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan
het versnellen en verbreden van de smart industry aanpak. Zoals in Oost-Nederland
waar de aanpak is verknoopt met de circulaire economie of in Zuid-Holland waar op
dit moment gewerkt wordt aan een actieagenda voor de technologische industrie. En
er wordt reeds nadrukkelijk gekeken naar verbreding en samenhang met de digitalisering
van andere sectoren via de European Digital Innovation Hubs. Mede op basis van de
nu lopende evaluatie van het Smart Industry programma en de herstelagenda van het
IPO is het Rijk in gesprek met de regio’s hoe voortbouwend op de huidige aanpak de
industrie via een gezamenlijk aanpak kan worden versterkt. Hierbij kijken we samen
met de provincies ook naar de mogelijkheden die Europese fondsen bieden.41
6. Bescherming van de publieke belangen in de industrie
Als sluitstuk van het industriebeleid zal de Nederlandse overheid soms actiever dan
in het verleden moeten handelen om de economische, maatschappelijke en nationale veiligheidsbelangen
van Nederland afdoende te beschermen.
Ten aanzien van de economische veiligheid werkt het kabinet daarom, naast de uitvoeringswet
in het kader van de FDI-screeningsverordening, aan een stelsel van investeringstoetsing.42 Met dit stelsel zullen overnames en investeringen in de vitale processen of bedrijven
die hoogwaardige sensitieve technologie ontwikkelen worden getoetst op risico’s voor
de nationale veiligheid. Bij de beoordeling is het uitgangspunt dat de investering
door kan gaan, en risico’s worden gemitigeerd. Alleen in het uiterste geval kan een
investering worden verboden. Op deze manier ontstaat een handrem bij ongewenste wijzigingen
van zeggenschap. Voor een aantal vitale processen gelden al investeringstoetsen, bijvoorbeeld
voor de telecom, elektriciteits- en gassector. Het wetsvoorstel is op 8 september
jl. in internetconsultatie gegaan, en het voornemen is deze wet in het eerste kwartaal
van 2021 aan uw Kamer aan te bieden. Daarnaast werkt het kabinet aan een nieuw te
introduceren sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie,
waarmee specifieke maatregelen kunnen worden genomen bij ongewenste overnames en investeringen
binnen de toeleveringsketen van Defensie.43
Ook buiten het veiligheidsdomein kunnen er urgente strategische economische of maatschappelijke
belangen spelen die om een actievere betrokkenheid van de overheid vragen. Daarbij
zijn verschillende opties mogelijk. In het uiterste geval kan dit leiden tot een financiële
ondersteuning van een bedrijf. Vanwege het maatschappelijke en economische belang
heeft het kabinet dit jaar daarom besloten tot het onder strikte voorwaarden ondersteunen
van Smart Photonics44 en Royal IHC45. De overheid past hier echter een terughoudende rol, en het risico is dat steeds
als een bedrijf in moeilijkheden komt of dreigt te worden overgenomen er een roep
ontstaat dat de overheid in het bedrijf moet investeren. Het kabinet is van mening
dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid
en onze concurrentiekracht. Dit geldt ook voor overnames en investeringen in de Nederlandse
maakindustrie en in tijden van economische tegenwind. Ook in deze tijden is het wenselijk
dat kapitaal in eerste aanleg door marktpartijen wordt verschaft, dat leidt eveneens
tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Echter er zijn
specifieke situatie en omstandigheden, waar een actievere rol naar de mening van het
kabinet nodig is.
Investering in Smart Photonics
Fotonica is een opkomende sleuteltechnologie die kansen biedt voor Nederland. Fotonica
gaat Nederlandse bedrijven helpen om chips te ontwikkelen voor een nieuwe generatie
toepassingen op het gebied van onder meer communicatie, medische apparatuur, gezondheidszorg
en de industrie. En er ontstaat zo een interessante mondiale groeimarkt waar het zich
in Nederland ontwikkelende fotonicacluster een plek in kan veroveren. Het kabinet
ondersteunt de ontwikkeling van fotonica in Nederland zoals vormgegeven in de Nationale
Agenda Fotonica en heeft het partnerconvenant voor de publiek-private samenwerking
«Photondelta» ondertekend. De productiefaciliteit van Smart Photonics speelt een belangrijke
rol in dit opkomende ecosysteem. Dit bedrijf was op zoek naar nieuwe investeerders
om haar productiecapaciteit te vergroten. Er was belangstelling uit derde landen om
deze investering te doen. Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor
geïntegreerde fotonica behouden blijft heeft het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat een bedrag van 20 mln. euro als lening beschikbaar gesteld, als onderdeel
van een breder investeringspakket van private investeerders. Uw Kamer is hier op 29 juni
van dit jaar over geïnformeerd (zie voetnoot 42). Dit past ook bij de oproep van de
Europese Commissie aan de lidstaten om alert te zijn en waar mogelijk op te treden
tegen onwenselijke marktontwikkelingen, zoals het voorkomen van strategische afhankelijkheden
of onderbreking van vitale processen.
De aanpak van geneesmiddelentekorten en de afhankelijkheid van een beperkt aantal
derde landen had al voor de coronacrisis de aandacht van het Ministerie van VWS. Dit
jaar heeft de coronacrisis kwetsbaarheden ten aanzien van beschikbaarheid van medicijnen
verder duidelijk gemaakt.46 Vanwege de leveringszekerheid van bepaalde medicijnen is het kabinet daarom voornemens
als Staat een lening met voorwaarden te verstrekken aan InnoGenerics B.V., een Nederlands
initiatief om de geneesmiddelenfabrikant Apotex van het Indiase moederbedrijf Aurobindo
over te nemen.47 De fabriek in Leiden is met een capaciteit van 2,5 miljard pillen per jaar de grootste
productielocatie in Nederland van generieke geneesmiddelen.
De economische gevolgen van de coronacrisis hebben tot een toenemend risico geleid
dat bedrijven in moeilijkheden komen. Ook dit vergroot de druk op de overheid om bedrijven
financieel bij te staan. Daarom heeft het kabinet een afwegingskader opgesteld waarmee
het kabinet kan beoordelen of, hoe en onder welke voorwaarden steun van de overheid
nodig is bij bedrijven die in moeilijkheden verkeren.48 Op basis daarvan besluit het kabinet hoe en onder welke voorwaarden over te gaan
tot de steun aan individuele bedrijven.
Dit afwegingskader is opgesteld vanwege de coronacrisis, maar zoals hierboven is aangegeven
kunnen er meer economische of maatschappelijke redenen zijn om een bedrijf financieel
te ondersteunen, wat het kabinet dat dit jaar ook een aantal keer gedaan heeft. Om
hier in de toekomst goed op voorbereid te zijn zal het kabinet bekijken op welke wijze
het in het kader van de coronacrisis opgestelde afwegingskader daarvoor gebruikt kan
worden en/of welke aanvullingen nodig zijn.
Bijlage 1: Voorbeelden van concrete Nederlandse participatie in Europa
Kwantum technologie
Kwantum Technologie bevindt zich nog in een vroege fase van ontwikkeling. Internationale
samenwerking is essentieel om de technologische uitdagingen aan te pakken – geen land
of partij kan dit alleen. Nederland werkt nauw samen in Europees verband onder meer
in het Flagship kwantum Technologies dat onder NL voorzitterschap is gelanceerd. Daarnaast
zijn er sterke banden met Amerikaanse, Japanse en Canadese academische groepen en
bedrijven. Vanwege het strategische en mogelijk dual-use karakter van de technologie,
is Nederland actief om in «trusted communities» te vormen met gelijkgestemde landen.
Bovenop het € 1 mrd. Kwantum Flagship-initiatief is de EC van plan grote infrastructurele
investeringen te doen op het gebied van kwantum computing en kwantumcommunicatie.
EuroQCI, het Europese kwantum Communication Infrastructure initiatief, voorziet in
een investering van € 3 mrd. door de EC, ESA en de lidstaten om een pan-Europees kwantum
Secure Communication Network te bouwen dat uiteindelijk kan uitmonden in een toekomstig
kwantuminternet. Daarnaast is tijdens de State of the Union aangekondigd dat de EU
oplopend tot € 8 mld. zal investeren in nieuwe generatie supercomputers incl. kwantumprocessoren,
uitgevoerd in de EuroHPC Joint Undertaking, met budget afkomstig vanuit DEP, CEF-2,
Horizon Europe en cofinanciering vanuit de EuroHPC- leden. De prominente positie van
Nederland op het gebied van kwantumtechnologie wordt wereldwijd herkend en erkend.
Nederland staat op een derde plek als we kijken naar EU-financiering per onderzoeker
in het veld van de kwantumtechnologie; direct na Zwitserland en Oostenrijk en ruim
boven landen als het VK, Frankrijk en Duitsland.
Fotonica
Voor de jonge (geïntegreerde) fotonica industrie in Nederland is Europese samenwerking
op zowel onderzoek als industrialisatie logisch en noodzakelijk om haar positie als
productiecluster en ontwikkelaar van innovatieve producten te waarborgen. Met verschillende
technologie platformen is Nederland erkend leidend in Europa en vanuit die hoedanigheid
van belang voor de realisatie van de Europese agenda op het gebied van KET’s. Om die
reden is er actieve deelname in het Europese Vanguard en strategische samenwerking
op productontwikkeling met onder meer Frankrijk, Duitsland, België via het S3 platform
met als doel om die positie te behouden en te versterken. Het is ook om die reden
dat Nederland mede leidend is in verschillende initiatieven met als doel de ontwikkeling
van (geïntegreerde) fotonica te versnellen, bijvoorbeeld in de PhotonHub Europe maar
evenzeer in de Nederlands-Vlaamse samenwerking en diverse Interreg programma’s met
Noordwest-Europa.
Dit alles natuurlijk met het doel om gespecialiseerde maakindustrie op het gebied
van fotonica in Europa te behouden en specifiek voor Nederland op wereldschaal onderscheidend
te zijn in geïntegreerde fotonica op twee krachtige productieplatformen en de daarbij
behorende waardeketen vanaf kenniscentra, ontwikkeling tot en met eindmontage.
Halfgeleiders (semicon)
De halfgeleiderindustrie in Nederland omvat (1) bedrijven die complexe machines ontwikkelen
en produceren voor de wereldwijde productie van geavanceerde Integrated Circuits (IC’s)
en (2) bedrijven die actief zijn met de ontwikkeling en productie van (chip)technologie,
elektronische componenten, IC’s en elektronische systemen, producten die brede toepassing
vinden in uiteenlopende sectoren zoals energie, mobiliteit en transport, logistiek,
telecommunicatie, veiligheid, medische technologie, luchtvaart en ruimtevaart. Nederland
heeft een zeer sterke positie, met name ten aanzien van de productie van geavanceerde
lithografiemachines (ASML). Op het gebied van halfgeleiderproductie is NXP een belangrijke
speler, met name met toepassingen in de automotive en op het terrein van security.
De halfgeleiderindustrie is zeer kennisintensief en werkt op het gebeid van onderzoek
en ontwikkeling zeer nauw samen met andere hightech bedrijven en kennisinstellingen,
nationaal en internationaal. Er bestaan binnen de sector verschillende publiek-private
innovatieprogramma’s waarin nationaal en internationaal intensief wordt samengewerkt
met diverse spelers in het ecosysteem. In nauwe afstemming met de bedrijven in deze
sector zal de mogelijkheid worden onderzocht voor verdere samenwerking binnen Europa
en aansluiting bij het IPCEI initiatief op het gebied van micro-elektronica.
Articial Intelligence
AI is een basisinnovatie die alle sectoren raakt en waarin Nederland mee wil doen
met de koplopers in Europa. Europese samenwerking is essentieel om investeringen te
bundelen en om voldoende schaal te behalen, ook gelet op investeringen die de VS en
China doen. Vanuit het Strategisch Actieplan voor AI en de Nederlandse AI Coalitie
wordt ingezet op nationale én Europese samenwerking als het gaat om investeringen
in onderzoek, mogelijk gezamenlijke testfaciliteiten en een gezamenlijk (wetgevend)
kader voor mensgerichte AI. Dat laatste gebaseerd op Europese normen en waarden, waarmee
Europese AI zich mondiaal kan onderscheiden. Nederlandse onderzoekers en bedrijven
weten op het gebied van AI de weg naar Europese programma’s goed te vinden. Zo doen
Nederlandse partners in alle projecten mee van de recente AI call ICT-48 en heeft
Nederland een actieve rol in de Europese onderzoeksnetwerken CLAIRE (hoofdkantoor
in Nederland) en ELLIS (met publiek-private onderzoekslabs in het ICAI-netwerk in
Nederland). Nederland zet strategisch in op Europese samenwerking en in het bijzonder
op samenwerking met Frankrijk, Duitsland en de Benelux. De Europese Commissie heeft
onderwerpen benoemd als AI & Health, AI & Agro food, AI & Mobility en op de lange
termijn AI & Energy/Climate/change, en die sluiten aan op de Nederlandse prioriteiten.
Nederland houdt daarnaast de deur open voor trans-Atlantische samenwerking met de
VS.
Life Sciences & Health
De LSH sector is van groot maatschappelijk belang. Maar de sector is ook een van de
snelst groeiende markten wereldwijd. Nederland heeft een flinke LSH sector, die de
laatste jaren stevig groeit. Met de komst van de EMA heeft Nederland een extra asset
in handen. Maar Nederland kan dit niet alleen, Europese samenwerking is noodzakelijk,
dat heeft de Coronacrisis ook aangetoond.
Op het gebied van geneesmiddelen, kijken we naar de productie van de eindproducten,
actieve stoffen en de hulpstoffen van geneesmiddelen. Voor het stimuleren van de productie
in de Europese Unie, en waar mogelijk in Nederland, kunnen we als Europa het verschil
maken ten opzichte van derde landen door in te zetten op innovatieve, efficiënte en
duurzame en schonere productieprocessen waarin het klimaat en digitalisering (waaronder
ook robotisering) centraal staan. Op EU niveau zet Nederland zich verder in voor een
stevige en concrete farmaceutische strategie die gepland staat voor eind dit jaar.
Defensie industrie
Nederland zet zich in voor een beter level playing field door actief Europese samenwerkingsverbanden te stimuleren. Zo draagt het industriële
participatiebeleid, naast een versterking van de Defensie technologische industriële
basis bij aan het internationaal positioneren van de Nederlandse defensie technologische
en industriële basis en een meer level playing field door het openbreken van gesloten
toeleveranciersketens. Ook is Nederland nauw betrokken bij de vormgeving van bijvoorbeeld
het Europees Defensie Fonds (EDF), zodat Nederlandse (mkb) bedrijven een bijdrage
kunnen leveren aan de samenwerking op Europees niveau. Op basis van de markt- en kennispositie
van de Nederlandse defensie-industrie op de internationale defensie markt wil Nederland
op termijn bij de top 10 van Europese landen behoren ten aanzien van de toegekende
middelen uit het EDF. Dit vraagt om een gestructureerde en afgestemde nationale inzet
en strategie op Europese ontwikkelprogramma’s voor defensie capaciteiten. EZK en Defensie
hebben daarom een high level Interdepartementale Coördinatiegroep (ICG) ingesteld
voor bovengenoemde en gerelateerde Europese defensie programma’s. Onderdeel van de
versterking van de coördinatie is een Bijzonder Vertegenwoordiger om de belangen van
het Nederlandse defensie gerelateerde bedrijfsleven binnen dergelijke programma’s
goed te behartigen.
Ruimtevaart
In de ruimtevaartindustrie is samenwerking via het Europese Ruimtevaartagentschap
ESA vanaf het begin stevig verankerd. Nog steeds werken de lidstaten van de ESA samen
aan autonome en betaalbare toegang tot en gebruik van de ruimte voor Europa. Inmiddels
heeft ook de EU met Galileo (satellietnavigatie) en Copernicus (aardobservatie) en
vanaf 2021 Space Situational Awareness en Govsatcom autonome Europese capaciteiten in de ruimte ontwikkeld, juist ook om
de afhankelijk tegenover de VS en Rusland te verminderen. Met de vestiging van ESTEC
in Noordwijk en een concurrerende en groeiende ruimtevaartindustrie heeft deze Europese
samenwerking Nederland geen windeieren gelegd. De komende jaren komen er volop groeikansen
voor deze wereldwijde groeisector, die als een enabling technology voor een moderne overheid en een concurrerende marktsector kan worden gezien.
Daarbij blijft Nederland focussen op niche-markten waar Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
en voorsprong hebben opgebouwd, zoals wetenschappelijke instrumentatie, aardobservatie
en laser satellietcommunicatie.
Indieners
-
Indiener
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat