Brief regering : Opvolging van de motie van het lid Ronnes c.s. over bij een schikking hertoetsen van bestuurders in de bankensector (Kamerstuk 31477-34)
32 545 Wet- en regelgeving financiële markten
31 477
Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering
Nr. 123
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2020
Met deze brief informeer ik u over de opvolging van de motie van het lid Ronnes c.s.,
waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of het mogelijk is om wettelijk vast
te leggen of anderszins te borgen dat in elk geval bij een schikking, boete of veroordeling
(van een nader te bepalen minimale omvang) bij een financiële instelling standaard
wordt overgegaan tot hertoetsing van de verantwoordelijke beleidsbepalers.1
Uit het onderzoek dat ik naar aanleiding van de motie heb laten uitvoeren, is naar
voren gekomen dat de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) reeds in de geest van de motie werken en dat deze werkwijze berust op een gezamenlijke
beleidslijn. Naar mijn oordeel is hiermee sprake van afdoende borging. Dit licht ik
graag toe.
Achtergrond
De motie is ingediend in het plenaire debat over het faciliteren van witwassen door
Nederlandse banken dat ik begin vorig jaar met uw Kamer voerde (Handelingen II 2018/19,
nr. 41, item 3). Sprekers in het debat verwoordden de onduidelijkheid en frustratie die in de maatschappij werden gevoeld over de vraag of beleidsbepalers van een instelling die de
anti-witwasregelgeving jarenlang en op structurele wijze had overtreden, door de toezichthouder
opnieuw waren getoetst op hun geschiktheid en betrouwbaarheid. Zoals ik toen ook aangaf,
gaat het bij personentoetsingen om een beoordeling die de onafhankelijke toezichthouder
maakt, en omdat het toezichtvertrouwelijke informatie betreft, mag de toezichthouder
die informatie niet delen, ook niet met de Minister.
In de motie overweegt uw Kamer dat DNB, de AFM en, op advies van DNB, de Europese
Centrale Bank (ECB) tot hertoetsing van beleidsbepalers overgaan als hier een «redelijke
aanleiding» voor is, maar dat wat onder «redelijke aanleiding» wordt verstaan, niet
is gespecificeerd. Sprekers in het debat brachten hierover naar voren dat een beleidslijn
van de toezichthouder of, in het meest vergaande geval, wettelijke vastlegging meer
kenbare zekerheid zou kunnen bieden dat in bepaalde gevallen hertoetsing plaatsvindt.2
Kenbare zekerheid op grond van de wet is er overigens in bepaalde gevallen reeds,
zij het niet als het gaat om de vraag of hertoetsing plaatsvindt maar om de uitkomst
daarvan: er is een categorie misdrijven waarbij, gelet op de aard en ernst daarvan,
de daaraan ten grondslag liggende gedragingen door de wetgever reeds op voorhand zijn
aangemerkt als onverenigbaar met de belangen die de toezichtwet beoogt te beschermen.3 Het gaat hierbij onder andere om handel met voorwetenschap, deelneming aan een criminele
of terroristische organisatie, valsheid in geschrifte, opzettelijk verstrekken van
onware gegevens, opzettelijk schenden van de verplichting om gegevens te verstrekken,
verduistering, opzetheling, benadeling van schuldeisers, witwassen en financieren
van terrorisme. Bij deze misdrijven stelt de toezichthouder zonder nadere afweging
vast dat de betrouwbaarheid van betrokkene niet (meer) buiten twijfel staat, als deze
bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een dergelijk misdrijf,
tenzij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht jaren of meer verstreken
zijn.
Uitkomsten onderzoek
Omdat DNB en de AFM binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk zijn voor de inrichting
van het toetsingsproces, heb ik hen gevraagd op de motie te reageren. In hun gezamenlijke
brief van 6 juli jl., die u als bijlage4 bij deze brief ontvangt, geven zij aan het standpunt volledig te onderschrijven dat
bij schikkingen, boetes of veroordelingen bezien moet worden hoe deze zich verhouden
tot de geschiktheid en/of betrouwbaarheid van de verantwoordelijke beleidsbepalers.
Zij geven voorts aan dat hun vaste werkwijze reeds in lijn is met de strekking van
de motie. Deze werkwijze is neergelegd in de Beleidsregel geschiktheid 2012. Hierin
hebben DNB en de AFM ingekaderd en gespecificeerd wat zij onder «redelijke aanleiding»
verstaan. Op basis van deze beleidsregel nemen de toezichthouders alle bekende feiten
en omstandigheden, waaronder ook schikkingen met, boetes aan of veroordelingen van
een financiële instelling, mee in het vooronderzoek op basis waarvan zij al of niet
overgaan tot de eigenlijke hertoetsing. De beleidsregel schrijft voor dat bij het
beoordelen van de aanwezigheid van een «redelijke aanleiding» een aantal factoren
wordt betrokken, waaronder de ernst van het antecedent, de mate waarin een beleidsbepaler
verwijtbaar betrokken is, en de maatschappelijke impact en de duur/herhaling van het
antecedent. Als in deze voorfase een «redelijke aanleiding» wordt vastgesteld, gaan
DNB en de AFM over tot de eigenlijke hertoetsing of, bij toetsingen die onder de verantwoordelijkheid
van de ECB vallen, tot een advies van DNB aan de ECB om te hertoetsen.
De introductie van een standaard hertoetsing volgens de letter van de motie zou betekenen
dat het vooronderzoek waarin een geïndividualiseerde beoordeling van de «redelijke
aanleiding» wordt gemaakt, niet plaatsvindt. Dit kan meer kenbare zekerheid bieden
dat in bepaalde situaties een hertoetsing plaatsvindt. Hiermee zou echter ook de ruimte
voor DNB en de AFM verdwijnen om de bevoegdheid gericht in te zetten en verschillende
factoren mee te wegen en te beoordelen. Dat zou ertoe leiden dat ook beleidsbepalers
die gezien hun rol en verantwoordelijkheid geen (directe) betrokkenheid hadden bij
een bewuste overtreding, opnieuw worden getoetst. Omdat bij hen een «redelijke aanleiding»
voor een nieuwe beoordeling ontbreekt, zien DNB en de AFM een directe hertoetsing
niet als een toevoeging maar als een risico voor de effectiviteit van het hertoetsingsproces.
De uitkomst van de hertoetsing zal dan naar alle waarschijnlijkheid zijn dat betrokkene
nog altijd geschikt en betrouwbaar is.
Nu DNB en de AFM op basis van een vastgestelde beleidslijn in het vooronderzoek per
geval beoordelen of er een «redelijke aanleiding» is om tot de eigenlijke hertoetsing
over te gaan, waarbij zij nadrukkelijk oog hebben voor schikkingen met, boetes aan
of veroordelingen van een financiële instelling, ben ik van oordeel dat met de huidige
praktijk reeds in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de strekking van de motie.
Daarbij deel ik de analyse van DNB en de AFM dat directe hertoetsing, zonder dat eerst
een «redelijke aanleiding» is vastgesteld, leidt tot een minder effectieve inzet en
daarmee ook tot verlies aan scherpte van het instrument van hertoetsingen.
Vervolg
DNB en de AFM geven in hun brief aan dat zij de huidige borging van het afwegingskader
in de Beleidsregel geschiktheid meer onder de aandacht zullen brengen, onder andere
via het Open Boek Toezicht van DNB en de internetpagina van de AFM. Ik onderschrijf
het belang hiervan; transparantie over toetsingen, in het bijzonder hertoetsingen,
kan bijdragen aan maatschappelijke duidelijkheid en draagvlak voor het optreden van
de toezichthouder op dit punt.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën