Brief regering : Kabinetsreactie op het advies van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI)
29 826 Industriebeleid
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 123
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2020
Een succesvolle klimaat- en energietransitie van de energie-intensieve basisindustrie
is cruciaal, niet alleen voor het behalen van onze nationale CO2-doelstelling, maar ook voor onze huidige en toekomstige welvaart. De COVID-19-uitbraak
heeft ons laten zien dat de basisindustrie naast tal van producten die wij dagelijks
gebruiken, ook tal van producten levert die noodzakelijk zijn voor het voorkomen en
bestrijden van besmetting en het behandelen van patiënten. De transitie gebeurt niet
vanzelf, we moeten keuzes maken. Het Klimaatakkoord levert veel bouwstenen, maar de
(energie-)infrastructuur moet gemoderniseerd worden om te zorgen dat de industrie
kan overstappen op onder meer elektriciteit, waterstof en CCS (afvang en opslag van
broeikasgas) en dat de transitie in andere sectoren versneld kan worden. In mijn visie
op de basisindustrie voor 2050 onderschrijf ik dit: een passende en tijdig beschikbare
infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelen,
het behouden van al aanwezige industrie en het aantrekken van nieuwe bedrijven1.
Zoals afgesproken in het Klimaatakkoord is de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord
Industrie (TIKI) ingesteld om in kaart breng te brengen welke infrastructurele knelpunten
en potentiële oplossingen er zijn voor het behalen van de doelstelling van de sector
industrie. Op 13 mei jl. heb ik uw Kamer het advies van de TIKI toegestuurd2. Deze brief geeft de reactie van het kabinet op dit advies3. Achtereenvolgend komen de volgende onderwerpen aan bod:
1. het toekomstbeeld van de industrie en de hoofdinfrastructuur die hiervoor nodig is;
2. de versterkte publieke regie ten aanzien van infrastructuur en hoe deze rol vervuld
gaat worden;
3. het draagvlak en de ruimtelijke inpassing van de infrastructuur; en
4. de financieringsvraagstukken die hiermee gepaard gaan.
Samenvattend is de reactie van het kabinet op de hoofdlijnen van het TIKI-advies als
volgt:
• De kern van de probleemanalyse van TIKI luidt dat bij de planning en aanleg van infrastructuur
voor de transitie van de industrie sprake is van coördinatiefalen en van financieringsknelpunten.
Bij versnelling van projecten nemen deze risico’s mogelijk toe. Het kabinet deelt
deze analyse ten aanzien van het risicoprofiel van grote projecten en schaalsprongen,
maar ziet ook dat de situatie per type infrastructuur verschilt, waardoor maatwerk
nodig is.
• TIKI adviseert om coördinatiefalen te doorbreken met een Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat (MIEK). Het kabinet neemt dit advies over. In het MIEK-kader maken
partijen afspraken over de infrastructuur van nationaal belang voor de industrie.
Het MIEK vormt samen met de door TIKI voorgestelde CES’en (Cluster Energiestrategieën)
en een «safehouse» (veilige plaats voor het uitwisselen van bedrijfsvertrouwelijke gegevens tussen
industrie en infrabedrijven) belangrijke instrumenten om door een betere coördinatie
versnelling in besluitvorming te krijgen. Een in te stellen nationaal Programma Infrastructuur
Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit proces ondersteunen.
• Het Rijk zal langs deze weg haar regierol versterken. Dit kan alleen slagen als alle
partijen hun verantwoordelijkheid nemen en vraagt actieve inzet van het Rijk en de
andere stakeholders infrabedrijven, decentrale overheden en energieproducenten en
het bedrijfsleven dat van haar kant duidelijk commitment toont over haar investeringen
in verduurzaming. Daarnaast dient er ruimte te blijven voor private investeerders
in infrastructuur.
• De industrie benadrukt terecht de urgentie van investeren in een goede infrastructuur.
TIKI stelt vast dat met het realiseren van de plannen de infrastructuur voldoende
zal zijn om de klimaatafspraken van 2030 te realiseren. Echter, we moeten nu starten
met de investeringen voor 2030 en tegelijkertijd met de investeringen voor het realiseren
van de plannen in 2050.
• Besluitvorming over infrastructuur voor de industrie vraagt een integrale afweging
met infra voor andere sectoren en afwegingen over systeemkeuzes, financiering, instrumenten
en ruimtelijke inpassing. Het kabinet zal hiervoor een strategisch afwegingskader
formuleren. Dit expliceert de kaders om haar regierol invulling te geven en versterkt
de mogelijkheden langjarige afspraken met investeerders in transitieprojecten te maken.
De afspraken die partijen binnen het MIEK maken, moeten voldoende zekerheid bieden
voor het doen van investeringen en vragen waar nodig juridische borging.
• TIKI adviseert om een «waterstof backbone» aan te leggen; een hoofdbuisleiding voor
het transport van waterstof van en naar havens en industrieclusters. Het kabinet deelt
dit advies, maar volgt daarbij een stapsgewijze aanpak, te beginnen met de Hyway27-studie
die EZK onder haar regie in samenwerking met Gasunie en TenneT momenteel uitvoert.
Daarnaast is het belangrijk dat lopende projecten zoals Porthos voortgaan.
• Om het financieringsknelpunt op te lossen adviseert TIKI het Rijk om substantieel
in energie-infrastructuur te investeren. Het kabinet constateert dat er al diverse
instrumenten zijn en dat zij substantieel financieel bijdraagt. Het kabinet onderzoekt
welke vormen van financiering eventueel aanvullend nodig en mogelijk zijn. Uitgangspunt
hierbij is het «gebruiker betaalt»-principe. Het kabinet neemt de uitkomsten van het
lopende Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de financiering van de energietransitie
mee.
Samenhang en vervolgstappen
Deze aanpak van versterkte regie is essentieel om het proces van visievorming en het
stellen van doelen naar concrete uitvoeringsprogramma’s en investeringen te versnellen.
Dit betekent dat het kabinet de afspraken uit het Klimaatakkoord en de Visie op de
basisindustrie 2050 in korte tijd wil zien terugvertaald in 1) de uitvoeringsprogrammering
in het MIEK, 2) de uitvoeringsplannen voor CO2 en waterstof en 3) de investeringsplannen van de infrabeheerders. Dit vraagt het
slim betrekken en integraal afwegen van lopende trajecten zoals de RES-en, CES-en
en de borging van samenhang met de Rijksvisie op marktontwikkeling en het Programma
Energiehoofdstructuur.
Het kabinet zet zich er middels het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie voor
in samen met de andere stakeholders zorg te dragen voor een passend management van
verwachtingen en te komen tot concretisering van plannen en spelregels. Dit zal een
leertraject zijn, waarvoor het kabinet een tijdspad opstelt. Dit najaar wordt gestart
met het opzetten en uitwerken van een safehouse en het afwegingskader. Tevens zal rond de jaarwisseling het eerste bestuurlijke overleg
plaatsvinden om afspraken te maken over de spelregels en de invulling van de organisatie.
Het kabinet verwacht dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en
kunnen laten zien, welke een basis geven voor een eerste MIEK.
1 Toekomstbeeld hoofdinfrastructuur industrie
De visie op de basisindustrie in Nederland schetst het belang van de (energie-intensieve)
industrie voor Nederland als bron van directe en indirecte werkgelegenheid en als
drijver van R&D en productiviteitsgroei. De waarde van de basisindustrie in Nederland
wordt daarnaast ontleend aan de plaats in de waardeketens waar deze onderdeel van
uitmaakt. De basisindustrie is een belangrijke leverancier voor hoog-toegevoegde waarde
maakindustrie in Nederland. De huidige internationale context rond de COVID-19-uitbraak,
maakt duidelijk dat nabijheid van basisindustriële productie cruciaal is voor zowel
economische concurrentiekracht als voor continuïteit en leveringszekerheid van essentiële
medische apparatuur en hulpmiddelen. Denk daarnaast aan staal en coatings voor (speciale)
schepen en windmolens op zee, plastic(composieten) voor energiezuiniger vliegtuigen,
auto’s en medische scanners, glas(vezel), bouwmaterialen, ingrediënten en verpakkingsmaterialen
voor de voedingsmiddelenindustrie. Op dit moment kent Nederland goede randvoorwaarden
voor industriële productie en hebben we vele ingrediënten in huis om ook in de toekomst
een concurrerende, duurzame industrie te kunnen blijven huisvesten. Dit omvat onder
meer een hoogopgeleide technische beroepsbevolking en gunstige ligging voor verhandeling
en transport van industriële grondstoffen en goederen; van de mogelijkheden die de
Noordzee biedt voor productie van grootschalige groene elektriciteit, tot de aanwezigheid
van lege gasvelden voor opslag van waterstof en CO2 (CCS) en een buizennetwerk dat is aangelegd voor aardgas maar dat geschikt te maken
is voor waterstof en groen gas4.
Het TIKI-advies ondersteunt deze visie en voegt hier belangrijke elementen aan toe
over benodigde infrastructuur, zowel voor de bestaande industrie om te verduurzamen,
als voor het verstevigen van de positie van Nederland als vestigingsplaats voor nieuwe
industriële bedrijven. In haar advies volgt TIKI de indeling van de zes grote industriële
clusters zoals ook in het klimaatakkoord gedefinieerd: de vijf geografisch geconcentreerde
clusters (Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland, Chemelot)
en het zesde cluster verspreid over het land bestaande uit onder andere voedingsindustrie,
papierindustrie en producenten van glas en bouwmaterialen.
Om richting 2030 en 2050 echt tempo te kunnen maken met betrekking tot verduurzaming
en CO2-reductie van de industrie, is van alle partijen een extra inzet nodig. Wachten met
besluiten over aanleg van infrastructuur brengt de transitie in gevaar. Besluiten
over infrastructuur duren lang, gaan over grote bedragen, gepaard met onzekerheden
en risico’s. Zowel infrabedrijven waaronder netbeheerders als industriële gebruikers
proberen deze risico’s te beperken; de industrie wil daarom bij haar investeringen
in de ombouw van de productieprocessen zicht hebben op de aanwezigheid van de juiste
infrastructuur. En infrabedrijven hebben voor hun investeringsbesluiten zicht nodig
op het gebruik en daarmee op de commitment of bereidheid van de industrie (om zich
vast te leggen). Dezelfde coördinatieproblemen treden op bij de planning van additionele
wind-op-zee projecten en de inzet van waterstof als energiedrager en grondstof (feedstock) voor de industrie. Doorbreking van deze vraagstukken van wederzijdse afhankelijkheid
vraagt vertrouwen, lef, inzet en samenwerking van verschillende stakeholders en regie
van de rijksoverheid om initiatieven aan te wakkeren, onzekerheden te reduceren en
risico’s te mitigeren waar de markt nog niet werkt.
De industrie als stimulans van een bredere transitie
De TIKI is ingesteld om de problematiek in de industrie inzichtelijk te maken en hiervoor
oplossingen aan te dragen. Het TIKI-advies beschrijft haar analyse terecht vanuit
een breder systeemperspectief van een duurzame industrie in 2050. Daarmee sluit het
advies aan op de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie5. Door de infrastructurele behoefte van de industrie in samenhang te bekijken met
de behoeften van andere sectoren (gebouwde omgeving, de glastuinbouw, de mobiliteitssector
en de elektriciteitssector), kunnen de transities elkaar versterken. Deze behoeften
kunnen concurreren in de tijd, maar vaak is het mogelijk juist synergie en schaalgrootte
te realiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan CCU (het gebruik van afgevangen CO2), het leveren van CO2 en restwarmte aan de tuinbouw en restwarmte aan de gebouwde omgeving, maar ook aan
een «waterstof backbone» die op termijn naast de industrie, een deel van de mobiliteit
kan bedienen. Ook kan de industrie zelf bijdragen aan het oplossen van knelpunten
in het energiesysteem, door tijdelijke pieken en dalen in het energieverbruik op te
vangen (buffering en peakshaving). Al deze zaken maken dat de industrie een sleutelrol vervult in de bredere klimaattransitie.
Zodoende kan de realisatie van de infrastructuur voor de industrie ook transities
in andere sectoren goedkoper maken en stimuleren.
De oplossingen voor de industrie maken onderdeel uit van de gewenste ontwikkeling
van het energiesysteem in Nederland. Een schets van het gewenste toekomstige energiesysteem
kent per definitie onzekerheden. Beelden hiervan zullen stakeholders dan ook werkende
weg bijstellen, mede aan de hand van voorstellen voor concrete projecten, innovatie-
en kostenontwikkelingen. Scenario’s en routekaarten, zoals de scenario’s die de netbeheerders
hebben laten ontwikkelen ten behoeve van de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–20506, zijn behulpzaam om voorstellen voor projecten en beleid op hun robuustheid te toetsen
en oog te houden voor de integrale aspecten.
De infrastructuurbehoefte van de industrie
Het TIKI-advies schetst de ontwikkeling die de industrie moet doormaken om te komen
tot een duurzame industrie en de klimaatdoelen te halen. Het zal nodig zijn om tegelijk
en in samenhang verschillende technieken in te zetten, wat leidt tot behoefte aan
meerdere typen infrastructuur. Deze worden hieronder benoemd.
Elektriciteit
Uitbreiding van het elektriciteitsnet ten behoeve van stijgende, industriële vraag
naar elektriciteit is onvermijdelijk. De route weg van fossiel leidt naar meer vraag
naar CO2-vrije elektriciteit. De netbeheerders voorzien daartoe 30 tot 40 miljard euro aan
investeringen. Hoewel elektriciteit in de vorm van moleculen (zoals waterstof, ammoniak
of methanol) gemakkelijker en goedkoper over grote afstanden te transporteren is dan
elektronen an sich – zoals het TIKI advies ook aangeeft – is gebruik van elektriciteit
weer efficiënter dan verbruik via eerst omgezette energiedragers, vanwege het conversieverlies.
Uitbreiding van het elektriciteitsnet zal in samenhang moeten worden bekeken met andere
ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod van elektriciteit (bijvoorbeeld elektrolyse
voor waterstof). Om de noodzakelijke schaalsprongen te maken zal de komende jaren
besluitvorming nodig zijn over hoe grootschalige elektrificatie van de industrie te
koppelen aan grootschalige productie(uitbreiding) van het aanbod van CO2-vrije elektriciteit (op zee). Dit heeft grote economische en ruimtelijke implicaties
die een integrale afweging vragen, al dan niet in Noordwest Europees verband.
In het Klimaat en Energie AO van 2 juli jl. (Kamerstukken 32 813 en 31 239) heb ik toegezegd na te zullen denken de manier waarop voor uw Kamer inzichtelijk
kan worden en volgbaar is hoe de industrie elektrificeert en welke infrastructuur
daarvoor nodig is. Het is niet aan het Rijk om de industrie te verplichten om te elektrificeren;
het is aan hen om te verduurzamen en hiertoe zijn verschillende technologieroutes
denkbaar, zoals waterstof, CCS en elektrificatie. Ook zal elektrificatie een functie
zijn van hoe snel het aanbod van elektriciteit verduurzaamd kan worden. Ik zal begin
2021 met een Routekaart Elektrificatie (technologie outlook) inzicht geven in de te
verwachten elektrificatiemogelijkheden van de industrie. De routekaart zal ook aangeven
wat de omstandigheden moeten zijn waaronder de industrie die opties gaat gebruiken
en welke knelpunten in de keten, marktwerking en/of wetgeving weggenomen dienen te
worden. De ingestelde werkgroep Power2Industry (P2I) met vertegenwoordigers van de
elektriciteitssector, industrie, netbeheerders en het Rijk zal de opdracht voor de
routekaart en de afstemming uitvoeren.
Waterstof
Het TIKI-advies dicht waterstof terecht een belangrijke rol toe in de industrietransitie.
Waterstof heeft grote potentie als energiedrager en grondstof voor brandstoffen en
chemische producten. Deze waterstof kan in Nederland worden gemaakt of afkomstig zijn
uit het buitenland. Voor transport naar afnemers is passende infrastructuur onmisbaar.
Die analyse onderschrijf ik en is op belangrijke onderdelen al uitgewerkt in de Kabinetsvisie
op waterstof die op 30 maart 2020 aan uw Kamer is gestuurd7.
Het TIKI-advies helpt om verdieping aan te brengen in de analyse door scherp de behoeften
vanuit de industrie te articuleren en ook oplossingen aan te reiken, bijvoorbeeld
rond een landelijke waterstofbackbone. Het kabinet beziet momenteel samen met verschillende
stakeholders of en onder welke voorwaarden een deel van het gasnet kan worden ingezet
voor het transport en distributie van waterstof. De mogelijke toekomstige vraag vanuit
de industrie is een belangrijk onderdeel van dit onderzoek en het TIKI-advies levert
hiervoor waardevolle input.
Het kabinet is voornemens om een cross-sectoraal advies over waterstof te vragen,
om bij te dragen aan goed richten van publieke en private investeringen. Over inhoud
en proces zal uw Kamer eerste helft 2021 worden geïnformeerd.
Op basis van de onderzoeksresultaten zal het Rijk besluiten of, en op welke wijze
een waterstofbackbone voor Nederland in Noordwest Europees perspectief gerealiseerd
kan worden om tot de gewenste schaalsprong te komen. Zoals in de Kabinetsvisie op
waterstof aangegeven is het kabinet van mening dat voor de ontwikkeling van het waterstofnetwerk
een publieke rol voor de hand ligt, zeker in de start- en ontwikkelfase. De realisatie
van een netwerk voor het transport en de distributie van een nieuwe energiedrager
als waterstof is complex en zal kenmerken hebben van een natuurlijk monopolie. In
de toekomstige waterstofmarkt kan sprake zijn van zowel publieke als private netten.
Het TIKI-advies ten aanzien van de ontwikkeling van infrastructuur voor waterstof
ligt in lijn het de kabinetsvisie op waterstof. Ook het TIKI-advies benadrukt een
sterke regierol voor het Rijk. De TIKI concretiseert dit door te adviseren om staatsdeelnemingen
op grond van hun specifieke expertise aan te wijzen als beheerder van de hoofdinfrastructuur
waterstof. Het kabinet zal dit onderzoeken.
CO2-afvang en -gebruik: CC(U)S
Om de klimaatdoelstellingen te halen is de inzet van CCS en CCU noodzakelijk. De ontwikkeling
en realisatie van het eerste grootschalige CCS-project, Porthos, is hierbij van groot
belang. Om er voor te zorgen dat partijen dit project tijdig kunnen realiseren, ervaringen
delen en de markt tijd en vertrouwen te geven om dergelijke activiteiten te ontplooien,
ondersteun ik de ontwikkeling en uitvoering van Porthos door staatsdeelnemingen Havenbedrijf
Rotterdam en Gasunie en beleidsdeelneming EBN.
Proces en werkwijze van Porthos, en de rol van de rijksoverheid hierin ziet het kabinet
als wenkend voorbeeld voor grootschalige projecten. De aanpak heeft geleid tot transparantie
over te nemen stappen, risicoverdeling, versnelling van de besluitvorming en het stapsgewijs
maken van afspraken richting het te nemen besluit en het uiteindelijk juridisch vastleggen
hiervan.
Op termijn kunnen concrete CC(U)S investeringsplannen van de industrie in andere regio’s
leiden tot uitbreiding van CO2-transport en opslaginfrastructuur. Ik verwacht dat een deel van de toekomstige CO2-transport ook per schip gaat plaatsvinden. Momenteel zijn er verschillende initiatieven,
zowel publiek als privaat, die de mogelijkheden voor CCS voor een aantal industriële
clusters onderzoeken. Zo zijn er vergevorderde plannen in de regio IJmuiden voor CCS
(Athos) en wordt door de regio Zeeland verkend wat de verschillende opties voor CO2-transport zijn. Het Rijk ondersteunt deze studies met een subsidieregeling8. Dat de aanpak zoals ingezet bij Porthos werkt, blijkt onder meer uit de interesse
die marktpartijen tonen voor CO2-transport en opslagactiviteiten, zoals het Aramis initiatief. ETS is een ander belangrijk
instrument hiervoor. Zoals in de Rijksvisie marktordening is toegelicht, voorzie ik
geen publieke netbeheerder voor CO2-transport vanwege het business-to-business karakter. Verder onderzoek ik of er obstakels
zijn voor marktpartijen om CO2-opslag en transportactiviteiten uit te voeren en hoe ik deze eventueel kan wegnemen.
Stimulering van (de ontwikkeling van) een markt door deelname van staatsdeelnemingen
samen met andere marktpartijen is daarin een mogelijkheid. Middels de SDE++ kunnen
CC(U)S-projecten binnen de afspraken in het Klimaatakkoord in aanmerking komen voor
subsidie om de onrendabele top af te dekken.
Circulair
TIKI benoemt het belang van de circulaire economie. De industrie zal ook circulaire
technieken moeten inzetten om klimaatneutraal te kunnen produceren. Hergebruik van
metalen, plastics en ander recyclebaar afval zijn hiervoor essentieel. Om Nederland
een mondiale voorsprong te geven in het verwerken van plastics is een schaalsprong
noodzakelijk. Diverse plastic-grondstofproducenten onderzoeken grootschalig hergebruik
van plastics (chemische en mechanische recycling). Een passende infrastructuur is
daarbij belangrijk. Het kabinet zal een verkenning starten naar de benodigde infrastructuur
voor transport van plastics voor recycling.
Internationale dimensie
Nederland ligt centraal in een groot industrieel cluster van Duitsland (NRW), België
en Noord-Frankrijk en maakt onderdeel uit van het Antwerpen-Rotterdam-Rhein-Ruhr-Area
(ARRRA) cluster. De al bestaande infrastructuur in en tussen deze gebieden laat zien
dat deze clusters nu al sterk verbonden zijn. Duitsland heeft ambitieuze plannen ten
aanzien van het gebruik van waterstof. Door verdere internationale samenwerking op
het gebied van (energie)infrastructuur ontstaan kansen voor het maken van schaalsprongen
waar de Nederlandse industrieclusters zoals Chemelot van kunnen profiteren. Vanuit
dit bredere Europese perspectief ziet het kabinet Nederland een centrale hub worden
voor CO2-vrije energiedragers9. Hierbij spelen naast buisleidingen ook de havens en aanlandingspunten voor elektriciteit
van windparken op zee een rol. Nederland zoekt daarom samenwerking met de buurlanden
op het gebied van waterstof, CO2-netwerken en hoogspanningsverbindingen. Internationale samenwerking kan leveringszekerheid
vergroten en economische kansen bieden voor onze industrie en Nederlandse economie.
Voorbeelden zijn de trilaterale chemiestrategie en HY310 waarin via publiek-private samenwerkingsinitiatieven Europees en nationaal beleid
samenkomen.
Wanneer CO2 transport per pijpleiding niet haalbaar is, kan de mogelijkheid van CO2-transport per schip landinwaarts gelegen industrie voor CC(U)S ontsluiten en deze
bedrijven een kosteneffectieve reductie mogelijkheid bieden. In 2019 is de beperking
vanuit het London Protocol opgeheven, n.a.v. een voorstel door Nederland en Noorwegen.
Onlangs is ook gebleken dat de huidige ETS-wetgeving het transport van CO2 per schip toelaat, mits de monitoring voldoende is geborgd. Gezamenlijk met andere
lidstaten werkt de Nederlandse overheid monitoringsprotocollen uit om CO2-transport per schip zo snel mogelijk te realiseren.
De industrietransitie en deze kabinetsreactie op het advies van TIKI liggen in het
verlengde van de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot de Green
Deal. Deze strategie bestaat uit zes pijlers waarin gecoördineerde maatregelen (wetgevend
en niet-wetgevend) worden aangekondigd. Nederland verwelkomt bijvoorbeeld dat een
integrale aanpak van energie-infrastructuur wordt gestimuleerd, waarbij de nadruk
ligt op hergebruik van bestaande infrastructuur en de promotie van alternatieve brandstoffen
voor transport en de industrie. Zie verder voor de Nederlandse inzet het BNC-fiche
dat op 14 september 2020 aan de Tweede Kamer is aangeboden11.
2 Sterke regie noodzakelijk
Het TIKI-advies staat uitgebreid stil bij de noodzaak van meer Rijksregie op de ontwikkeling
van infrastructuur voor de industrietransitie. Een proactieve regie van het Rijk draagt
bij aan een nadrukkelijke versnelling van de besluitvorming. Wezenlijk daarbij is
dat de industrie uit de zes clusters, infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en
netbeheerders, het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten in een vroeg stadium
ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid in steeds nauwere afstemming besluiten
nemen over investeringen in respectievelijk productieprocessen, infrastructuur, ruimtelijke
inpassing en vergunningprocedures en energieproductie. Op grond van onderlinge afstemming
ontstaan voor bedrijven (ook in de tijd) verschillende potentiële oplossingen om hun
uitstoot te reduceren: elektrificatie, CCS, waterstof, groen gas, circulaire economie
(CE) en warmte. Een stapsgewijze aanpak, die meegroeit met de investeringen en innovaties
in de industrie, voorkomt padafhankelijkheid en zogenaamde lock-in situaties.
Het kabinet is het met deze analyse eens. In het door TIKI voorgestelde Meerjarenprogramma
Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) zullen stakeholders keuzes afwegen en afspraken
maken over de hoofdinfrastructuur die voor de duurzame industrie in de clusters noodzakelijk
is. De Cluster Energie Strategieën (CES’en), het safehouse, uit te voeren verkenningen naar noodzakelijke infrastructuur en monitoring vormen
bouwstenen om tot deze besluiten te komen. Het op te richten Nationaal Programma Infrastructuur
Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit traject faciliteren en coördineren. Om haar regierol
goed in te kunnen vullen en de partijen helderheid te geven over de kaders zal het
rijk een afwegingskader opstellen.
Bij de invulling van het MIEK gaat het kabinet gebruik maken van de ervaringen die
met het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) en het nationaal
programma voor Regionale Energie Strategieën zijn opgedaan. Inpassing van MIEK in
MIRT en CES in RES is niet passend door het verschil in karakter. In MIEK en CES participeert
of ligt het initiatief bij de private sector en niet bij overheden zoals bij RES en
MIRT. Het MIRT is gericht op de transport-/mobiliteitsbehoefte, het MIEK op energie-
infrastructuur. De CES richt zich primair op de industrie, de RES op gebouwde omgeving
en energieopwekking. Wel zal het kabinet de geleerde lessen uit MIRT en RES benutten
en zorgen voor goede afstemming.
In het PIDI zullen alle stakeholders (departementen, basisindustrie uit de clusters,
energieproducenten, decentrale overheden en infrabedrijven) participeren. EZK zal
met het PIDI in samenwerking met deze stakeholders een programmabureau inrichten dat
de processen met kennis en kunde ondersteunt (financieel economisch, bestuurlijk,
juridisch, technisch). Voor de kennisfunctie zoekt zij de samenwerking met PBL. Met
het PIDI en het MIEK geeft het Rijk invulling aan de regietaak. PIDI initieert acties
en verkenningen, beoordeelt deze en agendeert beleidsvraagstukken. Het PIDI ondersteunt
het versneld realiseren van afspraken in CES’en en op nationaal niveau over investeringen
in en gebruik van infrastructuur die infrabedrijven en industrie en energieproducenten
doen in respectievelijk infrastructuur, duurzame productieprocessen en energieproductie
of -conversie.
Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)
Het MIEK kent jaarlijks een bestuurlijk overleg, onder voorzitterschap van de Minister
van EZK, waaruit een portfolio van projecten van nationaal belang voortkomt. Centraal
staat het maken van afspraken over wat de projecten van nationaal belang zijn die
ofwel een verkenning behoeven, ofwel in een verder stadium zijn en waarvan de voortgang
bespreking behoeft. In het MIEK voor de industrie komen verschillende trajecten van
projecten van nationaal belang bij elkaar: de nut en noodzaak discussie, het ruimtelijke
traject, de businesscase, de investeringsbereidheid en de wijze van financiering,
de prioritering en planning van projecten. Hierbij bepalen partijen prioriteiten van
welke projecten wanneer moeten worden uitgevoerd en monitoren zij de voortgang van
de uitvoering en afspraken. Het MIEK zal tweejaarlijks input krijgen van herziene
CES-en en de wettelijke investeringsplannen van de netbeheerders.
In het MIEK komen de projecten aan de orde die van nationaal belang zijn, omdat ze
een nationale schaal hebben of omdat het regionale projecten zijn die gevolgen hebben
voor het nationale energiesysteem. De regionale CCS-projecten Porthos en Athos zijn
voorbeelden van de laatste categorie, aangezien zonder dergelijke projecten een uitgebreider
CO2-transportnetwerk minder aantrekkelijk wordt.
Het vormgeven van het MIEK zal nog dit jaar van start gaan. Het kabinet verwacht dat
deze aanpak helpt de besluitvorming over projecten van nationaal belang te versnellen
en daarmee de realisatie te bespoedigen. Uitgangspunt daarbij is dat alle partijen
vanuit hun eigen verantwoordelijkheden met een eigen mandaat aan tafel zitten. De
besluiten die stakeholders in het MIEK nemen, zijn zodoende samenhangende beslissingen
om de bevoegdheden en middelen van alle betrokken partijen op een gecoördineerde wijze
in te zetten.
Afwegingskader
In het MIEK staat de industrietransitie centraal, maar het is voor infrabedrijven,
het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten belangrijk mee te wegen hoe de
projecten van nationaal belang ten behoeve van de industrie zich verhouden tot de
behoefte van de andere sectoren en dat deze elkaar kunnen versnellen.
Doel van het afwegingskader is verder te kunnen duiden of, en zo ja hoe een project
van nationaal belang is. Daarbij gaat het met name om de vragen: wat het maatschappelijk
en economisch belang is en hoe het past binnen de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem
in Nederland.
Aansluitend zal het afwegingskader richting geven:
• aan de afweging van financiële instrumenten (cf. is voorgesteld in de Rijksvisie marktontwikkeling)
• aan de integrale afweging en prioritering van voorstellen om te komen tot energie
hoofdinfrastructuur voor de sectoren industrie, gebouwde omgeving, landbouw, transport
en energie.
• bij de invulling van de ruimtelijke inpassing (Programma energie hoofdstructuur).
• om te bepalen wanneer EZK medefinanciert om risico’s te mitigeren en om besluiten
te versnellen
• aan het voldoende ruimte blijven bieden aan initiatieven vanuit de markt
• om integrale afwegingen te kunnen maken en de systeemefficiëntie op nationaal niveau
te borgen.
Elektriciteit, waterstof en CO2 vormen een samenhangend systeem waarbij het afwegingskader helpt keuzes te maken
voor de juiste mix. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de combinatie waterstof en elektriciteit.
Omdat gebruik van de infrastructuur door de industrie in de afweging een belangrijke
rol speelt, zullen diverse infrastructuren ook in relatie tot elkaar en in relatie
tot gebruik in andere sectoren moeten worden bezien om daarmee de optimale mix van
systemen te bedienen12.
Dit strategische afwegingskader tegelijk helpen te duiden welke verwachtingen het
Rijk heeft van de vragen die een CES beantwoordt en welke zaken in het MIEK thuis
horen. Beslissingen die tot stand komen met behulp van het afwegingskader helpen langjarige
afspraken te maken met investeerders in transitieprojecten waarin de overheid een
rol heeft.
In deze integrale afweging komen beslissingen met betrekking tot MIEK en CES-en samen
met onder meer de RES-en, de Nationale Aanpak Laadinfrastructuur, Transities Visies
Warmte en de Noordzee Energie Outlook. Het Programma Energiehoofdstructuur, dat ruimtelijke
ontwikkelingsrichtingen vastlegt op basis van een integrale ruimtelijke afweging,
wijst ontwikkelingsrichtingen voor infrastructuren van nationaal belang aan.
Afspraken uit het MIEK
Het MIEK voor de industrie is gericht op het maken en vastleggen van afspraken die
de industrie uit de clusters, overige energiegebruikers, infrabedrijven, overheden
en energieproducenten maken over de gewenste energie- en grondstoffen hoofdinfrastructuur
voor elektriciteit, waterstof, warmte, CO2 en koolstof in de vorm van plastic t.b.v. circulaire economie en de afspraken over
het gebruik ervan. Daarbij zullen partijen vaak een gezamenlijke planvolgorde hanteren,
waarbij zij in het kader van het MIEK allereerst toewerken naar besluiten over uit
te voeren verkenningen (inclusief kosten /baten-analyses), planstudies en haalbaarheidsstudies
naar investeringen in aanleg en gebruik van infrastructuur. Na dergelijke studies
volgt dan de afspraak in het MIEK voor commitment aan concrete projecten. Deze afspraken
moeten vervolgens voldoende zekerheid bieden voor het doen van investeringen en vragen
waar nodig dan ook juridische borging. Bij het maken van afspraken dienen partijen
de Europese en nationale mededingingsrechtelijke kaders in acht te nemen en wordt
de Autoriteit Consument en Markt (ACM) betrokken. Het MIEK voorziet hiermee in een
samenstel van voorgestelde investeringen in projecten van nationaal belang.
De Omgevingswet kent procedures voor de ruimtelijke inpassing, die stakeholders in
een vroeg stadium vraagt de omgeving te betrekken in het nadenken over opgaven en
oplossingen. De MIEK verkenningen sluiten hier op aan. Hierbij maken we gebruik van
de ervaringen bij het MIRT en Porthos die op vergelijkbare wijze werken13. Zo voorkomen we dat aan de MIEK-tafel vroegtijdig besluiten genomen worden zonder
goede samenspraak in de regio.
De planvorming en uiteindelijke gemeenschappelijke besluitvorming moet zijn weg vinden
in de uitvoering van verschillende partijen. Dit betekent bijvoorbeeld dat netbeheerders
projecten verwerken in hun investeringsplannen, dat de industrie hun investeringsbeslissingen
tijdig nemen en tijdig contractueel commitment aangaan over het gebruik van infrastructuur,
dat decentrale overheden vergunningstrajecten opstarten en de ruimtelijke inpassing
wordt verwerkt, indien van toepassing en gewenst via de daartoe geëigende instrumenten,
zoals het projectbesluit (voormalig Rijkscoördinatieregeling). Wederzijds commitment
is daarbij noodzakelijk, doordat partijen wederzijds steeds hardere – veelal privaatrechtelijke
– afspraken maken over planning, aansluiting en bijbehorende wederzijdse financiële
verplichtingen.
Omdat de MIEK-aanpak nieuw is, zijn ervaringen opdoen en leren wat wel en niet werkt
essentieel. Daarmee zijn kennisopbouw en -deling tussen CES’en belangrijke aspecten
van het PIDI en het MIEK. Het MIEK moet borgen dat stakeholders bij grote infraprojecten
ieder voor zich telkens het wiel moeten uitvinden, maar financiële, technische, juridische
en operationele kennis delen en benutten. Het PIDI en het MIEK dragen op deze wijze
bij aan «ontzorging» van grote projecten.
Het MIEK draagt ook zorg voor de monitoring van de voortgang van alle afspraken, verkenningen
en projecten in de MIEK-portfolio. Hiervoor is opbouw van expertise bij de overheid
noodzakelijk, EZK zal hiertoe het programmabureau PIDI versterken.
Cluster Energiestrategie (CES) en safehouse
Het proces om te komen tot een CES is vergelijkbaar met de processen om te komen tot
een Regionale Energiestrategie (RES), maar start vanuit het perspectief van de projecten
die de industrie gaat realiseren in het kader van het klimaatakkoord. Elk CES vormt
de verdere energie- en infra-uitwerking van het Koplopersprogramma van een industriecluster.
Het kabinet verwacht dat elke CES een concreet overzicht geeft van de industriële
investeringen en de benodigde energie en grondstoffen infrastructuur voor een periode
van ten minste 10 jaar en een doorkijk naar 2050. Stakeholders in de clusters kunnen
projecten met een primair regionaal karakter direct in de regio oppakken. Versnelling
van deze acties vraagt een goede decentrale regie. De clusters kunnen projecten van
nationaal belang via de CES als voorstel inbrengen in het MIEK. Vanwege de samenhang
tussen projecten van regionaal en nationaal belang bevatten de CES’en het totaal van
deze ontwikkelingen. Het is van belang dat de CES-en in goede verbinding staan met
de andere regionale processen rond de klimaatopgave, in het bijzonder de RES, om een
goede synergie te borgen.
Op clusterniveau vraagt dit van de CES om partijen te stimuleren om afspraken te maken
over:
• welke investeringen de industrie en energieproducenten gaan doen die van betekenis
zijn voor het gebruik van energie en infrastructuur;
• welke investeringen infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en netbeheerders gaan
doen die van betekenis zijn voor de industrie en energieproducenten;
• de bijdrage die de investeringsplannen geven aan het realiseren van de klimaatafspraken
• de samenhang met de belangen van andere sectoren en de RES-en en de samenwerking tussen
de bedrijven in het cluster om optimaal gebruik te maken van de infrastructuur;
• welke rol het Rijk en/of decentrale overheden nemen voor de ruimtelijke inpassing
en vergunningprocedures;
• welke volgende stappen en steeds verdergaande bestuurlijke en private afspraken gemaakt
moeten worden voor tijdige realisatie van deze projecten van de industrie, infrabedrijven
en energieproducenten.
Iedere CES kan verschillend zijn naar aard en behoefte van de regio. Cluster zes van
branches kent bijvoorbeeld een grote geografische spreiding en deze CES zal dus in
karakter afwijken van de geografisch geconcentreerde clusters. CES-en vragen wel vergelijkbaarheid
van grootheden, om een goede basis te geven voor het MIEK overleg. Dit vraagt een
aantal gemeenschappelijke spelregels over te betrekken partijen, te doorlopen proces,
timing en aard van de voorstellen en het verwachte draagvlak. Het kabinet verwacht
dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en kunnen laten zien welke
een basis geven voor een eerste MIEK.
Om uitwisseling van mededingingsrechtelijk en bedrijfsgevoelige informatie mogelijk
te maken, stelt de TIKI een safehouse voor. Dit is een constructie met een onafhankelijke derde, zodat industrie en infrastructuurbedrijven
(bedrijfs)vertrouwelijke data kunnen uitwisselen over investeringen, bedrijfsplannen
en operationeel relevante zaken zonder de Mededingingswet te overtreden. De in uitvoering
zijnde Energiemix-studie van Deltalinqs, Stedin en HbR kan een goede basis zijn om
te leren hoe een dergelijk safehouse moet worden opgezet. PIDI zal dit plan in samenwerking met stakeholders verder uitwerken
en waar nodig stimuleren en faciliteren.
Vervolgproces MIEK
De aanpak van MIEK, CES-en en safe house is nieuw en vraagt spelregels over aanpak,
transparantie en besluitvorming. De stakeholders zullen gezamenlijk en met durf moeten
werken aan de afstemming van verwachtingen, een uitwerking en concretisering van producten
en processen en elkaar aanspreken op verantwoordelijkheden. Het kabinet zal dit najaar
2020 alle betrokken stakeholders uitnodigen voor een eerste bestuurlijk overleg om
hierover afspraken te maken. Onderdeel van deze spelregels is onder andere het karakter
van de besluiten, hoe deze tot stand komen en samenstelling van het Bestuurlijk Overleg.
Tevens vraagt dit afstemming met andere lopende processen zoals in het kader van de
omgevingswet en de tweejaarlijkse plannen van de netbeheerders. Vervolgens zullen
de deelnemende partijen in 2021 de structuur verder opbouwen. Dit najaar starten de
voorbereidingen voor het safehouse en het afwegingskader zodat in 2021 de resultaten kunnen worden gepresenteerd. Het
zal een leertraject worden om op een andere manier te gaan samenwerken om tot een
versnelde uitvoering van besluiten met beheersbare risico’s te komen. Het PIDI zal
hiervoor een tijdspad opstellen.
Bij de inrichting van het Nationale Programma infrastructuur duurzame industrie zal
ik Rijksbreed ondersteuning zoeken om te komen tot een integrale afweging van belangen.
Ik zal uw Kamer periodiek op de hoogte houden via de reguliere rapportages, en waar
nodig bij grote besluiten afzonderlijk informeren.
3 Draagvlak en ruimtelijke inpassing
De Nederlandse (onder)grond is druk bezet. Daarom zullen verkenningen naast de vraag
over nut en noodzaak van infrastructuur en economische afwegingen aspecten van leefbaarheid
en ruimtelijke inpassing meenemen en meewegen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan externe
veiligheid, overlast bij aanleg en mogelijke milieuaspecten. Daaruit volgt dat het
maatschappelijk draagvlak en de ruimtelijke inpassing vanaf een vroeg stadium op de
agenda moeten staan van alle partijen rondom de CES en MIEK. Ook hier past een regierol
voor het Rijk.
Met het Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH) geeft het Rijk een belangrijke
bijdrage bij die ruimtelijke inpassing van de projecten. Het PEH wordt de opvolger
van drie nationale structuurvisies (Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, Structuurvisie
Buisleidingen en Structuurvisie Windenergie Op Land). De ambitie van het PEH is tijdig
te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis
van een integrale afweging met andere opgaven en belangen14.
Het PIDI neemt onder andere investeringsplannen van de netbeheerders elektriciteit
en gas en infrastructuurplannen van andere infrastructuurbedrijven mee. Voor de ruimtelijke
inpassing, de aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving en verkrijgen van ruimtelijk
draagvlak is het essentieel dat deze plannen hun plek vinden in bestaande, bredere
ruimtelijke planfiguren als de NOVI, POVI en GOVI en Omgevingsagenda’s. In de 5 geografisch
geconcentreerde industrieclusters zijn deze ruimtelijke opgaven dermate complex dat
het kabinet deze heeft aangewezen als NOVI-gebied. Hiermee committeren de overheden
zich langjarig om toe te werken naar de daadwerkelijke gezamenlijke uitvoering van
de verschillende opgaven.
Daarnaast hebben Rijk en provincies met het projectbesluit als opvolger van de Rijks-
en Provinciale coördinatie Regeling een goed instrument in handen waarmee per project
gekeken kan worden wie de geëigende bestuurslaag is om een projectbesluit over aanleg
of wijziging van een industriële installatie, infrastructuur of energieproductie of
-conversie vast te stellen. Momenteel loopt er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) naar de governance rond ruimtelijke ordening. Hierover zal het kabinet voor
de zomer van 2021 rapporteren.
4 Financieringsopgave
Een grotere regierol van de overheid moet de projecten van nationaal belang eerder
in beeld brengen en besluitvorming hierover naar voren halen. Keuzes voor versnelling
kunnen zich uiten in het nemen van grotere risico’s dan gewoonlijk in de aanleg van
infrastructuur. Bijvoorbeeld wanneer gekozen wordt voor overdimensionering en daardoor
de partijen in eerste jaren van gebruik de capaciteit niet volledig benutten. Zekerheid
over adequate financieringsmogelijkheden en investeringszekerheid zijn dan cruciaal
voor dit soort langjarige investeringsbeslissingen.
Het kabinet onderschrijft de redenering van TIKI dat voor de transitie vanuit industrie
en infrabedrijven langjarige afspraken en een integrale en ambitieuze financiële aanpak
nodig zijn om de gewenste versnelling en schaalsprongen van infrastructuur te realiseren.
Dit kan concrete, risicodragende financiële inzet van de overheid vragen als de markt
met name grote, technisch risicovolle first-of-a-kind investeringen nog niet financiert
en als het rendement pas op lange termijn zichtbaar is. Ook in het verleden heeft
een actieve, financiële rol van de overheid de aanleg van spoorwegen en gasnetten
met een schaalsprong versneld.
Staatsdeelnemingen en de overheid investeren nu reeds substantieel in infrastructuur.
TenneT financiert bijvoorbeeld de aanleg van netten op zee en nieuwe hoogspanningslijnen
en transformatorstations op land voor vanuit de eigen balans. Industrie en staatsdeelnemingen
bereiden voor CCS investeringsbeslissingen ter waarde van honderden miljoenen euro’s
door voor op basis van aanstaande SDE++ 202015. Voor de korte termijn bieden daarnaast de Europese fondsen een kans om versneld
infrastructuur te realiseren. Connecting Europe Facility ondersteunt bijvoorbeeld
de ontwikkelfase van Porthos.
Waar de reguliere aanpak niet volstaat of extra inzet nodig is zal het Rijk naar aanvullende
publieke mogelijkheden gaan zoeken. Deze noodzaak voor extra medefinanciering zal
uit de uit te voeren verkenningen moeten blijken. Hierbij blijft het uitgangspunt
de-gebruiker-betaalt.
EZK zal in samenwerking met stakeholders gerichte verkenningen gaan uitvoeren om scherper
zicht te krijgen op de rendementsvragen, verdienkansen en risico’s, en de noodzaak
publieke financiering zichtbaar te maken. Zo doet het Rijk onderzoek Hyway27 gericht
op een «waterstofbackbone» en voert zij deels met overheidsmiddelen concrete verkenningen
naar nog prille CCS- en hoogspanningsprojecten. Het Rijk onderzoekt hoe zij het Programma
Infrastructuur Duurzame Industrie voor de periode 2021–2025 van financiële middelen
kan voorzien. Hiermee kan het programma tevens verkenningen (haalbaarheids- en FEED16-studies) naar concrete infrastructuurprojecten medefinancieren.
Het kabinet zet voor de publieke investeringen in op maximale benutting van de bestaande
financieringsmogelijkheden. Als de partijen niet zelf met oplossingen kunnen komen
met bestaande middelen en instrumenten, gaat het kabinet verkennen of externe partijen
als de Europese Unie, Invest-NL, Groeifonds en private financiers kunnen bijdragen.
Naar nut en mogelijkheden van aanvullende opties, zoals een publiek-privaat revolverend
investeringsvehikel stelt het kabinet een verkenning in.
Het Rijk voert op dit moment een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uit naar
de financiering van de energietransitie. Dit IBO moet aanbevelingen opleveren over
kosten en prikkels die van belang zijn voor het toekomstige energiesysteem. Het kabinet
verwacht de uitkomsten van het IBO voor de zomer van 2021. Dit kan een extra impuls
geven om opnieuw te kijken naar de huidige financieringsvormen en het te verkennen
investeringsvehikel.
Tot slot
Het kabinet is overtuigd van de urgentie van een goede infrastructuur voor waterstof,
elektriciteit, CO2, stoom en warmte voor het nakomen van de klimaatafspraken met de industrie. De keuzes
die we nu maken, zijn bepalend voor de mate waarin de industrie Nederland zal kiezen
als locatie om te investeren in verduurzaming. Dit zal bepalend zijn voor onze toekomstige
economische structuur en de rol die de Nederlandse industrie speelt in mondiale industriële
waardeketens. Succesvolle verduurzaming in Nederland biedt kansen voor ons nationale
verdienvermogen als onder meer circulaire energie- en grondstoffenhub, en de verduurzaming
van de productieketens wereldwijd.
Naar aanleiding van het TIKI-advies agendeert het kabinet met deze brief een snelle,
ambitieuze aanpak waarin overheid en industrie gezamenlijk met de andere stakeholders
aan de slag gaan ter realisatie van plannen voor investeringen in industriële productieprocessen,
infrastructuur en energieconversie en -productie. Met het instellen van een nationaal
programma infrastructuur duurzame industrie (PIDI), het MIEK en de CES-en, het safehouse, versnellen van verkenningen naar gewenster hoofdinfrastructuur en onderzoeken van
aanvullende financieringsopties zet het kabinet een belangrijke eerste stap om de
benodigde versnelling in besluitvorming daadwerkelijk te realiseren. Het Rijk zal
als regisseur optreden en bewaken dat de industrietransitie in samenhang wordt gezien
met infrastructuur en energieproductie in andere sectoren. Het kabinet vertrouwt erop
dat alle betrokken partijen bereid zijn zich ten volle committeren aan dit nieuwe
besluitvormingsproces en spoedige uitrol van infrastructuur voor een duurzame industrie
mogelijk te maken. Ten slotte wil ik mijn dank uitspreken richting TIKI voor zijn
advies.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat