Brief regering : Stand van zaken COVID-19
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 659
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2020
Afgelopen weken liep het aantal nieuwe COVID-19 besmettingen verder op tot 10.315
op 27 oktober. Op 29 september jl. is het eerste pakket beperkende maatregelen ingegaan,
gevolgd door een gedeeltelijke lockdown op 13 oktober. De laatste stand van het reproductiegetal
van twee weken geleden staat op 1,16. Dit is gedaald, maar nog boven de 1. Het maatregelenpakket
van 13 oktober heeft naar verwachting het reproductiegetal wel doen dalen tot onder
de 1. Maar of dat echt zo is, zullen we pas de komende week in de cijfers terugzien.
En niet alleen de vraag óf we een daling zullen zien, maar ook met welke snelheid
de besmettingsgraad daalt, is belangrijk voor het besluit dat we zullen moeten nemen
over de maatregelen. Wat we zeker weten, is dat de huidige maatregelen nadrukkelijk
langer nodig zijn dan vier weken. De verwachting is nu dat het in ieder geval nog
tot in december duurt.
Op dit moment kan over eventuele aanvullende maatregelen nog geen uitsluitsel worden
gegeven. Uiteraard informeer ik uw Kamer zodra dit kan.
Leeswijzer
In deze brief ga ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister
voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport in op:
– De huidige epidemiologische situatie, waarbij ook wordt ingegaan op het OMT-advies
(paragraaf 1). Ten aanzien van de routekaart coronamaatregelen, ga ik in op het OMT-advies
dat ik hierover heb ontvangen (paragraaf 2). Vervolgens breng ik u op de hoogte van
de doorontwikkeling van het dashboard (paragraaf 3), de stand van zaken rond testen
en traceren (paragraaf 4), quarantaine (paragraaf 5), de Corona-app (paragraaf 6),
de ontwikkelingen richting het vaccin (paragraaf 7). In de laatste paragraaf van dit
deel zal ik nader ingaan op innovatieve behandelingen (paragraaf 8).
– Het tweede deel van de brief gaat over de zorg voor COVID-19 patiënten in de curatieve
sector, met als onderwerpen de stand van zaken curatieve sector (paragraaf 9), en
de stand van zaken opschaling van de tijdelijke zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis
(paragraaf 10).
– In het derde deel van de brief ga ik in op de bescherming van mensen met een kwetsbare
gezondheid in verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, de GGZ, maatschappelijke ondersteuning
(inclusief dak- en thuislozen en jeugd (paragraaf 11).
– Tenslotte zijn in de brief nog andere onderwerpen opgenomen, namelijk de tijdelijke
wet maatregelen COVID-19 (paragraaf 12), de arbeidsmarkt en de financiën in de zorg
(paragraaf 13), Caribisch Nederland (paragraaf 14), publiekscommunicatie (paragraaf
15) en overig (paragraaf 16). In deze laatste paragraaf wordt ingegaan op sport, Wob-verzoeken,
de situatie rondom slachthuizen en een plan van aanpak veilige scholen (motie Asscher
en Jetten).
Met deze brief voldoe ik aan:
– De motie van de leden Asscher en Jetten over de Kamer wekelijks op de hoogte stellen
van de testcapaciteit (Kamerstuk 25 295, nr. 547);
– De motie van de leden Asscher en Jetten over een plan van aanpak voor veilige scholen
voor de start van de herfstvakantie (Kamerstuk 25 295, nr. 593).
– De motie van de leden Van der Staaij en Jetten over bevorderen dat fysieke behandelingen
mogelijk blijven in de geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 25 295, nr. 636).
– De motie Klaver c.s. (Marijnissen, Asscher) (Kamerstuk 25 295, 637), over het verhogen van de maximale testcapaciteit, met als uitgangspunt dat er overcapaciteit
gecreëerd wordt;
– De motie van het lid Segers c.s. over in overleg treden met landelijk opererende vrijwilligersorganisaties
(Kamerstuk 25 295, nr.643)
– De motie van het lid Van Esch waarmee de regering wordt verzocht te komen met een
landelijk plan van aanpak voor de bestrijding van het coronavirus in de vleesindustrie,
gericht op het voorkomen en tijdig opsporen van nieuwe brandhaarden (Kamerstuk 25 295, nr. 644).
– De motie van de leden Van Esch en Van Raan over opname van een kopje «buitenlandse
reizen» in de routekaart (Kamerstuk 25 295, nr. 645) en de Commissiebrief die hierover verzocht is.
– De motie van het lid De Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1106) waarin de regering wordt verzocht om alles in het werk te stellen om slachthuizen
(financiële) verantwoordelijkheid te laten nemen voor een mogelijke vermindering van
slachtcapaciteit.
– De motie van het lid Ouwehand waarin de regering wordt verzocht, vanuit het oogpunt
van de volksgezondheid landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere
verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie (Kamerstuk 28 286, nr. 1109)
– Mijn reactie op verzoek van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
op het bericht van ActiZ d.d. 18 oktober dat de ouderenzorg nu ook vastloopt.1
– Mijn reactie op het Manifest Zorg2 van 09-10-2020 in relatie tot bezoekregelingen.
– Mijn reactie op het bericht dat de uitslagen van duizenden commerciële corona-testen
niet meetellen in de dagelijkse updates van het RIVM, omdat deze commerciële bureaus
hun resultaten niet doorgeven aan de GGD3.
– Beantwoording vragen bonus wetsvoorstel Belastingplan 2021 (Kamerstuk 35 572, nr. 17).
– Beantwoording van de vragen van Ouwehand (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 488) met betrekking tot dieren in de veehouderij, die ik op verzoek van de vaste commissie
voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord voor het AO dieren in de veehouderij
op 29 oktober 2020.
– Toezegging aan de Kamer over het schrijven van een implementatieplan sneltesten;
– Toezegging aan de Kamer over sneltesten en asymptomatisch testen van mensen die uit
BCO onderzoek naar boven komen en mensen die de app gebruiken;
– Toezegging aan de kamer over generiek inzetten van sneltesten;
– Toezegging aan Heerma over perspectief over testen en BCO in een testsamenleving;
– Toezegging aan Heerma over het geven van een winstwaarschuwing met betrekking tot
het aantal sneltesten;
– Toezegging aan Jetten over het schetsen testen en traceren in de opschaling van maatregelen.
1. Duiding van de epidemiologische situatie
Vandaag hebben we een nieuwe berekening van het reproductiegetal gekregen: 1,16. Het
reproductiegetal is dus gedaald. De waarde van 1,16 is gebaseerd op de situatie van
twee weken eerder. Het eerste maatregelenpakket van 28 september heeft bijgedragen
aan die, weliswaar lichte, daling van het reproductiegetal. Nu is het wachten op de
effecten van het maatregelenpakket van 13 oktober. De verwachtingen zijn dat het 13 oktober
pakket zal leiden tot een verdere daling van het reproductiegetal, naar een waarde
onder de 1. Of dat écht zo is en hoe snel die daling zal gaan, zullen we pas de komende
week in de cijfers terugzien.
We zien nu in elk geval een afvlakking van de groei. De eerste tekenen laten zich
zien. Maar we zijn er zeker nog niet. In de afgelopen week zijn 67.542 nieuwe meldingen
van COVID-19 ontvangen, dat zijn er nog steeds veel te veel. Dat is een stijging van
bijna 12.000 (22%) ten opzichte van de week daarvoor. Toch is hier sprake van een
afvlakking. Twee weken eerder zagen we nog een stijging van 60%.
Ook de groei in het aantal ziekhuisopnames, lijkt af te vlakken. De procentuele toename
van het aantal ziekenhuisopnames was in de week van 7 – 13 oktober 44%, afgelopen
week was dit 17%.
De procentuele toename van het aantal IC opnames was in de week van 7-13 oktober 38%,
afgelopen week was dit 16%.
De bedbezetting neemt echter nog altijd elke dag toe. Daarnaast zien we dat het aantal
verpleeghuislocaties met ten minste één besmette bewoner in de afgelopen 28 dagen
met ongeveer 15 per dag door blijft stijgen.
Kortom, we zien dat de snelheid van stijging van de besmettingsgraad afvlakt, maar
we moeten het beeld scherper krijgen. Want dat beeld is belangrijk voor de afweging
die we moeten maken en het besluit dat we zullen moeten nemen over extra maatregelen
en de verwachte effectiviteit daarvan.
Want, als we nú extra maatregelen zouden nemen – een totale lockdown bijvoorbeeld
– dan moet die teruggang van het aantal besmettingen opwegen tegen de maatschappelijke
kosten hiervan.
Een belangrijke afweging is dat een lockdown de verwachte hoogte van de piek in de
ziekenhuizenbezetting – in het begin van november – niet zal beïnvloeden. Omdat de
mensen die volgende week zullen worden opgenomen nu al besmet zijn. Extra maatregelen
en ook een lockdown zullen vooral invloed hebben op het verminderen van de R-waarde
in de periode daarna.
De maatregelen die we nu genomen hebben zijn passend en nodig om het virus terug te
dringen. Het is van belang dat we telkens precies die maatregelen nemen die op dat
moment nodig zijn. Het vorige maatregelenpakket is genomen op 14 oktober. De effecten
daarvan moeten dus deze week zichtbaar worden. Het RIVM geeft aan dat pas na circa
2 weken het effect van maatregelen zichtbaar wordt. Daarvoor moeten we het effect
deze week nog afwachten.
OMT-advies
Het OMT heeft op 27 oktober advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in de bijlage
(Bijlage – Advies n.a.v. 82e OMT)4. Het advies beslaat vier onderdelen:
1. Effect van de maatregelen
2. Reizen
3. Arbeidsmigranten
4. Testen
Ten aanzien van het effect van de maatregelen geeft het OMT aan dat het momenteel
nog te vroeg is om met zekerheid te zeggen of het huidige maatregelenpakket voldoende
effect gaat hebben of niet. Vanwege deze onzekerheid adviseert het OMT om vóór het
einde van deze week een her-evaluatie van de meest recente data te doen om de richting
van de effecten beter te kunnen duiden. Met elke dag zal meer duidelijk worden of
de afvlakking doorzet, c.q. een daling inzet, of dat de bevestigde gevallen niet dalen
en extra maatregelen nodig zijn om de R(t)-waarde en het aantal besmettingen terug
te dringen. Het OMT zal zich bij een achterblijvende daling eind van deze week opnieuw
beraden en een advies uitbrengen. Bij een toename van het aantal besmettingen zal
aanscherping van de maatregelen noodzakelijk zijn.
Ten aanzien van reizen, stelt het OMT vast dat buitenlandse reizen en vakanties een
risico vormen voor import en verspreiding van COVID-19 in Nederland. De verwachting
is dat de epidemiologische situatie in de wintervakantieperiode nog niet onder controle
is, ook niet in de meeste landen in Europa en veel landen daarbuiten. Als maatregelen
in landen minder streng zijn dan in Nederland, dan zal dit naar verwachting leiden
tot meer risicogedrag, meer besmettingen en daardoor weer meer import van geïnfecteerde
gevallen. Het OMT adviseert een continuering van de beoordeling van landen voor reisadvisering,
waarbij drempelwaardes niet versoepeld worden en ook gebruik wordt gemaakt van de
recent ontwikkelde EU-systematiek.
Ten aanzien van arbeidsmigranten geeft het OMT aan dat het duiden van de clusters
nog enig onderzoek en voorbereiding vergen. Het OMT komt hierop terug in zijn advies
van 2 november.
Het OMT geeft aan zeer positief te staan tegenover het eerste ontwerp routekaart testen
en doet enkele suggesties ter verbetering en bespoediging van de implementatie. Hierop
wordt uitvoerig ingegaan in paragraaf 3.
Met betrekking tot het testen van asymptomatische personen, dat in uitzonderingsgevallen
plaatsvindt, adviseert het OMT een isolatieduur van drie dagen na monsterafname. Indien
deze persoon gedurende deze drie dagen symptomen krijgt van COVID-19, dan geldt de
normale isolatieduur. Indien deze persoon geen symptomen heeft ontwikkeld, dient deze
opnieuw getest te worden middels een PCR-test.
BAO-advies
Naar aanleiding van het OMT-advies heeft op 27 oktober een Bestuurlijk Afstemmingsoverleg
(BAO) plaatsgevonden.
Ten aanzien van het effect van de maatregelen, neemt het BAO kennis van de analyse.
Het BAO deelt dat het nu nog te vroeg is om een uitspraak te kunnen te doen over het
effect van de maatregelen. Het BAO wacht hierover nader advies van het OMT af.
Ten aanzien van reizen herkent het BAO dat buitenlandse reizen en vakanties een risico
vormen voor import en verspreiding van het virus en neemt het advies van het OMT over.
Het BAO geeft daarbij als aandachtpunt mee dat de communicatie hierover snel en helder
opgepakt moet worden en dat afstemming in Europees verband de voorkeur verdient.
Het kabinet neemt de adviezen van het OMT en het BAO ten aanzien van reizen mee in
de besluitvorming en zal uw Kamer hier op korte termijn nader over informeren.
Ten aanzien van de routekaart testen, is het BAO blij met het advies en doet een aantal
aanbevelingen met betrekking tot rapportage van testuitslagen, de kwaliteit van sneltesten
en de capaciteit van professionals die de testen kunnen afnemen. Ten aanzien van het
testen van personen zonder klachten, neemt het BAO het advies over.
Zoals ik in de inleiding reeds heb gememoreerd, is het krijgen van zicht op en inzicht
in het virus een belangrijk ankerpunt voor de aanpak. Hieronder volgt de stand van
zaken omtrent onderwerpen die hierop toezien.
Zicht op en inzicht in het virus
2. Routekaart coronamaatregelen
Gelet op het feit dat er nog geen besluit is genomen over eventueel aanvullende maatregelen
voor de komende weken, wordt uw Kamer op een later moment nader geïnformeerd over
de routekaart coronamaatregelen. Hieronder geef ik een reactie op het OMT-advies dat
ik hierover heb ontvangen.
Op 20 oktober jl. heeft het OMT zijn 81e advies uitgebracht (Zie Bijlage – Advies n.a.v. 81e OMT)5. In dit advies wordt een aantal adviezen gegeven over de routekaart (gereedschapskist
en (de)escalatieladder). Dit OMT-advies is aangegrepen om de routekaart en (de)escalatieladder
op een aantal punten door te ontwikkelen. Het BAO ondersteunt het advies van het OMT
ten aanzien van de gereedschapskist en wijst op de waarde die het heeft voor de voorspelbaarheid
richting de samenleving. Naar aanleiding van het OMT- advies kan ik u melden dat er
een de-escalatiestrategie (voor wat betreft afbouw maatregelenpakket) zal worden ontwikkeld
en er mogelijk gerichte (regionale) pilots zullen worden uitgevoerd. Ook zal de signaalwaarde
– met ingang van de tijdelijke wet maatregelen COVID-19 – worden verlaagd van 50 per
100.000 per week naar 35 per 100.000 per week. Deze signaalwaarde komt overeen met
de signaalwaarde van het Duitse systeem en zorgt ervoor dat er vroegtijdig effectieve
maatregelen kunnen worden genomen. Voor wat betreft het terugbrengen van het aantal
risicofases in de routekaart blijven de huidige vier fases van de routekaart voorlopig
in stand, gezien het belang van eenduidige communicatie richting de samenleving. De
komende tijd wordt onderzocht of aanpassingen in de routekaart benodigd zijn. Afhankelijk
van de uitkomsten van deze exercitie kan alsnog (op termijn) worden besloten terug
te gaan naar 3 fases. Verder vaart de koers van het kabinet niet op alleen één signaalwaarde,
aangezien deze waarde altijd in samenhang wordt gezien met het beeld en de duiding
van de contextindicatoren zoals genoemd in de bestuurdersversie van de routekaart.
In de publieksversie van de routekaart wordt nu ook verwezen naar de reisadviezen
ten aanzien van reizen in binnen- en buitenland. Bezien wordt of de consequenties
van reizen naar oranje of rood gebied vermeld moet worden in de routekaart. Tenslotte
wordt er gedragswetenschappelijk advies meegenomen in de besluitvorming. Hiermee is
de motie van de leden Van Esch en Van Raan6 over opname van een kopje «buitenlandse reizen» in de routekaart en de Commissiebrief
die hierover verzocht is, afgedaan.
3. Verdere ontwikkeling van het dashboard
Een belangrijk ankerpunt voor de aanpak is het krijgen van zicht op en inzicht in
het virus. Het is van belang dat we tijdig inzicht hebben in hoe de situatie zich
ontwikkelt. Daarvoor werken we aan het verder intensiveren en tijdiger weergeven van
indicatoren op het dashboard. Vanaf 3 november wordt het dashboard sneller geactualiseerd
na publicatie van de RIVM-cijfers. We streven er naar om steeds sneller na publicatie
van de RIVM-cijfers om 14.15 uur het dashboard geautomatiseerd bij te werken. Daarnaast
zijn er ook weer uitbreidingen gerealiseerd. Zo toont het dashboard vanaf 3 november
wekelijks het percentage positieve testen per veiligheidsregio en streven we ernaar
om deze gegevens elke dag te kunnen ontsluiten. Daarbij wordt nu ook inzichtelijk
gemaakt wat de trend in het percentage positieve testen is Ook wordt vanaf 3 november
dagelijks een update gegeven van de rioolwaterdata. Elke waterzuiveringsinstallatie
wordt nog wekelijks bemonsterd, maar dagelijks worden uitslagen gerapporteerd. Zoals
ik in mijn brief van 13 oktober jl7 aan uw Kamer aangaf, ben ik met RIVM en de waterschappen in gesprek over het verder
intensiveren van deze metingen naar uiteindelijk dagelijkse bemonstering. Vanaf 3 november
worden alle rioolwatergegevens tevens gecorrigeerd voor neerslaghoeveelheden en worden
alle rioolwatergegevens gestandaardiseerd naar 100.000 inwoners.
Sinds 3 november is het ontwerp van het dashboard verder verfijnd, waarbij de sidebar
aangepast is. Ook zijn de veel gestelde vragen (FAQ’s) en de cijferverantwoording
overzichtelijker en gebruiksvriendelijker weergegeven.
Vooruitblik dashboard
Het dashboard is constant in ontwikkeling. We blijven het design van het dashboard
verfijnen de komende tijd. Zo werken we aan het toevoegen van een nieuwe toplaag die
de epidemiologische situatie eenvoudig en begrijpelijk samenvat op basis van alle
cijfers op het dashboard. Op deze manier zien bezoekers in één oogopslag wat de situatie
is. Hiermee sluiten we eveneens aan bij het advies van de «Lessons Learned» experts
tijdens een tweede sessie van 8 oktober jl. om de cijfers op het dashboard begrijpelijker
en toegankelijker te maken voor het algemeen publiek. Ook werken we de komende tijd
aan de communicatie van actuele maatregelen op het dashboard aan de hand van de inschalingsniveaus
op het dashboard. In de volgende voortgangsbrief zal ik uw Kamer hierover en over
de communicatiestrategie verder informeren. Daarnaast wordt gewerkt aan het toevoegen
van de aard van besmetting, besmettingen in gehandicapteninstellingen, sterftecijfers
en naleving van maatregelen (o.b.v. lopend RIVM-onderzoek).
4. Testen en traceren
Feiten en cijfers over testen en traceren de afgelopen 2 weken
Indicator
Week 42 (13/10–20/10)
Week 43 (20/10-27-10)
Omvang
Totaal aantal afgenomen COVID-19 testen (GGD-testlocaties en overige/kritieke zorg)1
2
425.600 totaal per week
60.800 gemiddeld per dag
(commercieel: 4.000)
439.200 totaal per week2
62.700 gemiddeld per dag2
(commercieel: 4.200) 2
Totaal aantal afgenomen COVID-19 testen alleen bij de GGD testlocaties1
312.200 testen per week
44.600 gemiddeld per dag
323.400 testen per week
46.200 gemiddeld per dag
Het aantal meldingen positieven en percentage positieve testresultaten3
55.587 meldingen bij het RIVM
47.082 positieven uit de GGD-testlocaties
15,2% positieven in de GGD-testlocaties.
67.542 meldingen bij het RIVM
51.166 positieven uit de GGD-testlocaties.
17,9% positieven in GGD-testlocaties
Aantal en percentage opgestarte en afgeronde BCO3
81,1% van de contactinventarisaties i.h.k.v. BCO is uitgevoerd, 45.578 in totaal.
Dit loopt op gedurende de weken die volgen in verband met registratie achterstanden.
81,6% van de contactinventarisaties i.h.k.v. BCO is uitgevoerd, 51.882 in totaal.
Dit loopt op gedurende de weken die volgen in verband met registratie achterstanden.
Percentage mensen met nieuwe klachten dat bereid is zich te laten testen4
42% (onderzoek tussen 30 september en 4 oktober)
42% (onderzoek tussen 30 september en 4 oktober)
Effectiviteit
Gemiddelde tijd tussen het inplannen van een afspraak en de testafname5
35,6 uur (van 12/10 tot 18/10)
29,4 uur (19/10 tot 25/10)
Gemiddelde tijd tussen de testafname en testuitslag5
34,1 uur (van 12/10 tot 18/10)
31,8 uur (19/10 tot 25/10)
Gemiddelde tijd tussen inplannen testafspraak en testuitslag5
69,7 uur (van 12/10 tot 18/10)
61,2 uur (19/10 tot 25/10)
Gemiddelde tijd tussen het inplannen van een afspraak en testuitslag voor prioritair
testen (zorgpersoneel en onderwijs via GGD-testlocaties) 5
35,2 uur (van 12/10 tot 18/10)
29,6 uur (19/10 tot 25/10)
X Noot
1
Bron: CoronIT en LCDK lab-uitvraag (27/10/2020)
X Noot
2
Het gaat hier om het totaal aantal COVID-19 testen afgenomen door GGD teststraten,
voor klinische zorg (ziekenhuizen, verpleeghuizen en huisartsen) en commerciële testen.
Het aantal commerciële testen staat tussen haakjes. name in het aantal afgenomen testen
is minder hard gegroeid t.o.v. de week daarvoor vanwege een daling in het aantal testafspraken
die afgelopen weekend
X Noot
3
Bron: Epidemiologische situatie Nederland, RIVM (27/10/2020). De gegevens van week
43 zijn nog niet volledig en kunnen dus hoger uitvallen.
X Noot
4
Bron: Gedragsonderzoek RIVM & GGD via https://www.rivm.nl/gedragsonderzoek/maatregelen-welbevinden
X Noot
5
Bron: GGD-GHOR CoronIT Week 42 en 43 (27/10/2020)
Testcapaciteit prognose
In de Kamerbrief van 13 oktober heb ik u gemeld dat er 60.400 testen per dag aan laboratoriumcapaciteit
beschikbaar was. Inmiddels ik u melden dat de laboratoria, GGD en het LCDK in week
42 gemiddeld 60.800 testen per dag hebben afgenomen en in week 43 62.700 testen per
dag Dit bewijst dat alle partijen er alles aan doen om de beschikbare capaciteit te
benutten. Momenteel liggen de doorlooptijden nog boven de streefnorm van 2x24 uur.
Deze norm wil ik zo snel mogelijk bereiken. Ik verwacht dat we 70.000 testen per dag
kunnen afnemen voor het einde van oktober en 90.000 testen per dag voor het einde
van november door GGD teststraten, voor klinische zorg (ziekenhuizen, verpleeghuizen
en huisartsen) en commerciële testen. Dit staat los van de introductie van sneltesten,
hierop ga ik onder «teststrategie» nog in.
Testcapaciteit pijplijn
Momenteel ben ik nog in onderhandeling met een aantal extra laboratoria voor de afname
van PCR-laboratoriumcapaciteit. Waar we eerst de bestaande labcapaciteit op regionaal
niveau hebben versterkt, en vervolgens met verschillende buitenlande laboratoria contracten
hebben afgesloten, zijn we nu ook met partijen in gesprek om op een aantal centrale
plekken in Nederland hoogvolume laboratoria te bouwen. Daarbij wordt er ook gekeken
naar de mogelijkheden om robots in te zetten die onze labcapaciteit kunnen vergroten,
doordat deze 24 uur per dag kunnen draaien en minder personeel vereisen. VWS ondersteunt
een pilot voor de inzet van testrobots die arbeidsintensieve laboratoriumhandelingen
kunnen overnemen. VWS heeft partijen uit het veld gevraagd die pilot uit te voeren.
VWS is voornemens dergelijke robots grootschalig in te zetten indien de pilot een
gunstig resultaat laat zien. De eerste robot wordt spoedig geleverd en is vanaf januari
beschikbaar voor de productie van maximaal 20.000 tests per dag indien deze dag en
nacht operationeel is. Deze robots kunnen juist ook voor de langere termijn goed ingezet
worden, bijvoorbeeld bij een derde golf Sars-Cov-2, of bij nieuwe pandemieën.
Teststrategie
Inleiding
Naar aanleiding van mijn toezegging aan uw Kamer om een perspectief te schetsen hoe
het testlandschap inclusief sneltesten er uit zal zien, geef ik u hiervan een overzicht
via het Ontwerp Fasering Testen (zie ook bijlage)8.
Het doel van deze teststrategie is tweeledig:
– het bestrijden van infectieziekte en
– het continueren van de economie en samenleving.
Ik heb de ambitie om het aantal testmogelijkheden in Nederland flink te verruimen.
Dit is in elk van de vier risiconiveau van de «routekaart coronamaatregelen» nodig,
want in ieder van de risiconiveau is zicht op het virus van essentieel belang. Verruimen
is ook mogelijk nu, naast de PCR test zijn er verschillende innovatieve (snel)testen
beschikbaar (die gevalideerd zijn of nog in het validatieproces zitten), zoals de
antigeentesten, de LAMPtest, de ademtest en andere innovatieve testen. De robotisering
van laboratoria is een innovatie op het gebied van het vergroten van de laboratoriumcapaciteit
voor PCR.
Met dit Ontwerp Fasering Testen geef ik inzicht in de ambitie voor het testbeleid
in Nederland. Het OMT geeft in het advies naar aanleiding van het 82e OMT COVID-19 aan positief tegenover dit ontwerp te staan. Ik volg in dit ontwerp
een drie-sporen-beleid, waarmee ik wil realiseren dat in Nederland het testen op COVID
op meer plekken, bij meer mensen kan plaatsvinden. Dat gaat stap voor stap en kan
niet allemaal in één keer. Het motto van de invoering van sneltesten is: veilig, verantwoord
en snel. Het testen op COVID-19 vereist namelijk naast snelheid, ook zorgvuldigheid:
we willen geen verkeerde testuitslagen, die mensen onterecht ongerust maken dat ze
wel besmet zijn (fout-positieven) of omgekeerd: mensen onterecht het gevoel geven dat
ze niet besmet zijn (fout-negatieven).
Daarvoor is het nodig dat de juiste test op het juiste moment wordt toegepast op de
juiste doelgroepen en dat de test zélf ook juist wordt afgenomen. Daarnaast: om op
méér plekken méér mensen te kunnen testen is steeds eerst een goede fysieke en ICT-gekoppelde
testinfrastructuur nodig en moet (geschoold) testafnamepersoneel beschikbaar zijn.
Met name dat laatste is nog wel een grote hobbel, juist omdat niet zomaar iedereen
en test kan afnemen. Ik verzoek u – gezien het bovenstaande – de gepresenteerde testaantallen
hieronder en in de afbeelding als richtgetallen op te vatten en niet als taakstellingen.
Uiteraard blijf ik bezig met het inkopen van testen en zal ik bestaande en nieuwe
initiatieven blijvend faciliteren.
De drie sporen
Het ontwerp bestaat uit drie sporen:(1) de basis testinfrastructuur, (2) het aanvullende
testspoor voor werkgevers en (3) thuistesten:. Deze drie sporen volgen elkaar op in
de tijd, maar de voorbereiding en uitvoering hiervan zullen elkaar ook deels overlappen.
1. Basis testinfrastructuur:
Er werd al heel hard gewerkt aan het verder uitbreiden van de basistestinfrastructuur,
maar er is meer nodig om te (blijven) voldoen aan de vraag naar testen. Aan de huidige
GGD-PCR locaties voegen we het volgende toe:
a. Er komen circa 7 XL testlocaties, waar ruimte is voor zowel de regulier PCR-test als
innovatieve sneltesten, waaronder de LAMP-test, antigeentesten, en – na validatie
– de ademtest. Er zijn intensieve gesprekken gestart met Amsterdam, Rotterdam, Utrecht,
Den Haag, Groningen en Eindhoven. Anderen zullen snel volgen. In december zullen de
eerste testafnames op XL locaties van start gaan.
b. We gaan zorgen voor extra sneltest afname locaties die fijnmaziger zijn dan de huidige
locaties. Op deze 25 locaties worden speciale sneltest testlocaties ingericht, gebruik
makend van de antigeen testen die inmiddels beschikbaar zijn en in de praktijk zijn
gevalideerd voor mensen met klachten. Eind november worden de eerste locaties geopend,
daarna volgen de andere locaties.
c. De GGD verkent de mogelijkheden rondom het inzetten van wijkgerichte testcapaciteit.
Hierbij kunnen mobiele units helpen, door deze in te zetten op plekken waar de prevalentie
hoog is en/of bij uitbraken.
Deze uitbreiding en versnelling wordt gerealiseerd door drie partijen, die samen met
VWS en EZK, besloten hebben nauw samen te werken. Dit betreft:
– VNO-NCW en het gezamenlijke bedrijfsleven, die de infrastructuur aanleggen voor deze
extra sneltestlocaties
– de GGD-en die al van plan waren enkele XL testlocaties te gaan realiseren in grote
steden voor grootschaliger testafname voor traditionele PCR testen;
– de GGD Amsterdam met TNO, die van plan waren het LAMP sneltest concept (testafnamepaviljoens
beproefd in Amsterdam) op te schalen naar een XL locaties elders in het land;
– Defensie is in staat om op verzoek van VWS militairen de teststraten te laten bemensen
in de opstartfase. De militairen zullen snel na de start worden vervangen door geselecteerde
en opgeleide mensen die langer aan de slag kunnen.
Door de nauwe samenwerking tussen de partners kan voor de burger een goed afgestemd
aanbod van extra testmogelijkheden worden geschapen dat een flinke boost kan geven
aan de totale testcapaciteit in ons land.
De partijen werken samen op de IT aspecten, personeelswerving en opleiding, en eventueel
het gezamenlijk beheer van de circa 7 XL locaties. De drie partijen benutten zo op
complementaire wijze elkaars kracht en expertisen en geven elkaar ook de ruimte om
tempo te maken. Het idee van VNO NCW om een fors aantal militairen in te zetten om
de teststraten een kick-start te laten maken kon met steun van VWS door Defensie mogelijk
worden gemaakt. Uiteraard geeft het Ministerie van VWS (als opdrachtgever van VNO
NCW) ook op andere punten steun waar nodig aan dit gezamenlijke uitvoeringsinitiatief
op praktische, bestuurlijke, technische en juridische aangelegenheden. De extra en
kortstondige inzet van militairen is cruciaal voor de snelle start van de inrichtingsfase
omdat de beschikbaarheid van personeel voor al deze extra locaties een punt van zorg
is.
Het opschalen van de basis testinfrastructuur moet er zo snel mogelijk toe leiden
dat we voor alle mensen met klachten een doorlooptijd behalen van maximaal 2x 24 uur
tussen het maken van een testafspraak en het ontvangen van de uitslag. Op dat moment
kan een besluit worden genomen over het uitbreiden van het testbeleid naar mensen
zonder klachten die een risico hebben gelopen op besmetting.
2. Aanvullende testspoor voor werkgevers (instellingen en bedrijven):
In het tweede spoor kunnen werkgevers op eigen initiatief sneltesten (met name antigeentesten)
inzetten voor eigen personeel. Dit dient wel te gebeuren onder bepaalde randvoorwaarden,
daar ga ik later in deze brief uitgebreid op in. Ik kan alvast vermelden dat er door
het RIVM een LCI-richtlijn ontwikkeld wordt die onder andere ingaat op de eisen rondom
het testen onder medisch toezicht (bijv. bedrijfsarts), melding van (positieve) uitslagen
aan de GGD, veiligheidseisen, informatieplicht, het goed duiden van de uitslag van
de test en scholingsvereisten bij de afname van testen. Met dit spoor wil ik dat initiatieven
gericht op het open houden van het maatschappelijk en economisch leven de ruimte krijgen
en ook dat werkgevers en werknemers erop kunnen vertrouwen dat de kwaliteit en veiligheid
van de testen gegarandeerd is.
3. Thuistesten:
Er zal een moment aanbreken dat burgers zichzelf individueel kunnen laten testen of
zichzelf kunnen testen, bijv. thuis. Dat kan pas als hiervoor gevalideerde testen
zijn, wat nu nog niet het geval is. Te denken is aan de volgende mogelijkheden:
a. burgers al dan niet begeleid individueel testen af te laten nemen of zelf af te nemen
bijvoorbeeld door middel van een controle op afstand
b. inzet sneltesten als toegang tot evenementen
Het inzetten van zelftesten is allesbehalve een gelopen race. Momenteel is nog niet
mogelijk dat sneltesten thuis kunnen worden afgenomen (bijv. in werk- of privésfeer)
zonder tussenkomst van een zorgprofessional. Er is een aantal zaken die erg van belang
zijn in dit kader, zoals de veilige toepassing van en de interpretatie van sneltesten
door leken die hier niet voor opgeleid zijn. Of en hoe we de veiligheid en kwaliteit
van het gebruik van sneltesten kunnen borgen zullen we moeten onderzoeken.
Ook aan het testen voor de toegang tot evenementen zitten vele haken en ogen. Dit
heeft voornamelijk te maken met de (on)zekerheid die een negatieve test uitslag geeft,
die moet uiteraard heel zeker zijn, omdat er anders nog te veel kans is op veel besmettingen
bij events. Het OMT waarschuwt hier in het advies naar aanleiding van het 82e OMT COVID-19 ook voor. Zij geven aan dat we terughouden moeten zijn met het scheppen
van verwachtingen van de invoering van sneltesten voor de evenementenbranche, omdat
het aannemelijk is het uitvoeren van pilots in het begin van 2021 te vroeg kan zijn.
Deze waarschuwing neem ik ter harte en betrek ik in het onderzoek.
In alle sporen heeft het Ministerie van VWS (uiteraard in overleg met andere ministeries)
de centrale regie over de te maken keuzes in het kader van de verantwoordelijkheid
voor de bestrijding van deze A-ziekte.
De doelgroepen
De doelgroep voor alle sporen is vooralsnog «mensen met klachten«.9 Wel worden mensen in uitbraaksituaties getest zonder klachten, zoals bij uitbraken
in zorginstellingen. Hiervoor zijn twee redenen:
– er is nog geen gevalideerde sneltest voor mensen zonder klachten (validatie resultaten
worden in december verwacht)
– hoewel de situatie snel verbetert, kan er de komende tijd nog sprake zijn van schaarste
en wil ik bovendien overcapaciteit opbouwen
Doelgroep spoor 1:
In dit spoor kunnen alle mensen met klachten zich laten testen. Voor de zorg en onderwijs
geldt dat zij de toegang tot testen met prioriteit behouden totdat de doorlooptijden
terug zijn naar 2x24uur voor iedereen. Bovendien blijft het laagdrempelig testen bij
uitbraken in zorginstellingen en bij kwetsbare patiënten en cliënten in instellingen
mogelijk, nu nog met PCR testen, maar wanneer dit mogelijk is ook met sneltesten.
Zodra het mogelijk is (doorlooptijden zijn op 2x24 uur en er is sprake van overcapaciteit),
maar uiterlijk in december, wil ik het risicogericht testen van personen zonder klachten
toevoegen aan het testbeleid, uiteraard na advies van het OMT en van de LCT waar het
gaat om de testcapaciteit. De eerste groep die hiervoor in aanmerking komt zijn de
mensen die opkomen uit het Bron- en Contactonderzoek en de Coronamelder als nauw contact
van een persoon met een positieve testuitslag. In eerste instantie kunnen zij zich
via de PCR laten testen. Zodra er een praktijk-gevalideerde sneltest voor mensen zonder
klachten is en er dus meer ruimte komt in de testcapaciteit, wordt een apart besluit
genomen over welke doelgroepen zonder klachten aan de beurt komen. Een belangrijke
groep die ook in beeld is om meegenomen te worden zijn inkomende reizigers van luchthavens
uit hoog risico landen.
Doelgroep spoor 2:
Werkgevers voeren de sneltesten zelf en op eigen initiatief uit. Nieuwe en ook de
nu al lopende initiatieven zullen gaan werken conform de LCI-richtlijn die in de maak
is waarin onder andere eisen staan over de het medisch toezicht bij het hele testproces,
melding van de uitslagen bij de GGD (uiteindelijk in CoronIT, op een manier die het
systeem noch de werkgevers teveel belast), veilige testafname, het goed duiden van
de uitslag van de test en de scholingsvereisten bij de afname van testen. Testen vinden
plaats op basis van het actueel geldende testbeleid, voorlopig dus alleen mensen met
klachten. Daarbij is het ook van belang om te weten of er een hertest nodig is bij
een positieve of negatieve testuitslag uitslag van een antigeentest.
In totaal hebben we vanaf november 4 miljoen antigeentesten per maand ingekocht en
beschikbaar. Hiervan reserveer ik er 1 miljoen voor de testen die in spoor 1 worden
uitgevoerd. De rest, dus 3 miljoen testen per maand, is beschikbaar voor spoor 2.
Dit moet voldoende zijn voor iedere werkgever die een eigen testfaciliteit wil oprichten
en daarbij kan voldoen aan de LCI-richtlijn.
Voor werkgevers en instellingen in de zorg bestaat reeds de mogelijkheid om via het
Landelijke Coördinatiepunt Hulpmiddelen (LCH) hulpmiddelen te bestellen. Ik wil het
mogelijk maken dat zij dit spoor benutten om gevalideerde sneltesten te bestellen.
Ik werk eraan dat deze mogelijkheid vanaf half november operationeel is.
Voor de verdeling van overige testen zal het kabinet een loket inrichten voor werkgevers
in niet-zorg sectoren. Bij dat loket kunnen ze de centraal ingekochte sneltesten afnemen,
mits wordt voldaan aan alle voorwaarden. Dit loket wil ik begin december operationeel
hebben, ik informeer uw Kamer later verder over de uitrol van spoor 2. Uiteraard staat
het partijen vrij om zelf binnen de geldende en toekomstige richtlijnen aan de slag
te gaan met inkopen en uitvoeren van sneltesten.
Doelgroep spoor 3:
Indien mogelijk zal op termijn het thuistesten voor individuele burgers worden ingevoerd.
Testen zal dan meer regelmatig kunnen gebeuren. Voor de zelftesten is nog geen toelating
in Europa, laat staan dat er een validatie gereed is. Verder betekent (begeleid) zelftesten
ook dat burgers zelf in staat moeten zijn om die testen juist af te nemen en af te
lezen. Voorts zal dit een geheel andere (ICT) infrastructuur vergen (van ontvangen
van de test thuis tot en met het doorgeven van de uitslag om zicht te kunnen houden
op het virus). Ik zet alvast het onderzoek hiervoor in gang, zodat we dit spoor in
kunnen zetten, zodra dit ook realistisch is.
Tijdlijnen
De genoemde getallen zijn richtgetallen. Als gevolg van de verderop in de brief genoemde
risico’s en of deze wel of niet optreden kunnen de getallen en data zowel naar boven
als naar onderen afwijken van de werkelijke testaantallen. Ik verzoek u – gezien het
bovenstaande – de gepresenteerde testaantallen als richtgetallen op te vatten en niet
als taakstellingen. Uiteraard blijf ik bezig met het inkopen van testen en zal ik
bestaande en nieuwe initiatieven blijvend faciliteren.
Spoor 1
Het streven is om begin 2021 100.000 tot 130.000 testen per dag af te kunnen nemen
binnen 2x 24 uur. Uiteraard zal ik niet stoppen met verder uitbreiden waar dit mogelijk
is maar dit is afhankelijk van de snelheid waarmee nieuwe vormen van testen, zoals
de antigeentesten, LAMP en ademtest, kunnen worden ingezet. Ook is de beschikbaarheid
van personeel en het opleiden van nieuw personeel mogelijk een beperkende factor.
Spoor 2
Er zijn al werkgevers die initiatieven hebben ontplooid of ingekocht. Ik kan momenteel
geen schatting geven van de hoeveelheid testen die nu al worden uitgevoerd. Wel ben
ik voornemens dat initiatieven van werkgevers die vallen binnen de prioriteiten van
het kabinet vanaf december gebruik kunnen maken van de centraal ingekochte voorraad
sneltesten. Dit loopt tentatief op van 10.000 tot mogelijk 50.000 per dag eind december.
Bij succesvolle uitrol kan dit verder oplopen in de maanden daarna. Ik kan geen goede
verwachting geven van de verdere groei in dit spoor omdat het afhankelijk is van initiatieven
van werkgevers. Ik stel in ieder geval veilig dat de centraal ingekochte voorraad
antigeentesten voldoende is voor verdere groei naar 100.000 per dag vanaf januari
2021.
Spoor 3:
Uitwerking en onderzoek naar thuistesten start begin november, maar de eerste pilots
kunnen op zijn vroegst eerste kwartaal 2021 starten.
Verhouding vraag – aanbod
Gebaseerd op de laatste RIVM prognose van de testvraag is mijn verwachting dat we
in december en januari ruim kunnen voldoen aan de vraag. De testvraag voor COVID in
december ligt rond de 90.000, terwijl de testcapaciteit – inclusief de inzet van sneltesten
– hoger kan uitvallen. We houden rekening met enkele onzekerheden, zoals een stijging
van de testbereidheid. Daarnaast zal ik bij een besluit om doelgroepen zonder klachten
toe te laten volgens het RIVM rekening moeten houden met grote onzekerheidsmarges
over de daaruit voortvloeiende testvraag (tussen de 24.000 en 64.000/dag).
Randvoorwaarden voor inzet sneltesten
Sneltesten kunnen niet zomaar ingezet worden. Dit blijkt ook uit de vragen die het
OMT stelt in het advies naar aanleiding van het 81e OMT COVID-19. Het OMT, maar ook vele andere partijen, vraagt in haar advies om een
overzicht van welke sneltesten er zijn, wanneer ze beschikbaar komen en hoe en wanneer
ze naar verwachting kunnen worden ingezet. Bovendien wil het OMT graag de mogelijkheid
hebben om de inzet van deze testen in de landelijke aanpak mede te beoordelen. Ik
zal ervoor zorgen dat het OMT hierbij betrokken wordt.
Zoals eerder in deze brief gemeld zijn er een aantal voorwaarden waaronder ik het
inzetten van sneltesten wil toestaan. Ter vastlegging van de (medische) eisen waaraan
het afnemen van testen bij de bedrijven en instellingen moet voldoen brengt het LCI
op mijn verzoek een richtlijn uit. Deze richtlijn geldt zowel voor bedrijven en instellingen
die willen werken met een PCR-test als met nieuwe vormen van testen, zoals de antigeentesten.
Het RIVM zal deze richtlijn afstemmen met onder andere de IGJ en de vereniging van
bedrijfsartsen. Uiteraard wordt hierbij ook het OMT betrokken. Het OMT heeft waardevolle
adviezen gegeven in het advies naar aanleiding van het 82e OMT COVID-19, ik zal het RIVM vragen die mee te nemen in het ontwikkelen van de LCI-richtlijn,
maar deel deze ook met de partijen die met de verschillende sporen van de nieuwe teststrategie
aan de slag zijn en gaan. In de nog te ontwikkelen richtlijn zullen naar verwachting
onder andere onderstaande voorwaarden van de inzet van sneltesten ook een plek in
krijgen.
– Alleen CE-gemarkeerde en volledig gevalideerde testen
– Volgens het geldende testbeleid
– Veilige afname van de testen (onder medisch toezicht, werken met PBM’s, biosafety,
geschoold personeel etc.)
– Melding van uitslagen bij de GGD (uiteindelijk in CoronIT, op een manier die het systeem
noch de werkgevers teveel belast)
– Juiste communicatie naar burger over betekenis van de testuitslag en benodigde vervolgstappen
– Er wordt geborgd dat er hertesten plaatsvinden als dat nodig is (i.v.m. vals negatieven
en vals positieven)
– Adequaat toezicht op het testen en het testproces
Toezicht op het testen en testbeleid
Vooruitlopend op een LCI-richtlijn voor het gebruik van sneltesten heeft de IGJ als
toezichthouder op testen en het testbeleid op 22 oktober een nieuwsbericht naar buiten
gebracht. Hierin geven zij aan dat een BIG-geregistreerde arts medisch inhoudelijk
betrokken is bij het uitvoeren van coronatests op niet-GGD testlocaties. Deze arts
is daarmee medisch inhoudelijk verantwoordelijk voor het goed afnemen van de testen,
het duiden van de testuitslag en het doorgeven van positief geteste personen naar
de GGD. Ook moeten testen in commerciële teststraten van goede kwaliteit en betrouwbaar
zijn. Bij het ontbreken van een CE-markering is de veiligheid en effectiviteit van
de test niet geborgd. Testen moeten worden uitgevoerd door een zorgprofessional.
De inspectie benoemt dat commerciële teststraten de GGD-testlocaties ontlasten omdat
zij een snelle voor-screening kunnen doen of mensen op het moment van testen positief
zijn op het coronavirus. Dit draagt bij aan het bestrijden van de huidige pandemie.
Na een positieve test moeten mensen zich altijd melden bij de GGD voor een aanvullende
PCR-test. Alleen met een PCR-test kan met zekerheid vastgesteld worden of iemand het
virus bij zich draagt. Dit kan veranderen zodra de volledige validatie is afgerond
van de verschillende sneltesten. Voor mensen die na zo’n sneltest een negatieve testuitslag
krijgen, blijft het belangrijk dat zij bij klachten thuis blijven en zich aan de RIVM-voorschriften
houden, omdat men nog steeds besmet kan zijn en nog klachten kan gaan ontwikkelen.
De IGJ geeft aan dat het van belang is dat klanten van commerciële aanbieders checken
of er een arts betrokken is, testen een CE-markering hebben, gevalideerd zijn voor
de betreffende situatie en een zorgprofessional de testen uitvoert. Misstanden kunnen
gemeld worden bij de IGJ, zij zal deze meenemen in haar toezicht.
Voor het toezicht op andere initiatieven dan testen bij de GGD is het voor de IGJ
ook nodig om een LCI-richtlijn te hebben waarop zij terug kunnen vallen in de toezichtspraktijk.
Op die manier kunnen ze namelijk beter handhaven op het uitvoeren van de tests onder
medisch toezicht, ofwel het juist ontbreken van dit medisch toezicht.
Risico’s
Zoals ik al eerder aangaf zijn de genoemde getallen in het Ontwerp Fasering Testen
streefgetallen en kunnen ze niet opgevat worden als een taakstelling. Dit kan ook
niet anders, omdat we te maken hebben met een snel veranderende wereld, waarin zaken
zowel mee als tegen kunnen vallen. Hieronder een opsomming van de risico’s die kunnen
optreden bij het uitvoeren van het Ontwerp Fasering Testen.
– tegenvallende validaties van sneltesten
– niet voldoende adequaat geschoold personeel en verdringingsrisico’s
– niet voldoende beschikbaarheid op de markt van testen en testmateriaal
– problemen met leveranties van bestelde tests
– technische en IT-matige incidenten bij labs/afnamelocaties
– juridische obstakels (m.n. meldplicht voor niet medici en toelating zelftest)
– fraude met niet betrouwbare testen
Wie doet wat, coördinatie, regie en monitoring
De afgelopen weken heb ik een aantal stappen gezet om de regie op de testketen te
versterken. Voor de uitrol van de sneltesten is er een landelijke stuurgroep sneltesten
ingesteld onder regie van de LCT die de verschillende initiatieven ondersteunt en
coördineert. De stuurgroep wordt gevoed door vier werkgroepen, waarvan er drie bezig
zijn met validatie en methodes en de vierde werkgroep zich geheel op de uitrol van
innovatieve en sneltesten in Nederland richt. Naast VWS zijn EZK, VNO-NCW, GGD-GHOR
actief betrokken. De nieuwe initiatieven zoals STRIP (robotisering) en andere nieuwe
veelbelovende initiatieven worden steeds meegenomen in deze werkstructuur, zodat ook
de extra testcapaciteit die hierdoor ontstaat steeds vergroot kan worden.
Zoals ik u in mijn brief van 13 oktober jl. (Stand van zakenbrief COVID-19) heb gemeld
wil ik van het LCDK een uitvoerende dienst van de rijksoverheid maken. De werktitel
voor deze uitvoeringsorganisatie zal zijn «Dienst Testen i.o.». De Dienst Testen (in
oprichting) draagt zorg voor het goed onderling aansluiten van de keten van de testen
die gedaan worden in het kader van de COVID-19-epidemie. De keten bestaat uit aankoop
van testen, testmaterialen en laboratoriumcapaciteit, testintake (plannen testafspraken),
testafname (met de verschillende testmethoden), testmonsterverwerking (laboratoria
en/of ter plaatse bij sneltesten), testanalyse en testuitslagrapportage. Het gaat
zowel om de onderdelen in de keten als om de verbindingen tussen die onderdelen in
de keten. Het opleveren van tijdige en juiste – kwantitatieve en kwalitatieve – informatie
uit de gehele testketen, zowel naar de burger als naar de publieke organen (GGD, RIVM
en VWS) is daarbij cruciaal. De Stuurgroep LCT (Landelijke Coördinatie Testketen)
voert regie op de testketen door afstemming en overleg tussen de betrokken partners
in de testketen, zowel tussen het Ministerie van VWS en de GGD-en als tussen beleid
en uitvoering (Dienst Testen i.o.). De Dienst Testen i.o. werkt in opdracht van de
Minister van VWS en geeft uitvoering aan besluiten van de LCT. De LCT werkt aan bestuurlijke
afspraken tussen de Minister van VWS en de GGD GHOR om de rollen en verantwoordelijkheden
te verhelderen. Dienst Testen i.o. en LCT realiseren samen met de GGD GHOR ook een
frequente en betrouwbare informatiestroom in over de uitvoering van het testbeleid,
met kengetallen op weekbasis.
Ik wil dat de Dienst Testen i.o. een zelfbewuste uitvoeringsorganisatie wordt met
uitvoeringsautonomie en operationele slagkracht. Ik zal daartoe deze dienst voorzien
van mandaat en bevoegdheden. De Dienst Testen i.o. moet toekomstvast zijn, in de zin
dat deze Dienst ook mogelijke toekomstige pandemieën aankan. Daarbij moet dus speciale
aandacht worden gegeven aan het snel kunnen opschalen en afschalen van (test- en lab-)capaciteit
afhankelijk van de situatie.
De Dienst i.o. zal worden versterkt om goed toegerust te kunnen zijn voor zijn taak.
In dat kader heb ik de heer Mark Frequin bereid gevonden om de komende maanden de
rol van bestuurder van de Dienst Testen i.o. op zich te nemen. In mijn vorige voortgangsbrief
heb ik u al gemeld dat ik André van der Zande heb benoemd als voorzitter van de LCT.
Samen zullen zij de regie op de testketen versterken.
Met het hierboven geschetste beeld over de teststrategie, de genoemde cijfers over
de afgelopen 2 weken en de richtgetallen als het gaat om het aantal testen dat ik
wil kunnen uitvoeren de komende maanden, geef ik invulling aan de volgende moties
en toezeggingen:
– Motie Klaver c.s. (Marijnissen, Asscher) (Kamerstuk 25 295, nr. 637), over het verhogen van de maximale testcapaciteit, met als uitgangspunt dat er overcapaciteit
gecreëerd wordt;
– Toezegging aan de Kamer over het schrijven van een implementatieplan sneltesten;
– Toezegging aan de Kamer over sneltesten en asymptomatisch testen van mensen die uit
BCO onderzoek naar boven komen en mensen die de app gebruiken;
– Toezegging aan de kamer over generiek inzetten van sneltesten;
– Toezegging aan Heerma over perspectief over testen en BCO in een testsamenleving;
– Toezegging aan Heerma over het geven van een winstwaarschuwing met betrekking tot
het aantal sneltesten;
– Toezegging aan Jetten over het schetsen testen en traceren in de opschaling van maatregelen.
Bron- en contactonderzoek (BCO)
Met het BCO onderzoekt de GGD waar een besmet persoon het virus mogelijk heeft opgelopen,
en met wie hij/zij in de besmettelijke periode in contact is geweest. Hiermee wordt
de verspreiding van het virus tegengegaan. Omdat op dit moment de besmettingsgraad
te hoog is om bij alle positieve besmettingen dit BCO volledig uit te voeren, zijn
GGD’en overgegaan op beperkte vormen van het BCO. Met deze beperkte vormen van BCO
zijn de GGD’en in staat om iedere besmetting te laten opvolgen met BCO. Dit wordt
gedaan met risicogestuurd BCO waarbij de GGD een risicoschatting in welke gevallen
de besmette persoon de contacten kan informeren en in welke gevallen de GGD dit het
best zelf kan doen. Of met minimaal BCO, waarbij alleen de besmette persoon wordt
gebeld en deze wordt ondersteund met de contactinventarisatie en gevraagd wordt naar
mogelijke bronnen van besmetting. In deze minimale vorm van BCO wordt het informeren
van de contacten overgelaten aan de besmette persoon zelf. Het komt voor dat het de
GGD zelfs niet meer lukt dit minimaal BCO uit te voeren. Zij zal zich dan beperken
tot alleen het bellen van de besmette persoon met de uitslag van de test. In de praktijk
blijkt dat GGD-medewerkers alles op alles zetten om tijdens dit gesprek ook de besmette
persoon te ondersteunen bij de contactinventarisatie. Het absolute minimum waarbij
alleen de testuitslag wordt doorgegeven kan worden ingezet als achterstanden moeten
worden ingehaald. Met de getroffen maatregelen en de ontwikkelingen rondom het testen,
is de verwachting dat het aantal besmettingen weer dusdanig zal dalen dat de GGD’en
in staat zijn om het BCO weer op reguliere wijze uit te voeren.
Om met deze beperktere vormen van BCO meer zicht te houden op het virus, gaat het
OMT in het advies naar aanleiding van het 81e OMT COVID-19 in op minimale registraties. De GGD’en zijn verzocht om per besmetting
een minimale set aan gegevens te verzamelen en te rapporteren aan het RIVM. Dit betekent
een vermindering van registratielast voor de GGD’en. De komende weken zal worden bekeken
of het de GGD’en lukt om deze gegevens te registreren en of met deze minimale gegevens
het zicht op het virus weer toeneemt.
Tegelijkertijd blijven de GGD’en en GGD GHOR Nederland op dit moment alles op alles
zetten om de beschikbare capaciteit voor BCO op te schalen. Hiermee kunnen GGD’en
vollediger BCO uitvoeren. In de roadmap testen en traceren van GGD GHOR Nederland,
die ik als bijlage met mijn Kamerbrief van 13 oktober jl.10 aan uw Kamer heb gestuurd, licht GGD GHOR Nederland toe dat de capaciteit voor BCO
in ieder geval tot medio december maximaal zal worden opgeschaald tot ongeveer 6.840
fte. Hiermee kan 2.720 volledig BCO per dag worden uitgevoerd, 5.500 risicogestuurd
of 10.000 minimaal BCO. Uiteraard kan met deze capaciteit nog veel meer BCO worden
uitgevoerd als het gesprek met de besmette persoon verder beperkt wordt. Als het echt
niet anders kan, beperkt de GGD het gesprek tot het doorgeven van de uitslag aan de
besmette personen. Op dit moment hebben de GGD’en en GGD GHOR Nederland ongeveer 4.500
fte beschikbaar voor BCO, zoals gezegd zijn zij daarmee in staat om alle besmettingen
te laten opvolgen met een vorm van BCO.
Digitale ontwikkelingen
Er zijn ook enkele digitale ontwikkelingen die het BCO mogelijk kunnen verlichten.
Uiteraard is er CoronaMelder die aanvullend werkt op het BCO. Deze app waarschuwt
mensen die gedurende minimaal 15 minuten dichtbij iemand zijn geweest die besmet blijkt
te zijn met COVID-19 en geeft handelingsadviezen over te treffen maatregelen. Daarnaast
wordt er gewerkt aan een tweede digitale oplossing: «Oplossing 2» (werknaam). Deze
digitale oplossing is bedoeld om het BCO te verkorten, de kwaliteit van de contactgegevens
te vergroten en het verzamelen van gegevens te versnellen. Ik ondersteun de GGD bij
het realiseren van deze app en stel hieraan dezelfde strenge eisen als aan CoronaMelder.
Ik heb uw Kamer hierover op 9 oktober jl. geïnformeerd11.
Met het hierboven geschetste beeld over de feiten en cijfers over testen en traceren,
in de afgelopen 2 weken, de teststrategie en de stand van zaken rond het BCO geef
ik net als in de vorige voortgangsbrief van 14 oktober invulling gegeven aan de motie
van de leden Asscher en Jetten12 die de regering verzoekt de kamer op de hoogte te stellen van de testcapaciteit,
doorlooptijd, stand van zaken rond het BCO en de concrete inspanningen die zijn verricht
om testen op voldoende niveau te krijgen. Ik blijf u hierover informeren.
Informatie over niet doorgeven uitslagen commerciële tests
Uw Kamer heeft mij op dinsdag 27 oktober gevraagd geïnformeerd te worden over het
bericht dat de uitslagen van duizenden commerciële corona-testen niet meetellen in
de dagelijkse updates van het RIVM, omdat deze commerciële bureaus hun resultaten
niet doorgeven aan de GGD. Ik geeft hieronder weer welke informatie ik daarover al
kan delen op dit moment.
De Wet Publieke Gezondheid classificeert COVID-19 als een groep A ziekte. Voor een
groep A ziekte bestaat meldplicht voor artsen en laboratoria. Positieve testuitslagen
dienen in het kader van de WPG aan de GGD te worden doorgegeven. Momenteel zijn er
naast GGD teststraten steeds meer initiatieven waar soms wel en soms geen arts bij
betrokken is. We weten niet precies hoeveel testen daar worden uitgevoerd en of alle
positieve testuitslagen vanuit deze initiatieven worden doorgegeven. Wanneer positieve
testuitslagen van niet-GGD testlocaties, die gebruik maken van gevalideerde testen,
worden gemeld bij de GGD, worden deze in principe geregistreerd. Bij twijfel over
de betrouwbaarheid van de afgenomen test, adviseert de GGD te hertesten met een PCR-test.
De IGJ roept initiatiefnemers op om het testen te laten plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid
van een (bedrijfs-)arts. Dan is de meldplicht altijd gewaarborgd. Op dit moment ben
ik met de GGD’en in gesprek om regels op te stellen over de wijze waarop meldingen
het beste gedaan kunnen worden. En heb ik het LCI verzocht met een richtlijn te komen
ter vastlegging van de medische eisen waaraan de bedrijven en instellingen moet voldoen
als zij zelf testen bij werknemers gaan afnemen. Zo wil ik het zicht op het virus
behouden zodat we het virus effectief kunnen blijven aanpakken.
5. Quarantaine
Quarantaineondersteuning
Inmiddels is de Quarantaine gids door de VNG bij al haar leden onder de aandacht gebracht.
Er wordt gemonitord welke informatie mensen opvragen naar aanleiding van het aanbod
in de quarantainegids. De landelijke hulplijn van het Rode Kruis is zoals toegezegd
opgeschaald. Volgens de laatste gegevens van begin oktober leidde dit nog niet direct
tot een grote toename van bellers. Wel blijkt uit de eerste gegevens dat circa 30%
van de mensen praktische vragen heeft, 30% heeft behoefte aan een luisterend oor,
20% heeft medische vragen en tot slot is er nog 10% die vragen heeft over tips om
COVID te voorkomen.
6. Corona-app
Op zaterdag 10 oktober is CoronaMelder landelijk geïntroduceerd en vanaf dat moment
is een goede toename te zien in het aantal downloads dat inmiddels is opgelopen tot
3,6 miljoen. Het aantal mensen dat melding gemaakt heeft van besmetting en daarmee
andere mensen heeft gewaarschuwd dat zij mogelijk ook besmet zijn, ligt op 15.658.
Op dit moment zijn dit zo’n 1.400 meldingen per dag.
Ik constateer dat er de afgelopen periode bij werkgevers in diverse sectoren onduidelijkheid
bestaat over de werking van CoronaMelder, wat op een aantal plekken heeft geresulteerd
in adviezen om CoronaMelder op de werkvloer niet te gebruiken. In de praktijk zal
het uitzetten van CoronaMelder voor de meeste beroepsgroepen niet nodig zijn. CoronaMelder
geeft (pas) een waarschuwing geeft als iemand minimaal 15 minuten dicht bij iemand
is geweest die besmet blijkt te zijn met het virus. Deze persoon heeft, conform de
LCI-richtlijnen, een verhoogde kans zelf besmet te zijn en het is belangrijk dat deze
persoon dit weet, zodat deze maatregelen kan treffen om verdere besmetting te voorkomen.
Alleen voor beroepsgroepen waar mensen langer dan 15 minuten in nabijheid van andere
mensen zijn en er daadwerkelijk geen kans op besmetting is, bijvoorbeeld vanwege het
gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen of door het gebruik van spatschermen,
kan bijvoorbeeld het uitzetten van blootstellingsmeldingen tijdens het contact of
het niet meebrengen van de telefoon een optie zijn. Er wordt in overleg met Apple
en Google gewerkt aan het mogelijk maken van een pauzeknop in CoronaMelder zelf.
Er blijken ook zorgen te bestaan dat CoronaMelder continu meldingen zal geven aan
zorgmedewerkers die werken met corona-patiënten. Deze zorgen zijn in de regel niet
nodig. Nadat een besmet persoon met behulp van de GGD via CoronaMelder contacten uit
de afgelopen periode heeft gewaarschuwd, weet CoronaMelder niet meer dat melding van
besmetting is gedaan. Bij het ontwerp is er vanuit gegaan dat mensen na besmetting
in quarantaine gaan. Nieuwe contacten krijgen, mede vanwege privacy-by-design als
uitgangspunt, ook geen notificatie van CoronaMelder en de app kan ook niet worden
gebruikt als «coronapaspoort».
Zoals ik u heb toegezegd is de doorlopende evaluatie van de werking van CoronaMelder
van start gegaan. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik de eerste inzichten met
uw Kamer delen.
7. Vaccin
Hoe snel de ontwikkelingen op het gebied van COVID-19 vaccins precies gaan, is niet
te zeggen, omdat dit afhangt van de testuitkomsten tot en met de laatste fase, maar
ook bijvoorbeeld van de toelatingsprocedure. Desalniettemin anticiperen we op het
snelst denkbare scenario en volgen we de ontwikkelingen op de voet. Samen met het
RIVM werk ik hard aan de implementatie van vaccins tegen COVID-19, zodat we snel kunnen
beginnen met vaccineren zodra vaccins beschikbaar komen. Zo worden voorbereidingen
getroffen voor de logistieke organisatie en voeren we gesprekken met verschillende
uitvoerende partijen. Ook werken we aan uitgebreide en duidelijke communicatie rond
het vaccineren. Communicatie begint met oog hebben voor zorgen en vragen van mensen
en gaat ook over het helder presenteren van informatie over vaccins zodra deze beschikbaar
is. Daarbij hebben we ook aandacht voor thema’s als desinformatie.
Ten aanzien van de toediening van een vaccin, heeft de Europese Commissie de lidstaten
op 15 oktober jl. geadviseerd welke doelgroepen in aanmerking komen voor vaccinatie
tegen COVID-19. Tijdens het begin van de vaccinatiefase, wanneer vaccins waarschijnlijk
beperkt beschikbaar zijn, adviseert de Europese Commissie keuze te maken in de volgende
doelgroepen (in willekeurige volgorde): zorgmedewerkers, personen ouder dan 60 jaar,
medisch kwetsbare mensen, mensen met vitale beroepen buiten de zorgsector, gemeenschappen
en werkomstandigheden waar geen afstand gehouden kan worden, kwetsbare sociaaleconomische
groepen en andere groepen met een hoger risico. Het kabinet heeft de Gezondheidsraad
gevraagd het advies van de Europese Commissie mee te nemen in haar eigen advisering.
Het advies van de Gezondheidsraad over de prioritering van doelgroepen wordt in de
eerste helft van november verwacht.
8. Innovatieve behandelingen
Naast de vaccinatiestrategie zet ik mij ook intensief in voor de uitbreiding en verbetering
van de behandelmethoden voor COVID-19. Mijn focus ligt op wat kansrijk is en snel
beschikbaar kan komen voor de patiënt. Ik investeer vooral in (aanvullend) onderzoek
en in de noodzakelijke randvoorwaarden om nieuwe behandelmethoden snel in de praktijk
in te kunnen zetten. In mijn brief van 13 oktober jl. heb ik uiteengezet op welke
manieren ik samen met o.a. de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU), ZonMw, topsector Life Sciences and Health (LSH – via Health Holland) en het
Adviespanel Innovatieve Behandelingen werk aan het verbeteren van de behandeling van
coronapatiënten.
Er lopen veel nationale en internationale studies naar potentiële behandelingen. De
wetenschappelijke inzichten ontwikkelen zich snel en het onafhankelijke Adviespanel
Innovatieve Behandelingen COVID-19 geeft duiding aan deze ontwikkelingen13. Zo wordt er op dit moment door het Adviespanel o.a. gekeken naar de laatste update
van de Horizonscan14 van het Zorg Instituut, met een overzicht van de geneesmiddelen voor COVID-19 die
nu in ontwikkeling zijn. Per casus wordt door het adviespanel bezien wanneer en op
welke manier de overheid kan helpen om een kansrijk middel zo spoedig mogelijk beschikbaar
te krijgen voor patiënten in Nederland.
Antivirale middelen – Remdesivir
In recente berichtgeving over een studie onder leiding van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) worden voorlopige resultaten gemeld over vier veelgebruikte antivirale middelen.
Dit Solidarity onderzoek15 werd uitgevoerd in ruim 400 ziekenhuizen in dertig landen. De studie heeft nog geen
peer review ondergaan en is dus nog niet door vakgenoten van de auteurs beoordeeld.
Het Adviespanel Innovatieve Behandelingen heeft dit WHO onderzoek voor ons geduid.
Zij geven aan dat de wetenschappelijke inzichten over antivirale middelen tegen COVID-19
zich snel ontwikkelen. Het Solidarity onderzoek laat nu zien dat de middelen hydroxychloroquine,
lopinavir en interferon geen plaats hebben in de behandeling van COVID-19, en dat
hydroxychloroquine en interferon eerder kwaad dan goed doen.
Wat betreft remdesivir is volgens het adviespanel uit het Solidarity onderzoek duidelijk
geworden dat de fase waarin remdesivir toegediend wordt, een cruciale factor is in
de werkzaamheid van het middel. Remdesivir heeft geen, en mogelijk een negatief, effect
wanneer het laat wordt ingezet, dus wanneer patiënten al beademd moeten worden. Het
heeft daarentegen een positief effect wanneer het vroeg in de behandeling wordt ingezet.
Dergelijke inzichten leiden continu tot aanpassingen van de behandelpraktijk door
de zorgprofessionals.
In ziekenhuizen blijft – volgens de SWAB (Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid)
– remdesivir een behandeloptie voor coronapatiënten16. Op dit moment krijgen we via de zogenaamde Joint Procurement inkoopprocedure van
de Europese Commissie remdesivir geleverd. Nederland – en de andere EU-lidstaten –
zijn nu structureel verzekerd van maandelijkse leveringen remdesivir. Voor de maand
oktober zijn er leveringen aan Nederland voorzien van in totaal 40.000 doses. Daarvan
zijn er tot nu toe ruim 10.600 doses uitgeleverd aan de ziekenhuizen (goed voor circa
1770 patiëntkuren). Ter vergelijking: in de maand september hebben we ruim 4900 doses
uitgeleverd. Voor de maanden november en december hebben we afspraken gemaakt voor
levering in november van 35.000 (ruim 5800 patiëntkuren) en in december 30.000 (5000
patiënt kuren) doses. De komende tijd wordt nauwgezet gemonitord hoe de vraag naar
remdesivir zich ontwikkeld.
Zorgen voor patiënten in de curatieve sector
9. Stand van zaken curatieve sector
Actueel beeld
In de huidige situatie is er nog steeds sprake van een fors toenemend aantal COVID-patiënten
die ziekenhuiszorg nodig hebben. Inmiddels zijn de eerste patiënten naar Duitsland
verplaatst. Op dit moment (stand 26 oktober 2020) zijn totaal 2358 patiënten met COVID-19
in de ziekenhuizen opgenomen, dat is een stijging van 620 ten opzichte van vorige
week (d.d. 19 oktober). In de afgelopen week zien we een stijging van 150 COVID-patiënten
(inclusief 2 in Duitsland) op de IC en 470 COVID-patiënten op de klinische verpleegafdelingen.
In het landelijk beeld is te zien dat in alle regio’s in Nederland de druk vanwege
een groeiend patiënten aantal toeneemt. De samenwerking binnen en tussen regio’s wordt
steeds verder geïntensiveerd. Het Landelijk Centrum Patiënten Spreiding (LCPS) zet
volop in om te zorgen voor een evenwichtige patiëntenspreiding over alle regio’s heen.
In de afgelopen week vonden er gemiddeld dagelijks 31 bovenregionale overplaatsingen
van COVID-19 patiënten naar een ander ziekenhuis plaats.
In sommige regio’s, met name in het westen van het land, is soms sprake van tijdelijke
overbelasting van specifieke ziekenhuizen. Dat heeft geresulteerd in tijdelijke opnamestops
op enkele spoedeisende-hulpafdelingen; en een tijdelijke opnamestop voor COVID-patiënten
in het ziekenhuis in Dordrecht. In deze gevallen is de zorg voor patiënten overgenomen
door andere ziekenhuizen. Ondanks de drukte in deze regio er heeft de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) op dit moment geen meldingen ontvangen met betrekking tot onveilige
situaties voor patiënten. Ik begrijp dat het voor de betrokkenen zeer intens is om
de grote toeloop van coronapatiënten naast de reguliere zorgverlening goed te laten
plaatsvinden.
Het personeel in de ziekenhuizen en bij andere zorgaanbieders zoals huisartsen staat
onder hoge druk. De patiëntenaantallen blijven oplopen en de zorgverlening aan COVID-patiënten
is zeer intensief. Er is sprake van een relatief hoge uitval van personeel vanwege
ziekte, COVID-besmettingen of verdenkingen daarop. En het zorgpersoneel krijgt helaas
steeds meer te maken met onheuse bejegening en agressie vanuit de patiënt of diens
naasten. Het is begrijpelijk dat het voor patiënten ingrijpend kan zijn als zij verplaatst
naar elders moeten worden of met uitstel van zorg te maken krijgen, maar agressief
gedrag is richting zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Hoe lastig het ook
is, alle inspanningen die medewerkers in de gezondheidszorg leveren, verdienen ons
respect en onze steun.
Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de COVID-pandemie
De Minister voor MZS heeft bij brief van 23 oktober jongstleden uw Kamer geïnformeerd
over het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie (Kamerstukken
29 247 en 25 295, nr. 317). Met deze brief is tevens invulling gegeven aan de motie Klaver.
De huidige situatie in de gezondheidszorgsector leidt ertoe dat er in deze fase van
de crisis scherpere keuzes op basis van urgentie van noodzakelijke zorgverlening moeten
worden genomen. Omdat in heel Nederland op een gelijk en evenwichtig niveau uitstel
van delen van planbare zorg nodig is, heeft de Minister voor MZS samen met de partijen
maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat we onder deze uitzonderlijke omstandigheden
het goede blijven doen. Deze maatregelen zijn gevat in een tijdelijk beleidskader
voor het waarborgen van acute zorg in de COVID-19 pandemie. Zo kunnen we de kwaliteit
en toegankelijkheid op peil houden van de acute zorg (voor zowel COVID als non-COVID-patiënten)
en van de zorg die door moet blijven gaan om blijvende gezondheidsschade en/of het
verlies van levensjaren zo veel mogelijk te voorkomen, ook wel de kritieke planbare
zorg genoemd.
Hiertoe zijn in het Tijdelijk beleidskader vijf maatregelen genomen:
1. Het LCPS krijgt een meer sturende rol bij de verdeling van COVID-patiënten over het
land. Zij bepalen steeds een week vooruit welke capaciteit moet worden vrijgehouden
voor de COVID-zorg. Hier kunnen ziekenhuizen zich dan tijdig op voorbereiden.
2. De Federatie van Medisch Specialisten (FMS) ontwikkelt hulpmiddelen waarmee artsen,
ziekenhuizen en andere zorgaanbieders in de regio de juiste keuzes kunnen maken over
de organisatie van de zorg.
3. De regionale samenwerking van alle zorgaanbieders en verzekeraars in de regio wordt
uitgebreid, ook ten aanzien van de reguliere zorg.
4. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt in beeld welke zorg nog waar beschikbaar
is, zodat de verschillende partijen hierover verantwoorde keuzes kunnen maken.
5. De zorgverzekeraars helpen met financiële arrangementen waar dat nodig is.
Met deze maatregelen wordt geborgd dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg
overal in Nederland gelijk blijft, ongeacht de regionale situatie betreffende het
aantal COVID-19 besmettingen. Ik wil hierbij benadrukken dat de verlening van acute
zorg niet ter discussie staat. Het is van belang dat iedereen met een zorgvraag contact
op blijft nemen met de huisarts, zodat er ook zicht blijft op de lokale, regionale
en landelijk zorgvraag. Alleen met dit inzicht kan de regionale zorgketen vervolgens
een goede invulling geven aan ieders verantwoordelijkheid. Het kan zijn dat het contact
anders vorm krijgt dan in normale tijden en dat bijvoorbeeld niet dat iedereen altijd
direct langs kan komen. Maar voor iedere patiënt wordt bezien wat passend is, bijvoorbeeld
met de inzet van digitale zorg. Alle inzet is erop gericht dat patiënten de best mogelijke
zorg die zij nodig hebben ook blijven ontvangen.
IC-capaciteit en uitvoering Opschalingsplan
In de huidige situatie zien we dat er grote druk op de klinische verpleegbedden ontstaat
vanwege de toename van het aantal COVID-patiënten en – anders dan tijdens de eerste
golf – nog aanvankelijk minder op de intensive care (IC). Toch zien we nu ook op de
IC’s een voortdurende groei van het aantal patiënten. De prognoses duiden erop dat
deze groei zowel op de verpleegafdelingen als op de IC de komende weken zal doorzetten.
Uit de eerste golf bleek al dat de IC-capaciteit een cruciale factor is in de continuïteit
van de zorgverlening voor zowel COVID- als non-COVID patiënten.
In normale tijden zijn er gemiddeld over alle Nederlandse ziekenhuizen bezien circa
900 IC-bedden bezet met patiënten. De totale «warme» IC-capaciteit, dus een bed inclusief
personeel erbij dat klaar staat, is ongeveer 1050 bedden. De totale opschaalbare IC-capaciteit
was in normale (pré-COVID) tijden circa 1150 bedden.
Een belangrijke les uit de eerste golf was dat de IC-capaciteit omhoog zou moeten
ten behoeve van de zorg voor COVID-patiënten. Daarom heeft het Landelijk Netwerk Acute
Zorg een Opschalingsplan gemaakt om de IC-capaciteit stapsgewijs omhoog te brengen.
In de eerste stap gaat het om een uitbreiding van 200 bedden (tot 1350 IC-bedden)
per 1 oktober. Deze extra bedden zijn inzetbaar op het moment dat het nodig is als
zich daarvoor patiënten aandienen. In de tweede stap wordt beoogd om de IC-capaciteit
met nog eens 350 bedden (tot 1700 bedden) uit te breiden per 1 januari 2021. Voor
de gehele opschaling geldt dat de beschikbaarheid van voldoende personeel de bepalende
factor is. Hier zijn – in tegenstelling tot de eerste golf – knelpunten te verwachten
vanwege de hoge uitval van personeel op dit moment; en vanwege de zorgverlening aan
het grote aantal COVID-patiënten op de klinische afdelingen van de ziekenhuizen.
Momenteel vindt de opschaling van de IC-bedden en klinische capaciteit in het kader
van COVID-19 plaats. Zoals eerder toegezegd zou er naar een passende bekostiging voor
de opschaling worden gezocht. Hiervoor is een subsidieregeling opgesteld. De ziekenhuizen
ontvangen via deze regeling een vergoeding voor kosten die direct gekoppeld zijn aan
de opschaling van de IC-capaciteit en klinische capaciteit in ziekenhuizen ten behoeve
van de behandeling van COVID-19 patiënten. Over deze subsidieregeling is de afgelopen
periode in overleggen met diverse veldpartijen, waaronder de Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra (NFU), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen
(NVZ), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en in LNAZ verband meermaals gesproken. De
ziekenhuizen zijn inmiddels over het model en bijbehorende details van de subsidieregeling
geïnformeerd via twee webinars. Nadat de subsidieregeling in de Staatscourant is gepubliceerd
zal het subsidieportaal op 2 november 2020 worden opengesteld.
Verdere opschaling van de IC-capaciteit
Op 18 mei 2020 heeft de toenmalige Minister voor MZS het Landelijk Netwerk Acute Zorg
(LNAZ) gevraagd om een plan dat voorziet in een additioneel – bovenop de capaciteit
van 1700 IC-bedden uit het Opschalingsplan – flexibel op te schalen IC-capaciteit
naar circa 3000 IC-bedden. Er is verzocht om deze situatie uit te werken om – hoezeer
we dit ook willen voorkomen – voorbereid te zijn op een verder toenemende vraag naar
COVID-19-zorg bovenop de 1700 IC-bedden waarvoor het LNAZ het Opschalingsplan heeft
opgesteld.
In reactie op dit verzoek heeft het LNAZ het bijgaand theoretisch scenario voor opschaling
tot 3.000 IC-bedden «Verdere opschaling COVID-19» aan de Minister voor MZS aangeboden
(zie bijlage brief Landelijke Netwerk Acute Zorg Verdere opschaling COVID-19). In
de bijbehorende aanbiedingsbrief (zie bijlage brief Landelijk Netwerk Acute Zorg aan
Minister opschaling IC)17 benadrukt het LNAZ dat het gaat om een theoretische exercitie. Zij licht toe dat
het LNAZ geconcludeerd heeft dit theoretische scenario niet te willen aanbieden als
een daadwerkelijk plan. Het betreft volgens het LNAZ namelijk geen plan dat in de
praktijk moet worden gebracht. Het wekt de indruk van maakbaarheid en oneindigheid
van het bieden van curatieve zorg die niet oneindig is.
Het LNAZ geeft tevens aan dat er momenteel al maximaal ingezet wordt om de IC-opschaling
tot 1700 IC-bedden en de daarbij behorende klinische capaciteit conform het Opschalingsplan
te realiseren. Om het personeel nu ook nog te laten werken aan nog eens een aanvullend
plan, zou niet meer reëel zijn. Op korte termijn acht het LNAZ het dan ook niet realistisch
dat, met name gezien de beschikbaarheid van personeel, een opschaling tot meer dan
1700 IC-bedden gerealiseerd kan worden.
Concluderend stelt het LNAZ dat een verdere opschaling van 1700 IC-bedden tot 2400
IC-bedden in Nederland op dit moment geen reëel scenario is omdat met beperkt zorgpersoneel
op de korte termijn, en met behoud van kwaliteit van zorg, uitvoering in de praktijk
niet haalbaar is. Aanvullend wordt de kanttekening gemaakt dat een dergelijk scenario
tevens een ongewenste reductie van de reguliere zorg inhoudt die een enorme gezondheidsschade
met zich meebrengt.
Ik heb begrip voor het besluit van de LNAZ. Het is een theoretische exercitie om te
kijken naar verdere opschaling van de IC-capaciteit naar bijvoorbeeld 3000 bedden
maar hierbij worden we begrensd door de werkelijkheid van de praktijk. Daarom sluit
ik mij aan bij de conclusie van het LNAZ om op dit moment niet in te zetten op een
verdere opschaling naar 3000 IC-bedden. Het is van groot belang dat er rekening wordt
gehouden met de grenzen aan de maakbaarheid van zorg, waaronder de inzetbaarheid van
personeel. Tijdens de eerste golf is een groot beroep gedaan op de zorgprofessionals.
Dit heeft veel van hen gevraagd. En ook nu wordt het zorgpersoneel weer zwaar belast
wordt vanwege de groeiende groep COVID-patiënten in combinatie met de overige acute
en kritieke zorg die verleend moet worden. De mogelijkheden van het beschikbare personeel
zijn echt niet oneindig en dat is de realiteit.
Vervolgaanpak
Volgens de prognoses voor de komende weken zal het aantal COVID-patiënten dat klinische
of IC-zorg nodig heeft nog verder toenemen en naar verwachting zal er – ondanks dat
de groei van het aantal besmettingen zal afnemen vanwege de maatregelen van het kabinet
– een langere periode sprake blijven van hoge druk in de zorg. Het aantal COVID-patiënten
in de ziekenhuizen blijft
langere tijd hoog, de uitval van personeel is fors en neemt mogelijk nog verder toe,
de uitstroom-mogelijkheden naar buiten het ziekenhuis kennen ook hun grenzen en steeds
meer reguliere zorg zal moeten worden uitgesteld. Dat zal langdurige effecten hebben
op patiënten, de zorgprofessionals en de zorginstellingen
Het kabinet geeft gevolg aan de dringende oproep van de zorgpartijen om op korte termijn
aanvullende maatregelen te nemen om de continuïteit van zorg te kunnen borgen. In
dit licht moet in de eerste plaats het tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg
in de COVID-pandemie worden gezien, inclusief de stevigere sturing op de patiëntenspreiding
en de andere acties die in het kader zijn opgenomen.
Daarnaast kijkt het kabinet naar verdere maatregelen. Cruciaal daarbij zijn de maatregelen
om extra handen voor de zorg te regelen. Daarover informeer ik u verderop in deze
brief. Verder kijkt het kabinet naar de concentratie van COVID-patiënten binnen regio’s
en/of op landelijk niveau, naar verhoging van de toepassing van digitale zorg en naar
verdere inzet van de gehele zorgketen ten behoeve van de zorg voor COVID-19 en reguliere
patiënten. In de regio Amsterdam zijn bijvoorbeeld goede initiatieven rondom de (zo
snel mogelijke) inzet van de huisarts bij COVID-19 patiënten, om zoveel mogelijk te
voorkomen dat patiënten uiteindelijk ziekenhuiszorg nodig hebben. Dergelijke initiatieven
worden door professionals en bestuurders besproken om ook in andere regio’s mogelijk
te maken. Ook kijken de regio’s naar de mogelijkheden om de zorg thuis aan COVID-19
patiënten verder te versterken, zodat daarmee het beroep op de ziekenhuizen kan worden
verkleind. Tot slot zijn er afspraken met Duitsland, om elkaar – op basis van wederkerigheid
en in geval van nood – bij te staan. In de komende tijd zal naar verwachting een grotere
groep COVID-patiënten naar Duitse ziekenhuizen worden overgebracht.
10. Opschaling van tijdelijke zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis
Conform het door de DPG-en ontwikkelde ramingsmodel zijn er landelijk minimaal 300
plekken direct beschikbaar (niveau «basis»), 550 extra plekken die binnen 72 uur in
gebruik genomen moeten kunnen worden (niveau «midden») en 1150 plekken die binnen
2 weken kunnen worden gerealiseerd (niveau «hoog»). Er vindt sinds begin oktober wekelijks
monitoring plaats van beschikbare en bezette plekken. De bezetting van de tijdelijk
verblijfplekken (eerstelijnsverblijf) in de verpleeg- en verzorgingshuizen is de afgelopen
4 weken gestegen van 184 naar 550 plekken over het hele land, met een beschikbaarheid
van 825 plekken (peildatum 21 oktober). Het is heel positief dat partijen in de langdurige
zorg een bijdrage leveren aan deze tijdelijke zorgcapaciteit, die betaald wordt door
verzekeraars. In de prognose wordt volgende week een verdere stijging voorzien naar
680 plekken, met daarna voortzetting op dat aantal. Van de 25 regio’s zijn er 13 opgeschaald
naar niveau «midden» en 3 regio’s naar niveau «hoog», met Rotterdam-Rijnmond als meest
kritische regio. De situatie wordt door GGD-GHOR.NL als beheersbaar, maar zorgelijk
ingeschat. De grootste zorg betreft de personele capaciteit.
Bescherming van mensen met een kwetsbare gezondheid
11. Kwetsbare personen
Verpleeghuizen
De huidige situatie ten aanzien van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte
in verpleeghuizen is op dit moment als volgt:
Verpleeghuisbewoners
• Uit de cijfers van het RIVM (peildatum 26 oktober 2020) blijkt dat in de afgelopen
twee weken (week 42, 43) het aantal nieuwe besmettingen 2.150 bedraagt. Dit aantal
is zorgelijk, omdat het bijna een verdubbeling is ten opzichte van de toename in week
40 en 41.
• Ook de cijfers van Verenso laten een toename zien van het aantal besmettingen in verpleeghuizen.
Verenso meldt dat cumulatief 15.987 bewoners zijn geregistreerd met (mogelijk) COVID-19
in verpleeghuizen (peildatum 27 oktober)18. Dit is een toename van 1.126 patiënten in vergelijking tot de week ervoor. Dit zijn
531 patiënten met een verdenking op COVID-19 en 595 patiënten waarbij COVID-19 middels
een test is vastgesteld.
• Het RIVM schat dat sinds het uitbreken van de crisis bij bijna 11.550 bewoners van
verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 3.408 mensen als
overleden zijn gemeld.19
,
20 Een groot deel van de mensen herstelt gelukkig, mede door de goede verzorging die
zij ontvangen.
• In week 43 zijn er 116 cliënten overleden aan de gevolgen van COVID-19.
• In week 42 waren dat er 105. Gemiddeld overlijden momenteel landelijk ca. 800 personen
in verpleeghuizen per week. Uit de cijfers blijkt dat bij iets minder dan 15% van
de recent overledenen een besmetting was vastgesteld.
Locaties
• Het aantal verpleeghuislocaties waar één of meerdere besmettingen is gemeld is ook
toegenomen. Het RIVM schat dat op dit moment bij ongeveer 538 verpleeghuislocaties
sprake is van een vastgestelde COVID-19 besmetting. Het gaat om het aantal verpleeghuislocaties
waar in de afgelopen 28 dagen sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting
op basis van een positieve test. In de piek van de eerste golf waren besmettingen
gemeld bij ruim 800 locaties.
Clusters
• Op dit moment (peildatum 23 oktober) zijn er 71 clusters (in verpleeghuizen) geregistreerd
in Osiris met in totaal 727 meldingen. De mediane clustergrootte is 8,0 besmettingen.
Dat betekent dat de helft van de clusters meer dan 8 en de andere helft minder dan
8 besmettingen heeft. Het cluster met de meeste besmettingen heeft 43 gerelateerde
besmettingen.21
In onderstaande figuur is de ontwikkeling vanaf 1 maart 2020 weergegeven.
Ook in de cijfers van deze week zien we een stijging in het aantal besmettingsgevallen
in verpleeghuizen. Nu de besmettingsgraad in de regio’s oploopt, is de kans groter
dat het virus via personeel en bezoek ook vat krijgt op bewoners van verpleeghuizen.
Dat zien we helaas ook in toenemende mate gebeuren.
Wanneer zij te maken hebben met besmettingen nemen verpleeghuizen maatregelen die
passen bij hun specifieke situatie met behulp van een eigen plan voor bezoek en sociaal
contact. We zien dat verpleeghuizen alle zeilen moeten bijzetten om het virus aan
te pakken. Dit doen ze met enorme toewijding waarbij zij de geleerde lessen uit de
eerste golf omzetten in daadkracht en regie. Ik zal ze daarbij ondersteunen waar nodig.
Ik heb wekelijks overleg met de koepels van zorgaanbieders en cliëntenorganisaties
in de langdurige zorg. In dit overleg komt ook de stand van zaken rond bezoek aan
de orde.
Ontwikkelingen
Bezoekregeling verpleeghuizen
• Evaluatie door Academische Werkplaatsen Ouderenzorg
In mijn eerdere brieven aan Uw Kamer heb ik aangegeven dat de Academische Werkplaatsen
in de ouderenzorg op mijn verzoek de bezoekregeling van de verpleeghuizen monitoren.
Op 16 oktober 2020 hebben de Academische Werkplaatsen deze monitoring afgesloten met
het opleveren van de rapportage «Klaar voor een nieuwe golf?». Op basis van monitorinformatie
van 76 verpleeghuizen verspreid over 25 veiligheidsregio’s zijn zij ingegaan op de
ervaringen van de verpleeghuizen met de versoepelingen van de bezoekregeling. Daarnaast
hebben zij in beeld gebracht in hoeverre de verpleeghuizen dusdanig klaar zijn voor
de tweede golf dat het sluiten voor bezoek niet nodig is.
Uit de rapportage blijkt:
– De reguliere activiteiten in de meeste verpleeghuizen zijn weer zoveel mogelijk in
gang gezet. Bewoners kunnen weer activiteiten ondernemen en ontvangen weer reguliere
zorg van (para)medici. De inzet van vrijwilligers blijft echter achter, omdat zij
zelf wegblijven uit het verpleeghuis. Ook valt op dat er variatie is in het omgaan
met bezoek.
– Het opheffen van het bezoekverbod leidde meestal direct tot positieve effecten bij
bewoners. In de nieuwe meting melden de meeste verpleeghuislocaties nog steeds positieve
effecten op het welbevinden.
– Hoewel de bezoekfrequentie in de meeste locaties weer lijkt te zijn genormaliseerd,
is het bezoek qua omvang wel minder dan voor COVID-19. Er zijn ook grote verschillen
in bezoekregelingen tussen instellingen, gegeven de ervaringen in het verleden en
de lokale situatie.
– Verder is de ervaren werkdruk van medewerkers in de meeste verpleeghuizen niet afgenomen
en is het ziekteverzuim opgelopen. Vrijwilligers zijn vaak nog terughoudend actief
te zijn in de huizen, gelet op hun eigen kwetsbare gezondheid.
– De verpleeghuizen zeggen voorbereid te zijn op een nieuwe golf. Daarbij gaat het om
beschikbaarheid van lokale protocollen en voldoende beschermingsmiddelen zoals mondneusmaskers.
– Eén van de belangrijkste geleerde lessen van de eerste golf is dat een algemeen bezoekverbod
onwenselijk is vanwege de negatieve impact op het welbevinden van bewoners, naasten
en medewerkers. Verpleeghuizen zich hebben voorbereid op de tweede golf en zetten
alles op alles zetten om bezoek toe te laten. Tegelijkertijd geven de verpleeghuizen
ook aan dat de komende periode nog moet blijken wat de tweede golf voor hen betekent
en dat dit mede bepalend is voor het open kunnen blijven voor bezoek.
De rapportage van de Academische Werkplaatsen sluit aan bij mijn brief22 over de geleerde lessen met het oog op een mogelijke tweede golf De uitkomsten onderstrepen
mijn beleid om een nieuw landelijk bezoekverbod te willen voorkomen en sluiten aan
bij de handreiking die veldpartijen hebben opgesteld Uit de rapportage blijkt ook
dat zorgaanbieders soms onzeker zijn of een bezoekverbod geheel valt uit te sluiten.
Ik heb de Tweede Kamer eerder bericht over het programma «leren van elkaar» dat ik
samen met de ABR-zorgnetwerken, de Academische Werkplaatsen ouderenzorg, de GGD’en,
ActiZ en «Waardigheid en Trots op locatie» heb ontwikkeld. Dit programma bundelt de
beschikbare kennis in een «wegwijzer» waarmee zorgaanbieders kunnen nagaan of zij
alles hebben gedaan wat mogelijk is om zich voor te bereiden. Deze wegwijzer is al
ruim 1.000 keer gedownload. Ook kunnen zorgaanbieders ondersteuning krijgen bij het
toepassen van deze kennis.
• Reactie manifest Zorg23 in relatie tot bezoekregelingen
Het manifest roept op «het virus buiten te sluiten, maar niet de mensen». De ondertekenaars
roepen ook op vooral in gezamenlijkheid te beslissen en in dialoog te blijven met
bewoners en naasten. Ik ben het eens dat een bezoekverbod zoals in het voorjaar gold,
kan leiden tot schrijnende situaties. Voor iedereen, maar zeker voor bewoners van
verpleeghuizen, geldt dat menselijk contact onmisbaar is voor hun welbevinden. Ik
vind het dan ook belangrijk dat zorginstellingen de regie hebben en zelf maatregelen
treffen om verspreiding van het virus tegen te gaan. Zij kunnen het beste beoordelen
hoe bezoek op een veilige manier en op maat mogelijk is, passend bij de lokale situatie.
De ruimte voor lokaal maatwerk is gewenst, maar verhoogt ook druk op organisaties
om een goed COVID-beleid te voeren en verantwoorde beslissingen te nemen ten aanzien
van bezoek, zeker nu de besmettingen in de omgeving van een locatie blijven oplopen.
De brancheorganisaties en beroepsverenigingen in de verpleeghuissector hebben hiervoor
een handreiking Bezoek en sociaal contact opgesteld, waarin is opgenomen dat elk verpleeghuis
een plan voor bezoek maakt passend bij de lokale situatie. Daarin staat ook dat er
afstemming over bezoekbeleid moet plaatsvinden met cliënten, hun naasten en personeel.
De zorginstellingen streven er ook naar bezoek zoveel mogelijk op verantwoorde wijze
toe te laten, al dan niet onder voorwaarden zoals inzet van mondneusmaskers, en uiteraard
met inachtneming van de veilige afstand.
Ook het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Kamerstuk 35 526) is erop gericht om bezoek zoveel mogelijk toe te laten. In het wetsvoorstel is vastgelegd
dat de verantwoordelijkheid primair bij de zorginstellingen zelf ligt. Het amendement
Van Brenk c.s. heeft dit in de wet verankerd door die verantwoordelijkheid expliciet
bij de zorgaanbieders neer te leggen. Een ministeriële regeling kan (als ultimum remedium)
worden opgesteld als de maatregelen van zorgaanbieders onvoldoende of onevenredig
zijn. Daarnaast is met dit amendement van het lid Van Brenk c.s. geregeld dat een
cliënt altijd bezoek van tenminste één familielid of naaste kan krijgen24.
Geleverde zorg aan Wet langdurige zorg (Wlz)-cliënten
Na de eerste golf is het aantal opgenomen cliënten met ca. 5.000 is gedaald. Dat is
een afname van 4% ten opzichte van de 127.000 opgenomen personen voor de eerste golf.
In de zomermaanden is het aantal geleidelijk weer toegenomen door herbezetting. Deze
ontwikkeling is te volgen dankzij de weekcijfers over het aantal Wlz-cliënten naar
leveringsvorm die het CBS op mijn verzoek publiceert25. Momenteel is er steeds sprake van ca. 800 plaatsen leegstand. Het gaat hier om de
verpleeghuizen (zie grafiek).
Na februari 2020 is in de Wlz breed (dus inclusief gehandicaptenzorg) ook veel minder
dagbesteding en dagbehandeling gedeclareerd, met een dieptepunt in april. Dagbesteding
is vaak ter vervanging van onderwijs of werk voor een cliënt die door zijn beperkingen
niet in staat is om tot een vorm van dag structurering te komen. Bij dagbehandeling
gaat het veelal om thuiswonende jeugdigen met een beperking die op basis van een specifiek
behandeldoel leren omgaan met (de gevolgen van) hun aandoening.
Ten opzichte van de eerste 2 maanden van 2020 is in april en mei minder dan de helft
aan prestaties gedeclareerd26. Uit deze gegevens van de NZa blijkt dat de effecten van de maatregelen voor de thuiswonende
cliënten met dagbesteding ingrijpend waren. In de zomermaanden van dit jaar is herstel
zichtbaar, maar het niveau van het aantal gedeclareerde dagdelen is nog niet terug
op het niveau van voor de eerste golf.
De thuiswonende ouderen in de Wlz maken vooral gebruik van persoonlijke verzorging
en verpleging. Bij deze zorgvormen is het gedeclareerd aantal uren vrij stabiel gebleven.
Onderstaande grafieken zijn gebaseerd op basis van gegevens van Vektis27.
Meerkostenregeling Wlz
Op grond van de meerkostenregeling komen extra kosten die vanaf 1 maart 2020 zijn
gemaakt voor Wlz-zorg in natura als gevolg van COVID-19 in aanmerking komen voor vergoeding.
Het gaat hierbij om personele en materiële kosten die het gevolg zijn van de uitbraak
van het COVID-19 virus, noodzakelijk zijn om de zorg aan Wlz-cliënten veilig en verantwoord
te kunnen leveren en die niet al op een andere wijze zijn gecompenseerd. Deze meerkostenregeling
loopt tot en met 31 december 2020. Met de sector ben ik in gesprek over de voortzetting
van deze regeling. Hierover zal ik u in de volgende stand van zaken brief informeren.
Keuzes maken in de langdurige zorg
Door de dagelijkse stijging van het aantal COVID-19 besmettingen komt de reguliere
zorg steeds meer onder druk te staan, ook in de ouderenzorg. Ondanks dat iedereen
zich dag en nacht tot het uiterste inzet om alle zorg die nodig is te blijven leveren,
is de verwachting dat zorginstellingen af moeten schalen waar mogelijk en verantwoord.
ActiZ, Zorgthuisnl, V&VN en Verenso werken op dit moment samen aan een document hoe
je verantwoord keuzes kunt maken ten aanzien van het regionaal/lokaal afschalen in
de zorg voor ouderen. Dit document kan ondersteuning bieden bij het maken van de afspraken
in ROAZ verband.
Kwetsbare ouderen thuis
Cijfers
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 overlijden van ouderen thuis
boven de 70 jaar is op dit moment als volgt:
– Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen bij ouderen, die ouder zijn
dan 70 jaar en thuis wonen, neemt de laatste weken snel toe. Uit de cijfers van het
RIVM (peildatum 26 oktober 2020) blijkt dat in de afgelopen twee weken (week 42, 43)
het aantal nieuwe besmettingen ruim 8.300 bedraagt. Dit aantal is zorgelijk, omdat
het meer dan een verdubbeling is ten opzichte van de toename in week 40, 41.
– Het RIVM schat dat tot nu toe bij bijna 24.000 ouderen van boven de 70 jaar en die
thuis wonen28 een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ongeveer 2.878 mensen als overleden
zijn gemeld.29 Hoeveel van deze ouderen in een kwetsbare gezondheid verkeerden of een vorm van zorg
of ondersteuning thuis ontvingen, is niet bekend.
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven vanaf 1 maart 2020. Momenteel
is het wekelijks aantal gemelde nieuwe besmettingen hoger dan tijdens de eerste golf.
Reden hiervan is dat er nu veel meer wordt getest. Het aantal mensen dat komt te overlijden
ligt momenteel fors lager.
Ontwikkelingen
Advies voor verschillende groepen ouderen op basis van de routekaart.
In de brief van 13 oktober jl,30 heb ik uw Kamer de COVID-19 strategie voor thuiswonende ouderen toegestuurd. Inmiddels
heb ik ook met RIVM de opdracht besproken de ontwikkelingen op de doelstellingen inzake
de bescherming van kwetsbare ouderen in kaart te brengen. Zodoende kan gevolgd worden
of de genomen maatregelen effectief zijn qua besmettingen, maar ook of de doelstellingen
in de strategie voldoende gewaarborgd zijn of dat het aanpassing van de maatregelen
of strategie vraagt. De eerste monitor verwacht ik eind januari 2021.
In deze brief heb ik ook aangegeven hoe ik richting een tweede golf in onze adviezen
rekening houdt met de verschillen binnen de grote groep ouderen. Ik heb hierover advies
gevraagd en ontvangen van prof. Hertogh, in samenwerking met andere leden van het
OMT. In het advies wordt onderscheid gemaakt tussen ouderen die vitaal zijn of – om
meerdere redenen – kwetsbaar. Uw Kamer heeft dit advies ontvangen. Inmiddels is voor
het brede publiek een vertaling gemaakt (opgemaakt naar voorbeeld van de routekaart)
en deze is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid31.
Het gaat in op mogelijkheden voor bezoek, het doen van boodschappen en het deelnemen
aan het dagelijks leven, in aanvulling op algemeen geldende maatregelen. De adviezen
zijn ingeschaald naar escalatieniveau. Om de adviezen te illustreren, zijn voorbeelden
gegeven hoe de adviezen voor ouderen thuis zijn te interpreteren. Dit is ook verwerkt
in een overzicht wat te doen in verschillende situaties (zie bijlage: «Aanvullende
corona-adviezen aan zelfstandig wonende ouderen»).
Een vergelijkbaar spoor is er ook voor mensen met een beperking. Hierover bent u reeds
geïnformeerd met mijn brief van 3 juni32.
Ik houd u op de hoogte van de ontwikkelingen en resultaten uit de monitors. Hiermee
wordt de motie van de leden Van der Staaij en Klaver33 inzake de nadere concretisering voor bescherming van kwetsbare mensen en dit zo goed
mogelijk in kaart te brengen, afgedaan.
Afschaling van zorg en ondersteuning thuis
We hebben op dit moment weinig signalen dat de zorg thuis (wijkverpleging dan wel
Wmo ondersteuning) op grote schaal wordt afgeschaald. Er wordt in het algemeen niet
zonder overleg met cliënten zorg of ondersteuning afgeschaald. Wel kan tijdelijk soms
minder zorg en ondersteuning verleend worden door extra ziekte (corona) en gebrek
aan vervanging van personeel. Om echter goed zicht te houden op zorg en ondersteuning
thuis, ben ik met de Patiëntenfederatie in gesprek om opnieuw een enquête te houden
onder cliënten thuis en ontwikkelingen strak te volgen.
Continueren dagbesteding (Wmo)
Dagbesteding is essentieel voor cliënten en hun mantelzorgers. Aanbieders hebben zich
extra ingezet dagbesteding zoveel mogelijk te continueren. Wel vindt die regelmatig
plaats in een afwijkende alternatieve vorm – dat ook heeft geleid tot mooie innovaties
per beeldscherm bijvoorbeeld – en is het aantal dagdelen beperkter dan voor maart
2020.
Cliënten hebben soms een ander beeld bij het continueren van de dagbesteding en zijn
soms minder tevreden over de continuïteit en/of het geboden alternatief. Daarom is
het belangrijk dat cliënt (en diens evt. begeleider) en aanbieder in gesprek blijven
over wat de persoonlijke situatie is van de cliënt en wat aan dagbesteding mogelijk
is binnen de huidige situatie.
Hoewel dagbesteding niet op grote schaal is afgeschaald, zijn er wel extra uitdagingen
en knelpunten:
– Onvoldoende mogelijkheden om op locaties tussen iedereen 1,5 meter afstand te houden;
– Het tekort aan personeel (professionals en vrijwilligers) door het moeten werken in
kleinere groepen en het oplopende ziekteverzuim door corona (quarantaine, in afwachting
van test);
– Onvoldoende geschikte locaties om vaker kleinere groepen op te vangen;
– Onduidelijkheid over wat nu wel of niet onder de vergoeding van meerkosten valt;
– Angst van cliënten en soms ook vrijwilligers om de dagbesteding te bezoeken;
– Nu dagbesteding in mindere mate dan voor maart beschikbaar is, lopen de wachtlijsten
voor nieuwe cliënten.
Er is frequent overleg tussen VWS, VNG en aanbieders van dagbesteding om deze knelpunten
aan te pakken. Alle bij de dagbesteding betrokken partijen zullen zich in de komende
periode maximaal inzetten om dagbesteding zoveel als mogelijk in stand te houden.
Dit vereist goede samenwerking tussen inkopende partijen (gemeenten, zorgkantoren
en zorgverzekeraars), aanbieders en cliëntorganisaties en goede communicatie met gebruikers
en evt. begeleiders/mantelzorgers. Om de continuïteit van de dagbesteding te kunnen
waarborgen hebben het Rijk, de Nza en zorgverzekeraars financiële afspraken gemaakt
en gemeenten en aanbieders opgeroepen zich maximaal in te spannen om te zorgen voor
zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning, ook daar waar het dagbesteding
en -opvang van kwetsbare personen betreft. Uitgangspunt blijft: dagbesteding vindt
zoveel mogelijk regulier plaats en in een aangepaste vorm waar nodig.
De signalen van de problemen bij de dagbesteding heb ik onderzocht en besproken met
de VGN. Dagbesteding of een waardig alternatief lijkt in meer dan 90% gevonden te
worden, daar waar dat niet gevonden wordt is een maatwerkregeling beschikbaar.
In het sociaal domein hebben we afspraken gemaakt over meerkosten. Het Rijk compenseert
gemeenten voor meerkosten. In die afspraken zit eveneens besloten dat we verder spreken
over de compensatie in 2021. Ook hierover informeer ik u binnenkort.
Motie Segers – vrijwilligers34
De coronacrisis heeft een grote weerslag op het welzijn van mensen en er is behoefte
aan praktische hulp en ondersteuning. Voor het bieden van deze praktische hulp en
ondersteuning zijn vrijwilligers essentieel. Vrijwilligersorganisaties en kerken hebben,
met initiatieven zoals #Niet alleen, een belangrijke rol in het verzachten van de
negatieve gevolgen van deze crisis. Ik ga binnenkort in gesprek met meerdere landelijk
opererende vrijwilligersorganisaties zoals onder andere Present, Humanitas en de Zonnebloem
hen nog beter in te zetten bij kwetsbare mensen in coronatijd. Ook willen de landelijke
vrijwilligersorganisaties nog beter aansluiten huidige crisisoverleggen. Hiermee geef
ik invulling aan de motie van het lid Segers. In de volgende stand van zakenbrief
rondom COVID-19 informeer ik uw Kamer over het gesprek en de verdere uitwerking van
deze motie.
Mensen met een beperking in gehandicaptenzorginstelling
Cijfers
De situatie ten aanzien van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in
instellingen voor gehandicaptenzorg is op dit moment als volgt:
• Het RIVM (peildatum 19 oktober) schat dat sinds het uitbreken van de crisis in maart
bij 2.180 bewoners van instellingen sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting,
waarvan 259 mensen zijn overleden.
• Uit deze cijfers blijkt dat in de afgelopen twee weken (week 41, 42) het aantal besmettingen
met ruim 580 is toegenomen. Het aantal nieuwe besmettingen in week 42 is vergelijkbaar
met week 41. Hier vlakt de groei dus af.
• Het RIVM schat dat momenteel bij 311 instellingen voor gehandicaptenzorg, dat is ongeveer
12%, sprake is van een vastgestelde COVID-19 besmetting.
Dit getal is een schatting op basis van het aantal gehandicaptenzorginstellingen waar
in de afgelopen 28 dagen sprake is van tenminste één vastgestelde COVID-19 besmetting
op basis van een positieve test.
Net als bij de verpleeghuizen, geldt bij de instellingen voor gehandicaptenzorg dat
het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen nog steeds stijgt. Ook neemt
het aantal meldingen van «nieuwe locaties» met minimaal één vastgestelde COVID-19
besmetting toe. Dit geldt gelukkig niet voor het aantal mensen dat is overleden, dat
laag is en zeer beperkt is gestegen.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling vanaf 1 maart 2020 weergegeven. Ook hier
is relevant dat nu veel meer getest wordt.
Ook in de cijfers van deze week zien we een stijging in het aantal besmettingsgevallen
in gehandicaptenzorg. Wanneer de instellingen te maken hebben met besmettingen nemen
zij maatregelen die passen bij hun specifieke situatie. We zien dat instellingen in
de gehandicaptenzorg net als bij verpleeghuizen alle zeilen moeten bijzetten om het
virus ferm aan te pakken. Ook zij zetten de geleerde lessen uit de eerste golf daarvoor
in en doen hun best om bezoek en socialen contacten zoveel mogelijk toe te staan.
Handreiking bezoek en logeren gehandicaptenzorg
Tijdens de eerste maanden van de corona-crisis kregen cliënten in de gehandicaptenzorg
nauwelijks bezoek van familie en naasten en werd het bezoek vaak op grote afstand,
gebruik makend van ramen en schermen, vormgegeven. Ook logeren was in de meeste gevallen
niet meer mogelijk. Dit had een groot effect op het welbevinden van cliënten. De partijen
in de gehandicaptensector, aanbieders en cliëntenorganisaties, willen niet meer terug
naar een collectieve sluiting van locaties. Uitgangspunt voor bezoek en logeren is
dat het algemene beleid van een zorgorganisatie altijd wordt vertaald naar maatwerk,
afgestemd op de lokale mogelijkheden. Daarbij wordt gekeken naar de geldende maatregelen
en de ernst van de situatie per regio, zoals ook is weergegeven in de routekaart.
Het lokale beleid wordt gemaakt in overleg met alle betrokkenen: cliënten, verwanten
en zorgverleners. Deze uitgangspunten komen terug in een nieuwe handreiking voor bezoek
en logeren die door de gehandicaptensector gezamenlijk wordt gemaakt. Naar verwachting
is deze handreiking binnenkort gereed.
Ik heb wekelijks overleg met de koepels van zorgaanbieders en cliëntenorganisaties
in de langdurige zorg. In dit overleg komt ook de stand van zaken rond bezoek aan
de orde.
Cliënten in de ggz
Hoewel er een toename van psychische klachten wordt verwacht, is dat op dit moment
nog niet te zien in de cijfers. We zetten in op preventie door onder andere grote
toegankelijkheid van de Luisterlijn, mensen goed te voorzien van betrouwbare informatie
en hulp via het Steunpunt Coronazorgen en hun mentale gezondheid te ondersteunen met
gerichte adviezen en tips. De NZa geeft aan inmiddels een teruglopend aantal verwijzingen
naar de ggz te zien. Huisartsen zien het belang van continuïteit van reguliere (ggz)zorg,
en het is van groot belang dat zij ook in deze tijden patiënten naar de ggz blijven
doorverwijzen als dat nodig is.
Naar aanleiding van de aangescherpte maatregelen worden door partijen een beperkt
aantal wijzigingen aangebracht in de richtlijn corona en ggz. Nog steeds blijft van
kracht dat de behandelaar naar maatwerk streeft in de best passende vorm, samen met
de patiënt en zijn naasten. Dit betekent dat een behandeling face-to-face kan plaatsvinden,
met in achtneming van de 1.5 m afstand en hygiënemaatregelen en instellingen de veiligheid
van medewerkers en patiënten kunnen waarborgen. Daarbij is het van belang om te benoemen
dat ook zorgverleners in de ggz een vitaal beroep uitoefenen waarvoor face-to-face
contact vaak aangewezen is. De inzet is erop gericht om dit uitgangspunt de komende
periode vast te gaan houden en dat zorgverleners passende maatregelen treffen om de
zorg langs deze wijze verantwoord te laten verlopen. Ik beschouw hiermee de motie
van de leden Van der Staaij en Jetten35 als afgedaan.
Ventilatie
In de kamerbrief van 13 oktober jl., heb ik uw Kamer geïnformeerd over ventilatiesystemen
in verpleeghuizen en in hoeverre deze voldoen aan het Bouwbesluit 2012. ActiZ heeft
in overleg met VWS aangegeven dat verpleeghuizen zijn gebouwd onder deze eisen en
dat bij navraag onder haar leden, teruggekoppeld is dat de ventilatiesystemen gecontroleerd
en zo nodig aangepast zijn. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de ventilatie
van verpleeghuizen in algemene zin op orde is.
De VGN heeft onder een selecte groep leden een uitvraag gedaan naar de staat van de
ventilatiesystemen binnen de gehandicaptensector. De groep is niet volledig representatief,
maar geeft wel een redelijk beeld van de sector. Hieruit blijkt dat (1) de instellingen
voldoen aan de voorschriften van het bouwbesluit en (2) de richtlijnen van het RIVM
bekend zijn. Tevens geeft VGN aan dat er continu via de vastgoedbedrijven gewerkt
wordt aan de vernieuwing en het onderhoud van ventilatiesystemen. Conform de richtlijnen
van het RIVM is er weinig sprake van recirculatie en kan deze functie ook worden uitgezet.
In het verlengde van bovenstaande heb ik ook verschillende brancheverenigingen in
de andere zorgsectoren (kleinschalige) woonvoorzieningen, maatschappelijke opvang,
beschermd wonen, GGZ en jeugdhulpinstellingen) gevraagd een vergelijkbare uitvraag
onder de achterban te doen. Zodoende hoop ik op korte termijn een redelijk compleet
beeld te kunnen geven van de stand van zaken rondom ventilatie in de (gehele) zorgsector.
Op basis van de resultaten van deze uitvragen, zal bekeken worden of nader onderzoek
of actie noodzakelijk is. Hierover zal ik uw Kamer informeren.
Als afsluiting volgen in deze brief nog enige andere relevante onderwerpen over met
betrekking tot de aanpak van COVID-19, nl de tijdelijke wet maatrelen COVID-19, de
arbeidsmarkt en financiën in de zorg, Caribisch Nederland en Publiekscommunicatie.
Andere onderwerpen
12. Tijdelijke wet maatregelen COVID-19
Het wetsvoorstel tijdelijke wet maatregelen COVID-19 is dinsdag 13 oktober jl. door
de Tweede Kamer aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 13, stemmingen). De behandeling
van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft op maandag 26 oktober plaatsgevonden.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel op dinsdag 27 oktober aangenomen. Het streven
is dat de wet van kracht wordt per 1 december 2020.
13. Arbeidsmarkt in de zorg
Het tekort aan personeel wordt nijpender
Voor de crisis was er al een tekort aan verzorgenden en verpleegkundigen, dit tekort
is tijdens de crisis nog nijpender geworden. Zo zorgt het huidige ziekteverzuim in
alle sectoren voor extra druk op het personeel. Ook het feit dat het zorgpersoneel
soms zelf in quarantaine moet gaan leidt tot een extra belasting, wat het belang van
vlotte testprocedures en voldoende testmogelijkheden nog eens onderstreept.
De situatie is hierdoor zeer zorgelijk en daarom zetten we in op een breed pallet
aan maatregelen om verpleegkundigen en verzorgenden zoveel mogelijk ontlasten.
Ik realiseer me dat het verkleinen van deze tekorten geen gemakkelijke opgave is.
Initiatieven en maatregelen moeten complementair aan elkaar worden ingezet; er is
immers niet één oplossing. Dit vraagt inzet van zowel werkgevers, bonden, familieleden
en mantelzorgers, om in de komende tijd allen hun steentje bij te dragen. Ik ben daarover
ook met sociale partners in gesprek. Uiteindelijk kunnen we het tekort, ten behoeve
van de reguliere en COVID19-zorg, alleen behapbaar houden als we de krachten bundelen.
Zoals ook verzocht tijdens het vorige debat (Handelingen II 2020/21, nr. 14, debat
over de ontwikkelingen rondom het coronavirus), onder andere in de door het lid Wilders
ingediende motie (Kamerstuk 25 295, nr. 625), neem ik u onderstaand mee in alle initiatieven om de tekorten zo klein mogelijk
te houden. Daarmee geef ik ook antwoord op de Commissiebrief dd. 20 oktober jl. inzake
de oproep van Actiz om het personeelstekort aan te pakken.
– Personeelstekort integraal onderdeel van de regie op de COVID-19 zorg én reguliere
zorg.
De regie op de regionale opschalingsplannen én op de reguliere zorg wordt gepakt door
de ROAZ/RONAZ/GGD-GHOR en NZa. In elk van die regio’s wordt – voor zover dat nog niet
bestaat – één stuurgroep personeel ingericht die regionaal de regie voert. Die stuurgroep
kijkt zorgbreed waar de nood het hoogst is, welke organisaties prioriteit hebben,
hoe de zorg georganiseerd wordt en wat dat vraagt aan onderlinge samenwerking en delen
van personeel. Ook in de overleggen met de werknemersvertegenwoordiging bespreken
we diverse vraagstukken. Het is relevant dat men met elkaar in de regio’s de doorzettingsmacht
realiseert om aan voldoende personeel te komen. We verkennen momenteel met LOT-C,
LCPS en NZa wat hier voor nodig is en hoe zij daar op landelijk niveau ondersteunend
aan kunnen zijn. Het is belangrijk dat zorgbreed, dus curatieve en langdurige zorg
samen, wordt geacteerd.
– Extra Handen voor de Zorg koppelt vraag en aanbod
Wat tijdens de eerste golf is neergezet is in de afgelopen maanden geautomatiseerd
en geprofessionaliseerd. Met behulp van een IT-platform worden kandidaten op basis
van vaardigheden en competenties gekoppeld aan organisaties in nood. Mensen melden
zich aan op www.extrahandenvoordezorg.nl. In datzelfde systeem kunnen ook organisaties een aanvraag indienen. Op basis van
de gevraagde competenties/vaardigheden worden zij aan elkaar gekoppeld en vindt een
gesprek plaats tussen organisaties en kandidaten om tot een arbeidsovereenkomst te
komen. Extra Handen voor de Zorg staat open voor de hele zorg, inclusief de GGD’s
en Laboratoria.
Voor een grotere slagkracht, wordt er geïnvesteerd in meer menskracht en verdere professionalisering
van Extra Handen voor de Zorg. Met de uitzendbranche verkennen we of en hoe zij onder
regie van Extra Handen voor de Zorg kunnen zorgen voor de screening van kandidaten
en voor een warme overdracht vanuit het IT-systeem naar zorgorganisaties. Daarmee
ontzorgen we de HR-afdelingen van zorgorganisaties die daar behoefte aan hebben en
houden we de snelheid erin. We zien nu namelijk dat de kandidaten die vanuit Extra
Handen voor de Zorg worden doorgezet naar de HR-afdelingen van zorgorganisaties, soms
meer dan een week of zelfs twee weken in behandeling zijn.
– Praktijkteams van troubleshooters ondersteunen Extra Handen voor de Zorg
De ervaring uit de eerste golf is dat er continue vragen opkomen tijdens het hele
proces van mensen die zich aanmelden tot aan de daadwerkelijke inzet op de werkvloer.
Dit kunnen knelpunten zijn, onduidelijkheid over wat er wel en niet mogelijk is. Van
tevoren is niet precies in te schatten welke vragen opkomen, maar dat dat gaat gebeuren
is zeker. Om de snelheid erin te houden organiseren we 3–5 praktijkteams en koppelen
die aan Extra Handen voor de Zorg. Die teams zorgen dat alle randvoorwaarden op orde
zijn en dat knelpunten worden weggenomen. Ook stimuleren die teams partijen om buiten
de kaders te denken en kunnen ze indien nodig opschalen naar VWS, NZa, LCPS, LOT-C.
De teams bestaan uit een combinatie van mensen vanuit VWS, vanuit de Stichting Extra
Zorg Samen (1 van de initiatiefnemers van Extra Handen voor de Zorg dit voorjaar)
en RegioPlus.
– We halen oud-zorgmedewerkers terug de zorg in
Afgelopen week is een social mediacampagne gestart vanuit Extra Handen voor de Zorg
om oud-professionals terug naar de zorg te halen. Ook de verruiming van het kader
«Inzet voormalig zorgpersoneel», zoals later nog wordt toegelicht, draagt hieraan
bij. Het voorgaande geldt voor de ziekenhuiszorg, alsmede voor de zorg in andere sectoren
zoals ouderenzorg, jeugdzorg en maatschappelijke opvang. Ondersteund door VNO-NCW
en AWVN start vanuit Extra Handen voor de Zorg de campagne «Duty Calls», gericht op
werkgevers om mensen met een zorgachtergrond ook daadwerkelijk de ruimte te geven
om tijdelijk in de zorg te gaan werken. Er worden ambassadeurs ingezet vanuit de Stichting
Extra Zorg Samen (1 van de initiatiefnemers van Extra Handen voor de Zorg) die actief
contact zoeken met de doelgroep en die de campagne op diverse innovatieve manieren
gaan ondersteunen en helpen bij het vormen regionale community’s van zorgreservisten.
– Searchopdracht aan de uitzendbranche
In totaal geven nu 2195 (oud-)professionals van binnen en buiten de zorg aan per direct
beschikbaar te zijn. Dat is niet voldoende bij de ontwikkelingen die we nu zien. Daarom
gaan we met de uitzendsector in gesprek over een searchopdracht om personeel vanuit
andere sectoren dan de zorg; naar Extra Handen voor de Zorg toe te leiden. Zowel mensen
met een zorgachtergrond, mensen met zorgaffiniteit maar zonder diploma en mensen zonder
zonderachtergrond. Bijvoorbeeld buitenlandse zorgverleners, maar ook mensen vanuit
sectoren die het nu zwaar hebben.
– De Nationale Zorgklas leidt op en wordt verder opgeschaald.
Met de Nationale Zorgklas leiden we in een week tijd mensen zonder zorgachtergrond
op voor verzorgende taken op niveau 2. Dat deden we in het voorjaar met mensen van
de KLM en het Rode Kruis en dat doen we nu met mensen uit de facilitaire sector en
met Rode Kruis. We bekijken hoe we nog meer grote bedrijven aan kunnen haken en afspraken
kunnen maken met sectoren. Ook hebben zorgorganisaties via de Nationale Zorgklas enkele
honderden bij hun organisatie betrokken actieve vrijwilligers/mantelzorgers opgeleid
om zorgtaken te kunnen uitvoeren. Nadat ze zijn opgeleid worden ze via de Extra Handen
voor de Zorg gekoppeld aan zorgorganisaties die aangeven daar behoefte aan te hebben.
Belangrijk hierbij te noemen is dat het gaat om basisvaardigheden. Andere handelingen
waarop de opleiding niet ziet, zouden eventueel onder supervisie kunnen worden verricht,
zolang er sprake is goede zorg als bedoeld in de Wkkgz.
Momenteel leiden we 120 mensen per week op via de Nationale Zorgklas. De komende periode
gaan we die aantallen opschroeven. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat we er zeker
van willen zijn dat mensen die de Nationale Zorgklas verlaten ook daadwerkelijk ingezet
kunnen worden in de zorgsector. We kunnen de komende 12 weken doorgroeien naar het
opleiden van maximaal 1000 mensen per week. Daarbij bekijken we telkens in hoeverre
de mensen die zijn opgeleid ook daadwerkelijk door organisaties op een goede manier
worden ingezet en of het voldoet aan de behoefte. Dit punt past ook bij de aanvullende
opdracht van de Commissie Werken in de Zorg die gaat kijken naar het versoepelen van
het matchingsproces en de hulp die wordt geboden bij het opstellen van de profielen.
– Mbo- en Hbo-studenten springen bij
Vanuit Extra Handen voor de Zorg zijn regionale mbo’s en hbo’s benaderd zodat studenten
die door Corona hun stage stil zien vallen, via dit platform toch op zinvolle wijze
met hun toekomstige beroep bezig kunnen zijn. Studenten verdienen een extra zakcentje
en de zorg is ermee geholpen, het mes snijdt hier aan twee kanten. Voor studenten
is het een leerzame ervaring die weliswaar niet een-op-een geldt als vervanging van
de stage, maar waarmee mogelijk wel onderdelen van het curriculum behaald kunnen worden.
Extra Handen voor de Zorg trekt met deze inzet van studenten nauw op met de Mbo-raad.
– Hulp bij uitvraag op basis van heldere profielen
Nog steeds zijn de aanvragen die Extra Handen voor de Zorg binnenkrijgt, vaak gericht
op gediplomeerde zorgverleners. Die zijn helaas maar weinig beschikbaar. Vanuit Extra
Handen helpen we zorgaanbieders zowel in de curatieve als de langdurige zorg met de
manier waarop ze een aanvraag voor extra ondersteuning kunnen doen. We ontwikkelen
met het veld op korte termijn een aantal kansrijke profielen en opleidingen voor de
ziekenhuizen zodat er voldoende mensen zijn die met relatief beperkte scholing toch
een aantal basisvaardigheden kunnen worden aangeleerd, waaraan in de ziekenhuizen
veel behoefte is. Op basis van die profielen worden opleidingen ontwikkeld en vervolgens
aangeboden via de Nationale Zorgklas. Een goed voorbeeld hoe dat kan werken zijn de
buddy’s die in het St. Antoniusziekenhuis helpen met het aan- en uitkleedprocedé,
met het brengen van patiënten naar de röntgenafdeling, materiaal afleveren in het
lab en personeel op corona testen.
– We doen een beroep op mensen die nu (tijdelijk) zonder werk zitten
We verwachten dat mensen die nu (tijdelijk) zonder werk thuis zitten, bijvoorbeeld
in de NOW regeling, net als in de eerste golf bereid zijn om een bijdrage te leveren
in sectoren waar de nood hoog is. Denk aan ondersteunende functies in onder andere
de zorg, bron- en contactonderzoek en testcapaciteit, maar bijvoorbeeld ook in onderwijs,
kinderopvang en toezicht en handhaving bij gemeenten.
We zien ook al dat dit gebeurt in de praktijk, zo heeft de Noord Nederlandse Coöperatie
van Zorgorganisaties (NNCZ) afspraken gemaakt met lokale horeca over mensen die ontslagen
dreigen te worden. Deze mensen kunnen een hoop ondersteunende en administratieve taken
uit handen nemen van de schaarse verpleegkundigen en verzorgenden. Die aanpak wordt
ondersteund vanuit ZorgpleinNoord, wij schalen dit de komende weken landelijk op.
We leiden deze mensen indien nodig en gewenst op via de Nationale Zorgklas, waarna
ze in de regio via Extra Handen voor de Zorg worden gekoppeld aan zorgorganisaties.
We ontwikkelen een vergelijkbare route voor bijvoorbeeld bron- en contactonderzoek
de testcapaciteit. Wat we nu doen voor de mensen in de horeca gaan we ook doen voor
medewerkers uit de cultuur- en de reisbranche.
– Buitenlandse zorgverleners
Ik krijg regelmatig signalen dat buitenslands gediplomeerde artsen graag bijspringen
in de COVID-19-zorg. Zodra buitenlands gediplomeerden artsen de erkenningsprocedure
succesvol hebben doorlopen staat hun bevoegdheid en bekwaamheid vast en kunnen zij
zelfstandig aan de slag. Als dit niet het geval is – omdat zij bijvoorbeeld de erkenningsprocedure
nog moeten starten of doorlopen – kunnen zij nog steeds helpen. Zo kunnen zij dan
onder supervisie werken van een BIG-geregistreerde arts, mits de betreffende bekwaamheid
is vastgesteld tot op het niveau van de verrichting. Het vaststellen van de bekwaamheid
is een professionele afweging ter plaatse, bijvoorbeeld in het ziekenhuis. Bij Extra
Handen is ook een potentieel aan buitenlandse zorgverleners die graag aan de slag
willen. Ik zal met ziekenhuizen in gesprek gaan of zij hier nog praktische bezwaren/moeilijkheden
ervaren.
– Potentieel benutten vraagt om anders organiseren
Al deze initiatieven kunnen alleen een bijdrage leveren aan de tekorten als zorgorganisaties
de zorg anders gaan organiseren en met andere ogen kijken hoe ze deze mensen een goede
plek kunnen bieden en daarmee de schaarse zorgverleners ontlasten. Gebeurt dat niet,
dan blijft dit potentieel en ook het potentieel van buitenlandse zorgverleners voor
een deel onbenut. In drie weken tijd zijn er 959 mensen met een zorgachtergrond gekoppeld
aan zorgorganisaties. Het is vervolgens aan de werkgevers om tot afspraken te komen
over de inzet van deze mensen; inclusief een arbeidscontract. Dat gebeurt nog niet
altijd of kost veel tijd waar door kansen blijven liggen. Van de 959 mensen die afgelopen
drie weken zijn doorgezet naar zorgorganisaties zijn er 194 daadwerkelijk ingezet,
498 nog in behandeling zijn bij de HR-afdeling en 267 zijn om verschillende redenen
zijn afgewezen. Dat verschil moet kleiner. Door met organisaties het gesprek aan te
gaan, door op basis van goede voorbeelden te laten zien wat er kan, door te kijken
wat er nodig is in verbinding met de praktijkteams en Extra Handen Punten. Ook verspreiden
we met het Actie Leer Netwerk actief goede voorbeelden van organisaties waar deze
mensen al op een goede manier worden ingezet. Zoals bijvoorbeeld op de IC van het
St. Antoniusziekenhuis waar mensen van onder andere KLM aan de slag zijn ter ondersteuning
van de verpleegkundigen. Het kan dus en ook op een manier die de kwaliteit van de
zorg niet in de weg staat.
Bijzondere aandacht voor beter benutten van potentieel
Om bovengenoemde aanpak een extra impuls te geven, hebben we aan de Commissie Werken
in de Zorg gevraagd om extra in te zetten op het beter benutten van potentieel. De
Commissie analyseert wat er nodig is om de matching tussen de beschikbare mensen die
in de zorg willen werken en de behoeften vanuit de werkgevers te verbeteren. Op basis
van die analyse komt de commissie met concrete adviezen over hoe het vraagstuk van
deze «matching» op de juiste plekken aandacht te geven en om te zetten naar concrete
acties voor de verschillende partijen die hierbij betrokken zijn. Doekle Terpstra
zal hier als voorzitter van deze commissie, indien nodig, ook expliciet aandacht voor
vragen. Dit alles in aanvulling op de bredere opdracht van de commissie Werken in
de Zorg te adviseren over zowel de regionale als de landelijke arbeidsmarktaanpak
in zorg en welzijn.
We zijn blij dat de Commissie Werken in de Zorg deze opdracht aanvaardt en aan bovengenoemde
aanpak een bijdrage wil leveren.
Inzet van E-health ter ondersteuning van de zorgprofessionals
Middels de Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET) geef ik een extra impuls aan
de opschaling van digitale zorg en ondersteuning voor thuiswonende kwetsbare ouderen
en mensen met een chronische ziekte of beperking. De inzet van E-health geeft cliënten
meer regie op hun gezondheid en geeft een betere kwaliteit van leven. De inzet van
E-health kan daarnaast de belasting van zorgprofessionals verlichten en de werkdruk
verminderen. Als gevolg van de coronacrisis heb ik extra geld beschikbaar gesteld
om de inzet van E-health een extra impuls te geven om zo zorgaanbieders te ondersteunen
in het continueren van zorg en ondersteuning. De SET COVID-19 1.0 kon op veel enthousiasme
rekenen en er zijn meer dan 1.700 subsidieaanvragen ingediend. Hiervan zijn er uiteindelijk
460 gehonoreerd, waarna het subsidieplafond van € 23 miljoen was bereikt. De subsidie
is door veel aanvragers gebruikt voor de inzet van beeldschermzorg. Beeldbellen maakt
het niet alleen mogelijk om consulten op afstand plaats te laten vinden, maar kan
ook ingezet worden met een sociaal doeleinde, bijvoorbeeld door dagbesteding.
Op dit moment kunnen aanbieders van wijkverpleging, huisartsenzorg, GGZ en ondersteuning
in het kader van de Wmo-2015 gebruikmaken van de SET COVID-19 2.0. Met deze subsidieregeling
is € 77 miljoen euro beschikbaar om de inzet van digitale zorg en ondersteuning in
deze sectoren van een impuls te voorzien.
Veilig werken
Zorgprofessionals moeten hun werk kunnen doen in veilige omstandigheden. Daarom is
het belangrijk dat medewerkers met klachten niet werken en zetten we in op voldoende
testcapaciteit en voldoende beschermingsmiddelen. Uw Kamer is op 12 oktober jongstleden
bericht36 dat er momenteel voldoende PBM op voorraad zijn, zowel via reguliere weg als via
de noodvoorziening van het LCH, om de actuele uitgangspunten en handreikingen voor
het gebruik van PBM te volgen èn daarvan af te wijken als de specifieke situatie op
basis van eigen ervaring en beoordeling daarom vraagt. We benadrukken nogmaals hoe
belangrijk het is dat de RIVM richtlijnen voor het gebruik van beschermingsmiddelen
ook in de praktijk toegepast worden. Het blijft voorts belangrijk dat medewerkers
een (ervaren) tekort aan beschermingsmiddelen met hun werkgever bespreken. Met de
Coronamelder kunnen ook zorgprofessionals het advies krijgen om 10 dagen in quarantaine
te gaan. Om veilig te kunnen werken is het belangrijk dat dit advies ook in de zorg
wordt nageleefd en gerespecteerd. Dit onderstreept het belang om snel te kunnen testen.
Daarom behoud ik de mogelijkheid voor zorgpersoneel om zich met prioriteit te laten
testen bij de GGD-teststraten. Steeds meer zorginstellingen hebben zelf, vaak in samenwerking
en/of samenspraak met de GGD, het testen van personeel en clïënten ingericht, dit
is heel fijn en werkt vaak snel. Het laagdrempelig testen bij uitbraken in zorginstellingen
en bij kwetsbare patiënten en cliënten in instellingen mogelijk, nu nog met PCR testen,
maar wanneer dit mogelijk is ook met sneltesten. We zijn hierover ook in overleg met
de sociale partners. Over de verdere inzet van sneltesten verwijs ik naar het deel
van de brief over testen en traceren. Ten aanzien van de werking van de Coronamelder
verwijs ik naar het deel van de brief over dit onderwerp.
Veilig werken betreft ook het gedrag jegens zorgprofessionals. We ontvangen helaas
geregeld signalen dat het verplaatsen van patiënten leidt tot agressie richting zorgprofessionals
of dat bezoekers zich verzetten tegen de afspraken omtrent bezoek in verpleeghuizen.
Daarom hechten we eraan om hier nogmaals het duidelijke signaal af te geven dat agressie
en ongewenst gedrag tegen zorgverleners te allen tijde onacceptabel zijn. Zorgverleners
moeten veilig zijn en zich veilig voelen zodat ze op een prettige en verantwoorde
wijze hun beroep kunnen uitoefenen. Wanneer agressie toch voorkomt, dan is het essentieel
dat zorgverleners goed worden opgevangen, de nazorg goed is ingericht en de dader
een passende en duidelijke reactie krijgt op zijn grensoverschrijdend gedrag. Ondanks
eventueel begrip voor de teleurstelling en frustratie bij de veroorzakers, blijft
de boodschap om agressie te melden en aangifte te doen wanneer sprake is van grensoverschrijdend
gedrag. In aanvulling op reeds bestaande wettelijke kaders en activiteiten binnen
zorgsectoren, werken we met sociale partners aan een aanvullende aanpak om zorgprofessionals
die te maken krijgen met agressie te ondersteunen. Dit doen we door kennis beschikbaar
te stellen onder meer via de zorgbrede campagne en website «Duidelijk over agressie»
en bieden we via het platform Gezond & Zeker handvatten voor het omgaan met agressie,
bijvoorbeeld door het aanbod van gratis e-learnings en tips voor zorgverleners over
dit onderwerp. Ook zijn er samen met de ketenpartners OM en politie afspraken gemaakt
over de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak,
zoals zorgverleners. Deze Eenduidige Landelijke Afspraken zijn er om medewerkers optimaal
te beschermen. Er is bijvoorbeeld opgenomen dat werkgevers aangifte kunnen doen van
agressie tegen hun medewerkers, het OM zoveel mogelijk lik-op-stuk beleid hanteert
en hoge prioriteit geeft aan de vervolging van agressie en geweld tegen publieke functionarissen.
Als blijkt dat zorgprofessionals toch behoefte hebben aan psychosociale ondersteuning,
is hiervoor via Sterk in je werk het initiatief Extra Coaching ingericht. 2000 Professionele
coaches staan klaar om zorgverleners gratis laagdrempelige mentale ondersteuning te
bieden. Zorgprofessionals krijgen één coach toegewezen die hen in het traject bijstaat.
Voor zwaardere psychische zorg is er begeleiding mogelijk via ARQ-IVP (nationaal psychotrauma
centrum).
Over zowel veilig werken als agressie tegen personeel ben ik met vakbonden en werkgeversorganisaties
in gesprek.
Steun aan door COVID-19 getroffen zorgprofessionals
Zorgprofessionals bestrijden niet alleen COVID-19, maar ze moeten soms ook zelf de
strijd aan met COVID-19 en de gevolgen daarvan. Eerder berichtte ik over de bereidheid
van het kabinet om het door de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWIC) opgerichte
steunfonds om zorgprofessionals die negatieve financiële gevolgen van het oplopen
van COVID-19 ervaren, te ondersteunen. Dit via de toezegging het door particulieren
en bedrijfsleven opgehaalde bedrag te verdubbelen. Ik op verzoek van uw Kamer gekeken
wat op dit vlak nog meer mogelijk is en heb besloten deze toezegging te verruimen
door opgehaalde bedrag (4,2 miljoen) niet alleen te verdubbelen, maar om in totaal
10 miljoen beschikbaar te stellen. In aanvulling daarop ben ik in gesprek met de Stichting
ZWIC om te bezien hoe de reikwijdte en toegankelijkheid van het fonds verbreed kunnen
worden opdat meer door COVID-19 getroffen zorgprofessionals profijt hebben van het
fonds. Mijn ambitie is om hier nog deze herfst concrete afspraken over te maken zodat
getroffen zorgprofessionals hier snel duidelijkheid over hebben.
Maatregelen in het kader van de Wet BIG
Zoals ik in mijn vorige stand van zakenbrief heb aangekondigd, overleg ik met V&VN,
de beroepsvereniging van verpleegkundigen en verzorgenden, over of en op welke manier
maatregelen uit het kader «aanvullende maatregelen inzet voormalig zorgpersoneel»
aangepast kunnen worden, zodat een grotere groep voormalig verpleegkundigen bereikt
kan worden. Eén van de voorwaarden voor de zelfstandige inzet van voormalig verpleegkundigen
is op dit moment dat de BIG-registratie is verlopen na 1 januari 2018 en dat zijn/haar
vaardigheid voldoende aanwezig is. In goed overleg met de IGJ en V&VN is deze voorwaarde
gewijzigd in die zin dat de BIG-registratie is verlopen na 1 januari 2016 en dat zijn/haar
vaardigheid voldoende aanwezig is. Door het jaartal met twee jaar te vervroegen zou
dit in potentie bijna 1000 extra verpleegkundigen kunnen bereiken. Doordat altijd
de aanvullende maatregel geldt dat de vaardigheid voldoende aanwezig is bij de zorgverlener
zal dit geen negatieve impact hebben op de patiëntveiligheid. Ook de andere voorwaarden
uit het oorspronkelijke kader blijven in stand. Het aangepaste kader heb ik bij deze
brief gevoegd37.
Mogelijkheden om zorg binnen een instelling anders te organiseren
Ik zie de druk op de zorg verder toenemen. Het is van belang dat zorginstellingen,
zowel in de curatieve zorg als de langdurige zorg, zo bijtijds mogelijk maatregelen
nemen om te zorgen dat de kwaliteit van zorg toch kan worden geborgd. Wees creatief
in hoe je dat doet en benut de beste kansen en oplossingen. Deel als beroepsgroepen
ook deze goede voorbeelden met elkaar. De maatregelen die een zorginstelling neemt
dienen onderbouwd te zijn en zo nodig te worden besproken met de cliënt/patiënt. Verder
vraag ik zorginstellingen het reguliere personeel zo goed mogelijk te ontlasten door
waar mogelijk taken aan ondersteunend personeel uit te besteden.
Ik wil benadrukken dat als het gaat om de inzet van zorgpersoneel er veel mogelijk
is binnen de grenzen van de Wet BIG en de Wkkgz. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) deelt dit beeld en benadrukt dat zorgverleners in deze unieke situatie de ruimte
hebben om de zorg op afwijkende manieren te organiseren, als dit nodig is om de kwaliteit
en de continuïteit van de zorg te waarborgen.
De bestuurder is en blijft eindverantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige
zorg. Dat betekent dat de bestuurder op de hoogte is van de wijze waarop de ondersteunende
inzet is georganiseerd. Het is niet nodig om de inspectie vooraf te informeren of
om toestemming te vragen voor de ondersteunende inzet. De inspectie is uiteraard beschikbaar
om hierover met bestuurders van gedachten te wisselen.
Stand van zaken bonusregeling voor professionals in de zorg
De afgelopen periode is er een uitzonderlijke inspanning gevraagd van onze zorgprofessionals.
Om deze waardering niet alleen in woord maar ook in gebaar uit te dragen, heeft het
kabinet conform het verzoek van de Kamer een bonus beschikbaar gesteld voor die zorgprofessionals
die in de strijd tegen COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd.
Om de zorgaanbieder in de gelegenheid te stellen deze bonus aan die zorgprofessionals
toe te kennen, is door het Ministerie van VWS een subsidieregeling opgesteld. De subsidieregeling
biedt de zorgaanbieder de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor het toekennen
van een bonus van € 1.000,– en de hierover verschuldigde belasting, zodat de bonus
netto aan de zorgprofessionals kan worden uitgekeerd. De mogelijkheid bestaat om zowel
een bonus toe te kennen aan zorgprofessionals direct in loondienst bij de zorgaanbieder
als aan derden, waaronder zzp’ers, uitzendkrachten en ingehuurd schoonmaakpersoneel.
De subsidieregeling is 17 september gepubliceerd in de Staatscourant en op 18 september
op de website van Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) en de website
van de rijksoverheid, samen met de toelichtende handreiking. De handreiking is beschikbaar
gesteld om zorgaanbieders te helpen bij de beoordeling van de vraag welke zorgprofessionals
in aanmerking komen voor de bonus. Het uitgangspunt dat de bonus is bedoeld voor zorgprofessionals
die zich hebben ingezet voor patiënten en cliënten met COVID-19, en/of zorgprofessionals
die hebben bijgedragen aan de strijd tegen het virus is leidend. Ter ondersteuning
zijn in de handreiking twee, niet-limitatieve, lijsten opgenomen van beroepen/functie(s)(groepen)
voor wie het wel dan wel niet voor de hand ligt een bonus aan te vragen volgens het
ministerie. Indien er naar de mening van de zorgaanbieder redenen zijn waarom een
zorgprofessional, voor wie het volgens de beroepenlijsten in de handreiking niet voor
de hand ligt in aanmerking te komen voor de bonus, toch een bonus verdient, dan kan
de zorgaanbieder voor die zorgprofessional de bonus aanvragen.
Het subsidieloket van DUS-I is op 1 oktober 2020 geopend. Vanaf deze datum kan de
zorgaanbieder de bonus aanvragen. Het subsidieloket staat nog open tot 29 oktober.
Als de subsidieaanvragen tijdig en volledig zijn ingediend, worden gegevens gecontroleerd
en gaat DUS-I spoedig over tot uitbetaling van de aangevraagde subsidie. Er is hard
gewerkt om de ingediende subsidieaanvragen te verwerken. Een goede controle is helaas
al noodzakelijk gebleken. De eerste beschikkingen en daarbij behorende betalingen
voor de bonus zijn rond 15 oktober uitgegaan. Dat is ruim binnen de wettelijke termijn
van 13 weken. Ook in de afgelopen week en deze week zijn en worden er veel betalingen
gedaan. Indien de subsidieaanvragen begin deze maand juist en volledig zijn ingediend,
kunnen zorgaanbieders de uitbetaling van de gevraagde bonus conform onze toezegging
spoedig tegemoetzien.
Zorgaanbieders die nog geen subsidieaanvraag hebben ingediend voor die zorgprofessionals
die een uitzonderlijke prestatie hebben verricht in de strijd tegen COVID-19, roep
ik op hierbij op alsnog een aanvraag in te dienen, dit kan nog tot en met 29 oktober.
Op die wijze kunnen ook alle zorgprofessionals waarvoor de bonus bedoeld is, deze
blijk van waardering van het kabinet ontvangen. Daarbij vraag ik de zorgaanbieder
om bij het indienen van de aanvraag ook uitdrukkelijk de mogelijkheid te benutten
de voor hun werkzame uitzendkrachten en ZZP-ers mee te nemen in de aanvraag.
Zorgprofessionals werkzaam als PGB-zorgverlener (op grond van persoonsgebonden budget)
vormen een aparte categorie in de bonusregeling. De PGB-zorgverlener verricht namelijk
werkzaamheden in het kader van een zorgovereenkomst die is afgesloten tussen de PGB-zorgverlener
en de budgethouder. De budgethouder is geen zorgaanbieder zoals deze is gedefinieerd
in de subsidieregeling. Dat maakt dat op dit moment nog geen bonus kan worden aangevraagd
voor een PGB-zorgverlener die niet via een zorgaanbieder werkzaam is, gezien de huidige
systematiek van de subsidieregeling. Ook zorgverleners binnen het PGB-domein kunnen
echter een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd en dienen om die reden ook in
aanmerking te kunnen komen voor een bonus.
Voor de PGB-zorgverlener wordt op dit moment een aparte uitwerking op de bonusregeling
geschreven, zodat ook deze groep de mogelijkheid heeft een bonus te ontvangen. Daarop
kom ik een volgende brief terug.
Beantwoording vragen bonus wetsvoorstel Belastingplan 2021
In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2021 in uw Kamer
hebben verschillende fracties vragen gesteld over de voorgestelde fiscale bepaling
die het verstrekken van een netto bonus aan niet-werknemers op grond van de Subsidieregeling
bonus zorgprofessionals COVID-19 (hierna: subsidieregeling) mogelijk maakt. Een aantal
van deze vragen zien niet zozeer op de voorgestelde bepaling zelf, maar op de inhoud
van de subsidieregeling. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Staatssecretaris
van Financiën38 aangegeven dat ik deze vragen vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de subsidieregeling
zal beantwoorden. Die beantwoording treft u in bijlage (beantwoording belastingplan
2021-zorgbonus) aan39.
14. Caribisch Nederland
Actuele ontwikkelingen COVID-19-situatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk
De laatste gegevens van 27 oktober 2020 van het Caribisch deel van het Koninkrijk
laten het volgende besmettingsbeeld zien:
Bonaire
St. Eustatius
Saba
Curaçao
Aruba
Sint Maarten
Aantal actieve COVID patiënten (cumulatief)
2 (131)
0 (14)
0 (5)
282 (873)
164 (4422)
57 (789)
Aantal actuele ziekenhuisopnamen (op de IC)
0 (0)
0
0 (1)
4 (2)
12 (1)
6 (0)
Aantal patiënten overleden
3
0
0
1
36
22
Het aantal actieve besmettingen op Sint Eustatius is terug op nul. De uitbraak op
Bonaire is op zijn retour en op Sint Maarten lijkt er een voorzichtige daling te zijn
ingezet. Ook op Aruba is het aantal positief geteste personen aan het dalen. De druk
op de zorg voor COVID-19-patiënten in het ziekenhuis op Aruba neemt af.
Op Curaçao is er sprake van een beperkte groei van het aantal nieuwe positieve casus
maar dit geeft nu nog geen aanleiding tot het nemen van extra maatregelen. Begin oktober
heeft VWS nog bijstand geleverd aan Curaçao voor het inrichten van een tweede teststraat
en het versterken van het bron- en contactonderzoek.
15. Publiekscommunicatie (doelgroepen en brede verhaal)
In de publiekscommunicatie is aandacht besteed aan vragen over het nieuwe maatregelenpakket
van 13 oktober jl. Daarnaast is verdere informatie aangeboden via verschillende kanalen.
Onder meer werden tips gegeven voor thuiswerken (aandacht voor aanpassingsvermogen
en lichamelijke en mentale gezondheid), winkelen en aandachtspunten en suggesties
voor de herfstvakantie. In het kader van «Aandacht voor elkaar» zijn diverse persoonlijke
verhalen aan de website toegevoegd.
Ondertussen werken we aan het vervolg van de centrale communicatieaanpak voor de periode
wanneer we de maatregelen weer kunnen afbouwen, waarbij een lang termijnperspectief
wordt geboden. Deze aanpak, gebaseerd op adviezen ten aanzien van gewenst gedrag,
moet mensen perspectief bieden over hoe om te gaan met de aanpassingen die het virus
aan onze samenleving zal vragen. In de uitvoering betrekken we ook in deze fase onderzoek,
communicatie- en gedragsexperts en met name de doelgroepen zelf. Dit uit zich ook
door een nog intensievere samenwerking met andere organisaties bij de uitvoering van
deze communicatieaanpak over het virus. Voorbeelden hiervan zijn veiligheidsregio’s,
gemeenten en brancheorganisaties. Daarbij blijven wij extra aandacht geven aan specifieke
doelgroepen, zoals jongeren, migranten en mensen met een beperking.
Testen, traceren en thuisquarantaine
De communicatie over testen en traceren richt zich op het informeren over de uitbreiding
van de testsoorten en testcapaciteit. Daarnaast is de communicatie helder en transparant
over eventuele knelpunten in de testketen. Ook blijft de communicatie gericht op het
belang van quarantaine zolang iemand nog niet getest is of de uitslag nog niet heeft
ontvangen. De sneltesten worden een belangrijke bouwsteen binnen de strategie van
testen en traceren. De ontwikkelingen op dat gebied gaan razendsnel. Communicatie
heeft in deze ontwikkeling een belangrijke rol. Publiek en stakeholders moeten goed
worden geïnformeerd. Zodat er duidelijkheid is over de verschillende soorten sneltesten,
de mogelijkheden en de verwachtingen, alsmede de acties die mensen moeten ondernemen
als zij positief worden getest. De verschillende betrokken partners in de testketen
(inclusief de sneltest keten) trekken in de communicatie zo veel mogelijk gezamenlijk
op: VWS, RIVM, GGD-en, GGD-GHOR, VNO-NCW en haar partners.
Persoonlijke beschermingsmiddelen
De inzet van de publiekscommunicatie over niet-medische mondkapjes is gericht op het
juiste gebruik van mondkapjes. Hiervoor is een deelcampagne ontwikkeld onder de vlag
«Alleen samen». Heldere communicatie over het juiste gebruik van mondkapjes blijft
essentieel, temeer omdat het dringende advies om mondkapjes te dragen in publieke
binnenruimte naar verwachting wordt gewijzigd naar een verplichting. De deelcampagne
loopt van 14 oktober tot en met 14 december. De komende periode wordt voor dit onderwerp
ook gerichte communicatie ingezet voor mensen met een beperking of chronische ziekte.
16. Overig
Sport
De afgelopen periode is eens te meer duidelijk geworden dat sport en bewegen belangrijk
is voor de vitaliteit en weerbaarheid van de samenleving. Gezien de huidige epidemiologische
situatie zijn 13 oktober jl. ook maatregelen genomen in de sportsector. Echter, gezien
het belang van sport en bewegen zijn de maatregelen erop gericht om sportbeoefening,
zij het in aangepaste vorm, mogelijk te blijven maken. Voor de jeugd is het gelukkig
nog mogelijk sport op reguliere wijze te beoefenen en zijn alleen wedstrijden tegen
andere verenigingen stilgezet. Voor volwassenen begrijp ik heel goed dat dit in sommige
sporten, en dan vooral in teamsporten, grote aanpassingen vraagt. Desondanks is het
ook voor volwassen mogelijk om actief te blijven, bij hun sportvereniging, in de fitness
of elders. Dat is een groot goed en essentieel ook om toekomstige (gezondheids-)problemen
te voorkomen.
Wob-verzoeken
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er bij mijn ministerie op dit moment 118 Wob-verzoeken
ingediend over corona en in het kader hiervan zijn 800.000 documenten verzameld. De
afgelopen maanden is het zoek-en-vind proces met daartoe speciaal aangekochte software
ingericht. Inmiddels is dit afgerond en is ook het systeem voor de inhoudelijke beoordeling
klaar om te gebruiken. Daarnaast is het proces rondom de inhuur van extra juristen
ook afgerond en zijn zij inmiddels aan de slag.
Het inrichten van al deze nieuwe processen was nodig om de beleidsmedewerkers, die
op dit moment nog druk bezig zijn met de crisis, zo veel mogelijk te ontlasten. Met
deze nieuwe werkwijze doen wij nu voor het eerst ervaring op en dat heeft tot op heden
helaas geleid tot vertraging, omdat wij onder andere tegen verschillende technische
problemen zijn aangelopen. Daarnaast is de hoeveelheid documenten die over corona
aanwezig zijn binnen mijn ministerie ook hoger dan van tevoren voorzien was.
Met de ingerichte systemen en de ingehuurde juristen is de verwachting dat er circa
10.000 documenten per maand beoordeeld kunnen gaan worden. Tussen die documenten kunnen
nog documenten zitten die dubbel zijn of die, ondanks een zo zorgvuldig mogelijk zoekproces,
buiten de reikwijdte van de ingediende Wob-verzoeken vallen.
Het besluit over de documenten uit januari 2020 zal naar verwachting in november genomen
worden en het besluit over de documenten uit februari staat nu in december op de planning.
Hierna volgen de documenten over de maand maart 2020. Voor deze maand zijn er 60.000
documenten gevonden binnen mijn ministerie die klaar staan voor een beoordeling. Deze
documenten zijn verdeeld over verschillende categorieën en de documenten zullen openbaar
gemaakt worden zodra de volledige categorie beoordeeld is. Hierbij bevatten de categorieën
waarnaar de meeste Wob-verzoeken zijn ingediend (medische hulpmiddelen, testen en
scenario´s en maatregelen) ook de meeste documenten; variërend tussen de 10.000 en
22.000 per categorie voor maart. Gezien het feit dat om deze informatie het meest
is verzocht vanuit de journalisten en de burger zal er op worden ingezet dat deze
categorieën zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt. Uitgaand van onze capaciteit
zal er de openbaarmaking van deze documenten in de eerste maanden van 2021 plaatsvinden.
Alles is erop gericht om zo veel mogelijk documenten zo spoedig mogelijk openbaar
te maken. Ik merk hierbij op dat de juristen voor een volledige beoordeling van de
documenten afhankelijk zijn van de samenwerking met de beleidsmedewerkers, omdat zij
de inhoudelijke kennis over de verschillende onderwerpen hebben. Het beoordelingsproces
is op dit moment zo ingericht dat de bijdrage van de beleidsmedewerkers in verhouding
tot de normale werkwijze zeer beperkt is, maar het is niet mogelijk en juridisch onverantwoord
om alle documenten zonder hun input te beoordelen. Aangezien de bestrijding van de
coronacrisis op dit moment de volle aandacht en tijd van deze medewerkers vraagt zou
dit ertoe kunnen leiden dat – ondanks alle inspanningen – de beoordeling van de documenten
onverhoopt vertraging oploopt.
Slachthuizen
De coronaomstandigheden blijven vragen om een alerte houding, ook ten opzichte van
de slachthuizen. Ik noem bijvoorbeeld de recent oplaaiende brandhaarden rond slachthuizen
in Duitsland. Van brandhaarden is in Nederlandse slachthuizen op dit moment gelukkig
geen sprake.
Landelijke regietafel en Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19
Op 11 juni jl. heeft het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» onder leiding
van Emile Roemer aanbevelingen gepresenteerd om de positie van arbeidsmigranten op
de korte termijn te verbeteren. Hierbij is gekeken naar de woon- en werksituatie van
arbeidsmigranten. In de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam van
3 juli jl.40, is aangegeven dat de veiligheidsregio’s, samen met de landelijke toezichthouders
en de meest betrokken departementen, werken aan de inrichting van een nieuw Samenwerkingsplatform
bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Met het inrichten van het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 (verder:
Samenwerkingsplatform) en de Landelijke regietafel geef ik invulling aan de motie
van het lid Ouwehand waarmee de regering wordt verzocht, vanuit het oogpunt van de
volksgezondheid landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere verspreiding
van het coronavirus in de vleesindustrie41 die uw Kamer aangenomen heeft en aan de motie van het lid Van Esch waarmee de regering
wordt verzocht te komen met een landelijk plan van aanpak voor de bestrijding van
het coronavirus in de vleesindustrie, gericht op het voorkomen en tijdig opsporen
van nieuwe brandhaarden42. Het plan van aanpak van het Samenwerkingsplatform treft u als bijlage aan (Bijlage
– Plan van aanpak Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19)43.
Inmiddels is dit landelijke Samenwerkingsplatform per 1 september jl. operationeel.
Het Samenwerkingsplatform voert – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden
van de verschillende partijen – gecoördineerde inzetten uit, op het regionale niveau,
zodat snel kan worden opgetreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals
recent bij slachthuizen.
Sinds 1 september jl. heeft het Samenwerkingsplatform 7 preventieve en onaangekondigde
inspecties uitgevoerd, op basis van meldingen van gemeenten, Veiligheidsregio of de
Inspectie SZW (stand tot en met 15 oktober jl.). Een overzicht van deze inspecties
is bijgevoegd als bijlage (Bijlage – Overzicht inzetten Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten
en COVID-19)44.
Het Samenwerkingsplatform opereert op tactisch-operationeel niveau. Naast het Samenwerkingsplatform
is er ook een Landelijke Regietafel opgericht. In deze Regietafel participeren de
Ministeries van VWS, LNV en SZW evenals de Veiligheidsregio, Inspectie SZW, GGD-GHOR
Nederland, de NVWA en het RIVM. Indien nodig wordt dit uitgebreid met andere departementen
en/of inspecties. De Regietafel wordt geïnformeerd over de bevindingen van het Samenwerkingsplatform
en bespreekt, indien nodig, de belemmeringen die het Samenwerkingsplatform ondervindt
bij de uitvoering van zijn activiteiten en die op nationaal, beleidsmatig niveau moeten
worden opgelost.
De permanente naleving van de RIVM-richtlijnen blijft in deze sector echter wel voortdurend
de aandacht vragen. Zo heeft de NVWA twee weken geleden nog besloten om de werkzaamheden
op een slachthuis tijdelijk op te schorten om de noodzaak tot verbetering van de naleving
van de RIVM-richtlijnen te onderstrepen. Voor alle duidelijkheid, het betrof hier
geen vermoeden van een brandhaard van besmettingen.
Het lid Van Esch (PvdD) heeft in het debat op 14 oktober jl. zorgen geuit rondom hernieuwde
risico’s op besmettingen in slachthuizen, vanwege de stijgende trend in het aantal
COVID-19-gediagnosticeerde gevallen. Mede naar aanleiding van die zorgen heb ik de
landelijke regietafel bijeen geroepen om te informeren of het beeld herkend en gedeeld
wordt.
Het beeld van betrokken partijen in het Samenwerkingsplatform is dat er de afgelopen
periode (tot 21 oktober jl.) geen signalen waren dat er, in tegenstelling tot in Duitsland,
brandhaarden van besmettingen bestaan in Nederlandse slachthuizen. De afgelopen week
meldde het RIVM nieuwe clusters van besmettingen, waaronder twee in twee vleesverwerkende
bedrijven. Op deze locaties worden geen dieren geslacht. Ook is melding gedaan van
een aantal positief geteste officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke
Sector (KDS). Daarnaast zijn er medewerkers op een eiproductiebedrijf in Ochten positief
getest.
Van brandhaarden is op dit moment echter geen sprake. Zoals ik al aangaf, blijft het
ook in deze sector van belang alert te zijn en voortdurende aandacht te hebben voor
het naleven van de corona-regels, om te voorkomen dat er opnieuw grote clusters van
besmettingen ofwel brandhaarden ontstaan.
De brandhaarden die er voor de zomer waren, hebben geleid tot onder andere aanpassingen
ten aanzien van het vervoer (busjes/eigen vervoer) en gezondheidschecks die worden
uitgevoerd bij binnenkomst met bijvoorbeeld temperatuurmetingen en vragenlijsten.
Ook zijn er aanpassingen gedaan in de ventilatie en schoonmaak en wordt gezorgd voor
voldoende onderlinge afstand tijdens het werk en lunchpauzes, waar ook op wordt toegezien.
Sommige slachthuizen laten zelf testen uitvoeren. Al deze maatregelen samen maken
dat het risico op het ontstaan van brandhaarden in slachthuizen zo goed als mogelijk
wordt beperkt.
De Inspectie SZW houdt hier toezicht op. De aanpak van de Inspectie SZW is daarbij
gericht op gedragsverandering bij bedrijven en werknemers om de risico’s door COVID
te verkleinen. Handhaving is daarvan een onderdeel. Een van de aanpassingen betreft
herprioritering richting brandhaarden en de samenwerking met andere diensten, onder
andere gericht op de vleessector.
Tot slot ga ik in op de aangenomen motie van het lid De Groot45 waarin uw Kamer de regering vraagt om alles in het werk te stellen om de slachthuizen
(financiële) verantwoordelijkheid te laten nemen voor een mogelijke vermindering van
slachtcapaciteit als gevolg van besmetting van medewerkers van slachthuizen met COVID-19.
Zoals aangekondigd in de brief van 1 juli jl.46 is het Ministerie van LNV over deze motie in gesprek gegaan met de brancheorganisaties
van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties over
de wijze waarop uitvoering gegeven kan worden aan de motie. In deze gesprekken kwamen
verschillende zaken aan de orde waaronder het instellen van een minimumprijs voor
varkensvlees door het Ministerie van LNV, inspanningen die geleverd zijn om de slachtcapaciteit
zo veel mogelijk op peil te houden, het verdienvermogen van pluimvee- en varkenshouders
in het algemeen, het vergroten van transparantie in de markt en het opnemen van leveringsvoorwaarden.
Hieronder wordt een aantal punten nader toegelicht.
Slachterijen hebben zich ingespannen om slachtcapaciteit zoveel mogelijk op peil te
houden door op andere locaties langer te slachten en extra op zaterdagen te slachten
waarbij keuringscapaciteit kon worden geleverd door de NVWA. Dit is van belang in
relatie tot de prijzen van in dit geval varkensvlees, maar ook om potentiële dierenwelzijnsproblemen
te voorkomen. Het Ministerie van LNV en mijn ministerie hebben zich verder ingezet
om de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) en betrokken slachterijen te
faciliteren bij hun inspanningen om de Chinese exportboycot op te heffen van slachterijen
met COVID-19 besmettingen bij de medewerkers. Deze inzet heeft er toe geleid dat de
prijzen van varkensvlees in Nederland niet verder zijn gedaald. Er zijn geen pluimveeslachthuizen
dicht geweest.
Motie van de leden Asscher en Jetten over een plan van aanpak voor veilige scholen
voor de start van de herfstvakantie.
Het kabinet acht het van groot belang dat scholen open blijven en leerlingen zoveel
mogelijk fysiek onderwijs kunnen volgen. Dit is voor kinderen in de schoolgaande leeftijd
essentieel voor hun cognitieve en sociale ontwikkeling. De gezondheid van leerlingen,
leraren en schoolleiders staat hierbij voorop. De richtlijnen van het RIVM blijven
leidend; op basis hiervan stelt de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs samen
met de onderwijssectoren het Servicedocument funderend onderwijs COVID-19 op. Dit document wordt geactualiseerd indien de adviezen van het OMT hier aanleiding
toe geven. Samen met de protocollen van de sectoren zelf vormt dit het kader voor
het onderwijs in coronatijd. Hiermee wordt tevens opvolging gegeven aan de motie van
de leden Asscher en Jetten.47 Hiernaast heeft het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie Scholen op 1 oktober jl.
zijn rapportage uitgebracht; dit is op dezelfde dag voorzien van een appreciatie door
het kabinet.48 Over de continuïteit van onderwijs in schooljaar 2020/21 is de Kamer op 8 oktober
jl. geïnformeerd.49 Met de sector wordt hierover frequent overleg gevoerd op bestuurlijk en ambtelijk
niveau; hedenmiddag heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs nog met
de sociale partners overlegd over de actuele situatie in het onderwijs. Hierbij betrekt
het kabinet ook de mogelijke inzet van extra mensen die thans zonder werk zitten bij
cruciale dienstverlening in het onderwijs; dit is in lijn met de brief van de Ministers
van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken en Klimaat over
de economische impact van het coronavirus en contact beperkende maatregelen.50 Het kabinet blijft de situatie in het onderwijs nauwgezet volgen.
Tot slot
We kunnen niet voorspellen hoe lang het virus nog onder ons is. Dit betekent dat we
moeten leren leven met het virus en manieren moeten vinden om ons leven zo goed mogelijk
te leiden, ondanks de maatregelen die nodig zijn om het virus te bestrijden. We realiseren
ons dat mensen worden geraakt door de maatregelen en daar is ook aandacht voor. Maar
het blijft van groot belang dat iedereen zich houdt aan de maatregelen. Ons eigen
gedrag is daarbij cruciaal. We hebben samen in de hand of we onze vrijheden kunnen
herwinnen door de maatregelen na te leven. Hoe sneller het ons lukt om verspreiding
van het virus te remmen, hoe meer ruimte we krijgen om weer meer samen te zijn. We
zullen dit als samenleving met elkaar moeten volhouden, met aandacht voor elkaar.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.